IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8521

Geïnspireerd door de plankenpolka

Rechtbank Zwolle, 4 maart 2009, LJN: BI3466, De Vloerderij B.V. tegen Plankenland

Handelsnaamrecht. Vonnis in verzet, vervolg op LJN BG9888. De Vloerderij maakt middels domeinnaam wwwplankenland.net inbreuk op de handelsnaam Plankenland van gedaagde. Dat de vennoten van gedaagde voorheen werkzaam waren voor De Vloerderij en de handelsnaam Plankenland zijn gaan voeren geïnspireerd door het reclameliedje van De Vloerderij “de plankenpolka”, waarin de naam Plankenland (meerdere malen) voorkomt, doet dat er niet aan af dat het hen vrij stond om een concurrerend bedrijf te beginnen onder die handelsnaam. 

4.2  Gezien de inhoud van de brieven van De Vloerderij (...)  is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat in een bodemgeschil geoordeeld zal worden dat [gedaagde sub 1 in verzet] misbruik maakte van recht door het kort geding op 6 januari 2009 te laten doorgaan.
Uit de voornoemde brieven blijkt in het geheel niet dat De Vloerderij bereid was om volledig en onvoorwaardelijk te voldoen aan de sommatiebrieven van [gedaagde sub 1 in verzet]. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat zij voorafgaand aan het voormelde kort geding aan Balk Barket heeft meegedeeld dat zij bereid was om de kosten van de inmiddels uitgebrachte dagvaarding aan [gedaagde sub 1 in verzet] te voldoen. De primaire stelling dient daarmee verworpen te worden leidt dan ook niet tot vernietiging van het verstekvonnis.

4.3 Subsidiair stelt De Vloerderij zich op het standpunt dat de naam PLANKENLAND dusdanig ruim is geformuleerd, dat deze naam niet geschikt is als handelsnaam, althans wegens gering onderscheidend vermogen relatief weinig bescherming geniet. Het naast elkaar bestaan van de domeinnamen “plankenland.nl” en “plankenland.net” zou niet tot verwarringgevaar leiden omdat partijen niet opereren op dezelfde markt en omdat partijen in geheel andere regio’s binnen Nederland actief zijn, aldus De Vloerderij.

4.4. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt evenmin. Vooropgesteld moet worden dat aan een handelsnaam niet de eis van onderscheidend vermogen wordt gesteld. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een oordeel dat de naam PLANKENLAND wegens gering onderscheidend vermogen geen geldige handelsnaam zou kunnen zijn.
Een handelsnaam, die uit twee beschrijvende woorden mag bestaan, mag echter de taal niet monopoliseren. In een handelsnaam voorkomende beschrijvende aanduidingen mogen in beginsel ook door anderen worden gebruikt, met dien verstande dat dit gebruik geen verwarring mag wekken met de handelsnaam in het geheel. Toegespitst op de onderhavige zaak dient dus de vraag te worden beantwoord of de handelsnaam van [gedaagde sub 1 in verzet] PLANKENLAND enerzijds in zijn geheel beschouwd en de website van De Vloerderij “www.plankenland.net” anderzijds - dat als virtueel uithangbord van de door
De Vloerderij geëxploiteerde onderneming valt te kwalificeren - in zijn geheel beschouwd zo’n grote gelijkenis vertoont dat daardoor verwarringgevaar bij het op normale wijze oplettend en onderscheidend publiek valt te duchten.   Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel het geval. [gedaagde sub 1 in verzet] heeft met haar overgelegde producties voldoende aangetoond dat partijen, anders dan De Vloerderij stelt, (grotendeels) op dezelfde markt opereren (kort gezegd houten planken) en dat beiden (via internet) door heel Nederland actief zijn. De domeinnaam “plankenland.net” is (nagenoeg) identiek aan de handelsnaam en de domeinnaam “plankenland.nl” van [gedaagde sub 1 in verzet].

4.5  Ook indien de vennoten van [gedaagde sub 1 in verzet] voorheen werkzaam waren voor De Vloerderij en de handelsnaam PLANKENLAND zijn gaan voeren geïnspireerd door het reclameliedje van De Vloerderij “de plankenpolka”, waarin de naam Plankenland (meerdere malen) voorkomt, doet dat er niet aan af dat het hen vrij stond om een concurrerend bedrijf te beginnen onder die handelsnaam. Dat is slechts anders indien De Vloerderij auteursrechthebbende zou zijn op het woord plankenland. Dat dít aan de orde zou zijn is niet gesteld of aannemelijk geworden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8520

Iedere vorm hebben die voldoet

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 januari 2010, HA ZA 09-1505, WDS Luxe B.V. tegen Spanjes & Plamenco
 
Octrooirecht. VSO. Rechtbank vernietigt Nederlandse deel EP m.b.t. spanplafond. Hulpverzoeken niet toelaatbaar.

Spanjers is houder van het Europees octrooi met nummer EP 0900308 betreffende A ceiling system and also a lath suitable for such a ceiling system. Plameco exploiteert het octrooi onder licentie van Spanjers en sluit daartoe franchise-overeenkomsten af met derden. Tussen WDS en Plameco zijn eerder twee franchise-overeenkomsten van kracht geweest. WDS levert echter nog steeds plafondsystemen van het type ‘spanplafond’.

WDS vordert, kort gezegd, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 308. WDS verwijst onder meer naar octrooiaanvrage NL 7208834, hierna Tombu. Spanjers betwist met name dat het element 2 in figuur 12 bij Tombu is aan te merken als een strip 23 in de zin van kenmerk 5. De rechtbank oordeelt dat uiteindelijk uit het octrooischrift zelf dient te worden afgeleid wat bedoeld wordt met het begrip strip. De conclusie is  dat EP 308 geen eisen stelt aan de vorm van de strip 23. Naar oordeel van de rechtbank is dan ook kenmerk 5 direct en ondubbelzinnig in Tombu beschreven. Nu dit ook voor alle andere kenmerken geldt, dient conclusie 1 van EP 308 als niet nieuw ten opzichte van Tombu te worden beschouwd.

Het primaire (voorwaardelijke) hulpverzoek (toegezonden voorafgaand aan het pleidooi)  introduceert een extra kenmerk in conclusie 1, kort gezegd het kenmerk dat slot 16 en strip 23 vlakke zijden (straight sides) moeten hebben. De vraag is dan of dit principe voor de vastklemming van het doek een grondslag heeft directly and unambiguously in de aanvrage.
Naar oordeel van de rechtbank kan voor het extra kenmerk straight sides geen basis worden gevonden in de oorspronkelijke aanvrage. Dit zelfde geldt voor een element met straight sides extending parallel to each other, waar het subsidiaire hulpverzoek op ziet, nog daargelaten dat het subsidiaire hulpverzoek pas ter zitting is geformuleerd en van WDS niet verwacht mag worden daarop adequaat te kunnen reageren. De conclusie is dan ook dat het hulpverzoek en ook het subsidiaire hulpverzoek niet toelaatbaar zijn. Ook de overige conclusies zijn nietig. Vordering in reconventie (inbreuk) afgewezen.

Proceskosten € 33.725,10 in conventie en reconventie (na enige discussie over de hoogte van de kosten van de octrooigemachtigde).

Lees het vonnis hier.

IEF 8519

Appelgrens niet bereikt

Gerechtshof Amsterdam, 27 oktober 2009, LJN: BK3979, Stichting Sociale Databank Nederland tegen X

Auteursrecht. Oorspronkelijk zaak over auteursrechtinbreuk middels het plaatsen van een foto op een website, hoger beroep betreft echter alleen de proceskostenveroordeling. Eiser is niet ontvankelijkheid. Appelgrens niet bereikt, nu financieel belang van de zaak onder het in art 332 lid 1 Rv genoemde bedrag van €1.750,- ligt. Toegekende proceskosten blijven daarbij buiten beschouwing, ook indien die proceskosten zijn bepaald met inachtneming van art. 1019h Rv. Richtlijn 2004/48/EG voert niet tot een ander oordeel.  Ook i.c. geen 1019h proceskosten, aangezien het onderhavige incident naar het oordeel van het hof geen geschil van intellectuele eigendom betreft.

3.7  Het uitgangspunt is dat bij de bepaling van de  appellabiliteit de proceskosten in de zin van de artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing blijven (HR 24 februari 1938, NJ 1938/952).

3.8 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rv. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

3.9 Aan de hand van de in eerste aanleg overgelegde urenstaat stelt het hof vast dat de gevorderde proceskostenvergoeding ten bedrage van € 2.002,30 aan salaris ziet op werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv. SDN heeft het opgegeven aantal uren bestreden maar heeft overigens geen van die vaststelling afwijkende standpunten ingenomen. Daarom dienen in dit geval deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

3.11 Het bovenstaande betekent dat SDN niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep moet worden verklaard. SDN zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

3.13 Aangezien het onderhavige incident naar het oordeel van het hof geen geschil van intellectuele eigendom is, zullen de proceskosten op de voet van artikel 239 Rv worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

IEF 8518

Voor de bezoeker van het web

Rechtbank Arnhem, sector kanton, beschikking van december 2009, LJN: BK8783, PIN Taxi Eindhoven tegen Pin Taxi Ede

Handelsnaamrecht. Ook een verwarrende domeinnaam is in strijd met artikel 5 Hnw. Handelsnamen taxibedrijven: geen verwarring en geen wijziging handelsnaam, maar wel handelsnaamrechtelijke verwarring domeinnaam. Internet is een wat grotere regio: “Waar in de omgeving van Ede en Eindhoven naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel geen verwarring zal bestaan, kan voor de bezoeker van het web de schijn bestaan dat de bedrijven aan elkaar gelieerd zijn, waardoor daar wel verwarring kan bestaan.”

3.6 De stelling van PIN Taxi Eindhoven, dat beide ondernemingen hun diensten aanbieden in de Benelux en omstreken, heeft [verweerder] betwist en de kantonrechter is van oordeel dat PIN Taxi Eindhoven niet geslaagd is aan te tonen dat [verweerder] in de gehele Benelux rijdt. [verweerder] biedt haar diensten grotendeels aan in Ede en omstreken, waar PIN Taxi Eindhoven dat vooral in Eindhoven doet. [verweerder] rijdt wel eens naar de luchthavens in Nederland, maar lijkt dat slechts voor ten aanzien van Ede plaatselijke gebruikers te doen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat derhalve bij het publiek geen verwarring tussen partijen te duchten is voor wat betreft de gevoerde handelsnaam.
De stelling van PIN Taxi Eindhoven, dat zij (publicitaire) schade zou kunnen ondervinden indien ‘Pintaxi Ede’ een fout zou begaan, is te zeer speculatief en onzeker en biedt –mede met het oog op het hiervoor overwogene– daardoor op zichzelf geen grond voor toewijzing van het verzoek. De kantonrechter zal het verzoek tot wijziging van de handelsnaam derhalve afwijzen. 

3.7 Nu de kantonrechter het verzoek tot wijziging van de handelsnaam zal afwijzen, dient het verzoek tot wijziging van de domeinnaam nog te worden beoordeeld. Het gebruik van een domeinnaam kan als het voeren van een handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet worden aangemerkt en een verzoek tot wijziging ervan op grond van de Handelsnaamwet is dus mogelijk. [verweerder] gebruikt als domeinnaam: ‘www.pintaxi-ede.nl’, PIN Taxi Eindhoven gebruikt: ‘www.pintaxi-eindhoven.nl’.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] haar domeinnaam per 1 januari 2010 dient te wijzigen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag vanaf 1 januari 2010 en gemaximeerd zoals hierna vermeld. De site verschilt weliswaar van die van PIN Taxi Eindhoven, maar door de gelijkenis tussen de domeinnamen kan het publiek in de veronderstelling komen te verkeren dat de bedrijven op de een of andere wijze met elkaar gelieerd zijn. Waar in de omgeving van Ede en Eindhoven naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel geen verwarring zal bestaan, kan voor de bezoeker van het web de schijn bestaan dat de bedrijven aan elkaar gelieerd zijn, waardoor daar wel verwarring kan bestaan. Als [verweerder] de domeinnaam wijzigt, zal die verwarring op het web niet meer te duchten zijn. Ter zitting heeft [verweerder] aangegeven reeds over meerdere domeinnamen te beschikken en derhalve over een alternatief voor de huidige domeinnaam.

3.8 De kantonrechter zal –hoewel wijziging van de domeinnaam zeker niet zulke hoge kosten met zich mee zal brengen als wijziging van de handelsnaam– de beschikking, zoals door [verweerder] verzocht, niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

Lees het vonnis hier

IEF 8517

Personalia

"Kennedy Van der Laan heeft met ingang van 1 januari 2010 Jens van den Brink tot partner benoemd. Jens van den Brink (35) is gespecialiseerd in het intellectueel eigendoms- en persrecht en richt zich op het werken voor de media.

Jens van den Brink deed rechtenstudies aan de UvA, Columbia University (NY) en King's College London. Hij maakt deel uit van de praktijkgroep Intellectueel Eigendoms- en Mediarecht. Jens rekent verschillende uitgevers, kranten, omroepen, tv-producenten en internetmedia tot zijn klanten. Dat betekent een focus op (on)rechtmatige publicaties, auteursrecht, portretrecht en internetgerelateerde kwesties. Daarnaast behandelt hij veel merkenzaken. Hij is (gast)docent intellectueel eigendomsrecht en persrecht bij de Media Academie en de School voor de Journalistiek (Utrecht) en gastdocent internetrecht aan de VU."

"Koen Bijvank nieuw Hoofd sectie Chemistry and Life Sciences Vereenigde. Per 1 januari 2010 is Koen Bijvank benoemd tot Hoofd van de octrooisectie Chemistry and Life Sciences van Vereenigde. Hij volgt daarmee Martin Hatzmann op, die per 1 juli zal terugtreden uit de organisatie. Koen Bijvank is partner en Europees octrooigemachtigde en sinds 1995 werkzaam bij Vereenigde."

IEF 8516

Gelijktijdig rank en gekronkeld en uitstulpingen van chocolade heeft

Trianon (links) - Revillon (rechts)Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 januari 2010, Revillon Cocolatier tegen Trianon Chocolatiers (met dank aan Charles Gielen en Anna Marie Verschuur, NautaDutilh)

Merkenrecht. Vormmerken chocoladestaafjes. Hoger beroep tegen Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 16 april 2008, IEF 6081. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Vormmerken chocoladestaafjes (driedimensionale staafjes voor klasse 30) zijn wèl geldige merken. (Afbeelding: links Trianon, rechts Revillon).

Wezenlijke waarde: “In het algemeen geldt dat een mogelijk aantrekkelijke vorm van chocolade geen werkelijke invloed heeft op de intrinsieke waarde ervan. De wezenlijke waarde van chocolade is gelegen is de smaak en de substantie.”

Marktonderzoek: “Het is echter niet van belang of de consument weet aan wie het product moet worden toegeschreven, het gaat er slechts om dat de vorm van het staafje van Revillon kan dienen om haar chocoladeproduct te onderscheiden van producten van andere herkomst.”

Inbreuk aangenomen: gelijke tekens voor identiek waren: "Of Trianon het teken gebruikt voor haar waren hangt ervan af of het in aanmerking komende publiek een verband zal leggen tussen de door Tianon gehanteerde staafvorm en haar chocoladeproducten. Dat is naar het oordeel van het hof het geval, reeds omdat het bedoelde teken de vorm van het product zelf is, maar ook omdat het teken (als tweedimensionale afbeelding) staat afgedrukt op de verpakkingen waarin Trianon de desbetreffende producten op de markt brengt. "

De functie van herkomstaanduiding: 4.10.1. Het hof merkt allereerst op dat Trianon niet heeft aangetoond dat de staafvormen waarnaar zij verwijst al op de markt waren op 7 maart 2003, de datum van depot van het merk van Revillon. Dat acht het hof echter van essentieel belang, nu de vraag of het depot van het staafmerk nietig is wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen moet worden beantwoord naar het tijdstip van depot.

4.10.2. Bovendien is het hof van oordeel dat het door Revillon op de markt gebrachte staafje significant afwijkt van de vorm van de staafjes waarnaar Trianon verwijst. Het grootste deel van de laatstgenoemde staafjes is aanzienlijk dikker dan het staafje van Revillon. Geen van de door Trianon getoonde staafjes heeft de eigenschappen dat het van chocolade is, gelijktijdig rank en gekronkeld is en uitstulpingen van chocolade heeft. Geen van de door Trianon getoonde staafjes lijkt op een takje of wijnrank, zoals het staafje van ReviXlon (sarment betekent: wijnrank). Het hof is daarom van oordeel dat het staafmerk niet slechts een variant is van gebruikelijke staafvormen, maar daaraan door zijn originele verschijning een waarde toevoegt, waardoor het onderscheidend vermogen bezit. Het staafmerk kan daarmee de functie van herkomstaanduiding vervullen.

Marktonderzoek: 4.11. Trianon heeft aangevoerd dat uit een marktonderzoek blijkt dat 46% van de ondervraagden niet in staat was de vorm van het chocoladestaafje aan een merk of fabrikant te koppelen en dat slechts 5% het staafje kon toeschrijven aan Revillon. Het is echter niet van belang of de consument weet aan wie het product moet worden toegeschreven, het gaat er slechts om dat de vorm van het staafje van Revillon kan dienen om haar chocoladeproduct te onderscheiden van producten van andere herkomst.

De wezenlijke waarde van de waar: 4.12. Uit het vorenstaande blijkt dat het hof de primair door Trianon aangevoerde grond voor haar vordering tot nietigverklaring van het staafmerk verwerpt, Het hof komt daarom toe aan de subsidiair aangevoerde grond, inhoudend dat het staafmerk niet als merk kan worden beschouwd omdat in dit geval de vorm de wezenlijke waarde van de waar bepaalt. Het hof is van oordeel dat Trianon deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. In het algemeen geldt dat een mogelijk aantrekkelijke vorm van chocolade geen werkelijke invloed heeft op de intrinsieke waarde ervan. De wezenlijke waarde van chocolade is gelegen is de smaak en de substantie. Trianon heeft niet aangetoond dat dat in dit geval anders is. Ook de subsidiaire grondslag verwerpt het hof.

Vrijhoudingsbehoefte: 4.13. Trianon heeft ook nog een beroep gedaan op het algemeen belang van vrijhouding van een vorm als die van het staafmerk. Het hof laat de juridische aspecten van deze stelling in het midden, omdat Trianon naar het oordeel van het hof geen overtuigende argumenten heeft aangevoerd waarom deze specifieke vorm van chocolade door een ieder vrij zou moeten kunnen worden gebruikt, nu vaststaat dat chocolade in zeer veel fantasievormen kan worden en ook wordt geproduceerd. Het hof verwerpt daarom ook dit standpunt van Trianon.

4.17. Het hof overweegt dat blijkens art. 2-20 lid 1 sub a BVIE verwarringsgevaar geen vereiste - en dus het desbetreffende verweer van Trianon niet relevant is - indien een teken dat gelijk is aan het merk in het economisch verkeer wordt gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor het merk is gedeponeerd, Dat de waren van Trianon gelijk zijn aan die waarvoor Revillon het staafmerk heeft gedeponeerd is niet in geschil. Van een teken dat gelijk is aan het merk is ook sprake wanneer het teken in zijn geheel beschouwd met het merk verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dal zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen (HvJ EG 20 maart 2003 C-291/00 Arthur en Félicie). Het hof stelt vast dat dat hier aan de orde is. Of Trianon het teken gebruikt voor haar waren hangt ervan af of het in aanmerking komende publiek een verband zal leggen tussen de door Tianon gehanteerde staafvorm en haar chocoladeproducten. Dat is naar het oordeel van het hof het geval, reeds omdat het bedoelde teken de vorm van het product zelf is, maar ook omdat het teken (als tweedimensionale afbeelding) staat afgedrukt op de verpakkingen waarin Trianon de desbetreffende producten op de markt brengt. Op grond van dit alles oordeelt het hof dat Trianon derhalve inbreuk maakt op het merk van Revillon in de zin van art. 2.20 lid l sub a BVIE.

Lees het arrest hier en LJN BQ4735.

IEF 8515

De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld

Gerechtshof Amsterdam, 12 januari 2010, zaaknr. 200007.894/01, IJswater films B.V. tegen Tommy Wieringa (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Hoger beroep tegen Rechtbank Amsterdam, 19 maart 2008, IEF 5867. Hof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Eiser IJswater heeft naar oordeel van het hof geen optie verkregen voor de verfilming van de roman Joe Speedboot van Tommy Wieringa: er is geen overeenkomst tot stand gekomen.

Het in het geding gebrachte faxbericht van De Bezige Bij was niet bedoeld om de optieovereenkomst te sluiten, maar op verzoek van IJswater opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen. “Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst.”

2.4 Geen van de stellingen van partij en bevat toereikende grond om te aanvaarden dat Wieringa heeft ingestemd met de optieovereenkomst.. Het gaat erom te onderzoeken of Wieringa door zijn gedrag en zijn uitlatingen bij IJswater het vertrouwen heeft gewekt dat hij met de optieovereenkomst instemde. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat dit het geval is geweest. Zij heeft in het bijzonder overwogen dat De Bezige Bij over de optieovereenkomst in contact stond met Wieringa en daarover, berichten zond aan IJswater. Daaraan heeft de rechtbank ontleend dat IJswater mocht menen dat tussen De Bezige Bij, Wieringa en haar de optieovereenkomst was totstandgekomen. Terecht hebben Wieringa en De Bezige Bij in hoger beroep aangevoerd dat hetgeen tussen De Bezige Bij en IJswater is voorgevallen niet zonder meer toereikende grond oplevert om te aanvaarden dat IJswater op instemming van Wieringa met de optieovereenkomst mocht vertrouwen. Dat geldt ook, als Wieringa pas in een laat stadium zou hebben laten weten dat hij niet met de optieovereenkomst instemde.

2.5 (…) Vanaf medio juli 2006 moet het IJswater zonder meer duidelijk zijn geweest dat Wieringa niet instemde met de optieovereenkomst. Wieringa beschikte toentertijd over het eerste deel van het scenario. De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld, met als gevolg dat hij zich niet wilde binden aan een mogelijke verfilming van zijn roman door IJswater. Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst. De conclusie is dan ook dat het ervoor moet worden gehouden dat er geen optieovereenkomst tot stand is gekomen.

(…)

2.6 Voor zover IJswater zich erop beroept dat de optieovereenkomst ook met Wieringa reeds op 8 november 2005 is gesloten, en wel door het hiervoor deels geciteerde faxbericht van die datum van De Bezige Bij aan IJswater, kan het hof IJswater daarin niet volgen. Weliswaar staat in dit faxbericht dat De Bezige Bij "namens Wieringa" de optie tot verfilming van de roman aan IJswater verleent, maar uit het vervolg van het faxbericht blijkt dat partijen hebben afgesproken dat “[e] en ander" moet worden "uitgewerkt in een optieovereenkomst". Dit vormt een sterke aanwijzing dat het niet de bedoeling van De Bezige Bij was om door middel van dit faxbericht de optieovereenkomst met IJswater reeds te sluiten. Deze aanwijzing wordt ondersteund door het feit dat partijen het erover eens zijn dat dit faxbericht op verzoek van IJswater door De Bezige Bij was opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen.

Lees het arrest hier.

IEF 8514

Structureel en systematisch

Gerechtshof ‘-s-Hertogenbosch, 12 januari 2010, C More Entertainment AB tegen MyP2P Holding B.V. (met dank aan Susan Kaak, Ventoux Advocaten)

Auteursrecht. Hoger beroep tegen vzr. Rechtbank Roermond, 19 februari 2009,  IEF 7596. Hof vernietigt vonnis waarvan beroep. Eiser (Canal+) maakt bezwaar tegen dat haar sportprogramma’s zonder betaling of zonder dat daarvoor toestemming is verleend via, middels hyperlinks, de website MyP2P kunnen worden bekeken. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de zaak voor behandeling in kort geding zowel feitelijk als juridisch te complex was en wees de vorderingen af.

Het hof heeft minder moeite met de materie en concludeert in een uitgebreid arrest dat de handelingen van MyP2P (aanbieden hyperlinks) niet kunnen worden aangemerkt als een openbaarmaking - met de opmerking dat een embedded link, waar i.c. geen sprake van is, wel een openbaarmaking inhoudt.

MyP2p heeft wel onrechtmatig gehandeld jegens C More (althans jegens degenen namens wie C More gemachtigd is op te treden) door structureel en systematisch te faciliteren dat materiaal waarop C More auteursrechten of naburige rechten had in een peer to peer netwerk werd verspreid. Geen 1019h Proceskosten, nu de vorderingen op basis van het commune recht en niet het IE recht worden toegewezen

Lees het arrest hier.

IEF 8513

Kan dit jegens die gebonden handelaren onrechtmatig zijn.

Hoge Raad, 8 januari 2010,  08/01232, Alfa Romeo Nederland B.V. tegen Multicar (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek

Dealerjurisprudentie. Onrechtmatige daad; oneerlijke concurrentie. Concurrentie door een niet aan selectief distributiestelsel gebonden handelaar jegens de tot dat stelsel behorende dealers en jegens de distributeur; maatstaf. Invloed van de keuze van de distributeur voor kostbare verkoopstandaarden binnen het distributiestelsel.

3.5.2 Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Indien een niet aan het distributiestelsel gebonden handelaar
(a) producten verhandelt die hij heeft verkregen door bewust gebruik te maken van de omstandigheid dat een gebonden handelaar, die wel behoort tot het selectieve distributiestelsel, jegens de distributeur een door deze hem opgelegde contractuele verplichting met betrekking tot het verder verhandelen van die producten of tot de daarbij te bedingen voorwaarden schendt,
(b) door het verhandelen van die aldus verkregen producten in concurrentie treedt met gebonden handelaren op wie een gelijke contractuele verplichting rust, en
(c) daarbij ter bevordering van het eigen bedrijf profiteert van de omstandigheid dat deze gebonden handelaren jegens hem in een ongunstige positie verkeren doordat zij zich aan de bedoelde contractuele verplichting houden,
kan dit jegens die gebonden handelaren onrechtmatig zijn.
Bovendien kan de hiervoor onder (a) tot en met (c) omschreven - oneerlijke - concurrentie tegenover de distributeur onrechtmatig zijn indien het distributiestelsel wordt ondermijnd, bijvoorbeeld doordat andere aan het stelsel gebonden handelaren zich eveneens aan hun verplichtingen gaan onttrekken of hun gebondenheid aan het stelsel beëindigen, dan wel derden om die reden niet tot het stelsel willen toetreden.

3.5.3 Het hof heeft in het midden gelaten of de dealers in het distributiestelsel van ARN en Fiat ten opzichte van [verweerder] c.s. in een ongunstige positie verkeren, zodat bij de beoordeling van de klacht ervan moet worden uitgegaan dat dit het geval is. Bij die stand van zaken kan de omstandigheid dat die ongunstige positie een gevolg is van het door ARN en Fiat verkozen distributiestelsel en de daarin geldende verkoopstandaarden, en die keuze [verweerder] c.s. niet regardeert, niet leiden tot de door het hof daaraan verbonden conclusie dat geen sprake is van onrechtmatige concurrentie van [verweerder] c.s. jegens de dealers. Ten aanzien van de dealers valt in het algemeen niet in te zien op grond waarvan de keuze die de distributeur maakt voor bepaalde verkoopstandaarden binnen het distributiestelsel, voor rekening van de dealers zou moeten worden gebracht in die zin dat het profiteren van de ongunstige positie van de dealers niet onrechtmatig jegens hen zou zijn.
Wel kan onder omstandigheden de keuze van de distributeur voor bepaalde verkoopstandaarden een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de hiervoor genoemde concurrentie onrechtmatig is jegens de distributeur, maar zodanige omstandigheden heeft het hof niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken.
Op grond van een en ander slaagt het onderdeel.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8512

Verse bananen en droomdeals

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2505 Pee/CN, KPN B.V. tegen UPC Nederland B.V. (met dank aan Eveline Rethmeier, Howrey).

Reclamerecht. Vergelijkende reclame televisiediensten. Tarievenvergelijkingen in mailings zijn misleidend. De prijsvergelijking dient zo nauwkeurig mogelijk te zijn. Een gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst. Claim/term ‘voordelig bellen’ mag wel. Acties hoeven niet worden meegenomen in vergelijkingstabellen. Kort in citaten:

4.4. (…) In de 'Verse Bananen' mailing wordt in het geheel niet vermeld dat bij de kosten voor het Alles-in-één Voordeelpakket nog de kosten van het Standaardpakket moeten worden opgeteld, ook niet elders in folder door middel van een asterisk. Dat de mailing is gezonden naar klanten die het bedrag van € 16,70 al betalen doet er niet aan af dat op deze manier geen correct vergelijkbaar totaaloverzicht wordt gegeven. UPC heeft er in dit verband op gewezen dat de Reclame Code Commissie (hierna RCC) in enkele uitspraken tot het oordeel is gekomen dat degene die al abonnee is bij UPC moet begrijpen dat hij bij een aanbod van UPC van een nieuwe dienst behalve de kosten voor die dienst ook de kosten van het al lopende abonnement (het Standaardpakket) dient te voldoen, maar, wat er verder zij van de juistheid van die uitspraken van de RCC in het licht van de artikelen 6:193a BW en de artt. 6:194 en 6:194a BW, in dit geding gaat het niet enkel om het aanbieden van een product aan een bestaande klant, maar om een prijsvergelijking waarin UPC haar prijs voor een bepaald product vergelijkt met volgens haar vergelijkbare producten van concurrenten, onder wie KPN. In een dergelijk geval dient de prijsvergelijking zo nauwkeurig mogelijk te zijn, zodanig dat alle prijzen die vergeleken worden op dezelfde manier zijn samengesteld. Gezien de wijze waarop UPC de prijzen in de tabel heeft vergeleken, is aannemelijk dat een 'maatman'-consument door deze tabel zou kunnen worden misleid bij zijn keuze voor de overstap naar een Voordeelpakket van UPC in plaats van een pakket van KPN. Gelet op het voorgaande is voorshands sprake van een onjuiste prijsmededeling in de zin van artikel 6:194 BW en een ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

4.5. In de 'Droomdeals' folder staat - zij het na verwijzing met een asterisk met veel kleinere letters - wel vermeld dat het Voordeelpakket alleen in combinatie met het Standaardpakket verkrijgbaar is, zodat de kosten dan €45,- per maand bedragen. Ook hier geldt echter dat de vergelijking misleidend is. De asterisk staat niet bij de prijs van €28,30 voor het product van UPC, maar staat bij de voor alle vergeleken producten geldende kolom 'vaste maandelijkse kosten'. Een handelspraktijk als bedoeld in art. 6:194a lid 2 is blijkens artikel 6:193c onder meer misleidend indien de consument bijvoorbeeld door de algemene presentatie van de verstrekte informatie kan worden misleid. Dat is ontegenzeggelijk het geval indien in een prijsvergelijking in grote cijfers prijzen van concurrenten worden vergeleken met de eigen prijs en in die eigen genoemde prijs een wezenlijk deel van de werkelijke kosten voor de consument ontbreekt. Dat gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst, waarin de mededeling over de bijkomende kosten bovendien nog schuil gaat achter een mededeling over de bron van de in de tabel verstrekte informatie.

(…)

Voordelig bellen: 4.9. Geoordeeld wordt dat de term 'voordelig bellen' gelet op de beperkte informatie die verder over het telefoonpakket wordt gegeven, voorshands moet worden aangemerkt als een verwijzing naar (de benaming van) het bij een aanbieder verkrijgbare belpakket (als onderdeel van het aangeboden totaalpakket) en niet als een (specifieke) vergelijking met telefonieprijzen van andere aanbieders. Zo staat in de tabel onder het 'Telefonie' kopje bij Tele2 en Het Net ook 'bellen tegen voordelige tarieven ' opgenomen. Bij KPN staat 'onbeperkt bellen'. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesuggereerd dat een bepaald belpakket voordeliger zou zijn dan bet andere. Wel is juist dat het voor de consument zodoende niet in een oogopslag is te overzien wat de verschillende totaalpakketten precies inhouden. De consument zal hiertoe zelf nader onderzoek moeten verrichten. Dit maakt de vergelijking echter nog niet misleidend. Conclusie is dat de tabel op dit punt niet behoeft te worden gewijzigd.

Weergave acties: 4,11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft UPC terecht aangevoerd dat het ondoenlijk en verwarrend zou dergelijke acties in de vergelijkingstabellen om te rekenen naar een nieuw maandbedrag. Met de mededeling van UPC dat acties niet worden meegenomen in de tabellen heeft UPC de consument er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende op gewezen dat hij hiervoor elders informatie dient op te vragen, terwijl uit de informatie over de aanbieding van UPC zelf duidelijk blijkt tot wanneer deze aanbieding (waarvan de tarieven worden vergeleken) geldig is. Dat de tarieven van UPC per l januari 2010 wijzigen, brengt niet met zich dat sprake is van een tijdelijke actie.

Lees het vonnis hier.