IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 8585

Zogenaamde 'sleepers'

Rechtbank Groningen, 16 december 2009, LJN: BL3206, Ad Hoc Data B.V. tegen [gedaagde], h.o.d.n. Digicom Media,

Auteursrecht. Databankenrecht. Bedrijfsgeheimen. ‘Eiseres stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrecht door data te publiceren op de eigen website. Eiseres stelt bewijs hiervan te kunnen leveren door opzettelijk onjuiste data (zgn. sleepers) aan te wijzen op de site van gedaagde, maar zij wil dat slechts vertrouwelijk ten overstaan van de rechter doen, buiten aanwezigheid van de wederpartij (alleen diens advocaat mag erbij zijn). De rechtbank oordeelt dat art. 27 en art. 29 Rv. een dergelijke gang van zaken niet toestaan. Ook art. 6 Evrm verzet zich hier tegen.

De rechtbank acht het in een civiele procedure de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen - partijen en rechter - dat het geding voortvarend en efficiënt verloopt. Wanneer aan de rechter wordt gevraagd een beslissing te nemen, past het de eisende partij niet om de totstandkoming van die beslissing te bemoeilijken door hem de vereiste gegevens te onthouden, zoals AHD doet. Hoezeer de rechtbank in dit geval ook twijfel heeft bij de wijze waarop gedaagde gebruik heeft gemaakt van de databestanden van AHD, het door AHD beoogde doel van het opleggen van sancties aan gedaagde bereikt zij door haar wijze van procederen thans niet.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Ex Parte Beschikking vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, IEF 5432.

IEF 8584

Postzegelschandaal

Nederlands/ Italiaans postzegelschandaal in de meest recente uitgave van de legendarische Poezenkrant: “Naar pas nu bekend is geworden, heeft in 1993 Poste Italiane, het staatspostbedrijf dat zetelt in Rome, een postzegel uitgegeven met daarop een kopie van een foto die in 1988 in De Poezenkrant heeft gestaan, zonder bronvermelding of financiële tegemoetkoming. De postzegel is in maart 1993 in een oplage van 3.000.000 gedrukt. (Ter vergelijking: Poezenkrant #37 is eind 1987 in een oplage van 2.750 gedrukt.) 

Dit onfrisse zaakje kwam aan het licht toen in januari 2009 een brief op poten in de postbus van De Poezenkrant gleed. In deze brief, opgesteld door een zekere Prem in Tilburg, wordt de vraag opgeworpen ‘of we ons beeld van [P. Schreuders, Directeur van De Poezenkrant] moesten herzien toen we ontdekten dat je geheel buiten ons om de foto van onze Rex HABIBI aan de Italiaanse posterijen had verkocht. We vonden ’t hartstikke leuk om ’m op een postzegel terug te zien, maar wat ons stak was, dat we er van jou nooit iets over gehoord hebben. De enige reden die we hiervoor hebben kunnen bedenken was, dat je zo het ontvangen en ongetwijfeld aardige bedrag geheel in eigen zak kon steken. Natuurlijk zit er op zo’n fotootje geen copyright, maar ’t was wel zo netjes en vriendelijk geweest om dit niet helemaal langs ons heen te doen.’

De briefschrijver heeft hierin gelijk, maar ook De Poezenkrant wist al die jaren van niets. De vraag blijft dus: hoe kwamen de Italiaanse posterijen in bezit van de foto van Rex HABIBI uit Tilburg uit het (in Italië moeilijk verkrijgbare) 37ste nummer van De Poezenkrant? (...) Photoshopdeskundigen hebben inmiddels vastgesteld dat hetmet 99,99% zekerheid om een en dezelfde foto gaat."

Lees hier meer (Poezenkrant nr. 54, maart juni 2010, p. 19).

IEF 8583

Niet minder dan zeven rechtspersonen

Rechtbank Breda, 27 januari 2010, HA ZA 09-1107, Converse Inc. c.s. tegen Sporttrading Holland B.V. c.s.  (met dank aan DLA Piper)

Merkenrecht. Vonnis in vrijwaringsincident. Sporttrading c.s. wil 7 leveranciers van gesteld inbreukmakende sportschoenen in vrijwaring oproepen. Vordering afgewezen. “(…) het toestaan van de oproeping van de zeven genoemde rechtspersonen in vrijwaring [zal] tot een onevenredige vertraging van de hoofdzaak leiden.”

2.3. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Vooropgesteld moet worden dat alleen de in de hoofdzaak gevorderde schadevergoeding, winstafdracht en proceskostenveroordeling zich lenen voor een vrijwaring. Aan de overige vorderingen, indien toegewezen, zullen Sporttrading c.s. als de feitelijke inbreukmakers zelf moeten voldoen. Daar komt bij dat Sporttrading c.s. niet minder dan zeven rechtspersonen in vrijwaring wensen op te roepen, waarvan er vier in het buitenland gevestigd zijn. Reeds de oproeping van deze vier buitenlandse rechtspersonen zal onvermijdelijk tot aanzienlijke vertraging van de hoofdzaak leiden, terwijl Converse Inc. en Kesbo uit de aard der zaak juist belang hebben bij een snelle beoordeling van de door hen gestelde merkinbreuk. Naarmate de procedure vordert zal de vertraging in de hoofdzaak verder toenemen. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is de rechtbank dan ook van oordeel dat het toestaan van de oproeping van de zeven genoemde rechtspersonen in vrijwaring tot een onevenredige vertraging van de hoofdzaak zal leiden. De rechtbank gaat voorbij aan de mogelijkheid tot splitsing van de afdoening van de hoofdzaak en de vrijwaringszaken zoals bedoeld in artikel 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen alles niet in de weg staat aan de mogelijkheid van Sporttrading c.s , om op eigen initiatief een vordering in te stellen tegen één of meer van de zeven rechtspersonen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8582

Bij afstand van instantie

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, beschikking van 19 januari 2010, HA RK 09-572, TNT Holdings B.V. tegen Logispring Management Services Company LLC c.s. (met dank aan Niels Mulder & Alexander Tsoutsanis, DLA Piper) 

Proceskosten. Merkenrecht. Gedaagde i.c. LMSC doet afstand van instantie in bodemprocedure na kort geding over het gebruik van het merk Logispring (zie Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 september 2009, IEF 8236). Eiser TNT wenst op grond van art. 250 lid 4 Rv vergoeding van de volledige proceskosten. Vordering toegewezen: 'Uitgangspunt is dat bij afstand van instantie de eiser als in het ongelijk gesteld is te beschouwen in de zin van artikel 1019h Rv.'

3.1. De rechtbank stelt vast dat artikel 1019h Rv van toepassing is op de in 2.1. bedoelde bodemprocedure, waarin door LMSC een vordering tot vervallen verklaring van de merken van TNT is ingesteld. Deze vordering is immers ingesteld in reactie op de handhaving onder meer door het versturen van een sommatiebrief door TNT van haar merkrechten. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen in dit verband in de Leidraad indicatietarieven in IEzaken staat vermeld, te weten: "Toepassing [van de in de Leidraad vermelde indicatietarieven] vindt ook plaats in procedures [...] waarin uitsluitend de geldigheid van het ie recht aan de orde is of alleen een verklaring voor recht van (niet)inbreuk wordt gevorderd"

3.2. Artikel 249 lid 2 Rv biedt ruimte voor vergoeding van werkelijk gemaakt kosten, ook als de conclusie van antwoord formeel niet genomen is. Artikel 249 1id 2 Rv verplicht immers de eiser die afstand van instantie doet de door gedaagde in verband met de procedure reeds gemaakte proceskosten te vergoeden. Het feit dat gedaagden een proceshandeling  in dit geval het nemen van een conclusie van antwoord  formeel niet hebben verricht, staat niet aan vergoeding van de kosten in de weg, omdat, gelet op het late tijdstip waarop afstand van instantie is gedaan en waarop aan gedaagden is aangekondigd dat zulks zou geschieden, gedaagden de kosten voor de voorbereiding van die proceshandeling niet redelijkerwijs hebben kunnen voorkomen.

3.3. Uitgangspunt is voorts dat bij afstand van instantie de eiser als in het ongelijk gesteld is te beschouwen in de zin van artikel l019h Rv. Doel van dat artikel is immers te verzekeren dat bij een procedure als voormelde merkenrechtelijke zaak, de in het ongelijk gestelde partij in de redelijke en evenredige kosten wordt veroordeeld (tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten). Dit doel zou worden gefrustreerd indien de eiservergoeding van dergelijke kosten die wel reeds door de gedaagde partij zijn gemaakt kan voorkomen door de zaak vroegtijdig in te trekken. Evenmin zou een andere uitleg in redelijkheid te rijmen zijn met het feit dat, indien de procedure was voortgezet en de eisende partij in het ongelijk zou zijn gesteld, hij wel in de kosten conform artikel 1019h Rv zou zijn veroordeeld.
(…)

3.5. Wel ziet de rechtbank aanleiding tot matiging, nu de conclusie van antwoord in hoge mate overeenstemt met en gebaseerd is op de dagvaarding en het pleidooi in kort geding, waarvoor reeds afzonderlijk proceskosten zijn vergoed.

3.6. In aanmerking genomen de indicatietarieven, die uitgaan van EUR 8.000,= voor de gehele procedure, en de even genoemde matiging, zullen de kosten in redelijkheid worden begroot op EUR 2.500,=, waarop het reeds door LMSC betaalde bedrag gebaseerd op het liquidatietarief, te weten EUR 488,=, in mindering moet worden gebracht. Per saldo bedraagt de kostenveroordeling EUR 2.012,=.

Lees het vonnis hier.

IEF 8581

Het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, LJN: BL2812, [Appellant] tegen KSI Gastronomiezubehor-Handels und Produktions Gesellschaft.

Auteursrecht. Modellenrecht.  Vormgeving lampen. Voormalig importeur/distributeur KSI op sfeerlampen, betrekt nu sfeerlampen en vullingen van [KS], een bedrijf dat in het verleden heeft samengewerkt met KSI. KSI stelt dat appellant hierdoor inbreuk maakt op het aan KSI toekomend auteursrecht op de lampen. Lampen zijn (binnen de stijl) wel aan te merken als werken. Hof houdt zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit et laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE).

13. Indien de situatie echter is geweest, zoals door [appellant] bij verweer is geschetst (CvA onder 3 en bijlage proces-verbaal pleidooi d.d. 29 oktober 2009), dat [KS] degene is geweest die voor KSI een lampenlijn heeft ontwikkeld en vervaardigd, moet de vraag wie als maker en auteursrechthebbende kan worden aangemerkt naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden beantwoord aan de hand van de auteurswet, maar aan de hand van de destijds geldende Benelux-Modellenwet (hierna: BTMW), sinds 1 september 2006 vervangen door het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE), omdat de sfeerlampen gekwalificeerd kunnen worden als modellen in de zin van art. 1 BTMW (art. 3.1 BVIE). Op grond van de artikelen 23 juncto 6 lid 2 BTMW (thans art. 3.29 juncto 3.8 lid 2 BVIE) geldt dat wanneer een (al dan niet gedeponeerd) model op bestelling is ontworpen en deze bestelling is gedaan met het oog op het gebruik daarvan in de handel, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd en aldus auteursrechthebbende is, behoudens andersluidend beding (BenGH 22 juni 2007, Electrolux, NJ 2007/500). De stelplicht en bewijslast van zo'n andersluidend beding rust op [appellant]. Dit betekent dat ook indien de situatie zo zou zijn geweest als door [appellant] is gesteld, KSI in beginsel - alsdan behoudens bewijs van andersluidend beding - als maker/auteursrechthebbende moet worden beschouwd.

14. Partijen hebben zich in de discussie over en weer geen rekenschap gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van de BTMW/BVIE noch van de toepasselijkheid van artikel 8 Aw. Het hof zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog bij akte uit te laten, voor het eerst aan de zijde van [appellant].

Lees het arrest hier

IEF 8580

De totaalindruk die de consument in de winkels opdoet

Besselink - TeveaVzr. Rechtbank Amsterdam,  4 februari 2010, KG ZA 09-2699 SR/RV, Tevea B.V. tegen Besselink Licht Import B.V. (met dank aan Eva Veldhoen en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Slaafse nabootsing. Nabootsing, maar geen onrechtmatige nabootsing van eisers LED Lamp ‘Moving Colours’ (met afstandsbediening met 28 knoppen waarmee de helderheid, de intensiteit, kleur et cetera kunnen worden ingesteld) door LED Lamp ‘Motion Eye’ (links op afbeelding) van gedaagde.

Hoewel eiser onvoldoende aannemelijk maakt dat haar lamp een eigen onderscheidende plaats op de markt heeft, besluit de voorzieningenrechter om proceseconomische redenen eerst vast te stellen of de nabootsing onrechtmatig is. Gezien de verschillen in totaalindrukken, de verschillen in verpakkingen, de vermelding op de verpakking van de naam van gedaagde en het verschillende uiterlijk van de afstandsbedieningen van de lampen, acht de rechter gevaar voor verwarringsgevaar echter uitgesloten. Geen 1019h proceskosten, IE voorgeschiedenis kan bij toewijzing daarvan geen rol spelen.

4.2. Voorshands is de Motion Eye aan te merken als een nabootsing van de Moving Colours. Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt de regel dat nabootsing van dit product weliswaar in beginsel vrijstaat, maar dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij het nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Voor de laatst genoemde verplichting geldt dan weer dat niet noodzakelijk is dat het nabootsende product op alle punten dient af te wijken van het andere product. De afwijkingen dienen zodanig te zijn dat de totaalindruk van de twee producten voor het gemiddelde publiek verschillend is.

4.3. Besselink heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Tevea onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Moving Colours een eigen positie op de Nederlandse markt heeft ingenomen en over een onderscheidend vermogen bezit. (…) Zonder nader onderzoek naar de feiten kan niet worden vastgesteld wanneer de Moving Colours op de markt is verschenen of dat de lamp thans niet langer wordt aangeboden door Tevea. Het kort geding leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Om proceseconomische redenen zal worden afgeweken van de regel dat het meest verstrekkende verweer eerst behandeld dient te worden en zal thans eerst bezien worden of de nabootsing van de Moving Colours door Besselink onrechtmatig is.

4.6. Zoals onder 4.2 al is overwogen is het niet noodzakelijk dat de Motion Eye op alle punten dient af te wijken van de Moving Colours. (…) vertonen dat verwarring is te duchten bij het gemiddelde publiek. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. Door de afgeplatte kanten van de lampenkap van de Motion Eye  (…) en de dichte standaard van die lamp is de totaalindruk anders dan de volledig bolvormige lampenkap (…) van de Moving Colours met geheel open lichtpunt en open standaard. Bovendien is het wit van de Motion Eye matter dan het glimmende wit van de Moving Colours. Daarnaast is de verpakking van beide producten anders. (…) Zo ontbreekt bij die van de Moving Colours de blonde dame met blote rug en staat op de verpakkingsdoos van de Motion Eye nadrukkelijk vermeld 'Besselink licht'. Tot slot hebben de afstandsbedieningen van beide lampen een andere kleur, samenstelling van controleknoppen en vorm. Daarbij staat alleen op de afstandsbediening van de Motion Eye de producent van de lamp ('Besselink licht') nadrukkelijk vermeld. Omdat de afstandsbedieningen zijn afgebeeld op de verpakking zijn zij van invloed op de totaalindruk van de lampen die de gemiddelde consument in de winkels opdoet. Uit het vorenstaande volgt dat naar voorlopig oordeel de verschillen tussen beide lampen ruim voldoende zijn om mogelijke verwarring tussen de lampen weg te nemen. Het beroep op slaafse nabootsing slaagt dan ook niet.

4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van Tevea niet voldoen aan het onder 4.1 opgenomen criterium zodat haar vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het onder 4.3 genoemde meest verstrekkende verweer van Besselink behoeft daarom niet meer behandeld te worden. Tevea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Anders dan Besselink heeft verzocht is er geen aanleiding te voorzien in een vergoeding van de volledige kosten van haar advocaat als bepaald in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De ter zitting behandelde zaak betreft immers een vordering uit onrechtmatige daad en valt daarom buiten de reikwijdte van het genoemde artikel. De voorgeschiedenis tot de terechtzitting, waarin sprake is geweest van een beroep op het modelrecht van Tevea op de Moving Colours, is daarbij niet van belang aangezien Tevea dit in dit kort geding niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vorderingen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8579

Devices changing the characteristics

Het Gerecht, 3 februari 2010, zaak T-472/07, Enercon GmbH tegen OHIM / Hasbro Inc.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk ENERCON o.g.v. ouder Gemeenschapswoordmerk Transformers Energon (speelgoed). Oppositie toegewezen.

40 Lastly, as regards conceptual similarity, the Board of Appeal pointed out, in paragraph 22 of the contested decision, that neither the earlier trade mark nor the trade mark applied for had any particular meaning with regard to the designated goods. It thus observed that the word ‘transformers’ in English referred to devices changing the characteristics of electrical currents, while the words ‘energon’ and ‘enercon’ did not have any particular meaning. The Board of Appeal nevertheless accepted that the words ‘energon’ and ‘enercon’ were likely to be perceived as evoking the notion of energy, which might create a certain conceptual link between the trade marks at issue. In paragraph 24 of the contested decision it stated, however, that that conceptual similarity was low.

 41. The applicant essentially maintains that the ‘transformers’ element is dominant. However, as observed in paragraph 32 above, that assertion must be rejected, since neither of the two elements of which the earlier mark consists is more dominant or distinctive than the other in the overall impression created by the earlier mark.

(…) 44. Having regard to all the foregoing, it must be held that the Board of Appeal was right to hold, following a visual, phonetic and conceptual analysis, that the signs at issue, each considered as a whole, bore a certain degree of similarity for the purpose of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94.

Lees het arrest hier.

IEF 8578

De afwijkende derde dimensie

Hoge Raad, 5 februari 2010, 08/03362, Kraft Jacobs Suchard S.A. tegen Mars Inc. (met dank aan Lianne Kelkensberg & Eline Schiebroek,  BarentsKrans  / Wieke van Angeren & Jurriaan Jansen van Freshfields )

Merkenrecht. Vormmerk. Eerst even voor jezelf lezen. Arrest in zaak over het Driehoeksmerk van Kraft en de Toblerone merken van Kraft. Hoge Raad verwerpt het beroep, klachten nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen (81 RO).

Het Hof Den Haag oordeelde eerder dat het Driehoeksmerk van Kraft nietig moet worden verklaard en dat het WAVE product van Mars geen inbreuk maakt op diverse Toblerone merken van Kraft (Gerechtshof ’s-Gravenhage, 3 januari 2008, IEF 5332). De AG concludeerde eerder tot verwerping van het cassatieberoep van Kraft (IEF 8458).

Lees het arrest hier.

IEF 8577

Delicten die verband houden met schending van IE rechten

Kamerstuk 32194, nr. 6, 2e Kamer. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten. Verruiming mogelijkheden voordeelontneming; Nota n.a.v. het verslag

“Artikel 36e, derde lid, Sr. Wanneer de veroordeelde er een criminele levensstijl op nahoudt, kan worden aangenomen dat het vermogen dat hij gedurende een aantal jaren heeft opgebouwd, wederrechtelijk verkregen voordeel belichaamt.

(…) Het bewijsvermoeden wordt gehanteerd na een veroordeling voor potentieel lucratieve feiten, zoals de internationale handel in harddrugs en mensenhandel. Ook misdrijven die worden bedreigd met relatief korte vrijheidsstraffen, maar waarvoor wel een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen aanleiding vormen het bewijsvermoeden toe te passen. Deze leden kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan delicten die verband houden met schending van intellectuele eigendomsrechten (namaak en piraterij; artikel 337 Sr) of de benadeling van schuldeisers (artikel 340 Sr).”

Lees het kamerstuk hier

IEF 8576

Over de factuur die de Stichting Bloemencorso Valkenswaard heeft gekregen

Kamervragen, nr. 2010Z01677, 2e Kamer. Vragen van de leden Atsma en Van Vroonhoven-Kok (beiden CDA) aan de ministers van OCW en van Justitie over de factuur die de Stichting Bloemencorso Valkenswaard heeft gekregen voor de rechten over de muziek die gedraaid wordt op de radio's die aanstaan gedurende de bouwperiode van de corsowagens. (Ingezonden 28 januari 2010). O.a:

2- Wat vindt u van het feit dat naar de Stichting Bloemencorso Valkenswaard, een vrijwilligersorganisatie zonder winstbejag, een factuur wordt gestuurd? Deelt u de mening dat het vreemd is dat de Stichting Bloemencorso Valkenswaard deze factuur door SENA toegestuurd krijgt?

4- Waarom moet een vrijwilligersorganisatie, die tijdens werkzaamheden de radio aan heeft staan, muziekrechten betalen?                                                

Lees alle vragen hier