IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 6249

Broedertwist

gsms.gifRechtbank Rotterdam, 10 juni 2008, KG ZA 08-359, Unicom Den Haag B.V. tegen Unicom Holding (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Stukgelopen samenwerking tussen twee broers die ‘met een zekere werkverdeling een franchiseorganisatie hebben opgebouwd van winkels die GSM’s verkopen en bijbehorende accessoires’. De voorzieningenrechter ziet zich in dit kort geding niet met stelligheid  overtuigd en stuurt aan op tot overleg tussen partijen. Nieuw element in de discussie over proceskosten: de familierechtelijke band.

In deze procedure stelt Unicom Den Haag (de eisende broer) dat haar het beeldmerkrecht en het auteursrecht toekomt op het door haar gedeponeerde beeldmerk  GSMSHOP.nl en het auteursrecht op de door haar toegepaste lay-out in de reclamefolders, nu zowel het beeldmerk /logo als het reclamemateriaal zouden zijn ontworpen door haar medewerkers.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, overwegende dat, kort gezegd, ‘niet met de voor kort geding vereiste  stelligheid kan worden aangenomen’ dat logo en lay out (uitsluitend) door medewerkers van eisende broer zijn ontwikkeld. Het lijkt de voorzieningenrechter zelfs wel aannemelijk dat het nieuwe logo is ontstaan uit een in de loop van de tijd steeds aangepast ontwerp dat in opdracht van de gedaagde broer, bij wie derhalve het auteursrecht zou rusten. Het is volgens de rechter niet ondenkbaar dat het depot van de eisende broer te kwader trouw is geweest.

Ook met betrekking tot de handelsnaamrechten is niet met stelligheid aannemelijk geworden dat die thans alleen aan eiser toekomen en dat zelfs als dat zo zou zijn, het nog de vraag is of het gebruik in redelijkheid gedaagde en franchisenemers verboden kan worden.

“4.5. Ook in het kader van een belangenafweging is voor een verbod als gevorderd geen ruimte, nu dat te vergaande repercussies zal hebben voor met name de franchisenemers. Partijen twisten thans nog over de omvang daarvan, maar die zal naar alle waarschijnlijkheid toch vrij aanzienlijk zijn. Het lijkt dan ook in de  rede te liggen dat tussen partijen te zijner tijd afspraken worden gemaakt, eventueel in het kader van een bodemprocedure, over de verdeling van voornoemde intellectuele eigendomsrechten. Het is immers in het belang van beide partijen (en de betrokken derden) dat de voorheen kennelijk succesvolle keten zo goed mogelijk voortgezet kan worden om kapitaalvernietiging et voorkomen. Een bijzonder dringend belang van Unicom Den Haag om thans een voorlopige voorziening te krijgen is bovendien niet aannemelijk geworden. Voor zover zij beoogt hiermee de franchisenemers te dwingen om partij te kiezen (tussen Steve en Atom) is dat belang oneigenlijk, zodat het niet dient mee te wegen”

“4.6 (…) gelet op het hiervoor overwogene en de familierechtelijke band tussen de achterliggende belanghebbenden zij partijen” worden de proceskosten gecompenseerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6248

Update publicaties

N. Helberger, N. Dufft, S.J. van Gompel & P.B. Hugenholtz, IVIR: Never Forever: Why Extending the Term of Protection for Sound Recordings is a Bad Idea(gepubliceerd in E.I.P.R., 2008-5, p. 174-181).

"This article critically examines the arguments put forward in favour of a term extension of related rights of phonogram producers. The authors conclude that there are no convincing reasons to extend the existing term of protection. The article also explains why the popular argument that a term extension would improve the situation of performers is probably a fallacy."

Lees het artikel hier.

M.M.M. van Eechoud, IVIR: Openbaarheid van bestuur en auteursrecht, never the twain shall meet?(Gepubliceerd in Dommering-bundel: Opstellen over informatierecht aangeboden aan prof. mr. E.J. Dommering, Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever 2008, p. 89-100).

“Opmerkelijk is dat al die tijd de verhouding ongeregeld is gebleven tussen de op dit terrein belangrijkste wetten, namelijk de Auteurswet (Aw) en Wet Openbaarheid van bestuur (Wob). Op allerhande overheidsinformatie rust immers auteurs- of databankenrecht, en voorlopig dijt het beschermingsgebied alleen maar uit.3 De Wet openbaarheid van bestuur is de generieke toegangsregeling die aan zo’n beetje elke overheidsinstantie de verplichting oplegt om uit eigen beweging bestuursinformatie openbaar te maken en – belangrijker nog – burgers een recht op toegang tot die informatie geeft.  Wat is de praktische betekenis van zo’n recht als de Auteurswet tegelijkertijd het gebruik van overheidsinformatie sterk aan banden legt? In hoeverre sluit het recht op toegang ook een gebruiksvrijheid in zich, of zou dat moeten? “

Lees het artikel hier.

Cyril van der Net, Solv: Geen privé-kopie-vergoeding voor buitenlandse nabuurrechthebbenden.(Gepubliceerd in AMI 2008-3).

Het Hof Amsterdam oordeelde enige tijd geleden dat Amerikaanse musici, zangers en auteurs in Nederland geen aanspraak kunnen maken op een billijke vergoeding voor privékopieën van hun werk. Van der Net zet gebreid uiteen onder welke voorwaarden de prestaties van buitenlandse nabuurrechthebbenden (uitvoerende kunstenaars, fonogrammenproducenten en omroeporganisaties) in Nederland worden beschermd en in hoeverre nabuurrechthebbenden een vergoeding voor privé-kopiëren kunnen verlangen. Zijn conclusie is dat niet-Europeanen naar internationaal recht geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding voor privékopiëren.

Lees het artikel hier.

Lex Bruinhof, Wieringa Advocaten: De Hoge Raad spreekt: “Endstra was mogelijk wél creatief bezig”!

 “Het is duidelijk dat de Hoge Raad hier in optima forma bezig is als rechtsuitlegger, in een uitspraak die - naast het standaardarrest  Van Gelder / Van Rijn uit 1946 - in de leerboekjes zal worden opgenomen. De Hoge Raad maakt duidelijk dat bij de beoordeling van de beschermbaarheid niet de maker centraal staat, maar het werk zélf. Anders gezegd: we hebben de maker en zijn geestesgesteldheid niet nodig om uit te maken of er sprake is van een beschermd werk of niet. Dat zou ook maar lastige bewijsproblemen opleveren. Nee, we kunnen naar het werk zelf kijken: dáár is het persoonlijk stempel (als het ware: objectief achteraf beschouwend) uit af te leiden. En dus hoeft er helemaal niet bewust een vorm gekozen te zijn, of iets coherents te zijn gecreëerd.

(…) Ik vermoed dat er wel geleerden zullen zijn die hier iets op gaan afdingen en stellen dat de Hoge Raad nu in feite een iets andere richting in slaat dan ten tijde van Van Gelder / Van Rijn was bedoeld. Waar in dat geval naar mijn mening overigens niets mis mee is.”

Lees het artikel hier.

IEF 6247

Personalia

Mr. Freek van Wensen is per 1 juni 2008 toegetreden als vierde partner bij merkenbureau Shieldmark.Zacco. Van Wensen werkt sinds 1999 als merkengemachtigde bij het bedrijf. Van Wensen gaat leiding geven aan de nieuwe afdeling Domeinnamen van Shieldmark.Zacco.
Shieldmark.Zacco.

IEF 6246

Arco v. Hulshoff & S. v. Johnson & Johnson

Frame-Betta.gifRechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, KG ZA 08-495, B.V. Meubelfabriek Arco tegen Hulshoff Wonen C.V. c.s

“4.12. Samengevat onderscheiden de stoel Betta en de stoel Frame zich door een geheel verschillende uitvoering van het kuipje. De kuipjes zijn geplaatst in vergelijkbare draagconstructies, waardoor voor het oog de kuipjes op vergelijkbare wijze in de ruimte zweven. Dit tezamen voert niettemin niet tot een inbreukmakende vergelijkbare totaalindruk. Bij de beoordeling is het grootste gewicht toe te kennen aan de steeds op eigen wijze vormgegeven kuipjes en is voor het auteursrecht minder relevant de banale vormgeving van de frames.

(...) 4.16. Als regel is het inschakelen van zeven verschillende advocaten voor één zaak niet kostenefficiënt. De voorzieningenrechter weegt echter mee dat deze zaak een langere aanloopperiode heeft gehad onder meer omdat een eerder bepaald kort geding door eiseres is ingetrokken. Daarnaast is er aan de zijde van gedaagden sprake van twee afzonderlijke entiteiten waarvan er één in het buitenland is gevestigd. Hulshoff en Arrben hebben echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de rol van de tweede advocaat tijdens en rondom de zitting is geweest. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de proceskostenveroordeling te bepalen op het bedrag van € 30.000.””

Lees het vonnis hier.

lfsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni 2008, KG ZA 08-651 S c.s. tegen Johnson & Johnson.

Opheffingverzoek Ex parte bevel.

“4.6. Dat S c.s. geen wetenschap hadden van het ongeoorloofde karakter van deze handelingen is onaannemelijk. Als voormalig distributeur van LifeScan OneTouch producten in Afrika moeten zij geweten hebben dat dit soort merkproducten met een bestemming buiten Europa of de Verenigde Staten niet alsnog naar de Verenigde Staten mogen worden geëxporteerd. Daar komt bij dat Johnson & Johnson de distributieovereenkomst heeft beëindigd omdat zij S c.s. verwijt producten bestemd voor Afrika te hebben doorverkocht naar andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Nog sterker moet hen de wetenschap worden aangerekend dat herverpakking – waardoor de gebruiksdatum en herkomst van het product, maar ook ijkingsgegevens die essentieel zijn voor de veilige werking, verloren gaan – onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is.

4.7. Voorshands zijn de gedragingen van S c.s. als onrechtmatig in algemene zin aan te merken. Het handelen van S c.s. is immers in elk geval inbreuk op een buitenlands IE recht, in casu merkinbreuk in de Verenigde Staten. Het bevorderen van of deelnemen aan zodanige inbreuk vanuit Nederland is onrechtmatig. Er is ook dreiging dat dit voortduurt. S c.s. verklaren immers wel dat zij na 7 of 8 april 2008 de verscheping van counterfeit producten naar de Verenigde Staten hebben gestaakt, maar zij verklaren niets omtrent nog niet geëxporteerde producten. Aannemelijk is dan ook dat een onbepaalde hoeveelheid producten boven de markt zweeft en naar andere landen, ook binnen de Europese Gemeenschap, geëxporteerd zou kunnen worden. Er is daarom (nog steeds) een spoedeisend belang. 

(…) 4.9. Het onrechtmatig handelen van S c.s. rechtvaardigt na voorlopig oordeel een verbod. Bij de huidige stand van zaken is er evenwel onvoldoende aanleiding voor een verbod in de omvang en op de grond als gegeven in de beschikking van 8 mei 2008. Dit verbod zal dan ook worden opgeheven. In reconventie zal, als voorlopige voorziening, een beperkt verbod worden gegeven op de grondslag van onrechtmatige daad. Een dwangsom zal worden bepaald.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6223

Kaal of kammen

Vzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 3 april 2008, LJN: BD3250, Appellant h.o.d.n. Binder Videotheek c.s.  tegen Dharma Productions Private Ltd.

Het hof  vernietigt het vonnis waarvan beroep. 45d AW, producentenauteursrecht op Bollywoodfilm niet aangenomen in geschil tegen videotheek. Verklaringen van klanten over ondertiteling.Geïntimeerden Dharma c.s. stellen dat Dharma als producent het auteursrecht heeft op de Bollywood-film “Kaal”. Dharma c.s. stellen dat appellanten inbreuk maken op hun auteursrecht, respectievelijk licentie, door in de door hen geëxploiteerde videotheek kopieën van de film “Kaal” te verkopen, dan wel te verhuren, welke niet afkomstig zijn van Etnolife.

In eertse instantie heeft de voorzieningenrechter heeft de vorderingen, gebaseerd op de gestelde inbreuk op het auteursrecht, grotendeels toegewezen. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen heeft de voorzieningenrechter afgewezen. Alleen appellanten zijn in hoger beroep gekomen en de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen zijn derhalve niet meer aan de orde.

“6. Volgens artikel 45d van de Auteurswet 1912 worden, tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen, de makers van een filmwerk geacht het recht op onder meer openbaarmaking en verveelvoudiging van dat werk aan de producent te hebben overgedragen. Het auteursrecht op een film komt derhalve in beginsel toe aan de producent van die film. Dharma c.s. stellen dat Dharma als zodanig moet worden aangemerkt. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij een kopie van een overeenkomst overgelegd, waarbij Dharma aan Sewnarain een licentie verschaft voor het grondgebied Nederland, als nader in die overeenkomst omschreven. Ander bewijsmateriaal hebben zij niet overgelegd. In het bijzonder is bij het hof geen videoband of DVD gedeponeerd, waaruit het gepretendeerde recht zou kunnen blijken. Daar tegenover hebben appellanten stukken overgelegd waaruit valt af te leiden dat twee personen, genaamd[betrokkene 1 en betrokkene 2 , de film hebben geproduceerd. Mitsdien kan, te meer nu ook in de bodemzaak het gestelde auteursrecht onderwerp is van bewijslevering zijdens Dharma c.s., in dit kort geding niet – ook niet voorlopig - worden aangenomen dat Dharma het auteursrecht op de film heeft.

7. Ten overvloede overweegt het hof, naar aanleiding van grief III, dat Dharma c.s. vooralsnog evenmin voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat appellanten, zoals door Dharma c.s. aan hun vorderingen ten grondslag wordt gelegd, DVD’s van de film “Kaal” met Franse ondertiteling hebben verkocht of verhuurd. In dit verband hecht het hof betekenis aan de door appellanten bij hun memorie van grieven overgelegde verklaringen, waarin door klanten van de door appellanten gedreven videotheek wordt aangegeven dat de door hen bij die videotheek gehuurde DVD’s van de film “Kaal” van een Engelse ondertiteling waren voorzien, alsmede aan de omstandigheid dat de rechtbank ook ten aanzien van de hier bedoelde stelling bewijslevering aan Dharma c.s. hebben opgedragen.”

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rb. Den Haag hier.

IEF 6222

This however may very well change now

wp.bmpWouter Pors, Bird & Bird: “Privilege for IP professionals in the Netherlands” (publication based on a presentation given in Geneva on 23 May 2008 at the Conference on Client Privilege in Intellectual Property Professional Advice, organised by WIPO in cooperation with AIPPI) .

“(...) As mentioned in the introduction, there has apparently not been much need for or awareness of legal privilege for IP professionals in the past, other than lawyers admitted to the bar.

This however may very well change now. Last year the so-called Enforcement Directive  was implemented in Dutch law, both in the Code of Civil Procedure and in the Dutch Patent Act. This new law provides for relief that did not exist before, such as a broader scope of disclosure and so-called evidential seizures, which allow IP right holders to conduct searches for relevant documents at the premises of alleged infringers. As a result of this, correspondence between IP professionals and their clients may be discovered and thus become available to the competition. These new instruments, which are now introduced throughout the European Union, require specific checks and balances, including legal privilege.

A much older development is the internationalisation of IP litigation. For at least the past twenty years there has been an increasing amount of multijurisdictional litigation, which means that communications between IP professionals and their clients run the risk to be discovered in foreign litigation. Since there is no guaranteed privilege under Dutch law, it is unlikely that a privilege for Dutch IP professionals – other than lawyers admitted to the bar – will be accepted by courts abroad. The Dutch legislator has never looked at the consequences of this development for legal privilege.

(…) Given the ever increasing international scope of intellectual property law and litigation and given the increased discovery-like instruments available in the Netherlands and abroad, a WIPO treaty providing for concrete legal privilege for IP professionals would be very welcome.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 6221

Auteurscontractenrecht

Kamerstukken II 2007/08, 29383, nr. 106. Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving; Brief van de minister van Justitie inzake voorbereiding wetsvoorstel auteurscontractenrecht

"In deze omstandigheden, en mede gelet op de taakstelling, is het niet mogelijk om het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel auteurscontractenrecht nog voor het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen. Zoals ik heb aangegeven tijdens het algemeen overleg van 9 april jl., zal eerst overleg met de EU-Commissie plaatsvinden over de (on)mogelijkheden om bij wet collectieve tariefafspraken toe te staan. Vervolgens zal een voorontwerp dit najaar worden afgerond en begin 2009 in consultatie worden gegeven. Na ontvangst van de reacties uit het veld zal het wetsvoorstel met voorrang in procedure worden gebracht. Bespoedigend daarbij is het feit dat inmiddels advies is ontvangen van de Commissie auteursrecht en de Raad voor de Cultuur.

Deze prioriteitsstelling is mede ingegeven door het feit dat er bij het auteurscontractenrecht in de tussentijd - anders dan bij het toezicht - geen juridische leemte dreigt. Partijen hebben immers nu ook de mogelijkheid om specifieke regelingen, zoals een bestsellerbepaling, in hun (model)contracten op te nemen."

Lees de brief hier.

IEF 6220

BBIE oppositiebeslissingen

- ZIEN tegen ZIEN MAGAZINE (toegewezen)
- VIRTÙ tegen VIRTÙ (gedeeltelijk toegewezen)
- NEoN ELIE/NEON ELITE PITTEM tegen NEW NEON (afgewezen)
- BIBA tegen BIBA BOERDERIJ (toegewezen)
- URIFIB tegen URIFORT (afgewezen)
- CAP's tegen CAP EST (afgewezen)
- WORLD OF WELLNESS tegen THERMAE 2000 WORLD OF WELLNESS (afgewezen)
- OTTO tegen OTTOMANIA (toegewezen)

Lees de beslissingen hier.

IEF 6219

Hoe is de regering gekomen

Kamerstukken. Niet-dossierstuk 2007/08, vra2008ez-08. Lijst van vragen en antwoorden inzake het Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2007.

Vraag 38: Hoe is de regering gekomen tot de doelstelling van het aandeel van de innovatieve bedrijven die een octrooi hebben aangevraagd? Is deze doelstelling, het EU-15 gemiddelde, wel ambitieus genoeg? Waarom dateren de meest recente cijfers uit 2004?

Lees alle vragen hier.

IEF 6218

En nog meer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3299, Dedon GmbH tegen Qmarfelfe Holding B.V.

Modellenrecht. “4.10. Wederom maakt Outdoor Lifestyle een vergelijking met het model zoals Dedon dat op de markt brengt en niet met het door Dedon geregistreerde Gemeenschapsmodel. Een aantal van de door Outdoor Lifestyle genoemde verschillen valt echter ook bij vergelijking met het geregistreerde model van Dedon op. Dat de hoekmodule van Outdoor Lifestyle in verhouding tot het zitvlak een smallere rug- en zijleuning kent en de kleine (vierde) poot van Dedon bij de module van Outdoor Lifestyle hetzelfde formaat heeft als de andere drie poten en de poten bij Dedon iets naar binnen verspringen, is in het onderhavige geval (met inachtneming van hetgeen onder 4.6 is overwogen) onvoldoende om van een andere algemene indruk te kunnen spreken. Ondanks genoemde verschillen blijft in beide modellen sprake van een hoekmodule, welke wordt gekenmerkt door dezelfde strakke lijnen en rechte hoeken, tot bijna aan de grond gesloten zijden, vlechtwerk en platte poten.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, KG ZA 08-432, Fabrique (design Comminuicatie & nieuwe media) B.V. c.s. tegen Fabrique-ID B.V.

Merkenrecht. “4.15. Voorshands moet worden aangenomen dat het gevaar bestaat dat het publiek meent dat de onderneming van gedaagde is verbonden met de ondernemingen van eisers sub 1-4. Het eerste deel van de handelsnamen van eisers en gedaagde, te weten Fabrique, is immers identiek. Het tweede deel van de handelsnamen verwijst naar de specifieke expertise van de betreffende ondernemingen. Daar komt bij dat de ondernemingen op hetzelfde adres zijn gevestigd en zich bezighouden met vergelijkbare werkzaamheden, te weten ontwerpdiensten. Bovendien weegt mee dat de ondernemingen tot oktober 2007 daadwerkelijk verbonden zijn geweest. Het gevaar bestaat dat het publiek uit het continueren van de handelsnamen na die datum zal afleiden dat ook de samenwerking na die datum voortduurt. Ten slotte wordt de mogelijkheid van verwarring onderstreept door het gegeven dat, zoals eisers onweersproken en onderbouwd met concrete voorbeelden hebben aangevoerd, deze verwarring zich reeds enkele malen heeft voorgedaan. 

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3663, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Moser Baer India Ltd.

Octrooirecht, incident tot aanhouding, litispendentie.

“2.7. Door de voeging is Imation weliswaar partij geworden in de procedure, maar wel een partij met een bijzonder status. Imation kan niet zelf een vordering instellen, evenzo kan Philips niet een vordering instellen tegen Imation als gevoegde partij, bijvoorbeeld het spiegelbeeld van de vordering in de Amerikaanse procedure tussen Imation en Philips. Imation is geen tussenkomende partij maar een gevoegde partij. Als gevoegde partij mag zij MBI bijstaan in een geschil hier te lande tussen Philips en MBI.

2.8. Hieruit volgt ook dat deze Nederlandse procedure niet kan leiden tot een gezag van gewijsde tussen Philips en Imation met betrekking tot de CLA. Imation is in beginsel ook niet gebonden aan het gezag van gewijsde van een eindbeslissing in de onderlinge verhouding tussen Philips en MBI.

2.9. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor aanhouding in verband met litispendentie, er is geen kans op strijdige beslissingen tussen dezelfde partijen omtrent hetzelfde onderwerp. De aanhouding zal worden afgewezen. Partijen dienen voort te procederen waartoe Imation thans zal moeten antwoorden in de hoofdzaak.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-2883, Actavis B.V. tegen  Novartis A.G.

 Octrooirecht, geneesmiddelen. “4.31. Voor zover de voornoemde verwijzingen naar de mogelijkheid om het natriumzout van fluvastatine vorm te geven in een sustaine release formulering niet reeds meebrengen dat EP 320 nietig is omdat de uitvinding waarvoor het is verleend, niet nieuw is, moet gelet op die verwijzingen in ieder geval worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op basis daarvan op de prioriteitsdatum tot die uitvinding zonder inventieve denkarbeid zou zijn gekomen. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank slechts anders kunnen zijn, indien er sprake is van een vooroordeel dat de gemiddelde vakman daarvan zou weerhouden.”  Proceskosten: €130.000.00.

Lees het vonnis hier.