IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8840

De wens dat de machine kan staan

Rechtbank Assen, 14 april 2010, LJN: BM1412, Max co. Ltd. Tegen gedaagde.

Auteursrecht. Geen auteursrechtelijke bescherming van bundelmachine (omwikkelen en bundelen van ijzeren wapeningen). Technisch bepaald. Geen slaafse nabootsing. De vormgeving is gericht op bepaald functioneel resultaat en niet ‘eigen’ en ‘oorspronkelijk’. Groot aantal andere gereedschappen met zelfde vormgeving. Geen eigen plaats in de markt en geen verwarringsgevaar. Verschillen in beide modellen. Relevante markt bestaat uit eindgebruikers in professionele vakhandel.

Auteursrecht: 4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de belangrijkste kenmerken van de uiterlijke vormgeving van de Re-Bar-Tier van Max zijn bepaald door technische eisen. De gekozen vormgeving is onmiskenbaar gericht op het bereiken van een bepaald functioneel resultaat. Het kunnen staan van de machine en de plaatsing van de batterijen onderin heeft bijvoorbeeld te maken met de wens dat de machine kan staan ter voorkoming van schade, alsmede het in balans in de hand liggen van de machine. Voorts kan de totaalindruk van de vormgeving van de Re-Bar-Tier niet worden gekwalificeerd als "eigen" en "oorspronkelijk". Er is immers een groot aantal andere gereedschappen (ook andere dan bundelmachines) in de handel die een zelfde vormgeving hebben, het zogenaamde staande model, met de batterij/accu onderin en een 'trekker' aan het handvat, alsmede met dezelfde kleur, te weten groen. Wat er aan de bundelmachine afwijkt ten opzichte van andersoortige gereedschappen heeft te maken met de specifieke functie van de bundelmachine. Zo zijn de vorm van de kop (waar het betreft de aanwezigheid van grijpers) en de plek voor de draadspoel functioneel bepaald.

Geoordeeld wordt dan ook dat de Re-Bar-Tier niet kan worden beschouwd als een werk dat een (voldoende) eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Max kan zich dan ook niet op auteursrechtelijke bescherming van haar bundelmachine beroepen.

Slaafse nabootsing:  4.5.  De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan deze vereisten. Zo heeft Max onvoldoende onderbouwd dat de Re-Bar-Tier een eigen plaats in de markt heeft. Ook acht de rechtbank geen verwarringsgevaar aanwezig. De beide modellen vertonen weliswaar overeenkomsten, maar er zijn ook verschillen, onder meer in de vorm van de grijpers en in het model, het kleurgebruik en de vorm van de bestickering, belettering en benaming. Daarnaast heeft de Bundel Pro Gold twee knopjes bovenop het apparaat, waar de Re-Bar-Tier er een heeft. Dit in verband met instelmogelijkheden van de Bundel Pro voor de draadspanning. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband van belang dat de relevante markt voor deze producten wordt gevormd door eindgebruikers in de professionele vakhandel, zoals bouwbedrijven en installateurs. Die markt stelt andere eisen aan gereedschappen als de onderhavige en zal minder snel in verwarring worden gebracht als een niet-professioneel gebruiker/consumentkoper. Er is derhalve geen sprake van slaafse nabootsing, zodat ook op deze grond de vorderingen niet toewijsbaar zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8839

Het resultaat is van menselijke arbeid

Spinder - Labore (Klik op afbeelding voor vergroting)Rechtbank Leeuwarden, 12 mei 2010, HA ZA 08-860, Labore Design B.V. tegen Spidra B.V. (met dank aan Romany Paul, Trip Advocaten & Notarissen).

Auteursrecht. Meubels. “Het auteursrecht beschermt niet tegen verveelvoudiging die op toeval berust”, aldus de rechtbank die vervolgens constateert dat “van een op toeval berustende overeenstemming tussen beiden meubelseries naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is.” Inbreuk aangenomen. In citaten:

7.2 (…) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de meubels uit de Praga serie oorspronkelijk, in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping zijn van de ontwerper. Voorts draagt de Praga serie het persoonlijk stempel van de maker, nu het ontwerp van de serie het resultaat is van menselijke arbeid en voldoende creatieve keuzes kent.

7.3. Deze keuzes betreffen niet slechts de wijze waarop het hout is bewerkt, maar ook de vormgeving van de meubels, de combinatie van het hout met de verschillende soorten stalen frames, de soorten meubels die binnen de serie verkrijgbaar zijn en de uitstraling van de serie als geheel.

7.6 (…) De vormgeving van de meubels, de combinatie tussen (bewerkt) hout en stalen frames, het soort meubels dat in beide series wordt aangeboden en de uitstraling van eidere serie als geheel, zijn dusdanig overeenstemmend dat de totaalindruk van de door Labore verhandelde meubelserie overeenkomt met de auteursrechtelijke Praga meubellijn van Spidra. De rechtbank oordeelt derhalve dat sprake is van verveelvoudiging.

7.7. De rechtbank is bovendien van oordeel dat Labore de ontwerpen van haar meubels heeft ontleend aan de Praga meubelserie. Daarvoor is redengevend dat de totaalindrukken van de beide meubelseries dusdanig met elkaar overeenstemmen dat de meubels van Labore niet als een zelfstandig werk kunnen worden aangemerkt (…). De rechtbank neemt in dit verband de in overweging dat uit de door partij een over en weer gestelde feiten volgt dat Spinder Products vóór haar faillissement het bewerkte hout afnam van LSV Hout, dat Spidra in het kader van gesprekken over de uitbesteding van de productie van de Praga meubel frames aan LSV Hout ter beschikking heeft gesteld en dat LSV Hout tijdens het faillissement van Spinder Products interesse heeft getoond in overname van delen van Spinder Products. Van een op toeval berustende overeenstemming tussen beiden meubelseries is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Lees het vonnis hier of inmiddels hier op rechtspraak.nl.

IEF 8838

Geen soortnaam voor kersenpitkussens

Rechtbank Breda, 12 mei 2010, HA ZA 09-1200, S. tegen R.E.M. Holding (met dank aan Nanda Ruyters, AKD)

Merkenrecht. Domeinnaam. Procedure na uitspraak WIPO Arbitration and Mediation Center. Onvoldoende aannemelijk dat HITTEPIT is verworden tot soortnaam voor kersenpitkussens. Het merkrecht van gedaagde is derhalve niet vervallen. Van gedaagde kan niet worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt. Normaal gebruik: gebruik voor kersenpitkussen valt onder depot voor ‘(warmwater)kruiken’.

Eiser maakt middels domeinnaam hittepit.nl inbreuk op het merkrecht van gedaagde en moet o.a. aangeven hoeveel traffic er is geweest van die domeinnaam naar de hoofdwebsite van eiser en hoeveel producten er zijn verkocht aan bezoekers die via hittepit.nl op die hoofdsite terecht zijn gekomen.

3.5. De stelling van S. wordt gepasseerd. S. heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat HITTEPIT tot soortnaam is verworden. De door S. gestelde omstandigheden dat het woord hittepit in Van Dale en op mijnwoordenboek.nl is opgenomen en dat hittepit in het kinderboek "De avonturen van Zipje en Zopje" als soortnaam wordt gebruikt, zijn onvoldoende om aan te nemen dat HITTEPIT in de handel is verworden tot soortnaam. Dit geldt temeer nu REM als productie 14 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie kopieën van advertenties heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van het HITTEPIT kersenpitkussen, HITTEPIT als merk gebruiken en REM als productie 15 kopieën van verkoopsites heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van kersenpitkussens van een ander merk, HITTEPIT niet als de beschrijvende naam gebruiken maar de algemene term kersenpitkussen.

3.6. Daarnaast heeft S. geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat door toedoen of nalaten van REM het merk HITTEPIT tot soortnaam is verworden. Uit de bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde productie 14 met een afbeelding van een verpakking van een HITTEPIT kersenpitkussen blijkt dat REM zelf HITTEPIT als merk gebruikt. De merkfunctie van HITTEPIT wordt benadrukt door de typografie en het gebruik van de soortnaam kersenpitkussen naast het merk HITTEPIT. De door S. genoemde omstandigheid dat REM zelf in een foldertje HITTEPIT (tevens) beschrijvend heeft gebruikt, is onvoldoende om hieraan af te doen. Dat REM alle jaren het @-symbool niet, althans niet consequent, bij het merk heeft gebruikt -hetgeen REM overigens betwist- doet evenmin af aan het gebruik van HITTEPIT als merk en is geen grond om aan te nemen dat HITTEPIT door toedoen of nalaten van REM is verworden tot een soortnaam. Uit de door REM overgelegde brief d.d. 26 november 2006 van Van Dale blijkt dat REM zich inspant om te voorkomen dat HITTEPIT een soortnaam wordt. S. heeft niet gesteld dat REM reeds voor de comparitie op de hoogte was van het gebruik van HITTEPIT op mijnwoordenboek.nl en in voornoemd kinderboek, zodat zij hiertegen niet heeft kunnen optreden, nog daargelaten dat niet van REM kan worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt.

3.7. S. legt verder aan haar vorderingen en verweer in reconventie ten grondslag dat het recht op het merk HITTEPIT -naar de rechtbank begrijpt- op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE is vervallen omdat het merk gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren niet is gebruikt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. (…) Het merk HITTEPIT wordt immers niet door REM voor (warmwater)kruiken gebruikt maar voor kersenpitkussens.

3.8. Deze stelling van S. wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanduiding "(warmwater)kruiken" te worden opgevat in de zin van een warmtebron. Vaststaat dat het merk HITTEPIT als zodanig wordt gebruikt. Bovendien valt een kersenpitkussen binnen de algemene ruime aanduiding "gerei voor de huishouding (niet van edele metalen of verguld of verzilverd)".

Lees het vonnis hier.

IEF 8837

Koksbuizen

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, ex parte beschikking van 7 mei 2010, KG RK 10-380, Bi-Wear Clothing Company B.V. tegen X. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Auteursrecht. Voor zover bekend eerste (gepubliceerde) ex parte beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad. Vervolg op kort geding over koksbuizen (IEF 8693). Tussenpersoon in de zin van artikel 9 lid 1 sub a van de Handhavingsrichtlijn. Verzoek toegewezen.

"2.5 Met Bi-Wear wordt geoordeeld dat nu X. aangemerkt dient te worden als tussenpersoon ook een bevel op grond van artikel 1019e Rv jegens haar kan worden uitgesproken, omdat dit volgt uit artikel 9 lid 1 sub a van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.
Nu Bi-Wear stelt dat X. geen gehoor geeft aan haar sommaties om de inbreukmakende handelingen blijvend te staken, is gelet op het voorgaande en met inachtneming van hetgeen is geoordeeld in voormeld vonnis in kort geding d.d. 22 maart 2010 het verzoek toewijsbaar als hierna vermeld."

Lees de beschikking hier.

IEF 8836

Nieuwe dimensies

Gerecht EU, 12 mei 2010, T-148/08, Beifa Group Co. Ltd tegen OHIM / Schwan-Stabilo Schwanhaüßer GmbH & Co

Gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Nietigheidsprocedure tegen ingeschreven gemeenschapsmodel  ‘dat schrijfinstrument weergeeft’ o.g.v. ouder nationaal beeldmerk (De ‘Stabilo-marker’, zie ook tussen dezelfde partijen: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, IEF 8811). Gerecht vernietigt de beslissing toto nietigverklaring van het OHIM wegens procedurefouten, onder andere met betrekking tot de verschillende dimensies.

114. Aangezien de beslissing van de nietigheidsafdeling geen enkele verduidelijking bevat, kan de verwijzing in diezelfde beslissing naar de „driedimensionale vorm” van het oudere merk – die op het eerste gezicht paradoxaal is daar het een beeldmerk betreft – enkel tot de conclusie leiden dat de nietigheidsafdeling zich niet heeft gebaseerd op een vergelijking tussen het litigieuze model en het oudere merk, maar is overgegaan tot een vergelijking tussen dat model en een driedimensionaal merk dat in haar beslissing niet wordt aangeduid.

(…) 116. Deze vergissing van de nietigheidsafdeling werd geenszins rechtgezet door de kamer van beroep. Zoals reeds werd opgemerkt, heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing zich beperkt tot het overnemen van de kenmerken die door de nietigheidsafdeling aan het oudere merk waren toegeschreven, zonder erop te wijzen dat de nietigheidsafdeling per vergissing had verwezen naar een driedimensionaal merk in plaats van naar het oudere merk en dat dezelfde kenmerken ook aanwezig waren in het oudere merk.

117. Aangezien de kamer van beroep in de bestreden beslissing haar conclusie inzake het bestaan van gevaar voor verwarring van het litigieuze model met het oudere merk heeft gebaseerd op de vergelijking van dat model met een ander teken dan het oudere merk, heeft zij derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en moet de bestreden beslissing worden vernietigd.

Lees het arrest hier.

IEF 8835

Het verwijderen van haarverlengstrengen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 mei 2010, HA-ZA 09-874, Personality Hair Great Lengths B.V. en Great Lengths International S.R.L., tegen Euro Hair Fashion Holding B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Octrooirecht. Termijn indiening nietigheidsadvies (artikel 76 lid 1 ROW). Toelaatbaarheid additionele nietigheidsargumenten. Slaafse nabootsing.

Euro Hair is houdster van Nederlands octrooi NL 1030766 dat betrekking heeft op een inrichting voor het verwijderen van haarverlengstrengen (extensions). Great Lengths heeft onder de naam removal gun een apparaat voor het verwijderen van extensions op de markt gebracht. Euro Hair heeft Great Lengths gesommeerd ieder commercieel gebruik van de removal gun te staken. Great Lengths heeft daarop OCN verzocht een nietigheidsadvies uit te brengen (76 lid 1 ROW). In het één maand na het uitbrengen van de nietigheidsdagvaarding uitgebrachte advies van OCN, oordeelt het OCN dat de door Great Lengths B.V. aangevoerde  nietigheidsbezwaren geen doel treffen. Great Lengths vordert vernietiging van het octrooi. Euro Hair voert verweer.

Great Lengths is ontvankelijk in haar vordering, ook al is het nietigheidsadvies niet meebetekend met de dagvaarding, maar slechts bij het indienen van de dagvaarding overgelegd. De rechtbank oordeelt dat (conform het Landelijk procesreglement) het volstaat het nietigheidsadvies over te leggen als productie bij het indienen van de dagvaarding. Deze uitleg wordt ondersteund door de wetsgeschiedenis. In 2007 is de tekst van artikel 76 lid 1 ROW aangepast aan het nieuwe procesrecht, door het woord ‘bijlage bij de conclusie van eis’ te vervangen door ‘bijlage bij dagvaarding’ maar de Memorie van Toelichting presenteert die aanpassing als een louter terminologische aanpassing. Niet kan worden volgehouden, aldus de rechtbank, dat met die wijziging een verschuiving van de termijn van overlegging van het advies is beoogd.

Ook het feit dat Great Lengths in de procedure nieuwe, nog niet door het OCN beoordeelde, nietigheidsgronden naar voren brengt, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Artikel 76 lid 1 eist niet dat het nietigheidsadvies alle in de procedure aangevoerde nietigheidsgronden bevat. Deze uitleg staat niet op gespannen voet met de ratio van de bepaling nu het nietigheidsadvies in de plaats treedt van het vooronderzoek, waarbij ook niet geldt dat de gronden van een nietigheidsactie beperkt zijn tot de gronden welke zijn behandeld in het vooronderzoek of gedurende oppositie.

Het betoog van Euro Hair dat aldus eiser zijn kruit droog kan houden, kan volgens de rechtbank niet leiden tot een ander oordeel. Ten eerste heeft eiser de omvang van het nietigheidsadvies niet volledig in de hand. Daarnaast kan het ontbreken van advies meewegen bij de beoordeling van de onderbouwing van een nietigheidsgrond. En als laatste kan onder bijzondere omstandigheden het aanvullen van nietigheidsgronden in strijd zijn met de eisen van de goede procesorde.

Inventiviteit: Gezien de onduidelijkheid in het octrooischrift kan, zeker in het kader van de beoordeling van de geldigheid van het octrooi, de reikwijdte van conclusie 1 niet worden gereduceerd tot uitsluitend inrichtingen die daadwerkelijk de met de uitvinding beoogde voordelen realiseren. Conclusie 1 is niet inventief en nietig, alsmede afhankelijke conclusies 2 en 3.

Slaafse nabootsing: Eventuele verwarring bij het publiek is voor een belangrijk deel niet nodeloos, nu een belangrijk deel van de overeenkomsten verband houdt met de eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid. Ten tweede heeft Great Lengths het nodige gedaan om binnen de grenzen van deugdelijkheid en bruikbaarheid verwarring te voorkomen (afwijkende kleurstelling, afwijkende vormgeving handvat en voorzijde van de tang, alsmede een afwijkende naamsvermelding op het product), waardoor van slaafse nabootsing geen sprake is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8834

Te mager bevonden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 mei 2010, KG ZA 10-359, Agfa Graphics N.V. tegen Chengdu Xingraphics Co. Ltd. & A. Ten Cate Offsetprodukten B.V. (met dank aan Otto Swens, Vondst Advocaten). 

Octrooirecht. Kort geding. EP m.b.t. een ‘methode voor het maken van een positieve lichtgevoelige lithografische drukplaat.’ Vervolg op Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 juli 2009, IEF 8085. Agfa stelt i.c. te beschikken over nieuw bewijs waaruit de inbreuk alsnog zou volgen. De Voorzieningenrechter ziet geen reden af te wijken van het eerdere bodemvonnis. Het vonnis bevat geen misslag en er is geen sprake van zodanig gewijzigde omstandigheden, dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist. Ook ontbreekt een spoedeisend belang bij een voorlopige voorzieningen. Agfa wordt veroordeeld in de proceskosten van €120.000.

4.2. In de onderhavige bodemprocedure is geoordeeld dat niet vast staat dat de FIT en FIT-Extra platen inbreuk maken op het octrooi. De. voorzieningenrechter dient zich in beginsel naar dit oordeel te richten. Ook in dit kort geding kan dus in beginsel niet worden aangenomen dat de platen inbreuk maken op het octrooi.

4.3. Denkbaar is dat er reden kan zijn van het oordeel van de bodemrechter af te wijken, niet alleen in geval van een kennelijke misslag, maar ook indien na het bodemvonnis sprake is van zodanige gewijzigde omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist (vergelijk de noot in NJonder het arrest van Snijders). Het door Agfa nieuw verzamelde, volgens Agfa ook op de FIT en FIT-Extra platen betrekking hebbende bewijs komt hier echter niet voor in aanmerking. De bodemrechter heeft het door Agfa overgelegde bewijs te mager bevonden en gezien de eisen van een goede procesorde nu juist geen rekening willen houden met aanvullende bewijslevering. Ook uit een oogpunt van rechtszekerheid is er dan geen reden de beslissing van de bodemrechter in deze procedure, die niet de procedurele waarborgen van een bodemprocedure biedt, terzijde te schuiven.

4.4. Daarnaast ontbreekt het spoedeisende belang van Agfa bij een voorlopige voorziening, vooruitlopend op een beoordeling van het aanvullende bewijs in hoger beroep. De volgens Agfa inbreukmakende FIT en FIT-Extra platen zijn, zoals Agfa weet, al jarenlang op de markt en Agfa heeft tot nu toe geen reden gezien een voorlopig verbod uit te lokken. Waarom nu plotseling alsnog een spoedeisend belang zou bestaan is zonder steekhoudende toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.

4.5. Er is geen reden anders te oordelen over de vorderingen die zien op de Melior platen. De. bodemrechter heeft zich over deze platen inderdaad nog niet uitgesproken. Partijen zijn het er echter over eens dat de technische eigenschappen van Melior platen, voor zover relevant voor het geschil, geheel gelijk zijn aan die van de FIT en FIT-Extra platen. De Melior platen zijn een variant op de FIT en FIT-Extra platen. Aan te nemen is daarom dat indien de Melior platen in het eerdere bodemgeschil waren betrokken, de bodemrechter over die platen niet anders zou hebben geoordeeld. Bovendien geldt ook hier dat spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen ontbreekt. (…)

4.6. Al met al is er geen reden waarom in afwachting van het oordeel van de appelrechter ingrijpen in kort geding noodzakelijk zou zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8829

Daargelaten dat dit argument onjuist is

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 mei 2010, KG RK 10-1250, Eyeworks Film & TV Drama B.V. tegen F.T.D. B.V. 

Auteursrecht. Downloaden uit illegale bron is niet legaal. Ex parte bevel tegen Usenet applicatie FTD, waarmee het download-aanbod op usenet “daadwerkelijk gevonden kan worden.” Verzoek toegewezen: FTD maakt openbaar door het dowloaden van ‘opgeknipte’ werken mogelijk of  makkelijker te maken.

“2.1. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het verweer dat FTD mogelijk zou willen voeren via haar website www.ftd.nu en de aldaar gepubliceerde dagvaarding in de zaak van FTD tegen Stichting Brein. Een sleutelargument dat FTD hanteert is dat downloaden ook uit illegale bron legaal is. Daargelaten dat dit argument onjuist is, kan dit argument in deze procedure ook niet worden ingeroepen omdat Eyeworks in dit ex parte geding haar pijlen niet richt op de downloader, maar op de verspreider van auteursrechtelijk beschermde content. Eyeworks heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat FTD is aan te merken als de partij die het werk “Komt een Vrouw bij de Dokter”” openbaar maakt.

2.2 Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor Eyeworks zal veroorzaken.

Lees de beschikking hier.

Ook op DomJur

IEF 8833

In het incident tot exhibitie

Gerechtshof Arnhem, 11 mei 2010, zaaknr. 200.040.779, Montis B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druken (met dank aan Titia Deurvorst, Brainich Advocaten).

Auteursrecht. Meubelen. De vordering tot exhibitie ex artikel 843a van e-mail c.q. correspondentie wordt afgewezen. “Aanleiding te spreken van een ‘fishing expedition.’”

3.2 Het Anker heeft bij haar memorie in het incident de gevraagde e-mailcorrespondentie tussen Het Anker en de heer H. van Straaten van (rond) 16 augustus 2007 gevoegd. Het hof stelt vast dat Montis dus geen belang meer heeft bij haar incidentele vordering tot exhibitie met betrekking tot deze correspondentie. Naar het oordeel van het hof is de vordering tot exhibitie met betrekking tot ‘alle overige Relevante correspondentie tussen de heer H. van Straaten en Het Anker die betrekking heeft op het bedoelde bezoeken van de heer H. van Straaten aan de showroom van Het Anker in 2003 en 2004' te weinig bepaald en onvoldoende onderbouwd, De enkele mogelijkheid dat Montis haar gelijk zou kunnen aantonen met die correspondentie geeft aanleiding te spreken van een 'fishing expedition ' (eerder genoemd onder 3.1), mede omdat uit hetgeen Montis naar voren brengt niet is af te leiden dat dergelijke stukken bestaan. De in artikel 843a Rv beschreven exhibitieplicht is hiervoor niet bedoeld.

Lees het arrest hier.

IEF 8832

Bewijs voor de stellingen

Vzr. Rechtbank Haarlem, 11 mei 2010, KG ZA 10-159, Global-Wallet. c.s. tegen Chess c.s. (met dank aan Aron Das Gupta, Van Mens & Wisselink).

Auteursrecht. Kort geding naast bodemprocedure. Stukgelopen samenwerking m.b.t. softwareapplicatie sms-dienst betalingsverkeer. Conservatoir bewijsbeslag. Eiser Global-Wallet stelt dat gedaagde Chess bij de ontwikkeling van haar sms betaalproduct gebruik heeft gemaakt van (delen van) de applicatie en aldus inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Global-Wallet c.s. Nu Global-Wallet c.s. naar het voorlopig oordeel van de bodemrechter de bewijslast van haar stellingen in de bodemprocedure draagt, zou zij met het oog op de van haar te vergen bewijslevering belang hebben bij toewijzing van haar vordering tot het maken van een beschrijving van de beslagen informatie.

Vordering afgewezen. Inbreuk niet aannemelijk gemaakt. Geen rechtmatig belang bij de uit hoofde van artikel 843a Rv. De vordering van gedaagde tot opheffing van het beslag wordt eveneens afgewezen.

5.3. Ingevolge artikel 1019b Rv kan een verlof tot het treffen van een voorlopige maatregel, waaronder een gedetailleerde beschrijving, slechts worden verleend aan degene die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er inbreuk op zijn recht van intellectuele eigendom is gemaakt of dreigt te werden gemaakt. Het ligt derhalve op de weg van Global- Wallet c.s. om, tegenover de betwisting ervan door Chess c.s., aannemelijk te maken dat er sprake is van een inbreuk op haar werk in de zin van de Auteurswet. Nog daargelaten of de applicatie als een werk in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt, valt uit de verschillende getuigenverklaringen die in het kader van het voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd niet af te leiden dat van enige inbreuk door Chess c.s. sprake is geweest, terwijl evenmin is gebleken van ander bewijsmateriaal waaraan bewijs voor de stellingen van Global-Wallet c.s. kan worden ontleend. Hierdoor ontbreekt een toereikende basis voor Global-Wallet c.s. om een voorlopige maatregel in de zin van artikel 10 1 9b Rv in te kunnen roepen. De vordering sub A zal hierom worden afgewezen.

(…) 5.7. Artikel 1019a lid 1 Rv bepaalt dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. Daarmee staat op zich vast dat de houder van een intellectueel eigendomsrecht, op wiens recht inbreuk is gemaakt, of diens rechtsopvolger, in en buiten rechte inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande de inbreuk, mits hij daarbij een rechtmatig belang heeft. Hij heeft daarbij rechtmatig belang wanneer hij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd om zijn vorderingen te kunnen onderbouwen en voor de staving van die vorderingen bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de wederpartij bevindt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Zoals reeds hierboven onder 5.3 is overwogen, hebben de getuigenverklaringen niet geleid tot een substantiering van de stelling dat Chess c.s. inbreuk gemaakt zou hebben op een werk in de zin van de Auteurswet van Global Wallet c.s., waarbij andermaal in het midden wordt gelaten of de applicatie als een werk in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt. Evenmin kan uit die verklaringen worden afgeleid en ontbreekt zelfs het begin van bewijs dat Chessc.s.. anderszins onrechtmatig jegens Global-Wallet c.s. zou hebben gehandeld dan wel dat Chess c.s. enige geheimhoudingsverplichting zou hebben geschonden. Globat-Wallet c.s. heeft derhalve voorshands onaannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij haar uit hoofde van artikel 843a Rv ingestelde vorderingen. De vorderingen sub B en C zullen daarom worden afgewezen, Hieruit, en uit het hierboven onder 5.3 overwogene, volgt reeds dat ook de vordering sub D zal worden afgewezen.

(…) 6.3. De beoordeling van de vraag of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering op grond waarvan het beslag is gelegd, kan niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen. Nu enerzijds niet is gebleken dat het gelegde bewijsbeslag Chess c.s. op enigerlei wijze belemmert in haar bedrijfsvoering (zodat het spoedeisend belang bij de opheffing van het beslag niet in het oog springt), terwijl anderzijds de mogelijkheid niet geheel uitgesloten kan worden geacht dat de bodemprocedure in een later stadium een wending neemt waardoor alsnog door Global- Wallet c.s. een gerechtvaardigd beroep kan worden gedaan op de artikelen 843a en 1019b Rv, dient de vordering tot opheffing van het beslag thans te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.