IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7083

Een onderneming met een machtspositie

HvJ EG, 16 september 2008, In de gevoegde zaken C-468/06 tot en met C-478/06, Sot. Lélos kai Sia EE c.s. tegen GlaxoSmithKline AEVE Farmakeftikon Proïonton, voorheen Glaxowellcome AEVE. Verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Efeteio Athinon (Griekenland)

Parallelexport. Mededinging. Weigering om groothandelaren die zich met parallelexport bezig houden te bevoorraden.

“Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht: Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming met een machtspositie op de relevante geneesmiddelenmarkt die, ter voorkoming van de parallelexport door bepaalde groothandelaren van een lidstaat naar andere lidstaten, weigert om normale bestellingen van deze groothandelaren uit te voeren, misbruik maakt van haar machtspositie. Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of die bestellingen normaal zijn, gelet op de omvang van deze bestellingen uit het oogpunt van de behoeften van de markt van die lidstaat en op de vroegere commerciële relaties tussen die onderneming en de betrokken groothandelaren.”

Lees het arrest hier.

IEF 7082

Im Übrigen ist sie abzuweisen.

1- GvEA, 16 september 2008, zaak T-47/07, Ratiopharm GmbH tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Terechte weigering aanvraag beschrijvend gemeenschapswoordmerk. BioGeneriX (gedeponeerd in 2000), voor, kort gezegd, farmaceutische waren en diensten. Van belang de wijze waarop het merk door het relevante publiek wordt opgevat, niet of het ook feitelijk echt beschrijvend is.

"28. Folglich ist der beschreibende Charakter der angemeldeten Marke so stark ausgeprägt, dass die maßgeblichen Verkehrskreise sofort und ohne weiteres Nachdenken eine konkrete und unmittelbare Verbindung zwischen den beanspruchten Waren und Dienstleistungen und dem Bedeutungsgehalt der angemeldeten Marke herstellen.

29. Diese Schlussfolgerung wird durch das weitere Vorbringen der Klägerin nicht widerlegt.

30 . Was erstens das Argument angeht, der Ausdruck „biogenerics“ könne hinsichtlich der fraglichen Waren und Dienstleistungen nicht beschreibend sein, weil es aus wissenschaftlicher Sicht keine generischen Biopharmaka gebe, so ist daran zu erinnern, dass das maßgebliche Kriterium für die Beurteilung des beschreibenden Charakters die Wahrnehmung durch die maßgeblichen Verkehrskreise ist (vgl. Urteil WEISSE SEITEN, Randnr. 90 und die dort angeführte Rechtsprechung). Selbst wenn nämlich insoweit das Bestehen biotechnologisch hergestellter generischer pharmazeutischer Erzeugnisse in technischer Hinsicht streitig sein sollte, steht doch fest, dass der Ausdruck „biogenerics“ von den maßgeblichen Verkehrskreisen so verstanden werden wird, dass er einem Erzeugnis aus dem pharmazeutischen, medizinischen oder wissenschaftlichen Bereich entspricht. Zum einen werden nämlich Durchschnittsverbraucher den Ausdruck als eine Beschreibung patentfreier biotechnologisch hergestellter pharmazeutischer Erzeugnisse wahrnehmen, da sie sich nicht der Schwierigkeiten bewusst sind, mit denen eine Reproduktion der Wirkstoffe dieser Erzeugnisse verbunden ist. Zum anderen belegen die Beweismittel, auf die sich die Prüferin und die Beschwerdekammer gestützt haben, dass eine Verwendung des Ausdrucks „biogenerics“ zur Bezeichnung dieser Erzeugnisse durch gewerbliche Verbraucher und in Fachkreisen trotz seiner in technischer Hinsicht bestehenden Ungenauigkeit üblich ist.

31. Zweitens ist das Argument der Klägerin zurückzuweisen, das Zeichen BioGeneriX werde von den maßgeblichen Verkehrskreisen wegen seiner besonderen Schreibweise als Marke aufgefasst, die sich vom Ausdruck „biogenerics“ unterscheide. Zwar handelt es sich im vorliegenden Fall bei der angemeldeten Marke um eine Wortmarke, die aus einer Kombination der beiden Elemente „bio“ und „generix“ in einer besonderen Schreibweise besteht, die durch die Verwendung dreier Großbuchstaben am Anfang, in der Mitte und am Ende der angemeldeten Marke sowie durch die Ersetzung der beiden Endbuchstaben „c“ und „s“ durch den Großbuchstaben „X“ gekennzeichnet ist. Jedoch führt diese besondere Schreibweise zu keinem irgendwie gearteten Unterschied in der akustischen Wahrnehmung der beiden Ausdrücke. Da die angemeldete Marke als Wortmarke aber mündlich verwendet werden soll, kann ihre besondere Schreibweise nicht als schöpferisches Element angesehen werden, das das angemeldete Zeichen vom Wort „biogenerics“ unterscheiden könnte (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 7. Juni 2005, Münchener Rückversicherungs-Gesellschaft/HABM [MunichFinancialServices], T-316/03, Slg. 2005, II-1951, Randnr. 37 und die dort angeführte Rechtsprechung). Im vorliegenden Fall ist daher eine Auswirkung dieser besonderen Schreibweise auf die Beurteilung des beschreibenden Charakters des Zeichens BioGeneriX zu vernachlässigen, wenn es an einer solchen Auswirkung nicht sogar völlig mangelt. Schließlich ist auch das von der Klägerin in diesem Rahmen vorgetragene Argument, eine reine Bildmarke könne allein aufgrund ihres visuellen Eindrucks unterscheidungskräftig und deshalb nicht beschreibend sein, für die Entscheidung des vorliegenden Rechtsstreits unerheblich, da Bildmarken im Gegensatz zu Wortmarken nicht ausgesprochen werden und oft keinen Bedeutungsgehalt haben.

32. Was drittens das Argument betrifft, mit dem die Klägerin das Fehlen eines Freihaltungsbedürfnisses geltend macht, so ist daran zu erinnern, dass es für eine Zurückweisung einer Anmeldung nach Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 durch das HABM genügt, dass die Zeichen und Angaben, aus denen die Marke besteht, für die in der Anmeldung aufgeführten Waren oder Dienstleistungen oder für ihre Merkmale beschreibend verwendet werden können. Ein Wortzeichen muss daher nach dieser Bestimmung von der Eintragung ausgeschlossen werden, wenn es zumindest in einer seiner möglichen Bedeutungen ein Merkmal der in Rede stehenden Waren oder Dienstleistungen bezeichnet (vgl. Urteil MunichFinancialServices, Randnr. 41 und die dort angeführte Rechtsprechung). Im vorliegenden Fall ist das streitige Wortzeichen wegen seines eindeutig beschreibenden Charakters zweifellos geeignet, von anderen Unternehmen des Pharmaziesektors, die darauf hinweisen möchten, dass ihre Erzeugnisse biotechnisch hergestellt werden und nicht durch Patente geschützt sind, zur Bezeichnung der in der angemeldeten Marke genannten Waren verwendet zu werden."

Lees het arrest hier.

2- GvEA, 16 september 2008, zaak T-48/07, Ratiopharm GmbH tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gedeeltelijk terechte weigering aanvraag gedeeltelijk beschrijvend gemeenschapswoordmerk. BioGeneriX (gedeponeerd in 2002), voor, kort gezegd farmaceutische producten.

Casus in vrijwel identiek aan de hierboven besproken zaak T-47/07, met die uitzondering dat het merk in deze zaak voor alle waren beschrijvend wordt geacht, behalve voor klasse 1:  chemische producten voor het conserveren van voedingsmiddelen.

„36. Die Beschwerdekammer hat sich insoweit auf die Feststellung beschränkt, dass dem streitigen Zeichen wegen seines rein beschreibenden Charakters auch die Unterscheidungskraft fehle. Sie hat somit keinen eigenständigen Grund angeführt, der die Feststellung zuließe, dass es das fragliche Zeichen den maßgeblichen Verkehrskreisen nicht ermöglicht, chemische Erzeugnisse zum Frischhalten und Haltbarmachen von Lebensmitteln der Klasse 1 von solchen mit anderer betrieblicher Herkunft zu unterscheiden.

37. Im Rahmen der Prüfung des zweiten Klagegrundes ist festgestellt worden, dass die Beschwerdekammer in Bezug auf chemische Erzeugnisse zum Frischhalten und Haltbarmachen von Lebensmitteln der Klasse 1 nicht dargetan hat, dass der angemeldeten Marke das Eintragungshindernis des Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 entgegenstehe. Daher ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer rechtlich nicht hinreichend dargetan hat, dass dem Wortzeichen BioGeneriX hinsichtlich dieser Waren die Unterscheidungskraft nach Art. 7 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94 fehlt.

38. Demgemäß ist der Klage stattzugeben, soweit sie chemische Erzeugnisse zum Frischhalten und Haltbarmachen von Lebensmitteln der Klasse 1 betrifft; im Übrigen ist sie abzuweisen.“

Lees het arrest hier.

IEF 7081

Personalia

Josine van den BergPersbericht Klos Morel Vos & Schaap:Josine van den Berg keert terug bij Klos Morel Vos en Schaap. Voor haar overstap naar de rechterlijke macht was al wel duidelijk dat de IE-advocatuur voor haar meer een roeping is dan alleen een beroep en haar terugkeer naar Klos Morel Vos & Schaap komt dan ook niet als een verrassing. Josine studeerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen en was onder andere redacteur en bestuurslid van het tijdschrift en de stichting Ars Aequi. Josine trad in 2003 voor het eerst in dienst bij Klos Morel Vos & Schaap en heeft zich sindsdien ontwikkeld tot een inhoudelijk en procesrechtelijk zeer gedegen all-round IE-advocaat.

Moïra TruijensMoïra Truijens maakt de overstap naar Klos Morel Vos & Schaap vanuit de advocatuur. Bij Brinkhof Advocaten deed zij ruime procesrechtelijke ervaring op en specialiseerde zij zich nader in met name het octrooirecht, het merkenrecht en het auteursrecht. Moïra studeerde aan de universiteit van Utrecht, werkte bij de Rechtbank Utrecht en schreef onder andere mee aan het dossier Databankenrecht van het Instituut voor Informatierecht (IVIR) van de Universiteit van Amsterdam en het AIPPI-rapport over schadevergoeding in het merkenrecht”

IEF 7080

De gegevens op de chip

Punch Telematix JamaVzr. Rechtbank Zutphen, 15 september 2008, Punch Telematix Nederland B.V. tegen Jama B.V. (Met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Eerst even voor jezelf lezen. Auteursrecht. Over het gebruik van RFID chips in vuilniscontainers en de vraag of de toegangscode tot die chips gekraakt mag worden. Beroep op auteursrecht en ongeoorloofde mededinging afgewezen. Veel is onvoldoende aannemelijk of gebleken. Het gestelde intellectuele eigendomsrecht maakt slechts een summier deel uit van de procedure: liquidatietarief.

“4.3. De voorzieningenrechter acht de stelling van Punch, dat zij met Rd4 een gebruiksbeperking ten aanzien van de chips is overeengekomen op grond waarvan Rd4 geen recht heeft op het password van de chips, onvoldoende aannemelijk geworden, aangezien Jama die stelling gemotiveerd heeft betwist en Punch onvoldoende bewijs heeft overgelegd van haar stelling. (…) Nu niet gebleken is van een overeengekomen gebruiksbeperking, Punch ter zitting heeft erkend dat niet kan worden uitgesloten dat niet Jama maar Rd4 het password heeft gekraakt en Punch onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Jama Rd4 heeft uitgelokt tot het kraken van het password van de Punch-chips, is onvoldoende gebleken dat Jama door het beschikken over het password onrechtmatig handelt jegens Punch.

4.4. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van inbreuk op de door Punch ontwikkelde programmatuur, aangezien niet gesteld is dat Jams gebruik maakt van de programmatuur van Punch, maar slechts de chip gebruikt. Punch heeft gesteld dat de structuur van de gegevens op de chip uniek is, maar Jama heeft deze stelling betwist en aangevoerd dat op eenvoudige wijze toegang tot de gegevens kan worden gekregen. Ten aanzien van de gegevens op de chip is niet gebleken van een Punch toekomend auteursrecht, omdat door Punch onvoldoende is gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan ten aanzien van de gegevens op de chip sprake is van een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van Punch. Onvoldoende is gebleken dat Jama door het lezen van de Punch-chips onrechtmatig handelt jegens Punch.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7079

Keurslagerij Voornaam Gedaagde

KeurslagerVzr. Rechtbank Arnhem LJN: BF0746, 8 september 2008, Keurslagerij tegen Gedaagde.

Eerst even voor jezelf lezen. Handelsnaamrecht. `De vraag die nu voorligt is of het door gedaagde voorgenomen gebruik van de vermelding ‘Eigenaar: gedaagde’ op de pui van de slagerij, in reclame-uitingen of in publicaties, naast het gebruik van de niet verwarrende handelsnaam ‘Keurslagerij voornaam gedaagde’, moet worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam met het onderdeel ‘achternaam gedaagde’, dat op grond van artikel 5 HNW verboden is.

`4.5.  [gedaagde] heeft ter zitting een foto overgelegd van de voorzijde van zijn te openen bedrijfspand. Daarop is aan de bovenzijde de handelsnaam ‘[gedaagde] keurslager’ in grote letters aangebracht, met vlak daaronder een blauwe balk, waarin in kleinere witte letters staat: ‘verstand van lekker vlees’. Een stuk lager, meer aan de onderzijde van de pui, loopt nog een blauwe balk. In die balk wil hij aan de rechterzijde, ongeveer in dezelfde lettergrootte en met hetzelfde lettertype als de letters ‘verstand van lekker vlees’, de tekst ‘Eigenaar: [gedaagde]’ aanbrengen. Dat [gedaagde] trots is op zijn familienaam en deze graag wil uitdragen acht de voorzieningenrechter begrijpelijk. Echter, de voorzieningenrechter acht in hoge mate aannemelijk dat deze voorgenomen permanente vermelding van ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de voorgevel van de slagerij tot het publiek mede zal doordringen als (onderdeel van de) handelsnaam, omdat bij het publiek daardoor niet alleen de naam ‘[naam bedrijf slager]’ zal blijven hangen maar ook de naam [gedaagde]. Juist vanwege de familiegeschiedenis van de [gedaagde]s, met de opa en de vader van [gedaagde] die beide slagers in hart en nieren waren, zal deze vermelding van zijn naam als eigenaar op de pui van ‘[naam bedrijf slager]’ voorlopig geoordeeld bij het publiek al snel een relatie met de rechtmatig gevoerde oudere handelsnaam ‘[eiseres]’ doen vermoeden. Daarmee blijft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het gevaar bestaan voor verwarring bij het publiek, in die zin dat het publiek op zijn minst een juridische of economische band zal vermoeden tussen de twee genoemde slagerijen. Daardoor valt ook dit gebruik van de naam [gedaagde] onder het verbod van artikel 5 HNW. Overigens is het vermelden van de naam van de eigenaar van de slagerij op de voorgevel of pui ook niet noodzakelijk of gebruikelijk. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding tot toewijzing van het onder 3.1. onder a) gevorderde gebod, zij het dat de voorzieningenrechter dit gebod iets zal beperken en nader specificeren, zodanig dat duidelijk is dat [gedaagde] zich zal dienen te onthouden van het aanbrengen van de vermelding ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de pui of voorgevel van de slagerij aan het adres [adres] te [woonplaats].`

Lees het vonnis hier.

IEF 7078

Het kruis tussen de poten ontbreekt

Het Anker: CleopatraRechtbank Arnhem, 27 augustus 2008, HA ZA 07-1380, Montis Design B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druten (Met dank aan Titia Deurvorst, Brainich Advocaten). 

Eerst even voor jezelf lezen. Auteursrecht. Tussenvonnis in stoelenzaak. Rechtsverwerking m.b.t. bepaalde modellen. Vaststellingsovereenkomst. Treffen van een dading heeft geen relevantie voor het beroep op rechtsverwerking. Bewijslevering (niet ondertekende) vaststellingsovereenkomst.

“4.4. Met inachtneming van het hierboven genoemde uitgangspunt komt de rechtbank tot het oordeel dat het verweer van Het Anker dat sprake is van rechtsverwerking doel treft. De volgende omstandigheden zijn bij die beoordeling doorslaggevend.
Eind 2003 is Het Anker in kort geding gedagvaard door een meubelfabriek in Oisterwijk (OSP), die stelde dat Het Anker met de productie van de Armada, Twist, Bingo en Cleopatra inbreuk maakte op zijn auteurs/ en modelrechten.
Niet in geschil is dat Het Anker met oog op het door haar in die procedure te voeren verweer enige vorm van bijstand heeft verzocht aan Montis. Montis erkent dat Het Anker haar in ieder geval heeft gevraagd om een modelinschrijving. Voorts staat vast dat de heer P. Van der Aa, directeur van Het Anker Montis in het kader van dit verzoek om bijstand heeft bezocht en dat de toenmalige directeur van Montis, de heer H Van Straaten eveneens minimaal tweemaal een bezoek heeft gebracht aan de showroom van Het Anker. Het Anker heeft onweersproken aangevoerd dat Van Straaten de vier op dat moment, in de procedure van OSP tegen Het Anker, in het geding zijnde stoelen, evenals de hierboven genoemde Rio, uitvoerig heeft bestudeerd en dat hij ook in die stoel heeft gezeten.
Hoewel Montis betwist dat Van Straaten Het Anker op dat moment heeft toegezegd dat de stoelen van Van (sic) Anker geen inbreuk maken op de Charly en de Chaplin, staat onweersproken vast dat Montis na het bekijken van de stoelen evenmin bezwaren, van welke aard ook, heeft geuit tegen één van die stoelen. Van Straaten zou in de showroom hebben geconstateerd dat de Bingo wel veel leek op de Charly en de Chaplin, zo verklaart Montis onweersproken, maar tevens heeft hij volgens het Anker hardop vastgesteld dat het kruis tussen de poten bij de stoelen van Het Anker ontbreekt.
Vast staat ten slotte dat Montis korte tijd later het procesdossier van Het Anker van de procedure tegen OSP – waarin zich ook foto’s van de vier stoelen bevonden – heeft meegenomen. Bij retournering van het dossier heeft Montis opnieuw geen bezwaren geuit.” 

Lees het vonnis hier.

IEF 7077

Mededeling van de Rechtbank 's-Gravenhage

Herziening versnelde bodemprocedure in octrooizaken. Op 1 september 2008 is het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken in werking getreden. De regels omtrent de versnelde bodemprocedure in octrooizaken - versie maart 2005 -  zijn hieraan aangepast. De aanpassingen zijn na overleg met de voorzitter van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld door het bestuur van de Rechtbank ’s-Gravenhage. Het versnelde regime in octrooizaken zal voortaan de hierna weergegeven regeling volgen (onmiddellijke werking), behoudens voor zover uit de door de voorzieningenrechter te wijzen of reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.

Lees de volledige mededeling hier.

IEF 7076

De toepassing van een berekeningsmethode

A-G Vericy TrstenjakHvJ EG, 11 september 2008, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-52/07, Kanal 5 Ltd & TV 4 AB tegen Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå (STIM). Verzoek van de Marknadsdomstol (Zweden) om een prejudiciële beslissing.

Artikel 82 EG. Machtspositie. Misbruik. Auteursrechtenbureau. Organisatie met feitelijk monopolie. Uitzending door TV-zender. Methode voor berekening van vergoeding.
 
“116. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van de verwijzende rechter als volgt te beantwoorden:

1) Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat een auteursrechtenbureau dat in een lidstaat een feitelijk monopolie heeft en jegens commerciële TV-zenders voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken uit zijn totale repertoire een berekeningsmethode toepast, op grond waarvan de vergoeding een vast aandeel van de inkomsten van de TV-zenders uit reclam- en abonnementsovereenkomsten bedraagt, misbruik maakt van zijn machtspositie. De toepassing van een berekeningsmethode, op grond waarvan de vergoeding een variabel aandeel van de inkomsten bedraagt, vormt evenwel geen misbruik, mits een dergelijke berekeningsmethode in aanmerking neemt in welke mate een TV-zender de auteursrechtelijk beschermde muziekwerken gebruikt.

2) De toepassing van een berekeningsmethode kan misbruik in de zin van artikel 82 EG vormen, indien er een alternatieve berekeningsmethode bestaat waarin de mate van het gebruik van een auteursrechtelijk beschermd muziekwerk nauwkeuriger in aanmerking kan worden genomen, en de toepassing van de onnauwkeurigere berekeningsmethode niet wordt gerechtvaardigd door voordelen op het gebied van efficiëntie, met name in de vorm van kostenbesparingen bij het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van de beschermde muziekwerken.

 De toepassing van een berekeningsmethode kan niet worden aangemerkt als misbruik in de zin van artikel 82 EG op de enkele grond dat zij niet in aanmerking neemt in welke mate andere factoren dan het gebruik van een auteursrechtelijk beschermd muziekwerk een stijging van de inkomsten tot gevolg hebben.

3) De toepassing van een berekeningsmethode vormt geen misbruik in de zin van artikel 82 EG op de enkele grond dat zij niet het werkelijke kijkcijfer in aanmerking neemt, mits ervan kan worden uitgegaan dat zij het potentiële of verwachte kijkcijfer voldoende in aanmerking neemt.”

4) De toepassing van verschillende berekeningsmethoden voor commerciële TV-zenders enerzijds en een publieke TV-zender anderzijds vormt een misbruik in de zin van artikel 82 EG, indien dit ten eerste ertoe leidt dat de publieke TV-zender, vergeleken met de commerciële TV-zenders, een lagere vergoeding voor een gelijkwaardige prestatie van het auteursrechtenbureau betaalt, en er ten tweede tussen de publieke TV-zender en één van de commerciële TV-zenders een concurrentieverhouding bestaat.

Lees de conclusie hier.

IEF 7075

De lamp is rond

Bettina 315 pingpongballetjesInteressante casus: “Een lamp gemaakt van pingpongballen kan eigenlijk alleen maar Bettina heten, dacht ontwerper Diaz Kleefstra uit Amsterdam. De naam leek hem een leuk eerbetoon aan voormalig Nederlands en Europees kampioen tafeltennis Bettine Vriesekoop.

(…) Tot zijn verbazing vond de ontwerper enkele dagen geleden een brief op zijn deurmat van een Amsterdamse advocaat. Deze sommeerde hem te stoppen met het gebruik van de naam van Bettine Vriesekoop. ,,Ik begrijp wel wat ze bedoelt,'' zegt Kleefstra, ,,maar ik heb niet gehandeld uit commerciële overwegingen. Ik ben eerder wat naïef geweest.''

,,Onzin,'' vindt advocaat Stefan Kalff. ,,Een ontwerper handelt altijd vanuit commercieel oogpunt.'' Volgens hem is zijn cliënte niets gevraagd en werkt ze niet zomaar mee aan dergelijke zaken. Volgens hem heette de lamp oorspronkelijk ook niet Bettina, maar Bettine.

Lees hier meer (Algemeen Dagblad). 

 

IEF 7074

Geestelijke eigendom

Rechtbank Amsterdam, LJN: BF0620, 10 september 2008, Corneille c.s. tegen gedaagden

Overdracht van auteursrechten bij geestelijke stoornis. Eerst even voor jezelf lezen:  Rechtshandelingen nietig en/of vernietigbaar op grond van geestelijke stoornis dan wel beschikkingsonbevoegdheid? Art. 3:32, 3:34, 3:35, 3:36 BW In deze procedure wordt de nietigheid en/of vernietigbaarheid ingeroepen van door kunstschilder gegeven toestemming tot het (laten) exploiteren van zijn werk.

"Er wordt een beroep gedaan op een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW en daarnaast zou de kunstschilder zijn auteursrechten reeds eerder aan zijn vrouw hebben overgedragen. Aan de orde is voorts of gedaagde zich kan beroepen op de bescherming van artikel 3:35/3:36 BW. De rechtbank acht bewezen dat de kunstschilder ten tijde van de overeenkomst van 9 juli 2004 leed aan een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW. Gedaagden worden toegelaten tot het bewijs van de stelling dat zij niet wisten dan wel behoorden te weten dat Corneille leed aan een geestelijke stoornis." 

Lees het vonnis hier