IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9062

Betreffende de samenstelling

Besluit van de Minister van Justitie van 27 augustus 2010, nr. 5665611/10/6, betreffende de samenstelling van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten De Minister van Justitie.

Artikel 1 1. Met ingang van 1 september 2010 wordt voor een periode van vier jaar tot voorzitter en lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten benoemd: drs. J.W. Holtslag te Warmond.

2. Met ingang van 1 september 2010 wordt voor een periode van vier jaar tot lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten benoemd: jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper te Den Haag.

Artikel 2 Met ingang van 1 januari 2011 wordt aan mr. Th.R. Bremer te Amsterdam op zijn verzoek eervol ontslag verleend als lid van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

Lees het gehele besluit hier.

IEF 9061

De lettergroep ‘ck’

HvJ EU, 2 september 2010, in zaak C--254/09 P, Calvin Klein Trademark Trust tegen OHIM / Zafra Marroquineros SL

Merkenrecht. Oppositie door houder van met name gemeenschapsbeeldmerk CK Calvin Klein en van nationale merken CK tegen woordmerk CK CREACIONES KENNYA. Oppositie afgewezen. Omdat 'CK' niet het dominerende bestanddeel is van het aangevraagde merk, is er onvoldoende overeenstemming tussen de merken. Gestelde kwade opzet die zou blijken uit prominent gebruik van de lettergroep CK kan in deze procedure geen rol spelen.

Gerecht: 22. Uit punt 45 van het bestreden arrest blijkt dat de betrokken consument vooral de woorden „creaciones kennya” zal onthouden en zijn aandacht grotendeels op deze woorden zal vestigen. In casu is de loutere omstandigheid dat de lettergroep „ck” als eerste voorkomt in het aangevraagde merk, niet voldoende om er het dominerende bestanddeel in de door dit merk opgeroepen totaalindruk van te maken.

27. Wat het verwarringsgevaar betreft heeft het Gerecht (…)  geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring bestaat daar de betrokken merken niet overeenstemmen. (…)

Hof: 33. Met het eerste onderdeel van het eerste middel verwijt rekwirante het Gerecht geen rekening te hebben gehouden met het feit dat Zafra Marroquineros de letters „CK” afzonderlijk gebruikt, waarbij deze ook groot en in reliëf worden afgebeeld, samen met de in het klein gedrukte woorden „CREACIONES KENNYA”, om de vermaarde merken cK van Calvin Klein na te bootsen. Het gedrag van Zafra Marroquineros toont aldus aan dat de letters „CK” het meest onderscheidende deel van het aangevraagde merk is. Volgens rekwirante heeft Zafra Marroquineros, door haar eigen gedrag, in strijd met haar juridisch betoog gehandeld. Volgens een algemeen rechtsbeginsel mag evenwel niemand in tegenspraak komen met zijn eigen handelen.

(…)

47. Derhalve dient te worden vastgesteld dat, anders dan rekwirante met het eerste onderdeel van haar eerste middel aanvoert, het Gerecht bij zijn analyse geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door geen rekening te houden met de als misbruik aangeduide handelswijze van de merkaanvrager. Hoewel een dergelijke handelswijze een uitermate relevante factor is in de context van een procedure krachtens artikel 51, lid 1, sub b, [kwade trouw – IEF] van verordening nr. 40/94, welke bepaling in de onderhavige hogere voorziening niet aan de orde is, moet met dit gegeven immers geen rekening worden gehouden in de context van een oppositieprocedure krachtens artikel 8 van deze verordening.

(…)

58. Het Gerecht heeft aldus, na op basis van een correcte analyse te hebben vastgesteld dat de conflicterende merken in geen enkel opzicht overeenstemmen, in de punten 53 tot en met 57 van het bestreden arrest terecht geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, hoewel de oudere merken bekende merken zijn en de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde zijn.

(…)

67. Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht (…)  geen rekening heeft gehouden met de algemene bekendheid van de oudere merken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

68. De gelijkheid of de overeenstemming van de conflicterende merken is echter een noodzakelijke voorwaarde voor toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94. Deze bepaling vindt dus kennelijk geen toepassing wanneer, zoals in casu, het Gerecht vaststelt dat de conflicterende merken in geen enkel opzicht overeenstemmen.

Lees het arrest hier.

IEF 9060

Wanneer in Litouwen geen vergunning is verkregen

HvJ EU, 2 september 2010, zaak C-66/09, Kirin Amgen, Inc. tegen Lietuvos Respublikos valstybinis patentų biuras (Prejudiciële vragen Lietuvos Aukščiausiasis Teismas, Litouwen).

Octrooirecht. Aanvullend beschermingscertificaten (ABC) voor geneesmiddelen. Termijn voor indiening van aanvraag voor dergelijk certificaat.  Het Hof  verklaart voor recht:

"De artikelen 7 en 19 bis, sub e, van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (…) moeten aldus worden uitgelegd dat zij voor de houder van een van kracht zijnd basisoctrooi voor een product niet de mogelijkheid openlaten om binnen een termijn van zes maanden na de datum van toetreding van de Republiek Litouwen tot Europese Unie van de bevoegde Litouwse instanties de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat te verlangen wanneer meer dan zes maanden vóór de toetreding voor dit product een vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel is verkregen overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, maar voor dit product in Litouwen geen vergunning voor het in de handel brengen is verkregen. "

Lees het arrest hier.

IEF 9059

Een verband ontstaat

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 september 2010, KG ZA 10-826, Grohe AG c.s. tegen R&M Company c.s. (met eerdere dank aan Jaap Bremer & Annemieke Kooy, BarentsKrans).

Merkenrecht. Domeinnamen. Eiser Grohe, een fabrikant van sanitairartikelen, maakt bezwaar tegen het gebruik door gedaagde van de domeinnaam www.grohekranenshop.nl.

Merkinbreuk. Gebruik als merk: gedaagde gebruikt “het teken op zodanige wijze dat er een verband ontstaat  tussen de handelsnaam en de waren die zij in de handel brengt of de detailhandelsdiensten die zij verricht.” (HvJ Céline). Inbreuk ‘sub b’: “Bedoelde detailhandeldiensten voor (uitsluitend) "Grohe-kranen" zijn soortgelijk aan de sanitairwaren waarvoor Grohe AG haar merken heeft ingeschreven.” Geen refererend merkgebruik: “Daartoe is bepaald niet nodig dat in de domeinnaam het dominerende element "grohe" wordt opgenomen.” Indruk van een commerciële band. Inbreuk ‘sub c’: ongeoorloofd kielzogvaren. Geen ondubbelzinnige toestemming, geen merklicentie.

Merkinbreuk: 4.2. Het gebruik van het teken grohekranenshop.nl door R&M moet naar voorlopig oordeel worden gezien als gebruik van dat teken als (woord)merk door R&M, namelijk voor het onderscheiden van haar eigen diensten, te weten het wederverkopen van douches en kranen van Grohe. Dat gebeurt middels de aan de door R&M gehouden domeinnaam verbonden website. Zo wordt de bezoeker van die website – ook na de door R&M verrichte aanpassingen – verwelkomd met de tekst “Welkom bij grohekranenshop.nl” en is bovenaan iedere pagina in een bijzonder lettertype de tekst “grohekranenshop.nl” geplaatst. Daarmee gebruikt R&M het teken op zodanige wijze dat een verband ontstaat tussen de handelsnaam en de waren die zij in de handel brengt of de detailhandeldiensten die zij verricht. (…)

4.3. (…) Het in aanmerking komende publiek zal vanwege de elementen "grohekranen" in het aldus als handelsnaam opgevatte teken, licht een aanwijzing kunnen zien dat de daaronder aangeboden diensten afkomstig zijn van marktleider Grohe. Daartoe is immers de wijze van gebruik in de praktijk van belang en op de site wordt bijvoorbeeld in het oog springend benadrukt dat uitsluitend sanitair van het merk Grohe wordt verkocht.

Inbreuk "sub b": 4.5. Bedoelde detailhandeldiensten voor (uitsluitend) "Grohe-kranen" zijn soortgelijk aan de sanitairwaren waarvoor Grohe AG haar merken heeft ingeschreven. (…)

4.7. In aanmerking genomen de soortgelijkheid van waren en diensten en de – grote – onderscheidende kracht van de Grohe-merken gehanteerd door marktleider Grohe (vgl. hierna in 4.9) wordt voorshands geoordeeld dat de overeenstemming van de merken en het teken zodanig is, dat daardoor gevaar voor verwarring kan ontstaan bij het in aanmerking komende publiek. Door het hanteren van het teken grohekranenshop.nl kan immers de indruk worden gewekt, dat er een commerciële band tussen R&M en Grohe bestaat, die bijvoorbeeld behelst dat R&M een officiële distributeur van Grohe is of anderszins een bijzondere relatie met Grohe heeft (vgl. HvJEG BMW/Deenik NJ 2001/134). Merkgebruik zonder toestemming van de merkhouder door een derde is weliswaar toegestaan ter noodzakelijke referentie aan de bestemming van bepaalde waar (vgl. HvJEG Gillette/LA-Laboratories IER 2005/51), maar in het onderhavige geval is naar voorlopig oordeel aan de vereisten voor refererend merkgebruik niet voldaan. Daartoe is bepaald niet nodig dat in de domeinnaam het dominerende element "grohe" wordt opgenomen4. Het feit dat R&M niet anderszins (expliciet) de suggestie wekt dat zij een officiële distributeur van Grohe is, doet aan dit oordeel niet af. De weinig in het oog springende en tamelijk nietszeggende vermelding “grohekranenshop. nl is een R&M Company” en de summiere aanpassingen van onder meer de contactinformatie wegen niet op tegen de prominente plaats van het teken “grohekranenshop. nl” op de website en het overige gebruik van dat teken. Naar voorlopig oordeel is sprake van het wekken van een merkenrechtelijk verboden indruk van een commerciële band en zodoende van refererend merkgebruik dat verder gaat dan wat nodig is in het kader van de (verdere) verhandeling van producten van Grohe. Dat hoeft Grohe niet te dulden.

4.8. Nu Grohe haar vorderingen onder meer heeft gebaseerd op art. 2.20 lid 1 sub b BVIE en art. 9 lid 1 sub b GMVo, is deze "sub b" grondslag voorshands genoegzaam om haar merkinbreukverbod te dragen.

Inbreuk "sub c": 4.9. Bovendien trekt R&M naar voorlopig oordeel ongerechtvaardigd voordeel uit of doet zij afbreuk aan het onderscheidend vermogen van de bekende merken van marktleider Grohe. R&M profiteert immers van de (door Grohe onderbouwde en niet door R&M bestreden) bekendheid van deze merken, waardoor deze merken dreigen te verwateren, terwijl voor de noodzaak van het aangevallen gebruik door R&M geen steekhoudende geldige reden is aangevoerd. Het handelen van R&M moet daarmee worden aangemerkt als ongeoorloofd kielzogvaren in de zin van het arrest in de zaak l’Oréal-Bellure (HvJEG, NJ 2009/576). Niet van belang is in dit verband of de merkhouder hiervan in enigerlei vorm schade ondervindt; zij behoeft dit niet te dulden.

4.10. Dit een en ander levert voorshands tevens merkinbreuk op grond van art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en art. 9 lid 1 sub c GMVo op, zoals Grohe terecht aanvoert.

Geen toestemming: 4.12. Dit verweer faalt. Zo al van de gestelde (impliciete) toestemming van Grohe kan worden gesproken – en dat ligt, gelet op de wijze waarop dit zou zijn geschied (vluchtig en zonder specifiek om toestemming voor merkgebruik door R&M te vragen), voorshands bepaald niet voor de hand – dan kan niet worden gezegd dat dit een ondubbelzinnige toestemming aan R&M zelf betreft. R&M is toen niet voldoende kenbaar in beeld gebracht door Ariës – nog los van de vraag of R&M heeft kunnen en mogen menen dat Van Hesse namens Grohe B.V. toezeggingen kon doen, althans dat een aldus door R&M opgevat fiat zijdens Van Hesse aan Grohe B.V. zou moeten worden toegerekend, hetgeen al evenmin voldoende aannemelijk is gemaakt in dit kort geding. Deze gang van zaken wordt voorshands onvoldoende geacht om tot een merklicentie te kunnen oordelen. In de onderhavige omstandigheden had het op de weg van R&M gelegen om zelf uitdrukkelijke, ondubbelzinnige, bewijsbare toestemming te vragen voor haar voorgenomen gebruik en wel van (de directie van) Grohe zelf. Dat heeft zij nagelaten. Dat zij op deze basis met haar website is gaan deelnemen aan het economisch verkeer op de aangegeven wijze, komt mitsdien voor haar risico.

Lees het vonnis hier.

IEF 9058

Het hoofdverzoek en het hulpverzoek

Taxotere (docetaxel)Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 september 2010, gevoegde zaken HA ZA 09-3929, Teva Pharmaceuticals Europe B.V. tegen Aventis Pharma S.A. en HA ZA 10-59, Sandoz B.V. &  Hexal A.G. tegen Aventis Pharma S.A (met dank aan Otto Swens, Vondst)

Octrooirecht. Bodemvonnis in twee gevoegde octrooizaken (VRO). EP voor ‘nieuwe samenstellingen op basis van derivaten van de klasse van de taxanen’ (een bepaalde formulering van de anti-kanker stof docetaxel).

Teva (in de ene zaak) en Sandoz en Hexal (in de andere zaak) vorderen vernietiging van het EP (gelimiteerde B3 versie) van Aventis. Aventis verdedigt in de procedure de geldigheid van het octrooi uitsluitend op basis van een hoofdverzoek en hulpverzoek. De rechtbank oordeelt dat de conclusies volgens het hoofdverzoek en het hulpverzoek niet inventief zijn en vernietigt het octrooi. Eerst even voor jezelf lezen.

4.40. De slotsom van al hetgeen hiervoor is overwogen is dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum zonder inventieve denkarbeid zou komen tot de formulering volgens conclusie 1 van hef hoofdverzoek. Daarmee ontbeert die conclusie inventiviteit. Datzelfde geldt voor conclusie 1 van het hulpverzoek.

4.41. De onderbouwde stelling van Teva c.s. dat de gemiddelde vakman, wanneer hij zou komen tot de samenstelling volgens conclusie l van het hoofd- of hulpverzoek, in het kader van routinewerk van een formuleerder die zoekt naar een optimale concentratie van het werkzame bestanddeel, zou komen tof de concentraties die in conclusie 2 en 3 van het hoofd- en hulpverzoek worden beschreven, is door Aventis niet gemotiveerd bestreden. De materie van die conclusies 2 en 3 kan derhalve evenmin geacht worden enige inventieve maatregel te omvatten.

4.42. Aangezien de geldigheid van EP 656 B3 zoals van kracht (na centrale beperking) door Aventis niet is verdedigd, volgt uit het voorgaande dat de vordering tot nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP 656 B3 aldus reeds op grond van gebrek aan inventiviteit voor toewijzing in aanmerking komt. De overige door Teva c.s. aangevoerde gronden behoeven in dat licht geen bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9057

Gezellig samenzijn verrijken

Vzr. Rechtbank Arnhem, 29 juli 2020, LJN: BN5631, Royaan tegen Gedaagden

Merkenrecht. Eiser, een fabrikant van diepvriessnacks, stelt dat gedaagde, een voormalig werknemer,  in strijd heeft gehandeld met concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding en inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van eiser m.b.t. het merk “Say Cheese”van merkenrecht.  Vorderingen m.b.t. geheimhouding en merkinbreuk toegewezen.

Geheimhouding: 4.12.  Wel is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] in januari 2010 bijna letterlijk teksten uit het Document van mei 2007 hebben overgenomen in hun marketingmateriaal. [gedaagde1] heeft daarmee het geheimhoudingsbeding overtreden. [gedaagde2] en [gedaagde3] hebben daarvan geprofiteerd. Dat Royaan er kennelijk tot op heden niet voor heeft gekozen om deze teksten te gebruiken doet daaraan niets af.

4.13.  Gelet op het voorgaande zal het gevorderde verbod om gebruik te maken van vertrouwelijke informatie van Royaan worden toegewezen, echter alleen voor zover het gaat om de hiervoor onder 4.9 [o.a. ‘gezellig samenzijn verrijken’- IEF] en 4.12 genoemde teksten uit het Document.

Merkinbreuk: 4.20.  [gedaagden] voeren aan dat zij de beeldmerken met de woorden Say Cheese nooit hebben gebruikt en dat zij na de aanmaning van Royaan in april 2010 zijn gestopt met het gebruiken van de woordcombinatie Say Cheese.

4.21.  Overwogen wordt dat Royaan, nu zij onweersproken heeft gesteld dat zij door overgang onder algemene titel houdster is geworden van het woordmerk Say Cheese en de beeldmerken Say Cheese, zoals genoemd onder 2.12 van de feiten, voldoende belang heeft bij toewijzing van het gevorderde verbod aan [gedaagden] om deze merken te gebruiken, nu niet is gebleken dat [gedaagden] daadwerkelijk het gebruik van de aanduiding Say Cheese hebben gestaakt of dat zij niet voornemens zijn deze aanduiding in de toekomst weer te gaan gebruiken. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. De veroordeling zal worden versterkt met een dwangsom, die aan een maximum zal worden gebonden.  

(…)

5.2.  verbiedt [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde3] hoofdelijk om, na betekening van dit vonnis, gebruik te maken van het woordmerk Say Cheese en gebiedt hen hoofdelijk om, na betekening van dit vonnis, alle verwijzingen naar dit merk onmiddellijk te verwijderen en om alle bestaande producten met dit woordmerk uit de markt te (laten) halen.

Lees het vonnis hier.  

IEF 9056

Tentamenvraag

Gebruik Koninklijk wapen. Alleen de Koningin mag het Koninklijk wapen voeren. Ondernemingen die van de Koningin het predicaat 'Bij Koninklijke Beschikking hofleverancier' hebben ontvangen, mogen een wapenschild in hun zaak ophangen met een moderne, aangepaste versie van het Koninklijk wapen. Het auteursrecht van dit wapenschild ligt bij het hoofd van het Huis Oranje-Nassau.” (Website Justitie)

Het wapen bestaat sinds 1815. In 1907 is het wapen aangepast en in 1980 (Afbeelding v.l.n.r.) is het opnieuw officieel vastgesteld (Stb. 1980, 206, zie hieronder).

Geef aan hoe de zinsnede “Het auteursrecht van dit wapenschild ligt bij het hoofd van het Huis Oranje-Nassau.” zich verhoudt tot het algemene wettelijk kader van de Auteurswet. Betrek in uw antwoord o.a. de begrippen ‘duur van het auteursrecht’, ‘eigen oorspronkelijk karakter’, zelfstandig karakter, ‘erfopvolging’ en 'overdracht bij akte'. Indien de tijd het toelaat is het toegestaan om ook de merkenrechtelijke apecten van deze casus te bespreken.

Besluit van 23 april 1980, Stb. 206, tot het voeren van het Koninklijk wapen

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Hebben besloten en besluiten:

Met intrekking van Onze Besluiten van 10 juli 1907 (Stb. 181) en van 13 juli 1909 (Stb. 271) te bepalen als volgt:

Artikel 1

Het wapen, dat door het Koninkrijk der Nederlanden, zowel als door Ons en Onze opvolgers, Koningen der Nederlanden, zal worden gevoerd, is:
in azuur, bezaaid met blokjes van goud, een leeuw van goud, gekroond met een kroon van drie bladeren en twee parelpunten van hetzelfde, getongd en genageld van keel, in de rechtervoorklauw opgeheven houdende in schuinlinkse stand een zwaard van zilver met gevest van goud en in de linker- een bundel van zeven pijlen van zilver met punten van goud, de pijlen te zamen gebonden met een lint mede van goud.

Artikel 2

Aan het in het vorige artikel omschreven wapen kunnen de navolgende uitwendige versierselen worden toegevoegd:

tot dekking van het schild de Koninklijke kroon gelijk aan die welke tot dusverre door de Koningen der Nederlanden is gevoerd;
als schildhouders twee leeuwen van goud, getongd en genageld van keel;
het devies "Je maintiendrai" in Latijnse letters van goud op een lint van azuur.
Artikel 3

Het in artikel 1 omschreven wapen, voorzien van zijn uitwendige versierselen kan worden geplaatst op een mantel van purper, geboord van goud, gevoerd met hermelijn, opgebonden met koorden eindigende in kwasten, beide van goud, en gedekt door een baldakijn van purper geboord van goud, en dragende de Koninklijke kroon.

Het wapen overeenkomstig de artikelen 1 t/m 3 ziet er als volgt uit:

 

Artikel 4

Onze mannelijke opvolgers, Koningen der Nederlanden, zullen in plaats van met de Koninklijke kroon, hun wapenschild mogen dekken met een helm, getralied en gesierd van goud, gevoerd van keel, met dekkleden van goud en azuur en gekroond met een gouden helmkroon van drie bladeren en twee parelpunten: helmteken een vlucht van sabel beladen met een gewelfde schuinbalk van zilver waarop drie lindebladeren van sinopel, met de stelen omhoog.

Artikel 5

Na troonsafstand hernemen Wij het door Hare Majesteit de Koningin Wilhelmina in het jaar 1909 voor Ons als Prinses der Nederlanden vastgestelde wapen, zijnde: gevierendeeld: I en IV het in artikel 1 omschreven wapen, (Nassau - Nederland), II en III in goud een jachthoorn van azuur, gesnoerd en geopend van keel, beslagen van zilver (Oranje). Een hartschild van goud met een aanziende stierenkop met afgerukt halsvel van sabel, gehoornd van zilver, getongd van keel en gekroond met een gouden kroon van drie bladeren (Mecklenburg).

Artikel 6

Aan het in artikel 5 omschreven wapen kunnen de navolgende uitwendige versierselen worden toegevoegd:

tot dekking van het schild de Koninklijke kroon;
als schildhouders: rechts een leeuw van goud, getongd en genageld van keel, links een griffioen van goud, getongd van keel en genageld van goud.
Dit wapen voorzien van zijn uitwendige versierselen kan worden geplaatst op een mantel van purper, geboord van goud, gevoerd met hermelijn, opgebonden met koorden eindigende in kwasten, beide van goud, gedekt door de Koninklijke kroon.

Artikel 7

Waar in Koninklijke Besluiten wordt verwezen naar de Koninklijke Besluiten van 10 juli 1907 (Stb. 181) en van 13 juli 1909 (Stb. 271) wordt deze verwijzing geacht te geschieden naar dit besluit.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad, in de Nederlandse Staatscourant en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.

Soestdijk, 23 april 1980

Juliana

De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. Wiegel

Uitgegeven de negenentwintigste april 1980

De Minister van Justitie,
J. de Ruiter

IEF 9053

Het naar voren verplaatsen van de onderkaak

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 juli 2010, KG ZA 10-714, Somnoned Ltd tegen Tandtechnisch laboratorium J. v.d. Bijl B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat: Octrooirecht. Kort geding. EP 761 voor een inrichting voor het naar voren verplaatsen van de onderkaak voor de behandeling van obstructieve slaapapnoe en/of snurken. De gemiddelde vakman zal publicaties op het gebied van de orthodontie bij zijn zoektocht naar een oplossing van het objectieve probleem betrekken. Inbreukvorderingen afgewezen. Octrooi is voorshands niet inventief te achten.

Octrooihoudster Somnomed vordert – samengevat – dat de Voorzieningenrechter Van der Bijl gebiedt om de inbreuk op EP 761 te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen.

Van der Bijl betwist dat Somnomed spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat Somnomed eerst een half jaar na de eerste sommatie Van der Bijl heeft gedagvaard. Volgens Van der Bijl kan Somnomed in de huidige omstandigheden zonder veel bezwaar ook een (versnelde) bodemprocedure afwachten, te meer daar Van der Bijl heeft laten weten de verhandeling van het product in kwestie (tijdelijk) te zullen staken.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat Somnomed voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, alleen al omdat Van der Bijl niet bereid is gebleken een onthoudingsverklaring versterkt met boetebeding te ondertekenen en zij (derhalve) de verhandeling van het desbetreffende product op ieder moment kan hervatten.

Van der Bijl heeft onder meer het verweer gevoerd dat het Octrooi nietig is, omdat het niet inventief is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding dit verweer eerst te bespreken. De voorzieningenrechter neemt –net als Somnomed en Van der Bijl- WO 696 als meest nabije stand van de techniek. Het objectieve technische probleem waarvoor de gemiddelde vakman zich geplaatst ziet, is aldus de Voorzieningenrechter te formuleren als het verschaffen van een inrichting die de onderkaak van een patiënt naar voren verplaatst houdt, ook als de mond (enigszins) wordt geopend.

Somnomed heeft gesteld dat de gemiddelde vakman inrichtingen die worden toegepast in de orthodontie niet in aanmerking zal nemen, omdat in de orthodontie doorgaans wordt gestreefd naar aanpassingen aan kaak en tanden met blijvend effect en dit nu juist ongewenst is bij de behandeling van OSA en/of snurken. Naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter zal de gemiddelde vakman zich hierdoor evenwel niet laten weerhouden. In de verleningsprocedure heeft de octrooigemachtigde van Somnomed ook geen bezwaar gemaakt tegen het standpunt van de Examiner dat de gemiddelde vakman publicaties op het gebied van de orthodontie bij zijn zoektocht naar een oplossing van het objectieve probleem zou betrekken.

De gemiddelde vakman zou, aldus de Voorzieningenrechter, uitgaande van WO 969 en op zoek naar de oplossing van het in geformuleerde probleem, stuiten op SU 759 en op basis van de daarin geopenbaarde maatregelen zonder uitvinderswerkzaamheid tot de inrichting volgens conclusie 1 van het Octrooi komen. Conclusie 1 van EP 761 is daarmee voorshands niet inventief te achten. Ook Conclusie 2 tot en met 5 zijn voorshands niet inventief te achten. Vorderingen afgewezen.

Kosten: EUR 39.184,18

Lees het vonnis hier.

IEF 9055

Geen zelfstandig karakter verkregen

711- 1948 1968 2010 + 7-Alive

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 27 augustus 2010, AR 326/03-H.220/06, 7-Eleven Inc tegen Laprior, h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive (met dank aan Niels Mulder, DLA Piper).

Merkenrecht. “The world's largest retail store did not leave one stone unturned and not a court within the Kingdom unvisited in its bid to prevent the Simpson Bay supermarket from using its name and logo. To no avail, it emerged Friday, because the Joint Court of the Netherlands Antilles and Aruba also ruled against the mega concern,” bericht The Daily Herald over de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof na de terugverwijzing door de Hoge Raad (Hoge Raad, 8 mei 2009, IEF 7895).

7-Eleven kan zich niet op een haar toekomend merkrecht in de Antillen en op Aruba beroepen en het hof oordeelt i.c. dat de beschermingsduur van een eventueel Auteursrecht op het logo van 7-eleven inmiddels zou zijn verstreken. “Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.”

2.1.2 Dit oordeel van de Hoge Raad brengt onder meer met zich dat het Hof dient te onderzoeken of 7-Eleven auteursrecht op haar logo heeft en of zij dit (nog) kan handhaven.

2.2 Laprior heeft meerdere verweren aangevoerd tegen de stellingen van 7-Eleven dat 7- Eleven een auteursrecht heeft op het logo in geschil én dat zij dit auteursrecht hier te lande tegen Laprior kan handhaven. Om proces-economische redenen zal het Hof eerst het verweer van Laprior beoordelen dat, voor zover 7-Eleven dit auteursrecht al heeft (hetgeen zij betwist), de beschermingsduur daarvan is verstreken. Zij stelt hiertoe dat het 7- Elevenlogo in 1946 voor het eerste openbaar is gemaakt en dat het auteursrecht daarop op grond van art. 39 Av is vervallen omdat sindsdien meer dan 50 jaar zijn verlopen. 7-Eleven voert hiertegen aan dat haar onder het auteursrecht vallend logo dat in dit geding in geschil is, pas in 1968 voor het eerst openbaar is gemaakt en dat in 1946 alleen de naam 7-Eleven en een ander logo dat sterk verschillend is van het in 1968 openbaar gemaakte logo, zijn geïntroduceerd.

Ter onderbouwing van haar stelling dat het logo in 1968 niet rechtens relevant afwijkt van het logo dat in 1946 is geopenbaard, heeft Laprior overgelegd het boek "Oh thank heaven! The story of The Southland Corporation", waarbij zij met name heeft gewezen op de pagina's 75, 103, 114 en 134. Zij heeft hierbij nog opgemerkt dat de getekende man en vrouw links naast het logo op pag. 134 niet tot het logo behoren.
Uit de bijbehorende teksten bij de foto's op de pagina's blijkt dat het "trapeziumlogo" inderdaad in de jaren veertig is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat het betreffende logo op die pagina's in 1946 is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat de inkleuring van het logo van 1946 gelijk is aan de inkleuring van het logo van 1968.
Zichtbaar is verder dat de vorm en stand van het trapezium (waarin het getal 7 is vermeld) gelijk is gebleven en dat nog steeds in letters het woord "eleven" door de verticale lijn van het cijfer 7 is geschreven.
Het lettertype waarmee het woord "eleven" is geschreven in het logo van 1968 wijkt niet noemenswaardig af van het lettertype waarmee dit woord in het logo van 1946 is geschreven en de plaats van dat woord is ook min of meer gelijk, namelijk ongeveer halverwege de verticale lijn van de 7.
De verhoudingen in beide logo's zijn eveneens gelijk gebleven.
De verschillen tussen het logo van 1946 en dat van 1968 zijn zeer miniem. Zo is het cijfer 7 in het logo van na 1968 iets gestyleerder omdat er een witte streep staat tussen de horizontale en verticale streep die tezamen de 7 vormen en is de hoek rechtsboven de verticale streep van de 7 anders "afgeknot". Verder staat de verticale streep van het cijfer 7 in het logo van 1968 iets meer gebogen met de "buik" naar links dan diezelfde streep in het logo van 1946. Tenslotte staat het woord "eleven" in de verticale lijn van de zeven in het logo van 1946 iets scheef terwijl dit woord in het logo van 1968 horizontaal staat en staat het onderste stukje van de verticale streep van de 7 in het logo van 1946 niet door de onderste balk van het trapezium terwijl in het logo van 1968 het onderste stukje van die verticale streep wel in het bovenste deel van de onderste balk van het trapezium valt.
Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.

2.3 De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bevestigd. 7-Eleven wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in appel en in de losten gerezen na de beslissing van de Hoge Raad, aan de zijde van Laprior begroot op NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris en NAF. 195,50 aan verschotten.

Lees het vonnis hier.

IEF 9054

Een ongevraagde ondercuratele stelling

Prof. dr. Th.C.J.A. van Engelen, Universiteit Utrecht, Ventoux Advocaten: Een niet-overdraagbaar auteursrecht? De collectieve ondercuratelestelling van creatieve geesten! Gepubliceerd in NJB 27 augustus 2010, afl. 28, p. 1827 e.v.

“Het auteursrecht wordt pas na het overlijden van de maker vatbaar voor overdracht, aldus het voorontwerp auteurscontractenrecht. Dat is door een betuttelende wetgever, ingegeven door een misplaatst romantische opvatting van het auteursrecht.”

“Het voorontwerp auteurscontractenrecht (…)  legt een bom onder de vermogensrechtelijke positie van auteursrechthebbenden en uitvoerende kunstenaars. (…) Hier volgen een paar kritische kanttekeningen bij dit voorontwerp dat voor de rechtspraktijk en betrokken kringen ‘uit de lucht is komen vallen’.”

(…)  “Per saldo wordt met dit nieuwe regime aan deze personen het vrije beheer over hun rechten – lees: vermogensbestanddelen – ontnomen, wat neerkomt op een collectieve ondercuratelestelling van deze creatieve medeburgers. Bij een dergelijk draconische wijziging zou je verwachten dat er sprake is van een duidelijk in de praktijk ondervonden probleem en dat een ‘groot onrecht’ schreeuwt om krachtig ingrijpen door een bevoogdende overheid. Dat probleem heb ik echter niet kunnen ontdekken.”

(…) “Het voorstel om de overdraagbaarheid van deze rechten tijdens het leven van de oorspronkelijke rechthebbende af te schaffen, komt dan ook uit de lucht vallen. Dat wordt in het voorontwerp onderkoeld aangegeven met de opmerking dat dit een ‘nieuw element’ is. Wel vreemd om een dergelijk nieuw element dan maar zonder een degelijk onderzoek te introduceren, en eerdere onderzoeken en rapporten daarmee terzijde te schuiven. “

(…) “Dat een individuele rechthebbende achteraf soms spijt heeft van een verkoop van rechten mag zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet het collectief niet meer overdraagbaar maken van die rechten voor alle rechthebbenden.”

(…) “Als het probleem zou zijn dat het auteursrecht niet de belangen van willekeurig welke auteursrechthebbenden beoogt te beschermen, maar alleen maar van de oorspronkelijke makers – een stelling waarvoor iedere onderbouwing ontbreekt – dan zou de consequentie moeten zijn dat iedere overdracht van auteursrechten of uitvoerende kunstenaarsrechten wordt uitgesloten. Die consequentie wordt in het voorontwerp echter niet getrokken. Consequentie van de stelling dat het auteursrecht of het recht van de uitvoerend kunstenaar alleen de eerste rechthebbende beoogt te beschermen zou overigens ook moeten zijn dat dit recht niet voortduurt na het overlijden van diezelfde rechthebbende.”

(…) “Tegen de achtergrond van de toenemende noodzaak voor – in ieder geval Europese – harmonisatie van ook de vermogensrechtelijke aspecten van intellectuele eigendomsrechten, lijkt het bovendien ook van weinig praktisch inzicht te getuigen door nu voor Nederland een drastische vermogensrechtelijke wijziging door te voeren op het gevaar af dat deze binnen een aantal jaren weer ingehaald wordt door een andersluidende Europese harmonisatie.”

(…) “Per saldo getuigt het wetsontwerp in mijn ogen van een misplaatste romantische opvatting van het auteursrecht.”

(…) “Bij gebreke van een duidelijk probleem dat dringend opgelost dient te worden, lijkt het mij een onzalige gedachte dat de Nederlandse wetgever dit nieuwe vermogensrechtelijke regime introduceert. De noodzaak ontbreekt, en de onderbouwing is niet overtuigend.”

Lees het gehele artikel hier.