IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 5217

Eerst even voor jezelf lezen

lifeh.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 23 november 2007, KG ZA 07-572, Life Safety Products B.V. tegen Smeba Brandbeveiliging B.V.

“4.8. Het voorgaande maakt dat, voorshands geoordeeld, de Life Hammer van LSP niet kan worden beschouwd als een werk dat een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dit betekent, voorshands geoordeeld, dat de Life Hammer van LSP geen auteursrechtelijke bescherming geniet. De vraag of LSP wel rechthebbende is op de auteursrechten op de Life Hammer kan daarmee onbesproken blijven.”

Lees het vonnis hier.

legg.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 december 2007, KG ZA 07-1378, Bonnie Doon Europe B.V. tegen Angro Hosiery B.V. c.s.

“4.12. De voorzieningenrechter overweegt dat het modelrecht van Bonnie Loon geenszins impliceert dat Bonnie Loon een algeheel monopolie heeft verkregen voor het aanbrengen van kartelrandjes op leggings. Het criterium blijft immers dat inbreukmakend is hetgeen, kort gezegd, dezelfde algemene indruk maakt. Naar voorlopig oordeel maken de leggings met drie kartelrandjes dezelfde algemene indruk als de leggings met vier kartelrandjes. Het is Angro daar kennelijk ook om te doen: aanvankelijk heeft zij het model van Bonnie Doon gewoon nagemaakt door een legging met drie randjes op de markt te brengen; met de huidige vier randjes streeft zij nog steeds dezelfde algemene indruk na, hetgeen zij benadrukt door deze zo te verpakken dat slechts drie van de vier randjes zichtbaar zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5216

Verstek

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 6 december 2007, LJN: BIEF515, Vereniging Buma tegen Party Centrum Noordscharwoude Ltd.

Verstekvonnis. Horecagelegenheid maakt inbreuk op auteursrechtelijk beschermde muziekwerken en moet schadevergoeding en de werkelijk gemaakte proceskosten ex artikel 1019h Rv aan licentiehouder Buma betalen. 

Lees het vonnis hier.   

IEF 5215

Bloemen houden van mensen

bachfl.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, rolnr. 04/1662, Bach Flower Remedies Ltd. tegen Healing herbs Ltd.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Merkenrecht. De ingeschreven woordmerken van Flower Remedies verwijzen naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een product dat volgens de door dr. Bach ontwikkelde methode is vervaardigd. Hierbij is niet van belang of de aanduidingen op het moment van inschrijving daadwerkelijk werden gebruikt voor de beschrijving van dergelijke waren. Aanhouding i.v.m. mogelijkheid tot inburgering van beschrijvende woordmerken. Beeldmerken voldoende onderscheidend vermogen en dus niet nietig. Geen verschil tussen oud en nieuw Benelux Merkenrecht.

Flower remedies is houdster van een drietal Benelux-woordmerken en een tweetal Benelux-beeldmerken voor o.a. waren en diensten in de klassen 5 en 42. Flower remedies verzet zich tegen het gewezen vonnis tussen Flower remedies en Healing Herbs door de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2004. Zij richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de woordmerken “Bach” en “Bach Flower Remedies” nietig zijn daar deze aanduidingen ten tijde van de depots als generieke aanduidingen konden gelden dan wel als normale benamingen werden beschouwd door het in aanmerking komende publiek voor bloemen- of bloesemremedies die volgens de dr. Bach-methode zijn vervaardigd.

De woordmerken zijn gedeponeerd voor 1993 en hun geldigheid moet dan ook worden beoordeeld naar de BMW  zoals die gold vóór 1996. In zijn oordeel verwijst het hof naar het Postkantoor-arrest (HvJEG, 12 februari 2004, C-363/99), het Chiemsee-arrest (HvJEG, 4 mei 1999, C-108/97) en het Doublemint-arrest (HvJEG, 23 oktober 2003, C-191/01) en komt tot de vooroverweging dat tekens of benamingen die kunnen dienen ter aanduiding van de kenmerken van de waren en diensten waarvoor zij worden ingeschreven door eenieder ongestoord kunnen worden gebruikt. Bij de beoordeling of deze tekens of benamingen de betrokken waren en of diensten beschrijven dan wel dat dit in de toekomst redelijkerwijs valt te verwachten, is de opvatting van de betrokken kringen relevant. De inschrijving van een woord als merk moet dan ook, aldus het hof, “(…) worden geweigerd indien het in minstens een van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt.” In casu oordeelt het hof dat het relevante publiek wordt gevormd door “(…) de consument die geïnteresseerd is in natuurgeneeswijzen en dienovereenkomstige producten.”

De producten die Flower Remedies op de markt brengt zijn vervaardigd volgens de methode die door dr. Bach is ontwikkeld en vervolgens vrijelijk in het begin van de twintigste eeuw is gepubliceerd. Dit was dus voor de inschrijving/depots van Flower Remedies. Het hof is dan ook van oordeel dat de therapie en remedies van dr. Bach reeds enige bekendheid genoten bij het relevante publiek in de Benelux voordat de inschrijvingen door Flower Remedies waren verricht. Het hof komt tot het oordeel dat het niet gaat om:

11. “verwijzend gebruik naar de merken van Flower Remedies, maar om een verwijzing naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een volgens de methode van dr. Bach vervaardigd product. (…) de aanduidingen Bach, The Bach Remedies en Bach Flower Remedies kunnen en ten tijde van de depots/inschrijvingen konden dienen tot aanduiding van die eigenschappen of kenmerken van de desbetreffende waren en diensten. Daarbij is (…) niet van belang of de aanduidingen op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk werden gebruikt voor de inschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag is ingediend, of er andere aanduidingen bestaan of bestonden die gebruikelijker zijn of waren dan die waaruit het merk bestaat en of een groot dan wel een klein aantal concurrenten op het moment van de depots/inschrijvingen dan wel pas daarna belang kon hebben bij het gebruik van de aanduidingen.”

Vervolgens oordeelt het Hof dat de drie woordmerken beschrijvend/soortnamen zijn voor de waren en diensten waarvoor zij zijn ingeschreven en in zoverre elk onderscheidend vermogen missen.

Tot slot beroept Flower Remedies zich nog op de mogelijkheid dat haar (beschrijvende) woordmerken zijn ingeburgerd. Het hof geeft Flower Remedies de mogelijkheid om aan te tonen dat ondanks het feit dat de woordmerken beschrijvend van aard zijn het relevante publiek onderscheid maakt tussen de merken van Flower Remedies en de aanduiding “(bloesem- of bloemen)remedie vervaardigd volgens de methode van dr. Bach”.

Flower Remedies slaagt in haar beroep dat de beeldmerken, anders dan het oordeel van de rechtbank, niet nietig zijn. De enkele omstandigheid dat de in de beeldmerken voorkomende woorden op zich zelf beschrijvend zijn betekent nog niet dat de beeldmerken onderscheidend vermogen missen. Deze omstandigheid kan echter wel invloed hebben op de beschermingsomvang van de beeldmerken. Het Hof is van oordeel dat de beeldelementen aan het teken onderscheidend vermogen verschaffen. De mogelijkheid van verwording tot soortnaam geldt slechts voor woordmerken. Het betoog van Healing Herbs dat de beeldmerken misleidend zijn wordt niet gevolgd nu zij onvoldoende heeft onderbouwd dat het hier gaat om eigenschappen die de keuze voor een bepaald product zouden bepalen.

Healing Herbs wordt niet ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep en het hof verwijst de zaak naar de rol teneinde Flower Remedies de mogelijkheid te geven om aan te tonen dat de woordmerken zijn ingeburgerd.

Lees het arrest hier.

IEF 5214

Wanneer een muziekstuk een hit is

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 5 december 2007, LJN: BIEF361, SLAM!FM B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 14 maart 2007, in het geding tussen onder meer SLAM!FM, de minister en Radio 538 B.V.

Beroep in deze zaak over het uitzenden van “andere versies van een hits, die sterk op de hitversie lijken.” Bij de rechbank kwam het auteursrecht nog even ter sprake, het beroep is vooral Interessant voor liefhebbers van de media-bureaucratie. Het CvB oordeelt dat het Agentschap Telecom SLAM!FM terecht boetes heeft opgelegd wegens te veel hits en te weinig muziek.

“Het College heeft geoordeeld dat de vraag wanneer een muziekstuk een hit is door Agentschap Telecom goed is uitgelegd. Dit betekent dat SLAM!FM andere versies van een hit mag uitzenden, ook als deze sterk op de hitversie lijken. Het moet dan echter wel gaan om officieel uitgebrachte versies, dus niet de door SLAM!FM zelfgemaakte “edits”. SLAM!FM moet nu alsnog een boete van € 100.000,-- betalen en iedere keer als Agentschap Telecom constateert dat SLAM!FM te veel hits uitzendt een dwangsom.

In de tweede plaats heeft het College geoordeeld dat Agentschap Telecom het voorschrift, dat minimaal 95% van de tijd muziek moet worden gedraaid, onjuist heeft geïnterpreteerd. Bij de berekening van dit percentage is Agentschap Telecom ervan uitgegaan dat in geval van combinatie van spraak met muziek (zoals bij intro's en outro's en gedurende de tijd dat zogenoemde fillermuziek wordt uitgezonden ter begeleiding van de presentatie) die uitzendtijd zowel moet worden toegerekend aan zowel muziek als spraak. Volgens het College is dit echter onjuist, omdat op die manier tijd dubbel wordt gerekend, waardoor per uur meer dan 60 minuten zou worden uitgezonden. SLAM!FM moet ook op dit punt in de toekomst dwangsommen betalen als wordt geconstateerd dat SLAM!FM bij een juiste wijze van berekening weer te weinig muziek uitzendt.

Het belangrijkste argument van SLAM!FM, dat zij niet kon weten dat zij de voorschriften overtrad omdat niet duidelijk was wanneer sprake was van een hit en wanneer sprake was van muziek of niet, heeft het College afgewezen. Volgens het College is steeds duidelijk geweest wat de norm was.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 5213

Concurrerende tandpasta fabrikanten

proglasur.gifGerechtshof Amsterdam, 30 oktober 2007, LJN: BIEF134, Gaba B.V. tegen Glaxosmithkline Consumer Healthcare B.V. c.s.

Reclamezaak. Geschil tussen tandpasta fabrikanten Gaba en GSK over de vraag of, en zo ja, in hoeverre de reclamecampagnes van GSK met betrekking tot de werking van Proglasur tegen tanderosie misleidend zijn. 

Glaxosmithkline (GSK) zich heeft in 2006 haar nieuwe tandpasta Sensodyne Proglasur geïntroduceerd met een grootschalige reclamecampagne, waaronder twee TV-commercials. Gaba en GSK zijn het er over eens dat Proglasur een product is dat op zichzelf kan helpen te beschermen tegen tanderosie (al is die bescherming door een tandpasta volgens Gaba in alle gevallen inadequaat). Gaba stelt dat iedere verdere claim die GSK doet – "beschermen" tegen tanderosie, "helpen" tegen (de gevolgen van) tanderosie of (de gevolgen van) tanderosie "helpen te verhelpen" en "uniek", "nieuw", "speciaal ontwikkeld" of "beter" product – te ver gaat omdat, kort samengevat, in beginsel alle (voldoende) fluorhoudende tandpasta's eenzelfde werking hebben als Proglasur. GSK stelt echter dat zij niet meer claimt dan de kwalificaties dat Proglasur speciaal ontwikkeld is en het tandglazuur verhardt en helpt te beschermen tegen tanderosie.

Het hof stelt voorop dat: “4.3 (…)Voor een vordering gegrond op artikel 6:194 BW is vereist dat de mededeling misleidend is en heeft de rechter zich in het bijzonder af te vragen of de betrokken reclame een onjuiste voorstelling heeft gewekt of kan wekken bij het gemiddelde publiek, waarbij hij moet uitgaan van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, die zich bewust is van en zich niet laat beïnvloeden door het feit dat aan reclame vaak een zekere overdrijving eigen is. Van misleidende reclame is sprake wanneer deze zodanige onwaarheden of halve waarheden bevat dat het publiek in goed vertrouwen afgaat op de juistheid van de gedane mededelingen en als gevolg daarvan bij voorbeeld tot aankoop van de aangeprezen goederen overgaat. Niet is vereist dat men in een reclamemededeling steeds volledigheid betracht. Men mag van een zodanige mededeling slechts verlangen dat zij voldoende volledig is om te voorkomen dat het publiek door hetgeen wordt meegedeeld tot een verkeerde voorstelling omtrent relevante feiten wordt gebracht en aldus wordt misleid. Voorts geldt ingevolge artikel 6:195 lid 1 BW dat, als eiser (hier: Gaba) voldoet aan zijn stelplicht en aldus voldoende gemotiveerd aangeeft dat en waarom de betrokken mededeling misleidend is, de gedaagde (hier: GSK) de bewijslast heeft met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de in de mededeling vervatte of gesuggereerde feiten waarop het beweerde misleidend karakter van de mededeling berust, hetgeen voor een procedure in kort geding als de onderhavige meebrengt dat GSK de juistheid en/of volledigheid van de betrokken feiten aannemelijk heeft te maken.”

Gaba heeft er onder meer op gewezen dat GSK herhaaldelijk de uiting "Bescherm je gebit tegen tanderosie!" heeft gebruikt, en dat deze uiting suggereert dat de consument door het gebruik van Proglasur het ontstaan van tanderosie kan voorkomen. De voorzieningenrechter heeft deze stelling op zichzelf juist geoordeeld, maar daaraan toegevoegd dat, nu op de verpakking duidelijk staat vermeld dat Proglasur helpt te beschermen tegen tanderosie, daarover anders moet worden geoordeeld, omdat de consument door het woord "helpt" immers wordt gewaarschuwd dat hij voor het voorkomen van tanderosie niet alleen op het gebruik van Proglasur kan vertrouwen. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de (imperatieve) uiting "Bescherm je gebit tegen tanderosie!" door het gemiddelde publiek primair in elk geval als een aansporing zal worden gezien om iets tegen tanderosie te ondernemen, althans dat deze uiting niet zonder meer suggereert dat het gebruik van Proglasur vrijwaart tegen tanderosie. Relevant is daarbij dat de uiting luidt "Bescherm je gebit tegen tanderosie!", en niet bijvoorbeeld "Bescherm je gebit tegen tanderosie door middel van Proglasur!" of "Bescherm je gebit tegen tanderosie met behulp van Proglasur!" Bovendien neemt het hof daarbij in aanmerking dat in veel reclames dergelijke (zeer algemene) uitingen of uitroepen worden verwerkt en dat aan reclameuitingen (nu eenmaal) een zekere overdrijving eigen is.

In het incidenteel appèl beklaagt GSK zich bij het hof dat haar tweede TV-commercial (uit september 2006) misleidend is bevonden door de voorzieningenrechter, omdat door het gebruik van de woorden "wat kun je doen", na een visuele afbeelding van door beginnende tanderosie dunner en transparanter geworden tanden, de suggestie kan worden gewekt dat Proglasur tanderosie kan verhelpen of helpen verhelpen. Het hof kan GSK hierin niet volgen. “Hoewel de vraag "wat kun je doen" inderdaad een algemene open vraag is, zoals GSK stelt, kan daaraan niet de conclusie worden verbonden – zoals GSK wel doet – dat deze vraag nergens op aanstuurt en dat meerdere antwoorden mogelijk zijn. Als de TV-commercial in zijn geheel wordt bezien is de totaalindruk onmiskenbaar dat er iets te doen valt aan de reeds dunner en transparanter geworden tanden – de vraag die wordt gesteld luidt bijvoorbeeld niet: "wat kun je doen aan het voorkomen hiervan?" – en dat onder meer een tandpasta als Proglasur dat kan. Nu echter vaststaat dat tandglazuur dat ten gevolge van tanderosie is verdwenen niet kan worden hersteld door het gebruik van fluoride bevattende tandpasta, is deze commercial misleidend.” (4.16)

“4.19 In het vonnis waarvan beroep zijn de eerste en tweede TV-commercial beoordeeld en beide als misleidend aangemerkt. Over het misleidend karakter van de eerste TV-commercial zijn partijen het eens (tegen het oordeel van de voorzieningenrechter is door GSK althans geen grief gericht), terwijl de grief tegen het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de tweede TV-commercial niet kan slagen. De overige reclameuitingen die GSK met betrekking tot Proglasur heeft gehanteerd, zijn noch in eerste aanleg, noch in het onderhavige hoger beroep misleidend geoordeeld. Gelet hierop is juist dat slechts rectificatie via de televisie van de (twee) uitgezonden reclamespots is bevolen. Gelet op onder meer de mate van misleiding in die reclamespots, de intensiteit van de gevoerde campagnes en de belangen die voor Gaba op het spel stonden, acht het hof rectificaties als door de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep (onder 5.3) gegeven, passend. Tegen de klacht van Gaba dat de rectificaties tijdens een voetbalwedstrijd zouden zijn uitgezonden – zodat sprake was van een minder grote kijkdichtheid – heeft GSK gesteld dat dit slechts een van de twee rectificaties betrof en dat de doelgroep vooral vrouwen betrof waarvan een grote groep in elk geval geen voetbal zal hebben gekeken, welke stellingen door Gaba niet althans onvoldoende zijn weersproken.(…)”

Het hof bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht van 27 oktober 2006.

Lees het arrest hier.

IEF 5212

Concurrerende elektrische tandenborstels

sonicare.jpgRechtbank Utrecht, 3 december 2007, KG ZA 07-1106, Procter & Gamble Nederland B.V. tegen Philips Domestic Appliances and Personal Care B.V. c.s. (met dank aan Marjolein Driessen, Leijnse Artz).

Reclamezaak over superioriteitsclaims met betrekking tot elektrische tandenborstels van Philips en Procter & Gamble.

Philips brengt elektrische tandenborstels op de markt onder het merk Sonicare. Het nieuwste model is de Sonicare Flex Care. Procter&Gamble brengt onder het merk Oral-B concurrerende elektrische tandenborstels op de markt, waaronder de Oral-B Triumph, de Oral-B Vitality Sonic en de Oral-B Sonic Complete.

De rechtsvoorganger van Procter&Gamble (Gillette Groep Nederland) heeft in het verleden in diverse Europese landen uitgebreid met Philips geprocedeerd over reclameclaims met betrekking tot vorige modellen elektrische tandenborstels. Uiteindelijk is tussen partijen op 14 juni 2005 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat de aanduiding “new” voor een nieuw model elektrische tandenborstel vanaf zes maanden na de marktintroductie niet meer mag worden gebruikt.  

Procter & Gamble vordert in conventie een verbod terzake van zeven reclameclaims die door Philips zijn gebruikt in het kader van de introductie van de Sonicare Flex Care. De vorderingen van Procter & Gamble worden grotendeels toegewezen, omdat volgens de voorzieningenrechter op grond van artikel 6:194 en 6:194a BW sprake is van misleidende,  vergelijkende reclame.

De claims van Philips dat klinisch is bewezen dat de Sonicare FlexCare meer plaque verwijdert dan de Oral-B Triumph zijn volgens de voorzieningenrechter misleidend, omdat de door Philips overgelegde onderzoeksresultaten deze claims onvoldoende aannemelijk maken. Hetzelfde geldt voor de claim dat de Sonicare FlesCare meer plaque verwijdert dan andere toonaangevende tandenborstels, in aanmerking genomen dat op de Nederlandse markt uitsluitend tandenborstels van Philips en Oral-B als toonaangevend kunnen worden beschouwd.

Ook de vordering van Procter & Gamble terzake van de algemenere reclame claims van Philips, waarin impliciet of expliciet de Sonicare FlexCare wordt gepresenteerd als beter en/of effectiever dan de Oral-B tandenborstels is toewijsbaar, met dien verstande dat het Philips niet is toegestaan om reclameclaims openbaar te maken waarmee impliciet of expliciet de Sonicare FlexCare wordt gepresenteerd als beter en/of effectiever dan de elektrische Oral-B tandenborstels.

Philips vordert in reconventie een verbod terzake van een tiental reclameclaims van Procter & Gamble terzake van de Oral-B Triumph en de Oral-B Vitality Sonic. Het gevorderde verbod wordt alleen toegewezen terzake van de claim “Neu/Nouveau” op de voorkant van de Nederlandse verpakkingen van de Vitality Sonic, op grond van overtreding van de Settlement Agreement. Procter & Gamble heeft zich volgens de voorzieningenrechter niet schuldig gemaakt aan misleidende of onjuiste vergelijkende reclame.

Lees het vonnis hier.

IEF 5211

Loket gesloten

Jurlok.gifRechtbank Rotterdam, 29 november 2007, KG ZA 07-944, Stichting het Juridisch Loket tegen de Stichting Paralegal Expertise & Management (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Wel gemeld, nog niet besproken. Handelsnaamrecht. Stichting Juridisch Loket kan zich beroepen op handelsnaamrechten omdat zij een onderneming in de zin van de Handelsnaamwet is. Paralegal kan geen ouder handelsnaamgebruik aantonen. Overdracht domeinnaam juridischloket.info bevolen.

Stichting Het Juridisch Loket is de opvolger van de voormalige Bureaus Rechtshulp en wordt gefinancierd door de Raad voor de Rechtsbijstand. De rechtbank neemt aan dat de naam sinds 1 mei 2004 door de eiser wordt gebruikt. De Stichting maakt bezwaar tegen het gebruik van de naam Juridisch Loket door gedaagde Paralegal. Paralegal stelt echter dat zij reeds vanaf 12 november 2003 de handelsnaam Juridisch Loket gebruikt, aangezien zij de naam op die datum heeft ingeschreven in het handelsregister. Voorts stelt zij op 31 januari 2004 de domeinnaam juridischloket.info in gebruik te hebben.

De Rechtbank gaat eerst in op de vraag of Stichting Het Juridisch Loket een onderneming is in de zin van de Handelsnaamwet en zij zich op handelsnaamrechten kan beroepen:

 

"4.1 Er is sprake van een onderneming in de zin van de Handelsnaamwet indien materieel voordeel wordt nagestreefd. Dit materieel voordeel dient ruim te worden verstaan. Het Juridisch Loket heeft ten doel het realiseren van een effectieve en efficiënte toegang tot een kwalitatief goed stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. In dat kader verstrekt zij gratis juridische informatie en advies aan mindervermogenden. Zij beoogt daarmee onder meer die groep de kosten die aan commerciële juridische dienstverlening zijn verbonden, te besparen. Dit is voorshands aan te merken als een streven naar materieel voordeel in bovengenoemde zin. Ter uitvoering van dit streven begeeft het Juridisch Loket zich op de markt van de juridische dienstverlening. Zij heeft een aandeel in die markt en op grond van haar doelstelling belang bij het behoud en versterking van dat marktaandeel. Een en ander leidt tot het voorlopig oordeel dat het Juridisch Loket een onderneming in de zin van de Handelsnaamwet is."

Paralegal slaagt er niet in aan te tonen dat zij de naam Juridisch Loket eerder gebruikte dan Het Juridisch Loket. Haar stelling dat er geen verwarring tussen beide stichtingen zou zijn, neemt de Rechtbank niet aan:

4.4 Dat het gebruik van de handelsnaam Het Juridisch Loket door het Juridisch Loket van oudere datum is dan het gebruik door Paralegal van de handelsnaam www.juridischloket.info. Dat betekent dat het Juridisch Loket vanaf juni 2004 bescherming toekomst op grond van artikel 5 Handelsnaamwet tegen het gebruik van jongere, op haar handelsnaam gelijkende handelsnamen, voor zover er bij het publiek verwarring van de ondernemingen te duchten is. Dat die verwarring in dit geval te duchten is, is evident. Dat Paralegal “verkeerde bezoekers” altijd doorverwijst naar het Juridisch Loket, wat daar ook van zij, doet daar, anders dan Paralegal lijkt te betogen, niet aan af. Integendeel. Het bevestigt het gevaar van verwarring alleen maar.

Verbodsvordering en vordering tot overdracht domeinnaam juridisch loket.info worden toegewezen, evenals de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten ad € 19.235,-,

Lees het vonnis hier.

IEF 5210

Aller tijden (3)

vanb.JPGRechtbank Amsterdam, 5 december 2007, HA ZA 07-556, Marcel van Basten tegen Dutch Filmworks B.V. (met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy).

Portretrecht Marcel van Basten. Gedaagde maakt met doelpunten-DVD inbreuk op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Dit leidt dat  niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid.

Een verbod is niet disproportioneel, zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd. Geen werkelijke proceskostenvergoeding: “Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad.”

“Van Basten is met de voornaam Marco bekend geworden als een van de beste voetballers tot nu toe. Hij speelde als profbij AFC Ajax, AC Milan en in het Nederlands elftal, en is thans coach van dat elftal.” Gedaagde Dutch Filmworks heeft medio november 2006 een DVD op de Nederlandse markt gebracht met de titel “De mooiste doelpunten aller tijden” (Deel 2). Op de DVD zijn in totaal 29 doelpunten van Van Basten te zien.

Van Basten maakt op grond van het hem toekomende porterecht bezwaar tegen de DVD. Dutch Filmworks meent echter over  een licentie beschikken, en stelt bovendien dat het ”hoogst gebruikelijk is dat profvoetballers hun zogenoemde “imagerechten” licentiëren aan clubs, nationale en internationale voetbalbonden en uiteindelijk ook aan derden” en dat het in dit verband dan ook op de weg van Van Basten ligt om aan te tonen dat hij zijn portretrecht niet heeft overgedragen aan AC Milan, Ajax en de KNVB.  De rechtbank kan zich echter niet vinden in de stellingen van eiser. Een samenvatting in citaten:

“4.3. Dutch Filmworks heeft zich er vervolgens op beroepen dat zij in ieder geval te goeder trouw was, gelet op de volgens haar uitstekende reputatie van Sandra Carter en — wederom — gelet op de geldende licentiepraktijk in de voetbalsport. Nu zij niet stelt dat zij aldus daadwerkelijk een licentie heeft verkregen en ook overigens niet valt in te zien hoe dat juridisch dan vorm zou moeten worden gegeven, gaat de rechtbank er van uit dat dit verweer slechts in het kader van de vraag naar de toerekenbaarheid als bedoeld in artikel 6:162 BW is gevoerd. De beantwoording van deze vraag zal later aan de orde komen.

4.4. Dutch Filmworks heeft ook nog naar voren gebracht dat het uiterst aannemelijk is dat Van Basten zijn portretrechten al lang heeft vergeven. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit als een zelfstandig verweer moet worden beschouwd, dan wel als een nadere inkleuring van de gestelde goede trouw aan de zijde van Dutch Filmworks. Daarnaast is niet zonneklaar wat in de visie van Dutch Filmworks moet worden verstaan onder het vergeven van portretrechten (zij spreekt in dit verband ook van “wegtekenen”). Een overdracht van portretrechten, inhoudende dat Van Basten zijn rechten heeft prijsgegeven, lijkt in strijd met tekst en strekking van 21 AW en is overigens niet bij wet geregeld. Indien is bedoeld te stellen dat Van Basten zijn rechten aan een of meer partijen heeft gelicentieerd, dan is daarmee nog niet vastgesteld dat Dutch Filmworks zich op enig recht kan beroepen. Een en ander brengt mee dat voornoemde argumentatie, bij gebreke van een genoegzame juridische en/of feitelijke onderbouwing, moet worden verworpen. Er is geen reden om Van Basten te laten aantonen dat hij zijn portretrechten niet heeft overgedragen aan AC Milan, AFC Ajax en/of de KNVB.

4.5. Subsidiair heeft Dutch Filmworks gesteld dat met de inhoud van de DVD noch met het omslag daarvan enig recht van Van Basten is geschonden.

4.6. Met betrekking tot de DVD is daarbij allereerst - uitvoerig - betoogd dat de beelden die daar op te zien zijn, sportprestaties betreffen die niet beschermd worden door enig intellectueel eigendomsrecht. Van Basten kan uit dien hoofde geen rechten doen gelden, zo voert Dutch Filmworks aan. Dit betoog mist in dit geding echter relevantie, nu Van Basten dergelijke bescherming ook niet inroept. Het is immers niet de sportieve prestatie die hij ten grondslag legt aan zijn vordering, maar uitsluitend het ongeautoriseerd gebruik van zijn portret. Niet betwist door Dutch Filmworks is dat in de fragmenten waarin doelpunten van Van Basten zijn te zien, sprake is van een portret (portretten) in de zin van artikel 21 AW.

4.7. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat Van Basten in de uitoefening van zijn beroep een uitzonderlijk grote mate van verzilverbare populariteit heeft verworven. Dutch Filmworks bestrijdt echter wel dat hij een redelijk (materieel) belang in de strijd kan werpen
tegen het gebruik waar het in dit geval om gaat. Dat betreft namelijk geen merchandise of reclame, en heeft evenmin betrekking op een uitsluitend aan Van Basten gewijde uitgave. Deze visie acht de rechtbank echter te beperkt. Voor het aanmerking nemen van een redelijk materieel belang is niet zozeer beslissend of het gebruik kan worden gekenschetst als merchandise of reclame, maar of sprake is van een vorm van gebruik die uitsluitend of ten minste in hoofdzaak gericht is op het commercieel uitbuiten van iemands verzilverbare populariteit. Dat is mogelijk — het hangt vanzelfsprekend steeds af van de context - niet het geval indien sprake is van illustrerend portretgebruik in een uitgave die tot doel heeft te informeren over de (geschiedenis van de) voetbalsport, een voetbaltoernooi of een bepaalde club. De DVD van Dutch Filmworks heeft echter een ander karakter. Het betreft een compilatie van doelpunten die niet ter illustratie van enige verhandeling dienen, maar het wezen van het product vormen. Los van de prestaties die aldus te zien zijn - geen onderwerp van dit geschil - is daarbij steeds sprake van portretgebruik van de betreffende doelpuntenmakers, in ieder geval (zie hiervoor onder 4.6.) bij de doelpunten van Van Basten.

Zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker. Van Basten’s doelpunten vormen voorts één van de speerpunten van de DVD, hetgeen nog eens benadrukt wordt door de afbeelding van zijn beeltenis op het omslag. Aldus wordt Van Basten’s populariteit verzilverd, waartegen hij zich op grond van een redelijk materieel belang kan verzetten. Anders dan Dutch Filmworks meent leidt dat nog niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid. In dit geding is uitsluitend de wijze van gebruik door Dutch Filmworks aan de orde; andere gebruiksvormen vergen een afzonderlijke en mogelijk tot andere uitkomsten leidende beoordeling.

4.8. Afzonderlijk met betrekking tot het omslag heeft Dutch Filmworks zich nog op het standpunt gesteld dat wanneer een portret in een uitgave is opgenomen, dit portret tevens op het omslag van die uitgave mag worden gebruikt. De jurisprudentie waar zij in dit kader naar verwijst (president rechtbank Amsterdam 4 december 1997, KG 1998, 26) ziet echter op een portret dat rechtmatig in de uitgave was opgenomen en dat vervolgens ook op het omslag mocht worden afgebeeld. Hier is die situatie niet aan de orde. Van Basten kan zich ook tegen het gebruik van zijn portret op het omslag verzetten.

4.9. Van Basten heeft zich ook op een immaterieel belang beroepen, in die zin dat hij zich tegen de commercialisatie van zijn “persona” wenst te verzetten. Hij heeft in dit kader verwezen naar het Discodanser-arrest (HR 2 mei 1997, NJ 1997, 661). Van Basten heeft er recht op verschoond te blijven van ongewilde exploitatie, zo meent hij, en voegt daar onweersproken aan toe dat hij sinds enige tijd in beginsel geen toestemming meer geeft voor het gebruik van zijn portret voor commerciële doeleinden. Volgens Dutch Filmworks is het Discodanser-arrest hier niet van toepassing, nu hier geen sprake is van een reclameuiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Discodanser-arrest echter een wijdere strekking. Niet valt immers in te zien waarom wel verzet mogelijk zou zijn tegen ongewenste associatie met een bepaald product via een reclameuiting, maar niet tegen associatie via portretgebruik met het product zelf. Dat neemt niet weg dat Van Basten tegenover de betwisting door Dutch Filmworks zich onvoldoende heeft ingespannen om deugdelijk te onderbouwen dat hij daadwerkelijk in zijn persoon is aangetast, rekening houdend met de omstandigheid dat hij als bekende persoon enig incasseringsvermogen dient te hebben in kwesties als deze. Aldus is in dit geding onvoldoende voor het voetlicht gekomen dat Van Basten ook op grond van dit belang een recht heeft om zich te verzetten tegen het betwiste portretgebruik.

4.10. De conclusie moet zijn dat Dutch Filmworks met de DVD inbreuk heeft gemaakt op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Een verbod op verhandeling van de DVD is een adequate maatregel om in ieder geval voortduring van de inbreuk tegen te houden. Disproportioneel is die maatregel niet reeds vanwege de omstandigheid dat naast Van Basten ook andere voetballers op de DVD voorkomen. Het gebruik van het portret van Van Basten vormt een substantieel deel van de inhoud van de DVD, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd.

4.11. Met betrekking tot de schadevordering is van belang dat Dutch Filmworks zich niet met succes kan beroepen op haar beweerdelijke goede trouw. In dit geding staat vast dat de DVD medio november 2006 op de markt is gekomen. Niet betwist is dat Van Basten via zijn zaakwaarnemer nog in diezelfde maand bezwaar heeft gemaakt, zodat in ieder geval vanaf dat moment Dutch Filmworks niet bepaald gerust kon zijn met betrekking tot de vraag of verdere verhandeling door de beugel kon. Dat zou wellicht anders zijn indien Dutch Filmworks ondanks de bezwaren van Van Basten op goede gronden kon menen dat verdere verhandeling niettemin juridisch niet op beletselen stuitte, maar daarvan is - zoals hiervoor reeds is overwogen - niet gebleken.

Ook in de uiterst korte periode voor het eerste bezwaar van Van Basten kon Dutch Filmworks er niet zonder meer van uitgaan dat het goed zat. Het contract met Sandra Carter biedt, zoals Van Basten onbetwist heeft gesteld, op het punt van de portretrechten geen uitsluitsel. Reeds hierom had het op de weg van Dutch Filmworks gelegen nader onderzoek te doen. Dat Sandra Carter een gerenommeerd bedrijf is moge zo zijn, maar maakt nog niet dat rechten worden verstrekt waarvan de overeenkomst zelf geen (expliciete) melding maakt. De conclusie moet zijn dat de inbreuk toerekenbaar is aan Dutch Filmworks en dat zij in beginsel de door Van Basten geleden schade moet vergoeden.

4.12. Ter comparitie heeft Van Basten - uiteindelijk - gesteld dat de materiële schade bestaat uit gederfde royaltyinkomsten. Dutch Filmworks heeft op zichzelf niet afzonderlijk betwist dat Van Basten in dit soort gevallen een licentievergoeding kan bedingen. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat Van Basten, ware het hem gevraagd, geen toestemming zou hebben gegeven, maar dat maakt nog niet dat hij geen schade heeft geleden De rechtbank is van oordeel dat een hierop gebaseerde begroting van de geleden schade in dit geval als de meest adequate vorm van schadeberekening dient te worden beschouwd. Van een begroting op basis van de genoten winst kan dat niet worden gezegd, nu de DVD niet uitsluitend aan Van Basten is gewijd en er te veel complicaties optreden bij de beantwoording van de vraag in hoeverre het gebruik van het portret van Van Basten aan de uiteindelijke winst - zo die er is - heeft bijgedragen. De op deze wijze van berekening gebaseerde vordering zal daarom worden afgewezen.

4.15. Als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij dient Dutch Filmworks de gedingkosten te dragen. Voor vergoeding van de volledige proceskosten op basis van artikel 1019h Rv is in dit geding echter geen plaats. Een vordering wegens inbreuk op het portretrecht zoals bij dit geding ingesteld betreft geen vordering die is gericht op handhaving van een recht van intellectuele eigendom als bedoeld in artikel 1019 Rv. Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad. Dit geldt ook indien het gaat om een zaak waarin een puur commercieel belang, namelijk verzilverbare populariteit, centraal staat.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht over Deel 1 van de DvD: De Zaak Bergkamp: IEF 3239.

IEF 5209

Rijmen en dichten

Arnoud Engelfriet lust er wel pap van: “Om in de Sinterklaas-sfeer te blijven: De Auteurswet 1912, althans hoofdstuk 1 daarvan, in dichtvorm. Een speculaaspop voor wie alle verwijzingen naar jurisprudentie weet te herkennen.”

Lees hier meer.

IEF 5208

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Arnhem, 22 november 2007, KG ZA 07-619, Coenraads tegen Stichting EDICT.

“Uit hetgeen in conventie is overwogen blijkt dat de auteurs- en naburige rechten en de daarmee samenhangende exploitatierechten op de Levende Boeken ‘ruim’ voorlopig geoordeeld bij Coenraads liggen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Utrecht, 3 december 2007, KG ZA 07-1106, Procter & Gamble Nederland B.V. tegen Philips Domestic Appliances and Personal Care B.V. c.s. (met dank aan Marjolein Driessen, Leijnse Artz). 

Reclamerecht. “gebied Philips (…) het openbaarmaken van reclameclaims (uitingen in woord en/of beeld) waarmee de Sonicare Flexcare als nieuwste evolutie in mondverzorging en/of nieuwe standaard voor effectieve verwijdering van plaque wordt gepresenteerd te staken of gestaakt te houden.”

Lees het vonnis hier.