IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8678

Het willens en wetens aanzienlijk gemakkelijker maken

Gerechtshof Amsterdam, 16 maart 2010, zaaknummer 200.007.866/01 KG, Appellant tegen Stichting Brein (met dank aan Pieter Haringsma, Stichting Brein)

Auteursrecht. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 24 januari 2008, IEF 5589).  Website tracht orde te scheppen in inbreukmakende chaos en kent een soort keurmerk toe aan geschikte (niet vervuilde etc) bestanden. Dit “willens en wetens aanzienlijk gemakkelijker maken” is geen openbaarmaking, maar wel faciliteren van auteursrechtinbreuk. Onrechtmatige daad. Geen 1019h proceskosten, zelfs al zou de bepaling wel van toepassing zijn (redelijkheid en billijkheid).

3.5. Brein wijst er dat het begrip openbaar maken ruim dient te worden uitgelegd en bepleit om bij de uitleg van dit begrip niet alleen aan te sluiten bij de techniek, maar aan te sluiten bij de maatschappelijke werkelijkheid en de wijze waarop site wordt ervaren. Brein staat een functionele benadering van het openbaarmakingsbegrip voor. Het hof is van oordeel dat deze benadering het begrip openbaar maken in van de Auteurswet te zeer oprekt. Waar geen zelfstandige betrokkenheid van X bij de eigenlijke, tot toegankelijkheid voor het publiek leidende, openbaarmakingshandeling kan worden geconstateerd, acht het hof geen auteursrechtinbreuk aanwezig. Ook van schending va op de Naburige Rechten is om die reden niet gebleken.

3.10 (…) Door zijn werkwijze - het plaatsen van hash codes op zijn site en het (doen) verifiëren en overzichtelijk rubriceren van die codes - heeft hij het voor de gebruikers van het peer-to-peer netwerk willens en wetens aanzienlijk gemakkelijker gemaakt de beschikking te krijgen over de door hen gewenste, ter beschikking gestelde bestanden. Met zijn site faciliteerde en bevorderde hij systematisch gebruikmaken (en, voor zover sprake was uploaden, hetgeen naar het hof aannemelijk acht veelal het geval zal zijn geweest: weer ter beschikking stellen) van met inbreuk op auteurs- en naburige rechten binnen het netwerk aangeboden bestanden. Dit is onrechtmatig jegens de rechthebbenden. Aan het voorgaande doet niet af dat de bestanden ook zonder tussenkomst van X. beschikbaar waren, waar onbetwist is dat het materiaal zonder sites als Shareconnector moeilijker is, doordat zich een groot aantal vervuilde bestanden binnen het netwerk bevinden.(…)

3.13.(…) Indien al moet worden aangenomen dat ook plaats is voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 1019h Rv in geval van een met een inbreuk op een auteursrecht of een ander intellectueel eigendomsrecht samenhangende onrechtmatige daad, acht het hof in het onderhavige geval redenen van billijkheid aanwezig om van hiervan af te wijken. Het betreft nog in ontwikkeling zijnde materie, waarbij een professionele belangenorganisatie staat tegenover een (naar niet is betwist) thuiswonende student die zich als hobby met het ontwikkelen van de in het geding zijnde site heeft beziggehouden. Het hof sluit zich derhalve aan bij de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en zal de kosten in hoger beroep, zowel in principaal als in het incidenteel appel, op voet van het liquidatietarief begroten. (…)

Lees het arrest hier.

IEF 8676

Een activiteit van de consument

Gerecht EU, 9 maart 2010, zaak T-77/09, Hofherr communikation GmbH tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beschrijvend woordmerk NATURE WATCH (vrijetijdsdiensten). Beschrijvend, ook al beschrijft het merk een activiteit van de consument.

30. Secondly, the applicant correctly points out that nature observation is an action of the consumer concerned. The fact none the less remains that that consumer will perceive as descriptive any indications that the rendering of a service enables nature to be observed or is suitable for that purpose, provided that those characteristics are relevant to the service concerned.

39. In the light of all the foregoing, it must be held that there is a sufficiently direct and specific relationship from the point of view of the relevant public between the trade mark applied for and all the services referred to in the application for registration. Consequently, the Board of Appeal did not err when it confirmed the refusal of registration.

Lees het arrest hier.

IEF 8675

Gevelgum

Gerecht EU, 10 maart 2010, zaak T-31/09, Baid SARL tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beschrijvend woordmerk LE GOMMAGE DES FACADES (Het Gummen, Schrobben, Scrubben Van Gevels). Verweer dat reinigingsproces niet beschreven word omdat er niet wordt gegumd, geschrobd of gegescrubd wordt afgewezen.

32. À cet égard, la requérante soutient que seul le terme « gommage » doit être pris en considération, et qu’il est défini comme l’action de recouvrir de gomme ou d’effacer avec une gomme, alors que, en l’espèce, le procédé évoqué n’utiliserait aucune gomme. Toutefois, ainsi que l’OHMI le souligne devant le Tribunal, le terme « gommage » est défini, premièrement, comme l’action de gommer, d’imprégner de gomme et, deuxièmement, comme l’action d’effacer, d’atténuer. Sa troisième signification concerne le nettoyage de la peau. Dès lors que l’une des acceptions du terme consiste à décrire l’action d’effacer, l’argument de la requérante ne remet pas en cause l’appréciation de la chambre de recours en l’espèce.

33. Il y a lieu de constater que le rapport entre le signe verbal LE GOMMAGE DES FACADES et les produits et les services visés par la demande d’enregistrement est concret et direct. En effet, compte tenu de la signification du terme « gommage », associé au terme « façades », le signe verbal demandé est parfaitement de nature à décrire la destination des produits et des services en cause. Ainsi, le public pertinent, confronté au signe verbal demandé, comprendra immédiatement la destination ou la fonction des produits pour le nettoyage et le ravalement des bâtiments, des échafaudages non métalliques et de la prestation de nettoyage d’édifices (surfaces extérieures), en cause en l’espèce. Le signe verbal demandé lui permet de déceler immédiatement et sans autre réflexion que ces produits et services sont destinés au nettoyage des façades.

Lees het arrest hier.

IEF 8674

Automatische cash

Gerecht EU, 9 maart 2010, zaak T-15/09, Européenne de traitement de l’information (Euro-Information) tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weinig verrassende weigering inschrijving niet onderscheidend, beschrijvend woordmerk EURO AUTOMATIC CASH (financiële diensten)

38. À cet égard, la circonstance selon laquelle les significations retenues par la chambre de recours incluent des termes qui ne sont pas présents, en tant que tels, dans la marque demandée, est sans incidence. En effet, le consommateur concerné interprète normalement un signe verbal complexe par référence aux définitions des mots le composant, pour autant qu’il les connaisse. Or, de telles définitions emploient, par hypothèse, des termes autres que les mots en cause.

Lees het arrest hier.

IEF 8673

Het is ook nog volstrekt onbekend wat daarmee verder gaat gebeuren

Kamerstuk 21501-30 Nr. 225. Raad voor Concurrentievermogen, Verslag van een algemeen overleg, vastgesteld 11 maart 2010

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wijs op het thema piraterij. Er wordt in dat verband min of meer gesuggereerd dat de Europese Commissie de oude richtlijn, die al eens eerder is afgewezen, toch weer op tafel wil leggen. Daarbij zijn ook eisen gesteld omtrent minimumstraffen in lidstaten. U geeft op veel onderwerpen een reactie, behalve op dat onderwerp. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering op dat terrein? Wat is uw visie op de gedachte dat via Europese regelgeving wordt bepaald wat de minimumstraffen in lidstaten moeten zijn op het namaken van producten?

Minister Van der Hoeven (EZ): Het gaat om een resolutie die nu voorligt. Die resolutie betreft de bestrijding van namaak en piraterij. Het gaat daarbij niet alleen om internet en auteursrecht maar ook om de ontwerpen van succesvolle ontwerpers. Het lijkt mij heel belangrijk dat er in Europa beter wordt samengewerkt zodat bekend is welke ontwikkelingen er zijn, wat de omvang daarvan is, waar de handelsstromen liggen, enzovoort. Daar wordt al aan gewerkt in het kader van het recent opgerichte Europees waarnemingscentrum, maar daar kan nog het nodige mee gedaan worden. De bedrijven zelf moeten daarbij betrokken worden want die weten in het algemeen best aan de hand is omdat zij direct belanghebbenden zijn. Ik benadruk dit omdat wel eens vergeten wordt dat namaak en piraterij gewoon vormen van criminaliteit zijn waarmee veel creatieve ondernemers ernstig worden benadeeld. Dat mogen wij niet uit het oog verliezen. 

Terugkomend op de resolutie merk ik op dat het punt van die minimumstraffen er wel in stond, maar er nu niet meer in staat. Het is ook nog volstrekt onbekend wat daarmee verder gaat gebeuren. Ik denk dat wij in Europa gezamenlijk moeten nagaan wat de gebreken zijn in het huidige beschermingsniveau. Aan de hand daarvan kan besloten worden wat er moet gebeuren. In deze resolutie staat het in elk geval niet meer.

Lees het volledige verslag hier.

IEF 8672

Zodenbemester

Vzr. Rechtbank Arnhem, 26 februari 2010, LJN: BL6865, Vredo-Dodewaard B.V. tegen gedaagden.

Slaafse nabootsing zodenbemester/snijmessen (zie voor het modellenrecht vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, IEF 8614).  Gebruik van eenzelfde techniek levert op zichzelf nog geen slaafse nabootsing op. Verschillende overeenkomsten zijn technisch van aard en betreffen niet de vormgeving. Onvoldoende duidelijk is dat gedaagde onvoldoende afstand heeft bewaard tot de zodenbemester van Vredo. Non-concurrentiebeding overtreden. Derde heeft geprofiteerd van onrechtmatig handelen gedaagden.

4.20.  Nog daargelaten dat Vredo geen belang heeft bij deze grondslag, omdat zij geen algeheel verbod op het produceren en verhandelen van de zodenbemester van [gedaagde3] heeft gevorderd, heeft Vredo vooralsnog ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zodenbemester van [gedaagde3] een slaafse nabootsing is van haar zodenbemester. Weliswaar kan worden aangenomen dat de zodenbemester van [gedaagde3] dezelfde techniek kent als de zodenbemester van Vredo, maar aan de hand van de door Vredo in het geding gebrachte stukken (met name productie 9) en gelet op het daartegen gevoerde verweer van [gedaagden], valt in het kader van dit kort geding niet te beoordelen of er sprake is van een één-op-één kopie. Het gebruik van eenzelfde techniek levert op zichzelf nog geen slaafse nabootsing op. Bovendien is niet op voorhand voldoende duidelijk geworden dat [gedaagde3] met haar zodenbemester niet op alle punten waarop dat redelijkerwijs mogelijk en dus noodzakelijk is voldoende afstand heeft bewaard tot de zodenbemester van Vredo. Ten slotte is aannemelijk dat verschillende overeenkomsten tussen de zodenbemesters van Vredo en [gedaagde3] van technische aard zijn en derhalve met de vormgeving van de zodenbemesters als zodanig niets van doen hebben. Op deze grondslag kunnen de vorderingen van Vredo dan ook niet worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8671

RAA, AAA, IA, MA, RMA, IAA

Rechtbank Amsterdam, 3 maart 2010, HA ZA 09-312, LJN:BL7227, NIVRA c.s./Stichting Wakkere Accountant c.s.

Merkenrecht. Beroepsorganisatie NIVRA c.s. vordert nietigverklaring van een aantal door Stichting Wakkere Accountant (SWA) gedeponeerde merken en een verbod op het gebruik van de tekens NOvRA, RAA, AAA, IA, MA, OvRAN, RMA, IAA. Bodem na vzr. Rechtbank Amsterdam, 9 oktober 2008, IEF 7157.

Vordering tot nietigverklaring merken OVRAN, RMA en IAA afgewezen, nu deze merken (nog) niet zijn ingeschreven. Inbreukverbod toegewezen t.a.v. de tekens NOvRA, RAA en AAA, wegens onvoldoende gemotiveerd verweer daartegen. Inbreukverbod t.a.v. de tekens IA en MA afgewezen. Nu SWA geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorlopige weigering tot inschrijving door het BBIE van de tekens IA en MA, is geen sprake (meer) van dreigende inbreuk door SWA. Het teken OvRAN stemt onvoldoende overeen met de merken NIVRA en NOvAA. Inbreukverbod t.a.v. het teken OvRAN afgewezen. Geen onrechtmatig gebruik titels door gedaagde. Wel dwangsommen verbeurd (“De rechtbank stelt voorop dat SWA c.s. naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter een hoop heeft gedaan, maar niet genoeg.”)

Lees het vonnis hier.

IEF 8670

Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders

Rechtbank Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010, HA ZA 07-1041, Fashion Box c.s./Vingino (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Auteursrecht. Onthoudingsverklaring. Na een eerste tussenvonnis, waarin geoordeeld werd dat het begrip “per product” in de onthoudingsverklaring “per inbreukmakend model” betekent en niet “per inbreukmakend exemplaar” zoals Fashion Box c.s. hadden gesteld, vorderen Fashion Box c.s. een boete “for any day on which an infringement continues”. Rechtbank stelt vast dat de verbeurde boetes een bedrag van € 1.690.000,- belopen, maar matigt tot een bedrag van € 140.756,98 (vermeerderd met wettelijke rente). “Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen”. In citaten:

T.a.v. handelingen die als “infringement” kwalificeren (tussenvonnis van 11 november 2009): 2.4. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Auteurswet geldt als inbreukmakende  handeling het zonder de toestemming van de maker verveelvoudigen en openbaar maken van het werk. Onder verveelvoudigen wordt begrepen iedere vastlegging van het werk, in de zin van het reproduceren of neerleggen van het werk in een stoffelijk voorwerp. Onder openbaar maken vallen, algemeen gezegd, handelingen waarmee het werk ter beschikking van een publiek wordt gesteld. Zoals door Vingino onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995 (NJ 1995,669, Bigott/Doucal) terecht is gesteld, valt importeren en exporteren in gesloten containers dan ook niet onder het begrip "openbaar maken". Nu gesteld noch gebleken is dat tijdens het importeren het T-shirt ter beschikking van een publiek is gesteld, kunnen de dagen waarop die import heeft plaatsgevonden in ieder geval niet worden aangemerkt als dagen waarop Vingino wegens inbreukmakende handelingen de boete heeft verbeurd zoals bedoeld in artikel 3 van de onthoudingsverklaring. Ten aanzien van het exporteren van het T-shirt geldt, gelet op hetgeen hierna, in rechtsoverweging 2.7, wordt overwogen, dat de vraag of dit een inbreukmakende handeling oplevert beoordeeld dient te worden naar Chinees recht.

2.5. Fashion Box c.s. legt voorts aan haar vordering ten grondslag het door Vingino in voorraad houden van het T-shirt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het in voorraad houden valt onder het verveelvoudigen en/of openbaar maken van het werk en aldus een inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. oplevert. Dit brengt mee dat de dagen waarop Vingino het T-shirt enkel op voorraad heeft gehouden niet zijn aan te merken als dagen waarop "an infringement continues" op grond waarvan Vingino een boete verbeurt.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de handelingen "verkoop" en "levering" onder het openbaar maken van het werk nu aangenomen moet worden dat het T-shirt daarmee ter beschikking van een publiek wordt gesteld. De term "ter verkoop aanbieding" is door Fashion Box c.s. niet nader toegelicht. Kennelijk is daarmee door Fashion Box c.s. bedoeld de presentatie van het T-shirt aan (potentiële) afnemers ten behoeve van de voorjaars- en zomercollectie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een vorm van openbaar maken nu daarmee immers het T-shirt aan een publiek, te weten: dat van de winkeliers c.q. inkopers, wordt getoond met de bedoeling dat het in de handel wordt gebracht. Dit brengt mee dat voor de bepaling van de door Vingino op grond van artikel 3 van de onthoudingsverklaring verbeurde boete, de dagen tellen waarop sprake is geweest van respectievelijk "verkoop", "levering" en "ter verkoop aanbieding" zoals in vooromschreven zin bedoeld.” 

T.a.v. bedrag aan verbeurde boetes (eindvonnis): 2.8. Uit dit alles wordt geconcludeerd dat door Vingino gedurende (iets meer dan) 169 dagen boetes zijn verbeurd, hetgeen aan boetes een bedrag van € 1.690.000,-- oplevert.”

Matiging verbeurde boetes t.a.v. levering en verkoop inbreukmakende producten (tussenvonnis van 11 november 2009): “2.1 1. Ten aanzien van het beroep van Vingino op matiging van de boete wordt overwogen dat bij een boetebepaling als de onderhavige van een redelijk handelend schuldeiser mag worden verlangd dat hij aan de vermeende inbreukmaker kenbaar maakt dat er naar zijn mening sprake is van overtreding van de verbodsbepaling. Dit sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 6:93 BW. Vingino heeft in dat verband terecht gewezen op het karakter van een boetebepaling, te weten dat het een prikkel moet zijn tot naleving van hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken. Het gaat dan ook niet aan dat degene die meent dat de andere partij een verbodsbepaling overtreedt waarop een boete per dag is gesteld, er het zwijgen toe doet en de boete tot het maximum laat oplopen. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu mag worden aangenomen dat Fashion Box c.s., gelet op het door haar ingenomen standpunt dat Vingino een onverbeterlijke navolger is van de Replay producten van Fashion Box C.S., Vingino nauwgezet in de gaten zal hebben gehouden, zoals door Vingino onweersproken is gesteld. In het feit dat voorts gesteld noch gebleken is dat Fashion Box c.s. Vingino op enig moment heeft aangesproken op het verhandelen van het T-shirt Matthew, ziet de rechtbank voorshands reeds een grond voor matiging van de eventueel door Vingino verbeurde boete. Nu het verhandelen ziet op de inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. die gelegen is in de verkoop en levering van het T-shirt, acht de rechtbank een redelijk aanknopingspunt voor matiging op dit punt de op die verkoop gerealiseerde winst, in het IFO rapport berekend op € 40.756.98.”

Verdere matiging verbeurde boetes t.a.v. "ter verkoop aanbieding" inbreukmakende producten (eindvonnis): 2.10. De rechtbank heeft nog te beslissen over de boetes die zijn verbeurd als gevolg van "ter verkoop aanbieding". (…)

2.13. Op grond van het bepaalde in artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter - op verlangen van de schuldenaar - een boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 27 april 2007, NJ 2007,262).

2.14. In dit geval springt in het oog dat Fashion Box c.s. niet heeft gesteld dat zij als gevolg van inbreuk op auteursrecht schade heeft geleden, terwijl tussen partijen vast staat dat het merk Replay uitsluitend kleding voor volwassenen omvat en Vingino alleen kleding voor baby's en kinderen op de markt brengt. Dat was de reden dat de rechtbank in onderdeel 4.30 van het tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft overwogen dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat zal worden afgewezen. Al om deze reden kan een boete van ongeveer € 1.690.000,-- buitensporig en daarom onaanvaardbaar worden genoemd. Daar komt het volgende bij.

2.15. Fashion Box c.s. heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat zij van het T-shirt Matthew moet hebben geweten vanaf het moment dat het door Vingino in de handel is aangeboden en ermee heeft gewacht om verbeurde boetes te innen totdat alle exemplaren zijn uitverkocht. Zie ook hetgeen is overwogen in onderdeel 2.11 van het tussenvonnis van 11 november 2009. Nu het Fashion Box c.s. vrij stond om naast betaling van verbeurde boetes aanspraak te maken op schadevergoeding, heeft het hier bedoelde boetebeding de functie van een krachtige prikkel tot nakoming. Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen door het moment af te wachten dat de verbeurde boetes tot een maximaal bedrag zijn opgelopen. De rechtbank ziet daarom ook in de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen reden de boete (fors) te matigen.

2.16. Onder de gegeven omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding (ook) wat betreft "ter verkoop aanbieding" en "productie" tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank zal de als gevolg van "ter verkoop aanbieding" en "productie" verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 100.000,--.”

Lees het eindvonnis hier, eerste tussenvonnis hier (IEF 8075) en tweede tussenvonnis hier.

IEF 8669

Niet onder de beschermingsomvang vallen

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 10 maart 2010, zaaknr. 337089, Safeway GmbH tegen Kedge Holding B.V.

Octrooirecht. EP valbeveiliging voor dakwerkers. (Niet-grensoverschrijdende) verklaring voor recht van niet-inbreuk.

4.26 Gelet op het vorenoverwogene komt de door Safeway in conventie gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk voor zover betrekking hebbend op Nederland voor toewijzing in aanmerking. De voorwaarde waaronder Safeway in conventie de vernietiging van EP 991 heeft gevorderd, alsmede de voorwaarde waaronder Kedge haar reconventionele vordering heeft ingesteld, gaan niet in vervulling, zodat daaraan niet wordt toegekomen. Aan de provisionele vorderingen wordt evenmin toegekomen.

4.27 De door Safeway gevorderde verklaring van niet-inbreuk in andere landen dan Nederland waar EP 991 gelding heeft, komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking vanwege de omstandigheid dat geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat EP 991 in andere landen dan Nederland van kracht is. Voorts heeft Safeway de rechtbank niet ingelicht omtrent de toepassing van het recht in die landen, in het bijzonder ten aanzien van de leerstukken equivalentie en de mogelijkheid om het verleningsdossier te betrekken bij de uitleg van een octrooi. Het is algemeen bekend dat daarmee in diverse Europese landen – ondanks materiële harmonisatie van octrooiwetgeving – verschillend wordt omgegaan.

Lees het vonnis hier.