IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 9055

Geen zelfstandig karakter verkregen

711- 1948 1968 2010 + 7-Alive

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 27 augustus 2010, AR 326/03-H.220/06, 7-Eleven Inc tegen Laprior, h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive (met dank aan Niels Mulder, DLA Piper).

Merkenrecht. “The world's largest retail store did not leave one stone unturned and not a court within the Kingdom unvisited in its bid to prevent the Simpson Bay supermarket from using its name and logo. To no avail, it emerged Friday, because the Joint Court of the Netherlands Antilles and Aruba also ruled against the mega concern,” bericht The Daily Herald over de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof na de terugverwijzing door de Hoge Raad (Hoge Raad, 8 mei 2009, IEF 7895).

7-Eleven kan zich niet op een haar toekomend merkrecht in de Antillen en op Aruba beroepen en het hof oordeelt i.c. dat de beschermingsduur van een eventueel Auteursrecht op het logo van 7-eleven inmiddels zou zijn verstreken. “Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.”

2.1.2 Dit oordeel van de Hoge Raad brengt onder meer met zich dat het Hof dient te onderzoeken of 7-Eleven auteursrecht op haar logo heeft en of zij dit (nog) kan handhaven.

2.2 Laprior heeft meerdere verweren aangevoerd tegen de stellingen van 7-Eleven dat 7- Eleven een auteursrecht heeft op het logo in geschil én dat zij dit auteursrecht hier te lande tegen Laprior kan handhaven. Om proces-economische redenen zal het Hof eerst het verweer van Laprior beoordelen dat, voor zover 7-Eleven dit auteursrecht al heeft (hetgeen zij betwist), de beschermingsduur daarvan is verstreken. Zij stelt hiertoe dat het 7- Elevenlogo in 1946 voor het eerste openbaar is gemaakt en dat het auteursrecht daarop op grond van art. 39 Av is vervallen omdat sindsdien meer dan 50 jaar zijn verlopen. 7-Eleven voert hiertegen aan dat haar onder het auteursrecht vallend logo dat in dit geding in geschil is, pas in 1968 voor het eerst openbaar is gemaakt en dat in 1946 alleen de naam 7-Eleven en een ander logo dat sterk verschillend is van het in 1968 openbaar gemaakte logo, zijn geïntroduceerd.

Ter onderbouwing van haar stelling dat het logo in 1968 niet rechtens relevant afwijkt van het logo dat in 1946 is geopenbaard, heeft Laprior overgelegd het boek "Oh thank heaven! The story of The Southland Corporation", waarbij zij met name heeft gewezen op de pagina's 75, 103, 114 en 134. Zij heeft hierbij nog opgemerkt dat de getekende man en vrouw links naast het logo op pag. 134 niet tot het logo behoren.
Uit de bijbehorende teksten bij de foto's op de pagina's blijkt dat het "trapeziumlogo" inderdaad in de jaren veertig is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat het betreffende logo op die pagina's in 1946 is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat de inkleuring van het logo van 1946 gelijk is aan de inkleuring van het logo van 1968.
Zichtbaar is verder dat de vorm en stand van het trapezium (waarin het getal 7 is vermeld) gelijk is gebleven en dat nog steeds in letters het woord "eleven" door de verticale lijn van het cijfer 7 is geschreven.
Het lettertype waarmee het woord "eleven" is geschreven in het logo van 1968 wijkt niet noemenswaardig af van het lettertype waarmee dit woord in het logo van 1946 is geschreven en de plaats van dat woord is ook min of meer gelijk, namelijk ongeveer halverwege de verticale lijn van de 7.
De verhoudingen in beide logo's zijn eveneens gelijk gebleven.
De verschillen tussen het logo van 1946 en dat van 1968 zijn zeer miniem. Zo is het cijfer 7 in het logo van na 1968 iets gestyleerder omdat er een witte streep staat tussen de horizontale en verticale streep die tezamen de 7 vormen en is de hoek rechtsboven de verticale streep van de 7 anders "afgeknot". Verder staat de verticale streep van het cijfer 7 in het logo van 1968 iets meer gebogen met de "buik" naar links dan diezelfde streep in het logo van 1946. Tenslotte staat het woord "eleven" in de verticale lijn van de zeven in het logo van 1946 iets scheef terwijl dit woord in het logo van 1968 horizontaal staat en staat het onderste stukje van de verticale streep van de 7 in het logo van 1946 niet door de onderste balk van het trapezium terwijl in het logo van 1968 het onderste stukje van die verticale streep wel in het bovenste deel van de onderste balk van het trapezium valt.
Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.

2.3 De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bevestigd. 7-Eleven wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in appel en in de losten gerezen na de beslissing van de Hoge Raad, aan de zijde van Laprior begroot op NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris en NAF. 195,50 aan verschotten.

Lees het vonnis hier.

IEF 9054

Een ongevraagde ondercuratele stelling

Prof. dr. Th.C.J.A. van Engelen, Universiteit Utrecht, Ventoux Advocaten: Een niet-overdraagbaar auteursrecht? De collectieve ondercuratelestelling van creatieve geesten! Gepubliceerd in NJB 27 augustus 2010, afl. 28, p. 1827 e.v.

“Het auteursrecht wordt pas na het overlijden van de maker vatbaar voor overdracht, aldus het voorontwerp auteurscontractenrecht. Dat is door een betuttelende wetgever, ingegeven door een misplaatst romantische opvatting van het auteursrecht.”

“Het voorontwerp auteurscontractenrecht (…)  legt een bom onder de vermogensrechtelijke positie van auteursrechthebbenden en uitvoerende kunstenaars. (…) Hier volgen een paar kritische kanttekeningen bij dit voorontwerp dat voor de rechtspraktijk en betrokken kringen ‘uit de lucht is komen vallen’.”

(…)  “Per saldo wordt met dit nieuwe regime aan deze personen het vrije beheer over hun rechten – lees: vermogensbestanddelen – ontnomen, wat neerkomt op een collectieve ondercuratelestelling van deze creatieve medeburgers. Bij een dergelijk draconische wijziging zou je verwachten dat er sprake is van een duidelijk in de praktijk ondervonden probleem en dat een ‘groot onrecht’ schreeuwt om krachtig ingrijpen door een bevoogdende overheid. Dat probleem heb ik echter niet kunnen ontdekken.”

(…) “Het voorstel om de overdraagbaarheid van deze rechten tijdens het leven van de oorspronkelijke rechthebbende af te schaffen, komt dan ook uit de lucht vallen. Dat wordt in het voorontwerp onderkoeld aangegeven met de opmerking dat dit een ‘nieuw element’ is. Wel vreemd om een dergelijk nieuw element dan maar zonder een degelijk onderzoek te introduceren, en eerdere onderzoeken en rapporten daarmee terzijde te schuiven. “

(…) “Dat een individuele rechthebbende achteraf soms spijt heeft van een verkoop van rechten mag zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet het collectief niet meer overdraagbaar maken van die rechten voor alle rechthebbenden.”

(…) “Als het probleem zou zijn dat het auteursrecht niet de belangen van willekeurig welke auteursrechthebbenden beoogt te beschermen, maar alleen maar van de oorspronkelijke makers – een stelling waarvoor iedere onderbouwing ontbreekt – dan zou de consequentie moeten zijn dat iedere overdracht van auteursrechten of uitvoerende kunstenaarsrechten wordt uitgesloten. Die consequentie wordt in het voorontwerp echter niet getrokken. Consequentie van de stelling dat het auteursrecht of het recht van de uitvoerend kunstenaar alleen de eerste rechthebbende beoogt te beschermen zou overigens ook moeten zijn dat dit recht niet voortduurt na het overlijden van diezelfde rechthebbende.”

(…) “Tegen de achtergrond van de toenemende noodzaak voor – in ieder geval Europese – harmonisatie van ook de vermogensrechtelijke aspecten van intellectuele eigendomsrechten, lijkt het bovendien ook van weinig praktisch inzicht te getuigen door nu voor Nederland een drastische vermogensrechtelijke wijziging door te voeren op het gevaar af dat deze binnen een aantal jaren weer ingehaald wordt door een andersluidende Europese harmonisatie.”

(…) “Per saldo getuigt het wetsontwerp in mijn ogen van een misplaatste romantische opvatting van het auteursrecht.”

(…) “Bij gebreke van een duidelijk probleem dat dringend opgelost dient te worden, lijkt het mij een onzalige gedachte dat de Nederlandse wetgever dit nieuwe vermogensrechtelijke regime introduceert. De noodzaak ontbreekt, en de onderbouwing is niet overtuigend.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 9052

Opeising en verknochte vorderingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 juni 2010, HA ZA 10-429, Esdec B.V. c.s. tegen Girasol International B.V.

Octrooirecht. Bevoegdheid incident in geschil over zonnepanelen. Incidentele vordering afgewezen: Rechtban Den Haag is bevoegd, aangezien het geschil, anders dan gesteld, wel een octrooirechtelijk geschil betreft (opeising en daarmee verknochte vorderingen).

Hoofdzaak: 2.1.2. (…) De Amerikaanse aanvraag is op naam van Esdec ingeschreven. X en Y zijn de uitvinders van het clickfit systeem. De rechten zijn op naam van Girasol gesteld om aanspraak te kunnen maken op subsidies, maar zijn door X en Y niet overgedragen aan Girasol. Daarnaast heeft Girasol zich jegens Esdec contractueel verplicht de rechten over te dragen aan c.q. op naam te stellen van Esdec in een overeenkomst die partijen op 15 december 2004 hebben gesloten. Girasol weigert dit echter en dreigt, zo stelt Esdec, het octrooi ‘in te trekken’.

Bevoegdheid: 4.1. De vorderingen van Esdec houden mede in opeising van het verleende Nederlandse octrooi en van de Europese octrooiaanvraag. Uitsluitend deze rechtbank is bevoegd van die vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 80 lid 1 onder a respectievelijk onder b ROW. Daaraan doet niet af dat Esdec volgens Girasol niet in de positie is om het octrooi of de Europese octrooiaanvraag op te eisen. Dit kan leiden tot afwijzing van de vorderingen maar raakt niet aan de bevoegdheid van deze rechtbank.

4.2. Voor de overige vorderingen van X en Y, waaronder de vorderingen tot opeising van de andere octrooiaanvragen en de vorderingen die zijn gegrond op onrechtmatige daad, geldt dat deze verknocht zijn aan de vorderingen tot opeising van het Nederlandse octrooi en de Europese octrooiaanvraag, omdat alle vorderingen voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex en verband houden met de vraag wie rechthebbende is op het octrooi en de octrooiaanvragen. De rechtbank is derhalve bevoegd ook van die vorderingen kennis te nemen.

4.3. Voor Esdec B.V. geldt dat zij aan haar vorderingen de contractuele verplichting tot overdracht van de rechten ten grondslag legt. Deze vorderingen zijn verknocht aan de vorderingen van X en Y. Indien Esdec B.V. deze vorderingen zou hebben aangebracht bij de rechter van de vestigingsplaats van Girasol, zou zij wegens die verknochtheid verwijzing kunnen vorderen naar deze rechtbank (artikel 220 Rv.). Deze verwijzing zou dienen te worden toegewezen. Deze rechtbank zou vervolgens bevoegd zijn ook van die vorderingen kennis te nemen. Aan te nemen is dat geen redelijk belang is gediend bij deze gang van zaken en dat Esdec B.V. onder deze omstandigheden de zaak direct bij deze rechtbank kan aanbrengen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9051

Een opvouwbare damesschoen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 juni 2010, KG RK 10-1501, The Bacup Shoe Company Ltd tegen Shoe Market B.V.

Modellenrecht. Ex parte beschikking. Inbreuk op Gemeenschapsmodel m.b.t. een opvouwbare damesschoen. Verzoek toegewezen. Geen recall en rectificatie.

2.2. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat de door gerekwestreerde aangeboden schoenen bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het Gemeenschapsmodel van verzoekster. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het een verbod op modelinbreuk betreft, met beperkingen als hierna aangegeven. Verzoekster heeft geen belang daarnaast ook een verbod op inbreuk op het auteursrecht te verkrijgen.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel ten gevolge van de behandeling van de zaak op tegenspraak onherstelbare schade voor verzoekers zal veroorzaken.

2.4. De gevraagde voorzieningen met betrekking tot de afnemers van gerekwestreerde, de opgave van gegevens, de recall en de rectificatie – in het verzoekschrift opgenomen onder II en VI tot en met IX – zullen worden geweigerd. Voor het gevraagde onder II geldt dat een verbod aan filialen van gerekwestreerde reeds besloten ligt in het onder I gevorderde verbod aan gerekwestreerde, omdat het kennelijk filialen betreft van dezelfde rechtspersoon. Voor het overige worden de voorzieningen geweigerd omdat voor dergelijke maatregelen in het kader van deze ex parte procedure geen wettelijke grondslag bestaat.

Lees de beschikking hier.

IEF 9048

360º draaibaar

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 augustus 2010, HA ZA 09-1858, Kermis- en machinebouw Gaasendam Europe B.V. tegen Ronald Bussink Amusement Design GmbH

Octrooirecht.  EP Kermisattractie (merry-go-round /carrousel). Gedaagde stelt dat ‘Inversion’ van eiser inbreuk maakt en legt beslag, eiser vordert vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi alsmede een wapperverbod. Octrooi geldig, geen inbreuk. Beslag opgeheven.

Bussink is houdster van een Europees octrooi voor een Merry-go-Round met gelding in onder meer Nederland. KMG heeft een kermisattractie ontwikkeld genaamd ‘Inversion’. Bussink heeft het standpunt ingenomen dat de Inversion inbreuk maakt op haar octrooi en afnemers van de Inversion van KMG in Nederland, Duitsland en Zwitserland gesommeerd de inbreuk te staken. Bussink heeft daarnaast ten laste van KMG conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekening van KMG tot verhaal van de door haar geleden schade.

In deze procedure vordert KMG onder meer vernietiging van het octrooi en een wapperverbod alsmede opheffing van het gelegde beslag. In reconventie vordert Bussink een inbreukverbod met nevenvorderingen en schadevergoeding dan wel winstafdracht.

KMG beroept zich (volgens de rechtbank: ‘slechts’) op de combinatie van een Nederlands octrooi (door beide partijen aangeduid als de dichtstbijzijnde stand van de techniek) en een Amerikaans octrooi en stelt dat hieruit zou volgen dat de in het octrooi vastgelegde uitvinding van Bussink voor de hand ligt. Bussink verweert zich door te stellen dat er veel mogelijkheden zijn om het technische probleem waarvoor het octrooi een oplossing biedt, op te lossen en dat het derhalve niet aannemelijk zou zijn dat de gemiddelde vakman erop zou komen om het Nederlandse octrooi te combineren met de oplossing uit het Amerikaanse octrooi zou maken.

KMG erkent dat er inderdaad vele oplossingen zijn voor het geformuleerde technische probleem. Zij heeft daarnaast niet gewezen op omstandigheden, zoals aanwijzingen in de stand van de techniek, die aannemelijk maken dat de gemiddelde vakman wel tot de in het octrooi beschreven maatregelen zou komen. Ook heeft KMG niet aangevoerd en aannemelijk gemaakt dat de vakman op basis van zijn algemene vakkennis tot de oplossing van het probleem zou komen. De combinatie van de twee genoemde documenten leidt derhalve niet tot nietigheid van het octrooi. Aan de pas ter zitting ingenomen nieuwe stellingen wordt gezien het karakter van het VRO regime en de goede procesorde in octrooizaken voorbij gegaan.

Nu de nietigheid van het octrooi niet is aangenomen, komt de rechtbank toe aan de reconventionele inbreukvraag. Het inbreukverweer van KMG slaagt:

4.14. (…) De kenmerkende maatregel van conclusie 1 houdt in dat de benches – niet de seating facility – scharnierend zijn opgehangen. Dit is bij de Inversion niet het geval omdat het roteerpunt (op de afbeelding aangegeven met een pijl), als dit al als een scharnierpunt kan worden opgevat, zich bevindt tussen de kolom en de seating facility.

Het beroep op equivalentie wordt afgewezen.

Zowel de conventionele vordering tot vernietiging van het octrooi en het wapperverbod als de reconventionele inbreukvordering worden afgewezen. Het gelegde beslag wordt opgeheven omdat de Inversion geen inbreuk maakt op het octrooi.

Lees het vonnis hier

IEF 9050

Over blijft slechts

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 augustus 2010, LJN: BN5095, Eiser tegen Gedaagde (Turks dansfeest).

Auteursrecht. Portretrecht. Onrechtmatige daad. Openbaar maken van portretfoto van vrouw op een Turks dansfeest  Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Rotterdam, 26 november 2008, IEF 7441). Onvoldoende gesteld voor causaal verband tussen daad en schade. "(...) niets is gesteld waaruit mogelijk zou kunnen volgen dat [geïntimeerde] de door haar gestelde sociale en materiële schade ten gevolge van de fotopublicaties heeft geleden. Over blijft slechts dat [geïntimeerde] door een buurvrouw met de portretfoto in Migranten is geconfronteerd en dat zij daardoor en door de daarna ontdekte publicatie in de Volkskrant gekwetst was." Geen schadestaatprocedure: Het hof begroot de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de confrontatie in 2005 met de twee portretfotopublicaties, op € 300,-.

5.3  [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat zij voor het eerst in 2005, dus twee jaar na de publicatie in de Volkskrant, met de foto is geconfronteerd. Daarvóór wist zij niet waarom ze moeilijkheden van sociaal-culturele aard in haar omgeving had, aldus [geïntimeerde]. Dit betekent dat al die jaren niemand uit haar omgeving - ook niet haar ouders of andere familieleden of naasten - haar op enig moment op het bestaan van een compromitterende foto hebben gewezen. Niets wijst er op dat de mensen die [geïntimeerde] isoleerden, het artikel in de Volkskrant met de portretfoto hebben gezien en haar vanwege die foto (en niet reeds om hoe zij zich verder gedroeg) isoleerden. Voorts staat vast (dat heeft [geïntimeerde] niet betwist) dat [geïntimeerde] zich in het dagelijks leven op voor Nederlanders gebruikelijke wijze en zonder hoofddoek kleedde, dat zij op gebruikelijke wijze deelnam aan de Nederlandse samenleving en dat zij feestelijk gekleed en opgemaakt naar in elk geval één Turks feest in "Now & Wow" is gegaan, waar honderden mensen uit de Turkse gemeenschap aanwezig waren. Daaronder kunnen mensen zijn geweest die [geïntimeerde] hebben herkend en later op een of andere wijze bekend hebben gemaakt dat (ook) zij zich in deze gelegenheid ophield.

[geïntimeerde] heeft voorts geen omstandigheden gesteld aangaande het moment en de wijze waarop de schade haar zou zijn toegebracht. Bij dagvaarding in eerste aanleg stelt zij dat "het bekend worden van de foto's gepaard ging met afkeuring". Wanneer die foto's bekend werden, anders dan in 2005, heeft zij niet gesteld. Zij heeft slechts vaag aangegeven dat zij zelf begin 2005 door derden uit haar traditionele omgeving op de publicaties werd aangesproken. Wie die derden zijn, en met name ook hoe nabij deze bij haar leven en opleiding staan, heeft zij niet naar voren gebracht. Waaruit de afkeuring bestond heeft zij evenmin gesteld. Over het jaar waarin de afkeuring begon is zij onduidelijk. Ook over het afbreken van haar opleiding en de aanleiding daartoe is zij zeer vaag; slechts uit het gestelde schadebedrag zou impliciet misschien kunnen worden opgemaakt dat [geïntimeerde] in enige periode één of twee jaar aan een openbare instelling heeft gestudeerd, dat zij daarna een kortere particuliere opleiding heeft genoten en dat zij één of beide opleidingen heeft afgebroken.

5.4  Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat niets is gesteld waaruit mogelijk zou kunnen volgen dat [geïntimeerde] de door haar gestelde sociale en materiële schade ten gevolge van de fotopublicaties heeft geleden. Over blijft slechts dat [geïntimeerde] door een buurvrouw met de portretfoto in Migranten is geconfronteerd en dat zij daardoor en door de daarna ontdekte publicatie in de Volkskrant gekwetst was. Deze schade kan het hof direct begroten. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure ligt voor die schade niet in de rede. In zoverre slaagt het hoger beroep van [appellant].

5.5  Het hof begroot de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de confrontatie in 2005 met de twee portretfotopublicaties, op € 300,-. Deze schade moet [appellant] aan [geïntimeerde] vergoeden. 

Lees het arrest hier.

IEF 9049

Zestig reacties op internetconsultatie ACTA

De ministeries van Economische Zaken, Financiën, Justitie en Ontwikkelingssamenwerking hebben sinds 21 juni 2010 zestig reacties ontvangen op de onderhandelingstekst van de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA).

Veel misverstanden en wens tot meer openheid. Uit de consultatie blijkt dat er veel misverstanden bestaan rond illegaal downloaden en internet. De bestaande EU-afspraken zijn echter het uitgangspunt bij de onderhandelingen. In die zin zal ACTA naar verwachting niets wijzigen. Nederland is ook niet voornemens om verplichtingen voor internetproviders ten aanzien van de inhoud van documenten in te voeren. Ook is Nederland niet voornemens om een three strikes out beleid in te voeren, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk. Dit blijft ook na ACTA aan de EU-lidstaten zelf.

Een aantal landen, waaronder Nederland, ervaart het gebrek aan transparantie rondom de onderhandeling als een groot probleem. Ook veel reacties bij de consultatie zijn hierop gericht. De minister van Economische Zaken heeft zich ook diverse malen uitdrukkelijk uitgelaten dat het ACTA-proces transparanter moet. Nederland blijft zich hier sterk voor maken in ACTA-verband. Als het aan Nederland ligt worden de teksten na afloop van elke onderhandelingsrondes weer openbaar gemaakt. De onderhandelende partijen zijn overeengekomen voor ondertekening de volledige tekst van ACTA openbaar te maken.

Lees hier meer.

IEF 9047

Voorstel: artikel 81 ROW vervalt

Kamerstuk 32450 nr. 2, Tweede Kamer. Voorstel van wet. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht). O.a:

ARTIKEL XXIX: Artikel 81 van de Rijksoctrooiwet 1995 vervalt. [“Artikel 81 ROW: In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, is voor beroepen ingesteld tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te 's-Gravenhage bevoegd.]

Lees het voorstel van wet en aanverwante documentatie hier.

 

IEF 9046

Ten behoeve van kunstmatige inseminatie

Vzr. Rechtbank Groningen, 28 juni 2010, LJN: BN3900, De Stichting Donorkind (Amsterdam) tegen De Stichting Donorkind (Groningen) c.s.

Auteursrecht. Auteursrechtelijke aspecten van hetgeen een vrijwilliger in die hoedanigheid produceert. Databankrecht. Recht op (domein)naam. Donorkind Amsterdam, Donorkind Groningen en [A] richten zich alle op de behartiging van de belangen van mannen die hun sperma op enig moment ten behoeve van kunstmatige inseminatie hebben afgestaan en de belangen van de door middel van kunstmatige inseminatie verwekte personen. Voormalige vrijwilliger van Donorkind Amsterdam richt Donorkind Groningen op en neemt daartoe diverse zaken van Donorkind Amsterdam mee. Auteurs- en databankrecht komt toe aan Donorkind Amsterdam, veroordeling tot aanpassing van naam, statutaire naam, domeinnaam et cetera, overdracht volledige databank aan Donorkind Amsterdam.

Website: 5.7.  Echter, ingevolge artikel 8 Auteurswet wordt een stichting die een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker er van te vermelden, als de maker van dat werk wordt aangemerkt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de website van Donorkind Amsterdam vermeld is dat het auteursrecht van de inhoud van die website bij Donorkind Amsterdam berust.
Nu daarin verder geen natuurlijk persoon, bijvoorbeeld [A], is vermeld als maker, is Donorkind Amsterdam aan te merken als de maker van hetgeen op de website is vermeld, zodat de auteursrechtelijke bescherming ter zake toekomt aan Donorkind Amsterdam en niet aan [A].

Databestanden: 5.9.  (…) ook indien moet worden aangenomen dat [A] alle werkzaamheden ter zake heeft verricht en kosten daarvan heeft gedragen, neemt dat niet weg dat hij één en ander op dat moment heeft gedaan ten behoeve van Donorkind Amsterdam en dat hij op die grond geen rechten kan doen gelden op de aan Donorkind Amsterdam toebehorende databestanden.

(…) 5.11.  Voorshands is verder voldoende aannemelijk geworden dat de databestanden zijn verzameld onder verantwoordelijkheid van Donorkind Amsterdam en dat deze als rechtspersoon daarvan het investeringrisico en aansprakelijkheidsrisico draagt. Ook uit hoofde van het databankenrecht kan [A] dan ook geen rechten doen gelden op de ten behoeve van de Donorkind Amsterdam geproduceerde databestanden. (…)

(Domein)naam:  5.12.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van een zodanig geringe afwijking tussen de door de door Donorkind Amsterdam en Donorkind Groningen en [A] publiekelijk gebruikte namen, dat bij het relevante publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat beide stichtingen grotendeels dezelfde activiteiten verrichten en zich richten tot hetzelfde publiek.

5.13.  Bovendien is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat door het gebruik
van een vrijwel identieke naam door Donorkind Groningen en [A] niet denkbeeldig is dat de naam van Donorkind Amsterdam verwatert en haar aantrekkingskracht vermindert.

5.14.  In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Donorkind Groningen en [A] door het gebruik van de naam “Donorkind Groningen” onrechtmatig jegens Donorkind Amsterdam handelt, waar vaststaat dat Donorkind Amsterdam haar naam eerder voerde dan Donorkind Groningen en [A].Dat de registratie bij de SIDN van de desbetreffende domeinnaam op naam van [A] heeft plaatsgevonden danwel dat [A] de kosten daarvan heeft gedragen, doet daaraan niet af. Nog daargelaten dat Donorkind Amsterdam heeft gesteld dat [A] deze kosten vergoed kreeg.

(…)

7.1.  veroordeelt Donorkind Groningen en [A] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
a. haar naam, statutaire naam, domeinnaam en iedere naam waarmee
Donorkind Groningen zich digitaal of anderszins naar buiten presenteert aan te passen
zodanig dat daarin de namen Donorkind en/of Donorkinderen en/of afgeleiden daarvan niet meer voorkomen;
b. over te dragen aan Donorkind Amsterdam de (fysieke) website met de daarbij behorende lay-out en alle onderliggende programmatuur, alsmede de domeinnamen www.donorkind.nl en/of www.donorkinderen.nl en/of afgeleiden daarvan met bevel om het gebruik van deze domeinnamen of afgeleiden daarvan en het gebruik van de Hyves-pagina met URL Donorkind.Hyves.nl of afgeleiden daarvan en/of het gebruik van e-mailadressen met deze namen en/of afgeleiden daarvan te staken en gestaakt te houden;
c. aan Donorkind Amsterdam over te dragen de volledige databank bevattende alle tot heden
bijgewerkte gegevens en actuele bestanden van KID-kinderen en KID-donoren en andere daarmee samenhangende bestanden met de uitdrukkelijke toezegging dat na deugdelijke overdracht van deze databank Donorkind Amsterdam zal beschikken over het enige en unieke exemplaar van deze databank en met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om de gegevens uit deze databank niet meer te gebruiken;
d. aan Donorkind Amsterdam een lijst te verstrekken bevattende de volledige (digitale)
gegevens van alle derden die door Donorkind Groningen sedert haar oprichting zijn aangeschreven met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om aan al deze derden digitaal danwel fysiek een brief te sturen, waarvan de tekst in onderling overleg zal moeten worden opgesteld en welke brief kort gezegd openheid van zaken zal moeten geven omtrent de situatie rond de beide stichtingen, de rechten op domeinnamen, statutaire en andere namen en bestanden;
e. aan Donorkind Amsterdam terug te geven het volledige e-mailbestand betreffende
correspondentie extern aan en van derden en intern aan en van bestuursleden
en medewerkers van Donorkind Amsterdam;

7.2.  verbiedt Donorkind Groningen en [A] om – anders dan ter voldoening aan het bepaalde in 7.1. onder d. – na betekening van dit kort geding vonnis:
a. op initiatief van Donorkind Groningen en/of [A] communicatie te hebben met personen die geregistreerd staan in de databank van Donorkind Amsterdam;
b. iedere vorm van communicatie te hebben met derden uit naam van Stichting Donorkind of een daarop gelijkende en bij het publiek verwarringwekkende naam en/of in de huisstijl en/of middels gebruikmaking van het logo van Donorkind Amsterdam.

Lees het vonnis hier.

IEF 9045

Bescheiden

Rechtbank Arnhem, 21 juli 2010, LJN: BN3508, Conclusion B.V. tegen Exellior B.V.

Auteursrecht, althans auteursrechtelijke stellingen in vordering ex. art. 843a Rv tot inzage in trainingsdocumentatie en materialen m.b.t. eerdere managementovereenkomst met gestelde rechtsvoorganger. Bewijsopdracht m.b.t. overname.

4.2.  Conclusion stelt een zeer sterk en gefundeerd vermoeden te hebben dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van artikel 5 van de managementovereenkomst en dat [gedaagde sub 1] en Excellior inbreuk maken op haar intellectuele eigendomsrechten en ook anderszins willens en wetens onrechtmatig jegens haar handelen. Dit levert volgens haar een relevante rechtsbetrekking op als bedoeld in artikel 843a Rv. Zij stelt een rechtmatig belang te hebben bij inzage in de genoemde, bepaalde bescheiden ter nadere bepaling van de feiten op grond waarvan de auteursrechtinbreuk en het onrechtmatige handelen van [gedaagde sub 1] en Excellior kunnen worden vastgesteld. (…)

(…) 5.6.  Nu Conclusion zich beroept op de overeenkomst tot overname van de activa en bedrijfsactiviteiten van de gefailleerde vennootschappen Mansal, zal de rechtbank, op grond van artikel 150 Rv., Conclusion opdragen om het bestaan van de gestelde overeenkomst tot overname te bewijzen. Indien zij daarin niet slaagt, zal de incidentele vordering moeten worden afgewezen. Indien Conclusion wel slaagt in dit bewijs, zal nog moeten worden beoordeeld of aan de overige onder 5.2. genoemde vereisten van voor toewijzing van de gevorderde inzage en afgifte van de gemaakte en in bewaring gegeven kopieën is voldaan.

Lees het vonnis hier.