IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 6283

Siegelaar Schrijft

siegelaar.gifNaast het BVIE-boekje is er nu ook het BNO-boekje (voor slechts 7 euro, het goedkoopste juridische boek ooit). Persbericht: “BNO-boekje over auteursrecht uit  (…) Met ‘Auteursrecht, praktische tips voor opdrachtgevers van ontwerpers', wordt voor het eerst specifiek vanuit het oogpunt van de opdrachtgever gekeken. Juridisch adviseur Anouk Siegelaar beoogt met de uitgave veelvoorkomende misverstanden weg te nemen, en opdrachtgevers te helpen bij het maken van duidelijke afspraken over auteursrechten en het gebruik van ontwerpen die al dan niet in opdracht zijn gemaakt. Dit is immers ook in het belang van de ontwerper. "Het auteursrecht maakt een belangrijk onderdeel uit van ontwerpopdrachten. Goede afspraken maken over auteursrechten is essentieel en heeft tot gevolg dat beide partijen profiteren van de samenwerking en de resultaten daarvan", aldus Siegelaar. 'Auteursrecht' is vooralsnog het laatste in de reeks boekjes van de BNO.”

Lees hier meer.  

IEF 6257

Hoge Raad

Hoge Raad, 13 juni 2008, LJN: BB8949, KPN Telecom B.V. (thans geheten KPN B.V.),
Pretium Telecom B.V.,

Geschil over misleidende reclame; in kort geding opgelegd verbod tot openbaarmaking door telecomaanbieder van garantie als laagste kostengarantie. Beroep verworpen, de klachten nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Met conclusie van Verkade, o.a. ruime aandacht voor de reikwijdte van vonnisfrasen als  'mededelingen of suggesties van gelijke aard of strekking, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze, openbaar te (doen) maken'.

Lees het arrest hier. Zie ook: IEF 5156.

Hoge Raad, 13 juni 2008, LJN: BD0686, Eiser tegen Endemol Nederland B.V.

Arrest over de rafelranden van de IE, maar voornamelijk geestig leesvoer. IE, Geschil over misgelopen prijzengeld bij deelneming aan televisiequiz. (81 RO) ('Waar werden in 1912 de Olympische Spelen gehouden, waar vrouwen voor het eerst meededen?')

“2.6 Het Hof heeft, bij arrest van 21 september 2006, het bestreden vonnis bekrachtigd, daartoe onder meer overwegend: "3.4 De tweede grief strekt ten betoge dat de rechtbank in rechtsoverweging 1.h ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat "Parijs 1900" het goede antwoord zou zijn geweest op de quizvraag. De grief faalt in die zin dat de rechtbank met de bestreden vaststelling kennelijk slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat het antwoord "Parijs 1900" goed zou zijn gerekend, welke vaststelling juist is. De rechtbank heeft geen eigen oordeel gegeven over de vraag welk antwoord op de quizvraag juist is. Voor zover de grief inhoudt dat de rechtbank dat laatste wel had moeten doen faalt de grief. Gelet op hetgeen hierboven onder 3.1.3 geciteerde deel van de door [eiser] ondertekende verklaring kan de burgerlijke rechter niet treden in de vraag of het antwoord "Parijs 1900" door Endemol terecht is aangemerkt als het (enig) juiste antwoord op de quizvraag. Dat laatste is mogelijk anders indien er geen twijfel mogelijk is over de onjuistheid van het antwoord "Parijs 1900". Dat is echter, ook volgens de stellingen van [eiser], niet het geval. De [lees:] tweede grief faalt daarom.”

Lees het arrest hier.

IEF 6256

De figuur van de désaveu

sct.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 12 juni 2008,  KG ZA 08-615, MM-Exclusief B.V. tegen
Sikombi B.V.

Gemeenschapsmodellenrecht Scooters. Procesrecht. Geen toepassing vermoeden van geldigheid Gemeenschapsmodel.

“4.2. De vorderingen zullen worden afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend. Na verwijzing van de zaak door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle- Lelystad naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft MM-Exclusief geen procureur in dit arrondissement gesteld, terwijl zij de voorzieningenrechter bovendien expliciet heeft bericht niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen. Nu op grond van de omstandigheid dat vóór de verwijzing verrichtte proceshandelingen na verwijzing geldig blijven, geldt dat een eenmaal verschenen partij ook na de verwijzing moet worden aangemerkt als in het geding verschenen, zal de zaak, ook zonder dat MM-Exclusief verder in de procedure wordt vertegenwoordigd, als een zaak op tegenspraak hebben te gelden. Daarbij kan in het midden blijven of, zoals namens MM-Exclusief in de brief van 4 juni 2008 (zie r.o. 1.1.) is gesteld, zij geen opdracht aan mw. mr. Van Tol voornoemd heeft gegeven tot het voeren van een kort geding tegen Sikombi, nu het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de onder oud recht bestaande figuur van de désaveu, waar MM-Exclusief kennelijk op doelt waar zij zich beroept op onbevoegde procesvertegenwoordiging, niet meer kent, zodat dat beroep geen gevolg heeft voor deze lopende zaak. Blijkens de parlementaire geschiedenis (MvT bij wetsvoorstel 26 855, nr. 3, pp. 126 en 127) zullen gevallen van volmachtoverschrijding zich onder het nieuwe recht moeten oplossen met een actie tot schadevergoeding wegens volmachtoverschrijding.

4.3. MM-Exclusief heeft het verweer van Sikombi niet bestreden, zodat dat verweer slaagt. Alle scooters, dat wil zeggen die volgens de Gemeenschapsmodellen, de scooter van Sikombi en de Honda Shadow maken een zelfde totaalindruk. Onbestreden is dat laatstgenoemde scooter al voor 2000 op de markt was, terwijl de Gemeenschapsmodellen nadien, i.e. in 2006, zijn ingeschreven. In dat licht bezien is er een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de bevoegde instantie, indien deze daartoe zou worden aangezocht – Sikombi heeft ter zitting aangekondigd zulks te doen, zal besluiten dat de Gemeenschapsmoddellen nietig zijn. Onder die omstandigheden is er in dit kort geding geen aanleiding toepassing te geven aan het in artikel 85 GMoVo neergelegde vermoeden van geldigheid.

 4.4. MM-Exclusief zal als de in het ongelijk gestelde partij in de redelijke en evenredige proceskosten ex artikel 1019h Rv worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sikombi worden, nu deze niet zijn betwist, begroot op het blijkens de specificatie gevorderde bedrag van € 20.504,30.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6255

Pneumatische componenten

Rechtbank Leeuwarden, 11 juni 2008, HA ZA 06-328, IFE-Tebel Technologies B.V. tegen Tecair Holding B.V. c.s. (met dank aan Vita Zwaan, Solv).

Auteursrecht. Eiser IFE-Tebel deelde IE rechten ten aanzien van “rolling stock business” (busdeursystemen) met NoordNed. Verkoop van machines en documentatie aan derde (gedaagd Tecair) na faillissement van NoordNed. Eiser stelt dat de IE rechten aan haar toekomen en dat gedaagde daarop inbreuk maakt.

Overdracht tekeningen en stukslijsten afgewezen, niet duidelijk is om welke tekeningen het gaat. Vordering verbod inbreuk auteursrecht/geschriftenbescherming op de tekeningen, systemen, onderdelen etc. wordt om dezelfde reden afgewezen. Bij revisie labels met naam eiser vervangen door eigen labels is niet onrechtmatig. Gebruik maken van artikelnummers van IFE-Tebel is niet onrechtmatig: dat recht, wat voor recht het is kan in het midden blijven, heeft Tecair overgenomen middels de overeenkomst met de curator. Forfaitaire proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 6254

Den Haag Enige Tijd Geleden

pboy.gifGerechtshof 's-Gravenhage, 3 april 2008, rolnummers: 01/1042 en 02/411, Playboy Enterprises Inc. tegen Etablissements Laporte S.A. en vice versa.

Nietigheid, rechtsverwerking en verjaring

Bij het tussenarrest heeft het hof Laporte toegelaten tot het bewijs dat zij de merken geregistreerd onder nummers R 154 487, R 305 759 en 447 801 in de periode van 1 juni 1983 tot 1 juni 1989 normaal heeft gebruikt voor waren in klasse 25 (kleding) en, voor het geval zou komen vast te staan dat de rechten van Laporte op de woordmerken PLAY BOY respectievelijk PLAY-BOY zijn vervallen, dat zij het merk geregistreerd onder nummer 543 228 in de periode van 21 augustus 1989 tot 21 augustus 1992 normaal heeft gebruikt voor waren in klasse 25 (kleding).

() 21.. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 december 1993, NJ 1994, 573 (Michelin) geoordeeld dat artikel 9 lid 1 van de Merkenrichtlijn een scherpe regel omtrent rechtsverwerking introduceert die het geldende recht wijzigt en dat door met betrekking tot voor de vaststelling van de Richtlijn voorgevallen feiten op die nieuwe regel te anticiperen of door het geldende recht in overeenstemming met die Richtlijn uit te leggen, het rechtszekerheidsbeginsel zou worden geschonden.

Het hof merkt op dat op grond van de algemene regeling terzake, in dit geval van rechtsverwerking geen sprake kan zijn. Laporte stelt in dit verband dat zij tot 14 juni 1994, bij akte van welke datum Playboy zich op haar merkrechten beriep, er niet mee bekend was dat Playboy haar merken had doen inschrijven voor kleding en dat zij (ook thans nog) niet bekend is met enig gebruik door Playboy van haar merk voor kleding. De omstandigheden dat Playboy haar merk wereldwijd ook voor kleding gebruikt en dat zij in diverse landen merkenrechtelijke procedures tegen Laporte aanhangig heeft gemaakt, impliceren niet dat Laporte bekend was met merkgebruik door Playboy voor kleding. Feiten of omstandigheden waaruit die bekendheid wel volgt zijn gesteld noch gebleken. Of Laporte op de hoogte had kunnen zijn van merkgebruik door Playboy voor kleding kan in het midden blijven.

Het niet eerder instellen van een vordering tot nietigverklaring kan niet worden beschouwd als een gedraging op grond waarvan Playboy gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat Laporte haar aanspraken op het recht nietigverklaring te vorderen niet (meer) geldend zou maken.

22. Wat betreft het beroep op verjaring oordeelt het hof als volgt. Het recht de nietigheid van het depot in te roepen verjaart na twintig jaar (artikel 3:306 BW). Playboy heeft haar merk onder nummer 328 153 gedeponeerd op 9 september 1974. Het recht om de nietigheid in te roepen is verjaard op 9 september 1994. Laporte heeft haar vordering ingesteld bij dagvaarding van 23 december 1994, derhalve na het verstrijken van de verjaringstermijn. Het beroep op verjaring slaagt dus ten aanzien van de merkinschrijving onder nummer 328 153. Laporte kan dus niet meer de nietigheid van het woordmerk PLAYBOY inroepen. Bij haar beroep op nietigheid van de overige gelijkluidende woordmerken van Playboy heeft Laporte dan geen belang.

Lees het arrest hier.

NEM.gifGerechtshof 's-Gravenhage, 24 januari 2008, rolnummer 05/1839, De Nederlandse Energiemaatschappij B.V. tegen Eneco Energie Retail B.V.

7. () Daarbij gaat het om de vraag of de door NEM ingeschakelde colporteurs jegens de potentiële klanten voldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij namens NEM kwamen en dat het doel van hun bezoek was het sluiten van een overeenkomst tot levering van energie. NEM betoogt in dat verband dat de verkoopinstructie deugdelijk was, dat plaatsing van een nieuwe meter slechts een onderdeel van het aanbod was en dat, voor zover zich onregelmatigheden hebben voorgedaan, het om incidenten gaat. Voorts maakt NEM bezwaar tegen de betekenis die door de Voorzieningenrechter aan de opname van het programma Kassa is gehecht.

8. Het hof is van oordeel dat de Voorzieningenrechter de betreffende vorderingen op goede gronden heeft toegewezen. Hoewel de media-aandacht die de wijze van colporteren heeft gekregen ongetwijfeld tot een toename van het aantal klachten heeft geleid, betekent dat niet dat deze klachten niet terecht waren. Het gaat daarbij blijkens de overgelegde stukken om een aanzienlijk aantal klachten, die niet alleen bij Eneco, maar ook bij de DTe, de Consumentenbond en de politie zijn ingediend. Daar gelaten of de colporteurs steeds voldoende duidelijk hebben aangegeven dat zij namens NEM kwamen, valt in deze klachten in elk geval als patroon te ontwaren dat de colporteurs zich introduceren met de mededeling dat er een nieuwe digitale meter geplaatst zal worden en onvoldoende duidelijkheid verschaffen over het feit dat de klant, door zijn handtekening te plaatsen, een overeenkomst tot levering van energie sluit. Gelet op het aantal klachten en het zojuist beschreven patroon, kan niet worden gezegd dat het slechts om incidenten ging. Het feit dat de verkoopinstructies in orde waren doet daaraan niet af. In zoverre falen de grieven II en III.

9. Na de uitspraak van de Voorzieningenrechter is echter in zoverre een andere situatie ontstaan, dat de samenwerking tussen NEM en ONS is beëindigd en NEM een eigen vergunning heeft verkregen waaraan juist met het oog op verkoopactiviteiten bijzondere voorschriften zijn verbonden. Bovendien heeft NEM naar zij heeft gesteld en door Eneco niet is betwist - haar huis-aan-huis verkoop gestaakt en zijn er bij Eneco na 22 november 2005 geen klachten meer binnen gekomen. Onder deze omstandigheden acht het hof handhaving van de als eerste en tweede gegeven voorzieningen voor onbepaalde tijd niet langer gerechtvaardigd. Mede gelet op de op 6 december 2005 aan NEM verstrekte vergunning en de daaraan verbonden voorschriften, is het belang van Eneco bij eerlijke werving met ingang van die datum voldoende gewaarborgd. In zoverre slagen de grieven II en III en zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover de betreffende voorzieningen zien op de periode na 6 december 2005.

Lees het arrest hier.

lgmp2.JPGGerechtshof 's-Gravenhage, 22 mei 2008, rolnummer (oud): 06/813, Footwear International B.V. & Tom tailor GmbH tegen Converse Inc & Kesbo Sport B.V.

Modellenrecht, auteursrecht. Hoger beroep laarsgympen- of gymplaarzenzaak. Hof vernietigt vonnis rechtbank (zie eerder: IEF 2584).

"Het hof is in het licht hiervan voorshands van oordeel dat Footwear c.s. voldoende afstand van de X-Hi hebben genomen. Naar het voorlopige oordeel van het hof kan dan ook niet worden aangenomen dat de laarsgymp van Footwear c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de X-Hi. Aan de beoordeling of sprake is van namaak komt het hof niet toe. In zoverre kan in het midden blijven wanneer de X-Hi openbaar is gemaakt en of Footwear c.s. het model van de X-Hi kenden.
11. Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 3 gegrond zijn.

14. Er mitsdien van uitgaande dat de (eerste) openbaarmaking in Nederland plaatsvond, komt het hof vervolgens toe aan de vraag of de X-Hi naar Nederlands recht voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

17. Zoals het hof hiervoor onder 9 heeft overwogen, waren schoenen en laarzen met een bovenkant van gebreid materiaal een trend. Het hof heeft reeds voorshands geoordeeld dat de totaalindrukken van beide schoenen verschillen. Naar het voorlopige oordeel van het hof hebben Footwear c.s. voldoende afstand van de X-Hi genomen en met het ontwerp van hun gymplaars op een voldoende eigen wijze uiting gegeven aan de vigerende mode, trend of stijl van ontwerpen. Het hof verwijst naar hetgeen het hiervoor onder 10 heeft overwogen. Hieruit volgt dat de gymplaars van Footwear c.s. ook geen inbreuk maakt op het auteursrecht op de X-Hi.

18. De grieven 4 en 5 zijn dus eveneens gegrond.

22. Naar het voorlopige oordeel van het hof kan de vordering van Converse c.s. evenwel ook niet op grond van slaafse nabootsing worden toegewezen, omdat de X-Hi en de gymplaars van Footwear c.s. niet zodanig op elkaar lijken dat gevaar voor verwarring ontstaat. Het hof verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen onder 10. De verwijzing door Footwear c.s. naar Chuck Taylor doet aan dit oordeel niet af. Het komt het hof voor dat het in aanmerking komend publiek zich niet zal vergissen; het zal ook door die verwijzing niet denken dat het met een basketbalschoen van het merk All Star van doen heeft. Deze grief faalt daarom.

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De onderhavige zaak was in eerste aanleg aanhangig vanaf 14 juli 2006, de datum waarop de kort-gedingdagvaarding is uitgebracht (artikel 125 Rv.), zodat in beginsel de volledige kosten van beide instanties voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof veroordeelt Converse c.s. in de kosten van het geding, in eerste aanleg aan de zijde van Footwear c.s. begroot op 244,-- aan verschotten en 25.104,80 aan advocatenkosten, en in de kosten van het principale hoger beroep, aan de zijde van Footwear c.s. begroot op 367,32 aan verschotten en 26.083,88 aan advocatenkosten;

29. Het hof acht het op zichzelf niet onredelijk dat in eerste aanleg Footwear en Tom Tailor elk een eigen advocaat hebben ingeschakeld. De door Footwear gemaakte kosten van 12.007,80 komen het hof niet onredelijk voor. Dat is anders wat betreft de door Tom Tailor gemaakte kosten. Het door haar overgelegde overzicht komt uit op een bedrag van 20.677,16. Daarvan is een bedrag van 7.580,16 besteed aan haar Duitse advocaten, welk bedrag blijkens de specificatie voornamelijk uit buitengerechtelijke kosten bestaat. Ten aanzien van de noodzaak de Duitse advocaten in te schakelen en, met name, de omvang van hun werkzaamheden ontbreekt enige toelichting. Het hof zal in het licht hiervan de door Tom Tailor in eerste aanleg gemaakte proceskosten matigen tot een bedrag van 13.097,--. De kosten van het hoger beroep komen het hof niet onredelijk voor, mede gelet op het standpunt van Converse c.s., die hun eigen kosten van het hoger beroep stellen op 34.927,12. Het hof zal daarom ter zake van de kosten van het hoger beroep een bedrag van 26.083,88 toewijzen.

Lees het arrest hier.

IEF 6253

Den Haag Gisteren

els.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-391, Plant Research International B.V. tegen Europe Fruit Trade B.V.

Kwekersrecht, bodemprocedure  (voor KG zien: IEF 2806). PRI stelt dat EFT inbreuk heeft gepleegd op haar kwekersrechten met betrekking  tot het ras ELSANTA, welke inbreuk naar haar stelling ondanks het verbod daartoe  in kort geding door lijkt te zijn gegaan.

“4.3. PRI heeft onweersproken en onderbouwd gesteld dat zij een gesloten licentiestelsel hanteert. (…) EFT is geen licentieneemster en evenmin fruitteler. Zij kan derhalve slechts over ELSANTA planten beschikken en die verkopen/leveren en voor dat doel aanbieden, zoals zij gedaan heeft en mogelijk nog steeds doet, indien zij deze zelf heeft vermeerderd (een kwekersrechtelijk voorbehouden handeling op grond van art. 57(1) ZPW 2005), deze heeft verkregen van licentienemers die vanwege voornoemd gesloten stelsel hun contractuele verplichting jegens PRI hebben geschonden, of door inkoop via onofficiële handelskanalen.

4.4. Het verweer van EFT is dat niet zijzelf de planten heeft verhandeld/aangeboden,  maar dat officiële licentieneemsters zoals Van Gennip dit zouden hebben gedaan, waarbij  EFT "na het sluiten en uitvoeren van de koopovereenkomst" zou zijn "ingeschakeld voor het  verdere afwikkelen van de reeds gesloten koopovereenkomst. (…) Dit verweer wordt verworpen. De bewoordingen  van de onderschepte aanbiedingsbrieven en de bevestigingen van verscheidene  afnemers van leveringen door EFT en haar facturen wijzen allereerst al in het geheel niet op  deze constructie.”

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni, HA ZA 07-2161, Handelsonderneming Jovoort B.V. tegen Hamer Bloemzaden B.V.

Kwekersrecht. Licentieovereenkomst voor een drietal Tibouchina variëteiten, genaamd JOV001, JOV004 en Monique.

“4.4. Thans legt Jovoort in de procedure aan haar stelling dat tot twee keer toe de contractuele  boete van € 15.000,- uit art. 8.1 van de overeenkomst is verbeurd (uitsluitend) ten  grondslag dat Hamer een informatieplicht jegens haar heeft geschonden, te baseren op art. 5,  althans de redelijkheid en billijkheid gelet op de aard van de overeenkomst, en in strijd met  art. 7.4 het plantmateriaal heeft vernietigd.   

4.5. Ter zake van deze twee grondslagen is door Jovoort nooit art. 7.2 ingeroepen, zodat  (ook) op die gronden niet rechtsgeldig tussentijds is beëindigd door Jovoort. In 4.3. werd al  overwogen dat de beëindiging uit hoofde van art. 7.2 op de grond dat Hamer geen kwekersrecht  heeft aangevraagd, evenmin een geldige beëindiging in de zin van art. 7.2 heeft opgeleverd.  Zodoende staat vast dat geen beëindiging volgens 7.2 heeft plaatsgevonden. 

4.6. Nu art. 8.1 voor het verbeuren van de contractuele boete als dubbele eis stelt dat  een contractuele verplichting wordt geschonden èn de overeenkomst is beëindigd overeenkomstig  art. 7.2 en hiervoor is overwogen dat van dat laatste geen sprake is, is geen contractuele  boete verbeurd. Daarop strandt de vordering in hoofdsom, die uitsluitend ziet op betaling  van twee keer de contracturele boete op de aangegeven gronden. Zodoende kan in het  midden blijven of deze twee aangevoerde gronden, schending van informatieplicht en  schending van art. 7.4, zich hebben voorgedaan. Alle vorderingen dienen te worden afgewezen  met veroordeling van Jovoort in de kosten van de procedure.”

Lees het vonnis hier.

fca.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-3179, Pharmachemie B.V. tegen Les Laboratoires Servier

Octrooirecht. EP ‘Alfa-kristallijne vorm van het tert-butylaminezout van perindopril’. Na vernietiging Engelse deel nu ook vernietiging Nederlandse deel wegens gebrek aan inventiviteit. Proceskosten: €150.000,-.

 “4.20. Aan een beoordeling van de conclusies in de vorm waarin deze door de Oppositie  Afdeling in stand zijn gehouden wordt, anders dan Servier heeft betoogd, niet  toegekomen nu van de beslissing van de Oppositie Afdeling beroep is ingesteld bij  de Technische Kamer van Beroep en de rechtbank, gelet daarop, hangende dat  beroep, dient uit te gaan van de conclusies in de vorm waarin deze zijn verleend.  Ten overvloede wordt overwogen dat de enkele combinatie van de conclusies 2 en  5, indachtig het hetgeen hiervoor is overwogen, niet alsnog zou leiden tot een  inventieve werkwijze.”

4.21. Het hulpverzoek kan Servier niet baten. Daartoe geldt dat, zoals Pharmachemie  met juistheid heeft gesteld, de volgens het verzoek gewijzigde conclusies 1 en 2  ontoelaatbaar moeten worden geoordeeld in verband met toegevoegde materie. Met  Pharmachemie is de rechtbank van oordeel dat voor de voorgestelde wijzigingen  geen basis aanwezig is in de oorspronkelijke aanvrage (…).

4.22. De conclusie luidt dat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6252

Niet gerechtigd te verbieden

o2.gifHvJ EG, 12 juni 2008, zaak C 533/06, O2 Holdings Limited, O2 (UK) Limited tegen Hutchison 3G UK Limited

Merkenrecht, misleidende en vergelijkende reclame. De houder van een ingeschreven merk is niet gerechtigd te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

“Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1.  Artikel 5, leden 1 en 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

Indien is voldaan aan alle in artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 gestelde voorwaarden om het gebruik van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een ingeschreven merk, te verbieden, kan de vergelijkende reclame waarin gebruik wordt gemaakt van genoemd teken, echter onmogelijk voldoen aan de in artikel 3 bis, lid 1, sub d, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarde voor geoorloofdheid.

2. Artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te doen verbieden dat een derde in vergelijkende reclame gebruikmaakt van een met dit merk overeenstemmend teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien dit gebruik niet leidt tot verwarringsgevaar bij het publiek, en dit ongeacht of de vergelijkende reclame voldoet aan alle in artikel 3 bis van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid.”

 Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.

IEF 6251

Kamerjassen

grel.gifGvEA, 10 juni 2008, T-85/07, Gabel Industria Tessile SpA tegen OHIM / Creaciones Garel, SA.

Oppositieprocedure o.g.v. ouder gemeenschapsbeeldmerk GAREL tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GABEL. Procesrecht. Gedeeltelijke weigering van inschrijving. Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek. Verplichting om op volledig beroep te beslissen.

“25. (…) blijkt uit punt 16 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat na de vaststelling van de beslissing van de oppositieafdeling de merkaanvraagster de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren had beperkt tot kamerjassen van klasse 25. (…) dat de kamer van beroep derhalve van mening was dat de enige waren die voor haar ter discussie stonden, de kamerjassen van klasse 25 waren.

26. (…) Deze brief, waarin niet wordt gesproken over de waren van klasse 24 waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, kon evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij verzoeksters wil te kennen gaf om af te zien van haar inschrijvingsaanvraag voor deze waren. Er dient dus te worden geconcludeerd dat verzoeksters beroep voor de kamer van beroep was gericht tegen de beslissing van de oppositieafdeling in haar geheel, de weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 daaronder begrepen, en niet enkel tegen een deel van deze beslissing.

27 (…) dient dus te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over het voor haar ingestelde beroep voor zover dit betrekking had op de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24 (…)

28 (…) Het feit dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over een van de vorderingen, sluit in casu uit dat de zaak in staat van wijzen is. De herziening van de bestreden beslissing zou immers betekenen dat het Gerecht voor het eerst ten gronde de vordering beoordeelt waarover de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen. Een dergelijke beoordeling valt niet onder de bevoegdheid van het Gerecht overeenkomstig artikel 63, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (zie punt 17 supra).

29. Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat bij de vaststelling van de bestreden beslissing een wezenlijk vormvoorschrift is geschonden, op grond waarvan de kamer van beroep in casu verplicht was te beslissen over de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24, zodat de beslissing in haar geheel moet worden vernietigd, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere middelen die verzoekster ter ondersteuning van haar eerste vordering heeft aangevoerd.

Lees het arrest hier.

IEF 6250

Zu ästhetischen Zwecken

bsft.gifGvEA, 10 juni 2008, T-330/06, Novartis AG tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar). 

Weigering inschrijving Gemeenschapswoordmerk BLUE SOFT, beschrijvend en niet onderscheidend

“39. Im vorliegenden Fall handelt es sich bei den Waren, für die die Marke BLUE SOFT angemeldet wurde, um „Kontaktlinsen“, die zur Klasse 9 des Abkommens von Nizza gehören

42. (…) Folglich hat die Beschwerdekammer keinen Fehler begangen, indem sie in Randnr. 11 der angefochtenen Entscheidung auf die Sicht eines Durchschnittsverbrauchers abgestellt hat, der beim Kauf der in Rede stehenden Waren eine höhere Aufmerksamkeit an den Tag legt als beim Erwerb von Waren des täglichen Bedarfs.

45.  Das in Rede stehende Zeichen besteht aus den getrennt geschriebenen englischen Begriffen „blue“ und „soft“. Wie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 13 bis 15 der angefochtenen Entscheidung zutreffend festgestellt hat, bezeichnet der Begriff „blue“ die blaue Farbe bestimmter Kontaktlinsen, z. B. der zu ästhetischen Zwecken benutzten Linsen. Der Begriff „soft“ bezeichnet insbesondere alles, was nicht hart oder starr ist. In Bezug auf Kontaktlinsen könnte er vom maßgeblichen Publikum im Sinne von „weich“ oder „flexibel“ verstanden werden.

46. Darüber hinaus ist das in Rede stehende Wortzeichen eine einfache Kombination zweier beschreibender Bestandteile, die keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem abwiche, der bei bloßer Zusammenfügung der Bestandteile des Zeichens entsteht, und somit über die Summe dieser Bestandteile hinausginge. Insoweit ist festzustellen, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 17 der angefochtenen Entscheidung im Wesentlichen ausgeführt hat, dass es nach den lexikalischen Regeln der englischen Sprache nicht ungewöhnlich ist, zwei Adjektive nebeneinanderzustellen (vgl. in diesem Sinne Urteil PURE DIGITAL, oben in Randnr. 40 angeführt, Randnr. 34), und dass die fragliche Aneinanderreihung weder besonders originell noch phantasievoll ist. Das in Rede stehende Zeichen als Ganzes betrachtet kann daher vom maßgeblichen Publikum so verstanden werden, dass es auf bestimmte Merkmale der betreffenden Waren hinweist, nämlich dass sie blau und weich sind.

47      Hieraus folgt, dass das Zeichen BLUE SOFT für das maßgebliche Publikum einen hinreichend direkten und konkreten Bezug zu den unter die von der Anmeldung erfasste Kategorie „Kontaktlinsen“ fallenden Waren aufweist.

Lees het arrest hier.

IEF 7201

House of Lords judgment in Conor v. Angiotech brings UK closer to EPO

ranitz-swens.gifRemco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur) and Otto Swens (Vondst Advocaten)

“And so yesterday, a bit sudden, there was the ‘Opinions’ decision  of the House of Lords in Conor v. Angiotech which the patent world so anxiously awaited . The well-known English IP weblog www.ipkat.com immediately headed “Breaking news: Angiotech appeal allowed”. Indeed: breaking news, for in the first and second instance Conor was found to be in the right and the patent of Angiotech was invalidated for lack of inventive step. The House of Lords, however, applied a different criterion and subsequently considered the patent valid.

(…) The House of Lords, the highest court in the UK undeniably brings English patent law further in line with ‘European’ patent law, in particular regarding inventive step. Amongst others, they criticise (certain applications of ) the ‘obvious to try’ test. Further, for our Dutch readers, it is pleasant to see that the Lords explicitly concur with several of the considerations on inventive step in the judgment of January 17, 2007 by the The Hague District Court in the Dutch case Angiotech v. Conor case, in particular because the English appeal court precisely criticized the inventive step approach of ‘our’ District Court.

(…) Lord Walker in the end, however, does not draw a distinct conclusion from these considerations, and the other Lords do not discuss the ‘obvious to try’ test further. The Lords in particular do not discuss the European criterion for examination of inventive step, the ‘problem solution’ approach. Therefore, this decision can hardly (yet?) contains an explicit choice for the European inventive step approach. Nonetheless, it is crystal clear that the strong emphasis that the Lords place on the ‘expectation of success’ and their criticism on the ‘obvious to try’ test moves UK patent law closer again to the EPO and ‘the continent’.”

Read the article here. (The authors represent Angiotech in Dutch patentprocedures). IEFenglish