IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9236

Personalia

V.l.n.r. Simon Dack, Marlou van den Braak, Laura Fresco, Peter van Schijndel"Op 1-1- '11 zullen Simon Dack (octrooirecht) en Marlou van de Braak (merken, auteursrecht en nieuwe-media) zich aansluiten bij het nieuwe Europese IP kantoor Hoyng Monegier LLP (IEF 9145). Beiden zijn afkomstig van De Brauw Blackstone Westbroek, en zullen als partner deel uitmaken van de Nederlandse vestiging van het nieuwe kantoor.  

Het Amsterdamse team zal verder worden versterkt door de komst van medewerker Laura Fresco (De Brauw en Van Eps Kunneman en Van Doorne, Curacao) en medewerker Peter van Schijndel (De Brauw). Hoyng Monegier LLP zal per 1 januari 2011 vestigingen openen in Amsterdam, Brussel, Madrid en Parijs. Het nieuwe kantoor is op zoek naar nieuw talent (zie rechterkolom)."

IEF 9235

Een realistische interactieve pluchen hamster

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 november 2010, KG ZA 10-1319, Cepia LLC c.s. tegen Raadgevend Ingenieursbureau Sigma B.V.

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Aangenomen inbreuk door groothandelaar middels de verhandeling van Counterfeit Zhu Zhu Pet Hamsters. Verstekvonnis inclusief dagvaarding; gedaagde Sigma is ‘behoorlijk opgeroepen’, maar niet verschenen. (Neven)vorderingen grotendeels toegewezen, inclusief de 1019h proceskostenveroordeling, nu gedaagde ‘door betekening van een staat van kosten tijdig is geïnformeerd.’

3.1. Nu de vordering de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal de vordering –op de wijze als hierna vermeld– worden toegewezen.

3.4. Sigma zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. In deze zaak, welke tot inzet heeft de handhaving van IE rechten in de zin van artikel 1019 Rv, zijn deze te bepalen aan de hand van de maatstaf van artikel 1019h Rv. Door betekening van een staat van kosten is Sigma tijdig geïnformeerd omtrent het door Cepia als proceskosten gevorderde bedrag en de specificatie daarvan. Het gevorderde bedrag van € 13.392,08 excl BTW zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9234

De omstandigheden waaronder

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 november 2010, KG ZA 10-1162, Duinbergen B.V. tegen Nike Retail B.V. c.s.

Merkenrecht. Kleding met woorden die geen merken zijn. Eiseres, houdster van het merk MEES voor kleding, maakt bezwaar tegen het gebruik van het MÉS op Nike kleding. Nike gebruikt Més in het kader van een project met de VN en FC Barcelona: Més que un club (Catalaans voor: 'meer dan een club'). Een eerdere oppositie tegen het Gemeenschapsmerk van Nike werd in het voordeel van eiseres beslist (beroep loopt nog), maar de rechtbank oordeelt voorshands dat van verwarring in dit geval eigenlijk geen sprake is. De omstandigheden waaronder het MÉS-teken door Nike wordt gebruikt, maken dat het voor het publiek namelijk wèl duidelijk dat de kleding afkomstig is van Nike.

4.5. Nike heeft niet bestreden dat de waren waarvoor zij het MÉS-teken gebruikt dezelfde zijn als de waren waarvoor het Gemeenschapsmerk MEES is ingeschreven en dat dit Gemeenschapsmerk inherent onderscheidend vermogen heeft. Hoewel merk en teken niet in hoge mate overeenstemmen en gesteld noch gebleken is dat het onderscheidend vermogen van het MEES-merk is versterkt door het gebruik ervan (integendeel, niet in geschil is dat het MEES-merk maar zeer beperkt is gebruikt), zou een combinatie van deze omstandigheden in het algemeen voldoende zijn om verwarringsgevaar aan te nemen. Het is dan ook begrijpelijk dat het BHIM, dat in de oppositieprocedure tegen de inschrijving van het MÉS-teken als merk zijn oordeel alleen op deze omstandigheden heeft kunnen baseren, tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van verwarringsgevaar.

4.6. Bij de beoordeling van verwarringsgevaar in deze inbreukzaak dient echter met meer omstandigheden rekening te worden gehouden, te weten ook met de omstandigheden waaronder het MÉS-teken door Nike wordt gebruikt. In deze zaak is in dat verband met name van belang dat Nike het MÉS-teken gebruikt in combinatie met haar zeer bekende swoosh-merk en met informatie over het Project. In het licht daarvan, en mede gelet op de onbekendheid van het MEES-merk en het ontbreken van een hoge mate van overeenstemming, moet voorshands worden aangenomen dat het de gemiddelde consument duidelijk zal zijn dat de kleding afkomstig is van Nike en dat het MÉS-teken niet verwijst naar Duinbergen, maar naar het Project. Dit zal hierna nader worden toegelicht.  

4.7. Voorshands moet worden aangenomen dat de gemiddelde consument zal begrijpen dat de kleding met het MÉS-teken afkomstig is van Nike. Vast staat namelijk dat op die producten labels zijn aangebracht waarop het swoosh-beeldmerk van Nike staat. Duinbergen heeft niet bestreden dat dit beeldmerk van Nike zeer bekend is. Het betoog van Duinbergen dat het label met het merk van Nike niet zal worden opgemerkt door het publiek, is naar voorlopig oordeel ongegrond. Het label is immers aangebracht op de voorzijde van de kleding en in de nek van de kleding. Bovendien staat als onweersproken vast dat de kleding uitsluitend verkrijgbaar is in speciale Nike winkels, waarin enkel producten van Nike worden verkocht.

4.9. Ook na verkoop blijft duidelijk dat de kleding afkomstig is van Nike. De labels met daarop het bekende swoosh-beeldmerk van Nike, blijven immers bevestigd op de kleding. MÉS-teken verwijst naar Project

4.10. Vast staat dat Nike het MÉS-teken op de kleding heeft aangebracht als verwijzing naar het Project. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de gemiddelde consument het teken ook zo zal opvatten. Nike heeft namelijk – als zodanig onweersproken – aangevoerd dat zij het MÉS-teken altijd gebruikt in combinatie met de volledige naam van het Project, te weten MÉS QUE UN CLUB. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9233

Executie kort geding

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, KG ZA 10-1074, Tédé Automatisering B.V. c.s. tegen Tetra Laval Holdings & Finance S.A.

Octrooirecht. EP m.b.t. ‘inrichtig voor het snijden en roeren van wrongel. Executie kort geding na octrooirechtelijk ex partebevel van de Rechtbank Almelo tot bewijsbeslag, inzage en de proceskosten (!) van verzoekschriftprocedure. Verbod tot verder ten uitvoer leggen van het verleende verlof. Reconventioneel inbreukverbod. Beroep op onderzoeksexceptie  afgewezen. In citaten:

Ex parte: 4.3. Partijen zijn het eens dat geen van de maatregelen waartoe verlof is verleend doel heeft getroffen. Wat betreft het gegeven bevel (de voorwaardelijke veroordeling tot betaling van de kosten) heeft de voorzieningenrechter partijen, met hun toestemming, als voorlopig oordeel voorgehouden dat titel 15 Rv geen deugdelijke grondslag biedt voor de voorwaardelijke veroordeling tot betaling van de kosten van het beslag en de beschrijving. Tetra heeft daarop aangegeven dat zij zich niet verder verzet tegen de opheffing van de verloven en de vernietiging van de voorwaardelijke veroordeling. De mondelinge behandeling heeft zich vervolgens beperkt tot de vorderingen in reconventie.

4.4. Dat de beslagen noch het verlof tot het maken van een beschrijving doel hebben getroffen, is op zich geen aanleiding deze maatregelen op te heffen, zoals gevorderd onder i. van het petitum. De voorzieningenrechter begrijpt dat Eisers in het kader van dit executie kort geding bedoelen een verbod tot (verdere) executie van de maatregelen. Dit verbod zal hierna worden gegeven, met name omdat het verlof niet had mogen worden geven onder de voorwaarden zoals verwoord onder 35-37 van het verzoekschrift en ook omdat uit haar verklaring ter zitting volgt dat Tetra geen belang meer heeft bij (verdere) tenuitvoerlegging van de verloven.

4.5. De voorzieningenrechter begrijpt voorts dat Eisers met de tevens gevorderde herziening van het verlof bedoelen de vernietiging daarvan voorzover de beschikking een bevel tot betaling van de proceskosten omvat. Ook hier geldt dat de voorzieningenrechter in het kader van een executie kort geding de aangevallen beslissing niet kan vernietigen maar wel de executie daarvan kan verbieden. Nu de beschikking in elk geval wat betreft deze veroordeling geen stand kan houden zal de rechtbank zulks doen.

4.6. De veroordeling kan geen stand houden omdat de maatregelen is verzocht in een ex parte procedure. In deze procedures is alleen een grondslag voor een veroordeling indien deze ziet op het in artikel 1019e Rv voorziene inbreukverbod, zo nodig verstrekt met een dwangsom. Voor een veroordeling tot betaling van een geldsom, ook niet indien deze ziet op de proceskosten of indien deze gebonden is aan de voorwaarde van het aanspannen van een opheffings kort geding is in titel 15 Rv noch elders in de wet een grondslag te vinden. In het algemeen kan pas achteraf over de kosten van beslag en beschrijving worden geoordeeld, nadat duidelijk is geworden dat het door verzoeker gestelde recht op en belang bij de maatregelen gegrond is gebleken.

4.7. De onder ii gevorderde veroordeling tot vernietiging zal worden afgewezen nu er geen documenten in beslag zijn genomen, geen kopieën zijn gemaakt en er geen gedetailleerde beschrijving is gemaakt. Voor vernietiging van het proces-verbaal – de voorzieningenrechter begrijpt het proces-verbaal van constatering opgemaakt naar aanleiding van de tweede poging tot tenuitvoerlegging op 26 augustus 2010 – is geen deugdelijke grondslag aangevoerd.

4.8. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat door de (mislukte) beslaglegging informatie over TéDé en haar bedrijfsvoering is verkregen welke strikt vertrouwelijk zou moeten blijven. Het gevorderde onder iii dient te worden afgewezen.

Onderzoeksexceptie: 4.19. Met betrekking tot de in september 2009 aangetroffen inrichtingen hebben eisers gen ander verweer tegen de gestelde inbreuk gevoerd dat het de hierboven besproken onderzoeksexceptie. Dit beroep slaagt niet. Het navolgende is daarvoor redengevend.

4.20. Het beroep op de exceptie dient te worden beoordeeld naar het moment waarop de inbreukmakende wrongelbereider is aangetroffen. Op dat moment beschikte Kaamps over twee door TéDé – met als voorbeeld een de inrichting van Tetra – geproduceerde en geleverde inrichtingen. Die twee inrichtingen voldeden aan alle kenmerken van het Octrooi. Door dat te doen heeft TéDé niet het geoctrooieerde (de machine welke door Tetra was geleverd) onderzocht, maar zij heeft het geoctrooieerde nagebouwd met overname van alle kenmerken van conclusie 1 van het Octrooi. Dat is niet te duiden als een innoverend onderzoek naar een verbetering. Dan had zij de machine moeten nabouwen met die verbetering. Dat in september 2009 op enigerlei wijze sprake was van innoverend onderzoek, anders dan het testen van twee nieuwe machines is door Eisers niet gesteld of gebleken. Voornoemde samenwerkingsovereenkomst, welke op zich voor dit soort overeenkomsten al zeer summier is, is eerst gesloten op 28 december 2009, nadat Tetra TéDé in het najaar van 2009 en vervolgens bij brief van 18 december had aangeschreven. Evenzo dateert de octrooiaanvrage van ruim na september 2009.

4.21. Dat er in september 2009 sprake was van enig onderzoek in de zin van artikel 53 lid 3 Row aan het geoctrooieerde hebben Eisers dan ook geenszins aannemelijk gemaakt. Het had op de weg van Eisers gelegen dit te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van afspraken tussen partijen uit die periode, of door overlegging van de resultaten van het onderzoek. Nu kennelijk als vrucht van het beweerdelijk onderzoek een octrooiaanvrage is gedaan, is er voor Eisers geen noodzaak meer zich in volle omvang op de vertrouwelijkheid van het onderzoek te beroepen.

4.22. Ten slotte verdraagt ook het eigen relaas van Eisers zich niet met hun beroep op een onderzoeksreceptie. Kaamps voert immers een onderneming welke zich toelegt op het maken van kaas. Daartoe heeft Kaamps wrongelbereiders nodig. Zij heeft daartoe één gebruikte inrichting aangekocht bij Tetra. Omdat op de markt niet meer gebruikte inrichtingen beschikbaar waren, heeft zij TéDé aangezocht nog twee gelijke inrichtingen na te bouwen, om aldus in haar productiecapaciteit te kunnen voorzien. Ter zitting hebben Eisers verklaard, anders dan in de pleitnotitie was opgenomen, dat met de twee TéDé inrichtingen wel wrongel is gesneden dan wel geroerd en dat deze wrongel zonodig tot kaas is verwerkt.

4.23. Naar voorlopig oordeel slaagt wat betreft de periode september 2009 het beroep op de onderzoeksexceptie niet. Nu Eisers tegen de toen geconstateerde inbreuk geen ander verweer hebben ingeroepen, dient er van uit te worden gegaan dat deze inbreuk zich heeft voorgedaan. Het onder A gevorderde zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9232

Naar een gave licentieovereenkomst

Rechtbak ’s-Gravenhage, 17 november 2010, HA ZA 08-3285, Vander Schoot Engenering B.V. tegen Tummers Machinebouw B.V.

Octrooirecht, althans octrooilicentierecht. NL Octrooi Van der Schoot m.b.t. ‘een inrichting voor het behandelen van bolvormige of knolvormige producten in verband met het verwijderen van de buitenste laag daarvan.’ Stukgelopen samenwerking. “Van der Schoot en Tummers vorderen respectievelijk in conventie primair sub 1 en in reconventie de verklaring voor recht dat tussen partijen een licentieovereenkomst is gesloten. Het werkelijke geschil tussen partijen ziet dan ook niet op de vraag of een licentieovereenkomst is gesloten maar op de vraag wat de inhoud van die overeenkomst is.” Vorderingen afgewezen. Hoe-nu-verder slotoverweging.

4.10. (…) Met medeweten en met toestemming van Van der Schoot zijn de machines op de markt gezet. Zij zijn met medeweten en toestemming van Van der Schoot geproduceerd en afgeleverd. Over 2006, 2007 en 2008 heeft Tummers een licentievergoeding betaald aan Van der Schoot. Onder al die omstandigheden tezamen genomen kan niet worden gesteld dat Tummers de Zic-Zac borstelmachines zonder toestemming van Van der Schoot op de markt brengt en heeft gebracht.

4.11. Gegeven die toestemming kan er geen sprake zijn van inbreuk. Dat de toestemming voorwaardelijk is gegeven, bijvoorbeeld onder de voorwaarde van de totstandkoming en aanvaarding over en weer van een alles omvattende licentieovereenkomst is door Van der Schoot niet gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de toestemming is gegeven in het vertrouwen dat het algehele akkoord ook wel zou komen.

4.12. Toestemming impliceert een (licentie)overeenkomst tussen partijen. Dit brengt mee dat de subsidiair sub 1 gevorderde verklaring voor recht dat er geen overeenkomst tussen partijen is gesloten zal worden afgewezen.

(...)

 4.14. De vorderingen in conventie subsidiair sub 5 en 6 veronderstellen het bestaan van een gave overeenkomst met afspraken over de licentievergoeding en de bijdrage in de ontwikkelingskosten en regelingen om de omvang van die posten te bepalen met een controlemogelijkheid
daarop.

4.15. Een dergelijke overeenkomst tussen partijen is er (nog) niet. Dit brengt mee dat ook deze subsidiaire vorderingen in conventie dienen te worden.

4.16. Dit voert tot de slotsom dat alle vorderingen over een weer zullen worden afgewezen. In conventie is Van der Schoot aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij, in reconventie is Tummers in het ongelijk gesteld. (…)

(…)

4.18. Als overweging onder de streep merkt de rechtbank op dat de uitkomst van deze procedure voor beide partijen bepaald teleurstellend moet zijn. Er zijn tussen partijen afspraken gemaakt en er geldt dan ook tussen hen een overeenkomst. Deze overeenkomst vertoont evenwel, ook nadat deze procedure is gevoerd, nog gaten, ten minste twee. Partijen zijn hier op elkaar aangewezen; een weg terug is er voor partijen niet. Zij hadden de mogelijkheid een nieuwe weg in te slaan door te onderzoeken of het geschil definitief zou kunnen worden beëindigd door betaling door Tummers van een bedrag ineens met overname van het Octrooi of de aandelen Van der Schoot als houdster van het octrooi. Na de mondelinge behandeling hebben partijen dat geprobeerd, maar dit leidde niet tot een positieve uitkomst Het had meer voor de hand gelegen dat partijen vervolgens verder waren gegaan op de weg die zou moeten leiden naar een gave Licentieovereenkomst en hadden dooronderhandeld om de resterende gaten te dichten. Bij verder procederen hadden zij hun vorderingen daarop kunnen aanpassen. Het komt de rechtbank voor dat partijen thans in een stadium zijn aanbeland waarin zij zelf moeten zoeken naar een deskundige bindend adviseur die naar objectieve maatstaven kan doen wat zij zelf hadden behoren te doen, dat wil zeggen een invulling geven aan de resterende leemten in hun overeenkomst.

Lees het vonnis hier.

IEF 9231

De relatie tussen karkas en ingewanden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, HA ZA 08-2635, Linco Food Systems B.V. tegen Meijn Food Proceessing Technology B.V. en HA ZA 08-2877,  Meijn Food Processing Technology B.V tegen Linco Food Systems B.V. c.s. (met dank aan Paul Steinhauser, Arnold + Siedsma).

Octrooirecht. Bodemprocedure na ex parte en opheffingskortgeding (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 mei 2008, IEF 6134). EP Meijn m.b.t. ‘een inrichting voor het bewerken van gevogelte.’ Linco (voorheen Tieleman) vordert vernietiging van het octrooi van Meijn,  Meijn vordert een inbreukverbod in àlle aangewezen landen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse geddelte van het octrooi en verklaart zich onbevoegd voor zover de vorderingen betrekking hebben op de buitenlandse delen van het EP. 

4.5. Met het inzicht dat de relatie tussen karkas en ingewanden behouden kan blijven door gebruik te maken van een synchroon aangedreven extra transporteur, ligt de uitvinding volgens EP 828 binnen handbereik. Dat inzicht leidt direct tot de twee kenmerken van , conclusie 1 van EP 868 die Meijn in haar conclusie van antwoord als de belangrijkste berschillen tussen EP 868 en Harris kwalificeert. Het eerste'"be1angijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat de ingewanden volledig zijn uitgehaald op het moment van het passeren van het inspectiestation. De enige reden waarom de vakman karkas en ingewanden niet volledig zou scheiden voor de inspectie, is dat bij scheiding de l:1 relatie tussen karkas en ingewanden verloren zou gaan. Nu de vakman inziet dat dit probleem kan worden opgelost met een synchroon aangedreven  extra transporteur, zou de vakman daadwerkelijk overgaan tot volledige scheiding, gegeven de wens om besmetting te voorkomen, en gegeven het feit dat, zoals Meijn bij pleidooi heeft erkend, het volledig scheiden van karkas en ingewanden een maatregel is die bekend was in de stand van de techniek.

4.6. Het tweede "belangrijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat bij EP 868 de extra transporteur na het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald, is geplaatst, teewijl bij de inrichting volgens Harris de extra transporteur is opgesteld voor dat bewerkingsstation (maar wel na het station waar de ova worden verwijderd). Het is echter evident dat het inzicht dat een extra transporteur kan worden gebruikt om de ingewanden te vervoeren, meebrengt dat de extra transporteur niet moet worden geplaatst voor het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald. De ingewanden kunnen immers niet op de extra transporteur worden geplaatst voordat zij door het bewerkingsstation uit de vogel zijn gehaald.

4.10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat conclusie I van EP 868 niet inventief is en daarmee nietig.

(…)

4.14. Her feit dat Linco Food en Linco Benelux de nietigheid inroepen van EP 868 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX Vo exclusief bevoegd s tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de  de buitenlandse delen van EP 868 (HvJ EG (…) GAT/LUK), niet mee dat deze rechtbank haar grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus). Het brengt wel mee dat de rechtbank pas tot een definitief oordeel over de inbreuk op een buitenlands deel van EP 868 kan komen indien de krachtens 22 lid 4 EEX-Vo bevoegde buitenlandse rechter over de geldigheid van het betreffende deel van EP 868 heeft beslist. Daarom zal de rechtbank de zaak in zoverre aanhouden totdat de betreffende buitenlandse rechter over de geldigheid van EP 868 heeft geoordeeld, zoals Meijn ter comparitie heeft verzocht

Lees het vonnis hier.

IEF 9230

Alleen het handelsnaamrechtelijk gebruik

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2010, KG ZA 10-1172, Solutions Advice tegen Viewtech Europe B.V. (met dank aan Maarten Rijks, Banning & Charlotte de Boer, Deterink).

Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Geschil tussen parfumswinkel.nl en parfumwinkel.nl. Vorderingen toegewezen. Inbreuk handelsnaamrecht en auteursrecht m.b.t. productomschrijvingen. Gedaagde hoeft alleen het handelsnaamrechtelijke gebruik van de domeinnaam staken, ander gebruik is wel gepermitteerd.  

Verwarring: 4.8 Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam "parfumwinkel.nl" afwijkt van de handelsnaam "parfumswinkel.nl", en voorts gelet op de nauw verwante opzet van de beide websites, de (nagenoeg) identieke producten die worden aangeboden en op het feit dat beide zich richten op dezelfde doelgroep (Nederlandse internetgebruikers op zoek naar parfum), is voorshands aannemelijk dat verwarring is te duchten bij het relevante publiek. Dat die verwarring ook daadwerkelijk plaatsvindt blijkt reeds uit de in het geding gebrachte emails van consumenten die zich tot ("parfumwinkel.nl" van) Viewtecht richtten in de veronderstelling dat zij met ("parfumswinkel.nl" van) Solutions Advice van doen hadden."
 
4.10 (...) Aan de bescherming die een handelsnaam biedt kan het bestaan van vergelijkbare handelsnamen onder omstandigheden afdoen, maar van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken. Viewtech heeft niet gesteld welke van de door haar genoemde (domein)namen in gebruik zijn, welke namen in gebruik zijn als handelsnaam voor vergelijkbare ondernemingen, vanaf wanneer zulk gebruik heeft plaatsgevonden, zodat voorshands niet is in te zien dat Solutions Advice bewust verwarring heeft willen doen ontstaat, of voor lief heeft genomen. Van belang is daarbij ook dat ten tijde van de registratie van de domeinnaam parfumswinkel.nl en de aanvang van de exploitatie van zijn webwinkel door Solutions Advice de domeinnaam parfumwinkel.nl niet in gebruik was, zoals Solutions Advice onweersproken heeft gesteld."

Niet louter beschrijvend: 4.12 (...) Naar voorlopig oordeel is de aanduiding "parfumswinkel.nl" niet louter beschrijvend. De gebruikelijke aanduiding voor een winkel waar parfums worden verkocht is immers "parfumerie". Het woord "parfumswinkel" is niet in het woordenboek opgenomen (en "parfumwinkel" komt in Van Dale ook niet voor als zelfstandig lemma, alleen als betekenis van "parfumerie")."
 
4.13 (…) Naar voorlopig oordeel had Viewtech voldoende mogelijkheden om met gebruik van de aanduiding 'parfum' voor een andere, niet verwarringwekkende handelsnaam te kiezen en had zij dat ook moeten doen."
 
Gebruiksverbod: 4.17. Opgemerkt zij dat het bevel niet inhoudt dat Viewtech ieder gebruik van de domeinnaam wordt verboden. Solutions Advice heeft immers uitsluitend gevorderd het gebruik als handelsnaam te verbieden en heeft geen bezwaar gemaakt tegen enig ander gebruik. Ter zitting heeft Solutions Advice te kennen gegeven zijn vorderingen niet (mede) te baseren op onrechtmatig handelen (los van de handelsnaamwet)' en daarom ook geen bezwaar te hebben tegen de domeinnaam parfumwinkel.com (van een derde), die bezoekers naar de onder de handelsnaam 'Topdrogist.nl" galreven webwinkel doorleidt. Aldus is er geen grondslag voor een verbod op soortgelijk gebruik van de domeinnaam parfumwinkel.nl door Viewtech.

Auteursrecht: 4.26. Niet betwist is dat (een deel van) de productomschrijvingen op de website van Viewtech (vrijwel) letterlijk overeenkomen mm (delen van) productomschrijvingen van Solutions Advice. Gelet op het voorgaande maakt Viewtech daardoor naar voorlopig oordeel inbreuk op de auteursrechten van Solutions Advice. Hot gevorderde inbreukverbod met betrekking tot de auteusrechten zal worden toegewezen (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 9229

Het kopiëren van gehele boeken

Rechtbank Almelo, ex parte beschikking van 22 oktober 2010, zaaknr. 115357KGRK, Noordhoff Uitgevers B.V. & Pearson Education Benelux B.V. tegen Delta Copiers B.V. (met dank aan Marloes Bakker en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Ex parte. Copyshop in Enschedé maakt met verkoop van illegale kopieën van studieboeken inbreuk op de auteursrechten van Noordhoff Uitgevers. 

"Toegestaan als verzocht, in dier voege dat de Voorzieningenrechter:

1. Gerekestreerde beveelt iedere inbreuk op de auteursrechten van Verzoekster zoals in het lichaam van het verzoekschrift omschreven, met name het - al dan niet op verzoek - kopiëren van gehele boeken die nog in de handel verkrijgbaar zijn, te staken en gestaakt te houden;

2. Bepaalt dat Gerekestreerde een dwangsom zal verbeuren van €10.000,- (zegge: tienduizend Euro) Voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat deze overtreding voortduurt of – zulks naar keuze van Verzoeksters – van €1.000,- (zegge: duizend Euro) voor iedere inbreukmakende kopie dan wel inbreukmakend handelen waarmee Gerekestreerde het sub 1 gegeven bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt. Zulks steeds tot een maximum van €100.000,- (honderdduizend Euro)."

Lees de beschikking hier. Mediaberichtgeving hier.

IEF 9228

Het uitvoeren van een overheidstaak

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 17 november 2010, KG ZA 10-891, DIGI-D tegen De Staat der Nederlanden c.s.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Wellicht nootwaardig vonnis. Eiser Digi-D (reclame, ontwerp- en webdiensten) maakt bezwaar tegen het gebruik door de Staat van de aanduidingen DigiD en Digi-d. Vorderingen afgewezen. Geen gebruik als handelsnaam door de Staat. Geen merkgebruik, nu de Staat de tekens ‘DigiD’ niet gebruikt “in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd.” Daadwerkelijke verwarring is onvoldoende om onrechtmatig handelen aan te nemen, "ook dan zal pas sprake zijn van onrechtmatig handelen als er bijkomende omstandigheden zijn die het veroorzaken van de verwarring verwijtbaar maken."

Handelsnaam: 4.3 (…) Van het drijven van een onderneming is alleen dan sprake indien het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is (vergelijk H.R. 24-12-1976, LJN: AC5861). Het DigiD-systeem van de Staat is niet gericht op het behalen van materieel voordeel. Het gebruik van ‘DigiD’ is daarmee niet aan te merken als het gebruik van een handelsnaam.

4.4 [X]heeft met verwijzing naar onder meer H.R. 20 november 2009 (LJN BJ9431, Euro- Tyre / Eurotyre) aangevoerd dat de Staat voorts onrechtmatig handelt door een merknaam te gebruik die verwarring wekt met zijn oudere handelsnaam.

Merkgebruik: 4.5 Ook in dit verband wijst de Staat er terecht op dat hij het teken ‘DigiD’ weliswaar heeft doen inschrijven als merk maar dat geen sprake is van merkgebruik omdat hij het teken niet gebruikt om afzet te vinden voor waren of diensten in het economisch verkeer. Uit het arrest HvJEG 12 november 2002, zaak C-206/01 (LJN AK3864, Arsenal – Reed, r.o. 40) en HvJEG 25 januari 2007, zaak C-48/05 (LJN BA3332, Opel – Autec, r.o. 18) volgt dat slechts sprake is van merkgebruik indien de tekens ‘DigiD’ worden gebruikt in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd. Naar voorlopig oordeel is daarvan geen sprake wanneer, zoals in het onderhavige geval, het teken in het kader van het uitvoeren van een overheidstaak wordt gebruikt ter aanduiding van een authenticatiesysteem waarmee burgers zich in hun communicatie met de overheid kunnen identificeren. Verwarring moet verwijtbaar zijn, alleen verwarring is onvoldoende grond voor onrechtmatigheid. Niet is gebleken dat het aanbod  van De Staat van €100.000,- ‘ter vergoeding voor maatregelen die een einde moeten maken aan de bestaande verwarring’ onvoldoende is.

Onrechtmatig handelen: 4.6 [X]stelt zich tot slot op het standpunt dat het verwarringwekkend gebruik van het teken ‘DigiD’ als jegens hem onrechtmatig moet worden aangemerkt, ook al is dat gebruik niet op te vatten als handelsnaam- of merkgebruik. Partijen zijn het erover eens dat uitsluitend de omstandigheid dat het teken verwarring kan veroorzaken het handelen van de Staat nog niet onrechtmatig maakt. Volgens [X] is echter sprake van bijkomende omstandigheden die tezamen het handelen onrechtmatig maken. In dit verband heeft hij er op gewezen dat er niet slechts gevaar voor verwarring bestaat, maar dat daadwerkelijk verwarring optreedt en dat de Staat in een aantal gevallen nog verder bijdraagt aan de verwarring door in publicaties de tekens ‘Digi-D’ te gebruiken in plaats van ‘DigiD’. Ook wijst hij in dit verband op verwatering van zijn handelsnaam door het gebruik van de tekens door de Staat.

4.7 Voor het onrechtmatig karakter van het handelen van de Staat wordt niet relevant geoordeeld dat niet slechts gevaar voor verwarring ontstaat, maar dat daadwerkelijk verwarring optreedt. Ook dan zal pas sprake zijn van onrechtmatig handelen als er bijkomende omstandigheden zijn die het veroorzaken van de verwarring verwijtbaar maken. Nu niet anders is gesteld is verder aan te nemen dat de vermelding ‘Digi-D’ in plaats van ‘Digid’ in sommige ambtelijke stukken bij vergissing plaatsvindt. Niet weersproken is dat de Staat na overleg met [X] maatregelen heeft genomen om de verwarring bij het publiek tegen te gaan en dat hij [X] een bedrag van € 100.000 heeft aangeboden als vergoeding voor maatregelen van [X] die een einde moeten maken aan de bestaande verwarring. [X] meent dat dit bedrag onvoldoende is, maar daarvan blijkt in deze procedure niet.

4.8 Voorshands worden gezien het voorgaande de door [X] gestelde bijkomende omstandigheden onvoldoende geoordeeld om aan te nemen dat sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat. De vorderingen dienen te worden afgewezen met veroordeling van [X] in de proceskosten. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9227

De waarde van normen (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 november 2010, zaaknrs. 200.029.693/01 De Staat der Nederlanden tegen Knooble B.V. c.s. & 200.031.136/01, Knooble B.V. tegen De Stichting Nederlands Normalisatie Instituut (met dank aan Tom Ensink & Willem Leppink, Ploum Lodder Princen).

Auteursrecht. NEN-normen en artikel 11 Aw (auteursrecht op wetten etc.) . De NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 wordt verwezen zijn wel algemeen geldend, maar geen algemeen verbindende voorschriften en de NEN-normen, ook niet door de verwijzing ernaar in bouwregelgeving, vallen niet onder de werkingsfeer van artikel 11 Auteurswet, althans, dat kan ‘niet worden vastgesteld’ en derhalve kan dus niet kan worden vastgesteld dat ze niet in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming. Zie eerder: Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, IEF 7462.

12. (…)Van de betreffende NEN-normen kan bij het NNI worden kennisgenomen en zij zijn tegen betaling bij het NNI te verkrijgen. Het hof is van oordeel dat op deze wijze voldoende bekendheid aan de betreffende NEN-normen wordt gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat dit stelsel maatschappelijk onaanvaardbare gevolgen heeft of dat bedrijven zoals Knooble daardoor in hun voortbestaan worden bedreigd

13 Ook de omstandigheid dat, zoals Knooble heeft aangevoerd, velen adhesie hebben betuigd aan haar standpunt en dat vanuit de samenleving erop wordt aangedrongen dat de overheid “verwezen normen" kostenloos ter beschikking dient te stellen (…), brengt het hof niet tot een ander oordeel. Een dergelijke stelselwijziging dient door de wetgever te worden tot stad gebracht en valt buiten de rechtsvormende taak van de rechter,

14. Uit het bovenstaande volgt dat de NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit en de Regeling worden. verwezen, weliswaar moeten worden beschouwd als algemeen geldend, maar dat de bepalingen van de Bekendmakingswet daarop niet van toepassing zijn. Door de Staat zijn geen voor hem geldende regels inzake de bekendmaklng van algemeen verbindende voorschriften geschonden. In zoverre slagen de grieven van de Staat en het NNI. De vordering van Knooble onder 1 primair en subsidiair zal worden afgewezen.

15. De NEN-nomen zijn door het NNI bekendgemaakt ('uitgevaardigd'). Knooble heeft niet onderbouwd gesteld dat, ook als er niet van wordt uitgegaan dat de betreffende NEN-normen worden geacht te zijn vastgesteld in het Bouwbesluit of de Regeling, het NNI moet worden beschouwd als een onderdeel van de openbare macht. Dat leidt het hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat artikel 11 van de Auteurswet op de betreffende NEN-nomen van toepassing is. De tot een andere conclusie strekkende grieven van Knooble slagen niet en ook het tweede onderdeel van de vordering van Knooble zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.