IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 9231

De relatie tussen karkas en ingewanden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, HA ZA 08-2635, Linco Food Systems B.V. tegen Meijn Food Proceessing Technology B.V. en HA ZA 08-2877,  Meijn Food Processing Technology B.V tegen Linco Food Systems B.V. c.s. (met dank aan Paul Steinhauser, Arnold + Siedsma).

Octrooirecht. Bodemprocedure na ex parte en opheffingskortgeding (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 mei 2008, IEF 6134). EP Meijn m.b.t. ‘een inrichting voor het bewerken van gevogelte.’ Linco (voorheen Tieleman) vordert vernietiging van het octrooi van Meijn,  Meijn vordert een inbreukverbod in àlle aangewezen landen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse geddelte van het octrooi en verklaart zich onbevoegd voor zover de vorderingen betrekking hebben op de buitenlandse delen van het EP. 

4.5. Met het inzicht dat de relatie tussen karkas en ingewanden behouden kan blijven door gebruik te maken van een synchroon aangedreven extra transporteur, ligt de uitvinding volgens EP 828 binnen handbereik. Dat inzicht leidt direct tot de twee kenmerken van , conclusie 1 van EP 868 die Meijn in haar conclusie van antwoord als de belangrijkste berschillen tussen EP 868 en Harris kwalificeert. Het eerste'"be1angijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat de ingewanden volledig zijn uitgehaald op het moment van het passeren van het inspectiestation. De enige reden waarom de vakman karkas en ingewanden niet volledig zou scheiden voor de inspectie, is dat bij scheiding de l:1 relatie tussen karkas en ingewanden verloren zou gaan. Nu de vakman inziet dat dit probleem kan worden opgelost met een synchroon aangedreven  extra transporteur, zou de vakman daadwerkelijk overgaan tot volledige scheiding, gegeven de wens om besmetting te voorkomen, en gegeven het feit dat, zoals Meijn bij pleidooi heeft erkend, het volledig scheiden van karkas en ingewanden een maatregel is die bekend was in de stand van de techniek.

4.6. Het tweede "belangrijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat bij EP 868 de extra transporteur na het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald, is geplaatst, teewijl bij de inrichting volgens Harris de extra transporteur is opgesteld voor dat bewerkingsstation (maar wel na het station waar de ova worden verwijderd). Het is echter evident dat het inzicht dat een extra transporteur kan worden gebruikt om de ingewanden te vervoeren, meebrengt dat de extra transporteur niet moet worden geplaatst voor het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald. De ingewanden kunnen immers niet op de extra transporteur worden geplaatst voordat zij door het bewerkingsstation uit de vogel zijn gehaald.

4.10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat conclusie I van EP 868 niet inventief is en daarmee nietig.

(…)

4.14. Her feit dat Linco Food en Linco Benelux de nietigheid inroepen van EP 868 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX Vo exclusief bevoegd s tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de  de buitenlandse delen van EP 868 (HvJ EG (…) GAT/LUK), niet mee dat deze rechtbank haar grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus). Het brengt wel mee dat de rechtbank pas tot een definitief oordeel over de inbreuk op een buitenlands deel van EP 868 kan komen indien de krachtens 22 lid 4 EEX-Vo bevoegde buitenlandse rechter over de geldigheid van het betreffende deel van EP 868 heeft beslist. Daarom zal de rechtbank de zaak in zoverre aanhouden totdat de betreffende buitenlandse rechter over de geldigheid van EP 868 heeft geoordeeld, zoals Meijn ter comparitie heeft verzocht

Lees het vonnis hier.

IEF 9230

Alleen het handelsnaamrechtelijk gebruik

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2010, KG ZA 10-1172, Solutions Advice tegen Viewtech Europe B.V. (met dank aan Maarten Rijks, Banning & Charlotte de Boer, Deterink).

Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Geschil tussen parfumswinkel.nl en parfumwinkel.nl. Vorderingen toegewezen. Inbreuk handelsnaamrecht en auteursrecht m.b.t. productomschrijvingen. Gedaagde hoeft alleen het handelsnaamrechtelijke gebruik van de domeinnaam staken, ander gebruik is wel gepermitteerd.  

Verwarring: 4.8 Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam "parfumwinkel.nl" afwijkt van de handelsnaam "parfumswinkel.nl", en voorts gelet op de nauw verwante opzet van de beide websites, de (nagenoeg) identieke producten die worden aangeboden en op het feit dat beide zich richten op dezelfde doelgroep (Nederlandse internetgebruikers op zoek naar parfum), is voorshands aannemelijk dat verwarring is te duchten bij het relevante publiek. Dat die verwarring ook daadwerkelijk plaatsvindt blijkt reeds uit de in het geding gebrachte emails van consumenten die zich tot ("parfumwinkel.nl" van) Viewtecht richtten in de veronderstelling dat zij met ("parfumswinkel.nl" van) Solutions Advice van doen hadden."
 
4.10 (...) Aan de bescherming die een handelsnaam biedt kan het bestaan van vergelijkbare handelsnamen onder omstandigheden afdoen, maar van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken. Viewtech heeft niet gesteld welke van de door haar genoemde (domein)namen in gebruik zijn, welke namen in gebruik zijn als handelsnaam voor vergelijkbare ondernemingen, vanaf wanneer zulk gebruik heeft plaatsgevonden, zodat voorshands niet is in te zien dat Solutions Advice bewust verwarring heeft willen doen ontstaat, of voor lief heeft genomen. Van belang is daarbij ook dat ten tijde van de registratie van de domeinnaam parfumswinkel.nl en de aanvang van de exploitatie van zijn webwinkel door Solutions Advice de domeinnaam parfumwinkel.nl niet in gebruik was, zoals Solutions Advice onweersproken heeft gesteld."

Niet louter beschrijvend: 4.12 (...) Naar voorlopig oordeel is de aanduiding "parfumswinkel.nl" niet louter beschrijvend. De gebruikelijke aanduiding voor een winkel waar parfums worden verkocht is immers "parfumerie". Het woord "parfumswinkel" is niet in het woordenboek opgenomen (en "parfumwinkel" komt in Van Dale ook niet voor als zelfstandig lemma, alleen als betekenis van "parfumerie")."
 
4.13 (…) Naar voorlopig oordeel had Viewtech voldoende mogelijkheden om met gebruik van de aanduiding 'parfum' voor een andere, niet verwarringwekkende handelsnaam te kiezen en had zij dat ook moeten doen."
 
Gebruiksverbod: 4.17. Opgemerkt zij dat het bevel niet inhoudt dat Viewtech ieder gebruik van de domeinnaam wordt verboden. Solutions Advice heeft immers uitsluitend gevorderd het gebruik als handelsnaam te verbieden en heeft geen bezwaar gemaakt tegen enig ander gebruik. Ter zitting heeft Solutions Advice te kennen gegeven zijn vorderingen niet (mede) te baseren op onrechtmatig handelen (los van de handelsnaamwet)' en daarom ook geen bezwaar te hebben tegen de domeinnaam parfumwinkel.com (van een derde), die bezoekers naar de onder de handelsnaam 'Topdrogist.nl" galreven webwinkel doorleidt. Aldus is er geen grondslag voor een verbod op soortgelijk gebruik van de domeinnaam parfumwinkel.nl door Viewtech.

Auteursrecht: 4.26. Niet betwist is dat (een deel van) de productomschrijvingen op de website van Viewtech (vrijwel) letterlijk overeenkomen mm (delen van) productomschrijvingen van Solutions Advice. Gelet op het voorgaande maakt Viewtech daardoor naar voorlopig oordeel inbreuk op de auteursrechten van Solutions Advice. Hot gevorderde inbreukverbod met betrekking tot de auteusrechten zal worden toegewezen (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 9229

Het kopiëren van gehele boeken

Rechtbank Almelo, ex parte beschikking van 22 oktober 2010, zaaknr. 115357KGRK, Noordhoff Uitgevers B.V. & Pearson Education Benelux B.V. tegen Delta Copiers B.V. (met dank aan Marloes Bakker en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Ex parte. Copyshop in Enschedé maakt met verkoop van illegale kopieën van studieboeken inbreuk op de auteursrechten van Noordhoff Uitgevers. 

"Toegestaan als verzocht, in dier voege dat de Voorzieningenrechter:

1. Gerekestreerde beveelt iedere inbreuk op de auteursrechten van Verzoekster zoals in het lichaam van het verzoekschrift omschreven, met name het - al dan niet op verzoek - kopiëren van gehele boeken die nog in de handel verkrijgbaar zijn, te staken en gestaakt te houden;

2. Bepaalt dat Gerekestreerde een dwangsom zal verbeuren van €10.000,- (zegge: tienduizend Euro) Voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat deze overtreding voortduurt of – zulks naar keuze van Verzoeksters – van €1.000,- (zegge: duizend Euro) voor iedere inbreukmakende kopie dan wel inbreukmakend handelen waarmee Gerekestreerde het sub 1 gegeven bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt. Zulks steeds tot een maximum van €100.000,- (honderdduizend Euro)."

Lees de beschikking hier. Mediaberichtgeving hier.

IEF 9228

Het uitvoeren van een overheidstaak

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 17 november 2010, KG ZA 10-891, DIGI-D tegen De Staat der Nederlanden c.s.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Wellicht nootwaardig vonnis. Eiser Digi-D (reclame, ontwerp- en webdiensten) maakt bezwaar tegen het gebruik door de Staat van de aanduidingen DigiD en Digi-d. Vorderingen afgewezen. Geen gebruik als handelsnaam door de Staat. Geen merkgebruik, nu de Staat de tekens ‘DigiD’ niet gebruikt “in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd.” Daadwerkelijke verwarring is onvoldoende om onrechtmatig handelen aan te nemen, "ook dan zal pas sprake zijn van onrechtmatig handelen als er bijkomende omstandigheden zijn die het veroorzaken van de verwarring verwijtbaar maken."

Handelsnaam: 4.3 (…) Van het drijven van een onderneming is alleen dan sprake indien het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is (vergelijk H.R. 24-12-1976, LJN: AC5861). Het DigiD-systeem van de Staat is niet gericht op het behalen van materieel voordeel. Het gebruik van ‘DigiD’ is daarmee niet aan te merken als het gebruik van een handelsnaam.

4.4 [X]heeft met verwijzing naar onder meer H.R. 20 november 2009 (LJN BJ9431, Euro- Tyre / Eurotyre) aangevoerd dat de Staat voorts onrechtmatig handelt door een merknaam te gebruik die verwarring wekt met zijn oudere handelsnaam.

Merkgebruik: 4.5 Ook in dit verband wijst de Staat er terecht op dat hij het teken ‘DigiD’ weliswaar heeft doen inschrijven als merk maar dat geen sprake is van merkgebruik omdat hij het teken niet gebruikt om afzet te vinden voor waren of diensten in het economisch verkeer. Uit het arrest HvJEG 12 november 2002, zaak C-206/01 (LJN AK3864, Arsenal – Reed, r.o. 40) en HvJEG 25 januari 2007, zaak C-48/05 (LJN BA3332, Opel – Autec, r.o. 18) volgt dat slechts sprake is van merkgebruik indien de tekens ‘DigiD’ worden gebruikt in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd. Naar voorlopig oordeel is daarvan geen sprake wanneer, zoals in het onderhavige geval, het teken in het kader van het uitvoeren van een overheidstaak wordt gebruikt ter aanduiding van een authenticatiesysteem waarmee burgers zich in hun communicatie met de overheid kunnen identificeren. Verwarring moet verwijtbaar zijn, alleen verwarring is onvoldoende grond voor onrechtmatigheid. Niet is gebleken dat het aanbod  van De Staat van €100.000,- ‘ter vergoeding voor maatregelen die een einde moeten maken aan de bestaande verwarring’ onvoldoende is.

Onrechtmatig handelen: 4.6 [X]stelt zich tot slot op het standpunt dat het verwarringwekkend gebruik van het teken ‘DigiD’ als jegens hem onrechtmatig moet worden aangemerkt, ook al is dat gebruik niet op te vatten als handelsnaam- of merkgebruik. Partijen zijn het erover eens dat uitsluitend de omstandigheid dat het teken verwarring kan veroorzaken het handelen van de Staat nog niet onrechtmatig maakt. Volgens [X] is echter sprake van bijkomende omstandigheden die tezamen het handelen onrechtmatig maken. In dit verband heeft hij er op gewezen dat er niet slechts gevaar voor verwarring bestaat, maar dat daadwerkelijk verwarring optreedt en dat de Staat in een aantal gevallen nog verder bijdraagt aan de verwarring door in publicaties de tekens ‘Digi-D’ te gebruiken in plaats van ‘DigiD’. Ook wijst hij in dit verband op verwatering van zijn handelsnaam door het gebruik van de tekens door de Staat.

4.7 Voor het onrechtmatig karakter van het handelen van de Staat wordt niet relevant geoordeeld dat niet slechts gevaar voor verwarring ontstaat, maar dat daadwerkelijk verwarring optreedt. Ook dan zal pas sprake zijn van onrechtmatig handelen als er bijkomende omstandigheden zijn die het veroorzaken van de verwarring verwijtbaar maken. Nu niet anders is gesteld is verder aan te nemen dat de vermelding ‘Digi-D’ in plaats van ‘Digid’ in sommige ambtelijke stukken bij vergissing plaatsvindt. Niet weersproken is dat de Staat na overleg met [X] maatregelen heeft genomen om de verwarring bij het publiek tegen te gaan en dat hij [X] een bedrag van € 100.000 heeft aangeboden als vergoeding voor maatregelen van [X] die een einde moeten maken aan de bestaande verwarring. [X] meent dat dit bedrag onvoldoende is, maar daarvan blijkt in deze procedure niet.

4.8 Voorshands worden gezien het voorgaande de door [X] gestelde bijkomende omstandigheden onvoldoende geoordeeld om aan te nemen dat sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat. De vorderingen dienen te worden afgewezen met veroordeling van [X] in de proceskosten. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9227

De waarde van normen (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 november 2010, zaaknrs. 200.029.693/01 De Staat der Nederlanden tegen Knooble B.V. c.s. & 200.031.136/01, Knooble B.V. tegen De Stichting Nederlands Normalisatie Instituut (met dank aan Tom Ensink & Willem Leppink, Ploum Lodder Princen).

Auteursrecht. NEN-normen en artikel 11 Aw (auteursrecht op wetten etc.) . De NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 wordt verwezen zijn wel algemeen geldend, maar geen algemeen verbindende voorschriften en de NEN-normen, ook niet door de verwijzing ernaar in bouwregelgeving, vallen niet onder de werkingsfeer van artikel 11 Auteurswet, althans, dat kan ‘niet worden vastgesteld’ en derhalve kan dus niet kan worden vastgesteld dat ze niet in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming. Zie eerder: Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, IEF 7462.

12. (…)Van de betreffende NEN-normen kan bij het NNI worden kennisgenomen en zij zijn tegen betaling bij het NNI te verkrijgen. Het hof is van oordeel dat op deze wijze voldoende bekendheid aan de betreffende NEN-normen wordt gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat dit stelsel maatschappelijk onaanvaardbare gevolgen heeft of dat bedrijven zoals Knooble daardoor in hun voortbestaan worden bedreigd

13 Ook de omstandigheid dat, zoals Knooble heeft aangevoerd, velen adhesie hebben betuigd aan haar standpunt en dat vanuit de samenleving erop wordt aangedrongen dat de overheid “verwezen normen" kostenloos ter beschikking dient te stellen (…), brengt het hof niet tot een ander oordeel. Een dergelijke stelselwijziging dient door de wetgever te worden tot stad gebracht en valt buiten de rechtsvormende taak van de rechter,

14. Uit het bovenstaande volgt dat de NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit en de Regeling worden. verwezen, weliswaar moeten worden beschouwd als algemeen geldend, maar dat de bepalingen van de Bekendmakingswet daarop niet van toepassing zijn. Door de Staat zijn geen voor hem geldende regels inzake de bekendmaklng van algemeen verbindende voorschriften geschonden. In zoverre slagen de grieven van de Staat en het NNI. De vordering van Knooble onder 1 primair en subsidiair zal worden afgewezen.

15. De NEN-nomen zijn door het NNI bekendgemaakt ('uitgevaardigd'). Knooble heeft niet onderbouwd gesteld dat, ook als er niet van wordt uitgegaan dat de betreffende NEN-normen worden geacht te zijn vastgesteld in het Bouwbesluit of de Regeling, het NNI moet worden beschouwd als een onderdeel van de openbare macht. Dat leidt het hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat artikel 11 van de Auteurswet op de betreffende NEN-nomen van toepassing is. De tot een andere conclusie strekkende grieven van Knooble slagen niet en ook het tweede onderdeel van de vordering van Knooble zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9755

Digitale Pompengids

Vzr. Rechtbank Dordrecht 17 november 2010, LJN BO4259 (VW&B tegen gedaagde h.o.d.n. Pumpsupport)

Wat mag van houder website verwacht worden terzake bestrijden onjuiste informatie die door derden op zijn website wordt geplaatst? Onrechtmatig handelen, pas sprake als daadwerkelijk of redelijkerwijs moet weten dat informatie onwettig is en verwijdering of toegang niet wordt gespert.

5.3.  Dat [gedaagde] instaat voor de juistheid van de informatie in het register op zijn website www.PompenGids.net blijkt voorshands niet. Vast staat dat de geregistreerde bedrijven zelf de informatie op de website aanleveren en dat [gedaagde] deze niet op juist-heid controleert. Ook staat vast dat VW&B van deze werkwijze op de hoogte is, nu zij zich zelf op de website heeft geregistreerd. Dat de tekst van de website melding maakt van de woorden 'onafhankelijke gids', 'objectief' en 'complete gegevensbestand' maakt het voren-staande niet anders. Dit betekent dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt vanwege de enkele omstandigheid dat in het register op zijn website informatie voorkomt die jegens een derde onrechtmatig is.

5.4.  Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

5.8.  VW&B hebben onvoldoende feitelijk onderbouwd dat er met de website van [gedaagde] sprake is van misleidende reclame. Dat de website onjuiste antwoorden geeft op de daarop vermelde vragen blijkt voorshands niet. Dat het antwoord op de vraag:
Welke pompleverancier kan mij de geschikte pomp leveren? onjuist is, onderbouwt WV&B niet.
Gelet op het vorenstaande staat voorshands ook niet vast dat het enige antwoord op de vraag
Wie vertegenwoordigt merk X in Nederland? de officiële fabrieksimporteurs van de merken betreft, maar dat dit tevens andere verkoop-, reparatie- en servicepunten kunnen zijn.

Lees het vonnis hier (link / pdf)

IEF 9226

Met het merk van een concurrent

Jesse HofhuisJesse Hofhuis (Hofhuis Alkema Advocaten): Adverteren op Google met het merk van een concurrent als AdWord. (Gepubliceerd in Ars Aequi, oktober 2010, p. 703 e.v.)

"(...)  En natuurlijk wil de merkhouder niet dat internetgebruikers een gesponsorde koppeling voor iPhones te zien krijgen wanneer zij op ‘BlackBerry’ zoeken. Het Hof van Justitie heeft zich recent uitgelaten [zie IEF 8692] over de vraag wanneer een merkhouder zich tegen dergelijke gesponsorde koppelingen kan verzetten. Het Hof wekt daarbij de indruk het de merkhouder lastig te maken op te treden tegen dergelijk gebruik. Maar wie de arresten goed leest, ziet dat de positie van de merkhouder zo zwak nog niet hoeft te zijn. Het Hof blijkt het vooral juristen lastig gemaakt te hebben.

(…) Maar er is altijd nog sub d. (…) Hoe sub d uitgelegd moet worden is echter ongewis. Het Benelux Gerechtshof heeft zich sinds de implementatie van de Merkenrichtlijn niet over deze beschermingsgrondslag uitgelaten, zodat de verhouding met de uitleg van sub a, b en c door het Hof onduidelijk is. Zo is niet duidelijk of sub d van toepassing kan zijn op het gebruik van AdWords nu de motivering in Google France die mogelijkheid weliswaar open lijkt te houden, maar daarover geen uitsluitsel biedt. Ook is niet duidelijk of de riedel ‘ongerechtvaardigd voordeel, etc.’ uit sub d op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het Hof heeft gedaan in L’Oréal/ Bellure en, in algemener zin, of het gebruik van AdWords bij sub d onder die riedel te scharen is. In ieder geval is niet ondenkbaar dat dit allemaal in het voordeel van de merkhouder uitpakt – en dan is alsnog elk gebruik van het merk van een concurrent als AdWord inbreukmakend. (…) Dat Google reactief optreedt, is terecht. Maar of zij zich daarbij tot verwarringsgevaar kan beperken is maar de vraag."

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9225

De perfecte man

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 november 2010, Dramers tegen Henkel / Schwarzkopf (met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek).

Merkenrecht. Tussenarrest in de Perfecte Mannen-zaak (zie IEF 7436 en IEF 7054). Henkel vordert o.g.v. van haar woord/beeldmerk MEN PERFECT de  nietigverklaring van Dramers woordmerk MAN’S PERFECT (beiden voor cosmetica). Het hof deelt het eerdere oordeel van de rechtbank dat het merk van Dramers uitsluitend beschrijvend is en derhalve inderdaad nietig verklaard moet worden. Het merk geeft aan dat ofwel de man perfect is ofwel het product perfect is voor de man: ‘in beide betekenissen geeft het merk uitsluitend de bestemming en/of een eigenschap van het merk, en daarmee een kenmerk/kenmerken van die waren aan’. Daarnaast stelt het hof ten overvloede dat het merk veeleer is op te vatten als een aanprijzing.

Het hof ziet (in reconventie) geen aanleiding om eveneens de woord/beeldmerken van Henkel nietig te verklaren, nu deze niet uitsluitend uit beschrijvende elementen bestaan. Aanhouding teneinde Dramers nadere gelegenheid te geven te reageren op juistheid tenaamstelling merkregistraties (naamswijziging Henkel) en op de proceskostenspecificatie m.b.t. het hoger beroep.

5. Het teken MAN'S PERFECT bestaat uit de woorden MAN, 'S en PERFECT. Dramers erkent dat haar producten - kort gezegd: cosmetica voor mannen - besteind zijn voor mannen en betwist niet dat dat ook geldt voor de waren waarvoor de merken zijn ingeschreven. Daarmee beschrijft het een kenmerk van de waren, namelijk de bestemming daarvan. Hetzelfde geldt voor het woord perfect dat een veronderstelde eigenschap van de producten of de gebruiker ("de perfecte man") beschrijft. 'S kan ofwel worden begrepen als een afkorting van "is" waardoor het merk zou aangeven de man (die de onder het merk verkochte producten gebruikt) perfect is of om aan te duiden dat het daarop volgende woord van/voor de man is, waardoor het merk zou aangeven dat de producten die onder het merk worden verkocht perfect voor de man zijd de perfecte koop of keuze van de man zijn. In beide betekenissen geeft het merk uitsluitend de bestemming en/of een eigenschap van het merk, en daarmee een kenmerk/kenmerken van die waren aan. De door Dramers verdedigde beperktere opvatting van de begrippen hoedanigheid, bestemming of andere kenmerken is naar het oordeel van het hof niet juist. Niet gesteld of gebleken is dat de samenvoeging van de beschrijvende onderdelen merkbaar verschilt van de loutere som van zijn bestanddelen. Het is samengesteld volgens de normale taalregels en er is geen sprake van een taalkundige vondst of ongebruikelijke wending in taalkundige zin. Overigens is ook geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de elementen van het merk niet op ongebruikelijke wijze zijn samengevoegd.

Het bovenstaande brengt mee dat grief 1 faalt.

6. Het hof wijst er ten overvloede op dat Henkel zich ook heeft beroepen op artikel 2.28, lid 1, sub b, BVIE, aan beoordeling van welke grondslag het hof (op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking van het appel) zou toekomen als het van oordeel zou zijn dat grief 1 zou slagen. Daartoe heeft Henkel aangevoerd dat het merk elk onderscheidend vermogen mist omdat de woorden MAN en PERFECT frequent worden gebruikt in reclame-uitingen, in het bijzonder voor cosmetica, en de consumenten de woordcombinatie MAN'S PERFECT op zijn best zullen opvatten als een aansporing om de producten te kopen en dus niet als herkomstaanduiding: ter onderscheiding van waren van soortgelijke waren van andere herkomst. In punt 5 van de memorie van grieven lijkt Dramers dit te erkennen met haar stelling dat de woorden MAN'S en PERFECT veeleer zijn op te vatten als een aanprijzing.

Lees het arrest hier.

IEF 9224

Potentiële klanten die op zoek zijn

Rechtbank Amsterdam, 16 november 2010, KG ZA 10-1589 NB/CN, New Motion B.V. tegen The New Motion B.V. (met dank aan Sven Klos & Josine van de Berg, Klos Morel Vos & Schaap).

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Eiser New Motion (machinebouw en -onderhoud) maakt bezwaar tegen handelsnaam, domeinnaam en merk van gedaagde The New Motion (dienstverlening op het gebied van mobiliteit). Vorderingen afgewezen. Zoekmachinepatronen en –resultaten vormen geen ondersteuning voor de gestelde verwarring.

4.3. New Motion B.V. heeft in dat verband met name gewezen op de bezoekers van haar website, waarvan sommigen eigenlijk op zoek waren naar de website van The New Motion B.V. Ook zakt New Motion B.V. door de activiteiten van The New Motion B.V. en het voeren van haar handelsnaam in haar domeinnaam, steeds verder in de google-resultaten.

4.4. Dit wordt echter op zichzelf onvoldoende geacht om aan te nemen dat sprake is van een gevaar voor verwarring bij het publiek in de zin van artikel HNW. De aard van de ondernemingen van partijen wijkt daarvoor te veel van elkaar af. New Motion B.V. richt zich voornamelijk op de (voedingsmiddelen)-industrie en heeft overigens bij het registreren van haar handelsnaam als merk juist de categorie 'voertuigen' expliciet uitgesloten. Dit is nu precies de categorie producten die The New Motion B.V. verkoopt. De klanten van New Motion B.V. zullen doorgaans bestaan uit 'professionals' in de (voedingsmiddelen)industrie voor de verbetering van productiemethoden, terwijl The New Motion B.V. zich richt op zowel particulieren als bedrijven om elektrisch rijden te promoten. Dat partijen zich beide bezig houden met 'innovatie' van (elektrische) machines is in dit verband te abstract.

4.5. New Motion B.V. heeft met de door haar overgelegde grafieken evenmin aangetoond dat feitelijk reeds sprake is van (relevante) verwarring bij de bezoekers van de internetsites van partijen en dat zij hierdoor schade lijdt, bijvoorbeeld omdat potentiële klanten die op zoek zijn naar een nieuwe transportband per ongeluk terechtkomen op de site van The New Motion B.V. en afhaken. De door New Motion B.V. overgelegde grafieken laten dat in elk geval niet zien. Hoogstens krijgt New Motion B.V. juist enkele extra bezoekers op haar site. Deze bezoekers gaan direct weer weg van haar site, indien zij niet geïnteresseerd zijn in de door New Motion B.V. aangeboden producten ('bouncen'). Het voorgaande brengt met zich dat het door New Motion B.V. onder a. van haar petitum gevorderde verbod niet op grond van artikel 5 HNW kan worden toegewezen.

4.6. Nu New Motion B.V. in dit geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt of in de toekomst zal lijden door het gebruik van de handelsnaam door The New Motion B.V., kan de vordering van New Motion B.V. onder a. van haar petitum evenmin op grond van onrechtmatige daad worden toegewezen. Dat New Motion B .V. niet meer als eerste naar voren komt uit de zoekmachines op internet vanwege de door The New Motion B.V. gebruikte domeinnaam is op zichzelf niet onrechtmatig, een en ander nog los van het feit dat er andere mogelijkheden zijn om deze uitkomsten te beïnvloeden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9223

Misstanden aan de kaak stellen

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 november 2010, LJN: BO3655, Vereniging Voor Latijnse Liturgie tegen gedaagden.

Auteursrecht, althans auteursrechtcomponent bij een (bestuurs)conflict binnen een vereniging, wat leidt tot ‘een botsing van fundamentele rechten (recht op vrijheid van meningsuiting en recht op eerbiediging van privacy/persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam) bij de openbaarmaking van (on)rechtmatig verkregen informatie.’ Aan het auteursrecht wijdt de voorzieningenrecht één alinea:

4.9.   Naar de voorzieningenrechter - op grond van hetgeen partijen hebben gesteld en aan producties hebben overgelegd - begrijpt, is de website van de Vereniging (www.latijnseliturgie.nl) door [gedaagde sub 2] ontworpen en “gehost”. Gelet op de inhoud van de onder r.o. 2.6. geciteerde brief d.d. 10 september 2010 - waarin namens het DB van de Vereniging wordt bevestigd dat [gedaagde sub 1] het verkoopaccount van de website heeft verwijderd en de website voorts heeft teruggebracht tot één pagina, zonder daarbij ook maar enigszins te kennen te geven dat dit naar de mening van de Vereniging niet was afgesproken dan wel niet rechtmatig is ([gedaagde sub 1] wordt daarentegen zelfs bedankt) - en het gemotiveerde (niet expliciet weersproken) verweer van [gedaagde sub 1], inhoudende dat [gedaagde sub 2] het auteursrecht heeft op het ontwerp van de website en de lay-out van het bulletin van de Vereniging, is door [A] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en/of de andere gedaagden op enige grond verplicht zouden zijn om de website te herstellen, laat staan dat de Vereniging bevoegd zou zijn om het ontwerp van de website en het ontwerp van de lay-out van het bulletin nog langer te gebruiken. Zo hebben [A] c.s. hun stelling dat zij met [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht zouden hebben gesloten, op geen enkele wijze uitgewerkt.
Voorts had het op de weg van [A] c.s. gelegen om aan te geven op welke wijze de website dan hersteld zou moeten worden. Door slechts herstel te vorderen, is de vordering niet concreet en duidelijk genoeg en zal deze bij toewijzing enkel tot executieproblemen aanleiding geven.

Lees het vonnis hier