IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 4959

Boip Berichten

Berichten van de BOIP website:

1. "Op 10 oktober 2007 hebben de Nederlandse Staatssecretaris van Europese Zaken, Frans Timmermans en de Directeur-Generaal van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom, Edmond Simon, de zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de in Den Haag gevestigde Benelux-Organisatie ondertekend."

Lees hier meer

2. Aangepaste procedure voor opschorting opposities bij een rechterlijke vordering

Lees hier meer

IEF 4958

Zandlopen

Na de Gouden Peren van Mr. is het nu weer tijd voor de Gouden Zandlopers van advocatie.nl (en binnenkort de Gouden Besjes en Baasjes voor de beste gepensioneerde  IE-juristen?). De eerste nominaties voor de Zandlopers zijn al binnen:

1.Christiaan Alberdingk Thijm  (SOLV Advocaten): Christiaan heeft in korte tijd naam weten te maken in zijn vakgebied, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn kantoor. Hij geldt als één van de "opinion leaders" op het gebied van het ICT recht, maar schuwt ook het diepgravend juridisch debat niet. Hij sleepte dan ook terecht Gouden Zandlopers binnen (in 2003 voor beste IE/IT advocaat en later voor beste niche kantoor). Bovendien zie je aan de nominaties al hoe sportief hij is!"
Genomineerd door Tobias Cohen Jehoram 17 okt 2007 18:40

"2. Tobias Cohen Jehoram  (De Brauw Blackstone Westbroek): Tobias Cohen Jehoram (TCJ) was in 2005 al de terechte winnaar van de Gouden Zandloper in deze categorie. Hij heeft een bloeiende praktijk, waarbinnen hij het hele spectrum van het IE-recht behandelt. Hij staat bekend als een zeer inhoudelijk gedegen advocaat, die graag baanbrekende zaken behandelt. Naast zijn werk geeft hij ook les aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij werkt op dit moment aan een standaardwerk over het merkenrecht.
Genomineerd door Christiaan Alberdingk Thijm 17 okt 2007 18:29.

Nomineren voor de Zandlopers kan tot 5 november. Lees hier meer.

IEF 4957

Namaak op modelrechtelijke grondslag

Esprit.jpgRechtbank ’s-Gravenhage,17 oktober 2007, KG ZA 07-1168, G-Star International B.V. tegen Esprit Europe B.V.

Wel gemeld, nog niet besproken uitspraak in kort geding (met plaatjes). Grensoverschrijdende inbreuk op niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen. Tevens beroep op auteursrecht en slaafse nabootsing. Compensatie van proceskosten.

Eiseres G-Star heeft acht kledingontwerpen op de markt gebracht: (a) een jas ‘Mash Jacket’ (introductie 2004), (b) een blazer ‘Sniper Blazer’ (2006), (c) een T-shirt ‘Skort’ (2006), (d) een vest ‘Clinter Cardigan’ (2006), (e) een jas ‘Midnight Art Jacket’ (2006), (f) een capuchontrui ‘Tex Hooded Knit’ (2006), (g) een spijkerbroek ‘Core Custom’(2005) en (h) een jas ‘Motor Safety Plus Jacket (2004). G-Star stelt dat Esprit deze collectie heeft nagemaakt en beroept zich met betrekking tot de gehele collectie op haar auteursrecht en slaafse nabootsing en wat betreft de kledingstukken b tot en met g op haar niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht. De voorzieningenrechter beoordeelt elk kledingstuk afzonderlijk mede aan de hand van het steeds door Esprit aangegeven zogenaamde ‘Umfeld’ (ook wel ‘de rest van de markt’, IEF).

Niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen
Een model, dat nieuw is en een eigen karakter heeft, wordt gedurende drie jaar met ingang van de datum waarop het model voor het eerst binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar is gesteld, als niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel beschermd (art. 11 lid 1 GModVo). De kledingontwerpen b, c, e en g van G-Star zijn volgens de voorzieningenrechter nieuw en hebben een eigen karakter, zodat deze als niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen bescherming toekomen. De overeenkomsten tussen deze kledingstukken en die van Esprit zijn volgens de rechter van dien aard dat de ontwerpen van Esprit niet kunnen worden gekwalificeerd als zijnde voortvloeiend uit onafhankelijk scheppend werk door een ontwerper van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij het door G-Star geopenbaarde model niet kende, met andere woorden: deze ontwerpen van Esprit zijn namaak in de zin van art. 19 lid 2 GModVo.

Interessant is de overweging van de voorzieningenrechter ten aanzien van het door Esprit aangegeven Umfeld. Het overleggen van via internet gevonden afbeeldingen van oudere ontwerpen van derden blijkt niet afdoende voor het aantonen dat er sprake is van onafhankelijk scheppend werk. “4.7.4. (…) Nu aangenomen moet worden dat in het ontwerpcentrum in elk geval eigen ontwerpen zullen worden gearchiveerd, had Esprit langs die weg aannemelijk kunnen maken dat er sprake was van eigen werk. In plaats daarvan heeft Esprit –naar eigen zeggen - zich beperkt tot dagenlang internetten waarbij zij het Umfeld kennelijk heeft gezocht bij anderen en niet bij haarzelf (…).”

Auteursrecht
Aangezien de jassen (a) ‘Mash Jacket’ en (h) ‘Motor Safety Plus Jacket’, welke in juli 2004 op de markt zijn gebracht, geen bescherming toekomt als niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen beroept G-Star zich op haar auteursrecht. Het beroep op auteursrecht slaagt niet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze jassen niet aan te merken als oorspronkelijke werken die het persoonlijk stempel van de maker dragen.

Slaafse nabootsing
Met betrekking tot de kledingstukken b, c, e en g heeft de rechter geoordeeld dat sprake is van namaak. “Wat betreft deze kledingstukken is het beroep van G-Star op slaafse nabootsing zonder belang. Wat betreft de overige kledingstukken geldt dat aannemelijk is dat Esprit zich bij de samenstelling van haar eigen collectie heeft laten inspireren door de overige kledingstukken uit de Collectie van G-Star. Van verwarring is evenwel geen sprake. De vorderingen op grond van slaafse nabootsing zullen daarom worden afgewezen.” (4.13.)
 
Grensoverschrijdend verbod
De voorzieningenrechter beveelt Esprit iedere verdere inbreuk op de exclusieve Gemeenschapsmodelrechten van G-Star te staken en gestaakt te houden in de lid-staten van de Europese Unie, in het bijzonder te staken en gestaakt te houden ieder vervaardigen, inkopen, afbeelden, verkopen, ter verkoop aanbieden, verhandelen, importeren en/of exporteren van de kledingstukken welke zijn nagemaakt van de kledingstukken b, c, e en g van G-Star.

Proceskosten
“4.19. Partijen hebben over en weer de hoogte van de gevorderde proceskosten betwist. De voorzieningenrechter zal aan die discussie voorbij gaan omdat gegeven de intrekking van het merkenrechtelijk deel van de vorderingen, waartegen Esprit wel verweer heeft gevoerd en voorbereid, en de afwijzing van de vorderingen met betrekking tot vier van de acht kledingstukken, geoordeeld moet worden dat compensatie van kosten in dit geval geboden is.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4956

Het maritieme gedeelte

signs2.gifGerechtshof Arnhem, 25 september, LJN: BB6246, Stell GmbH tegen geïntimeerden.

Auteursrecht. Geschil over het gebruik van pictogrammen voor de scheepvaart in een catalogus. De gronden waarop eiser Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, kunnen het hof  niet overtuigen. Of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt doet dan ook niet meer terzake.

De eerste rechter heeft het door Stell gedane beroep op auteursrecht verworpen omdat zij voldoende aannemelijk achtte dat Stell auteursrechtelijk bezien niet de maker is van zijn catalogus, maar hij juist de inhoud van de catalogus van Intersign (een Noorse producent van pictogrammen, met wie Stell eerder heeft samengewerkt) als voorbeeld heeft genomen. In casu stelt het hof echter voorop dat het er, anders dan de eerste rechter tot uitgangspunt nam, niet om gaat of voldoende aannemelijk is dat Stell niet de maker van de catalogus is, maar of voldoende aannemelijk is dat zij dat wél is.

Eiser Stell heeft het standpunt ingenomen dat geïntimeerde sub 1 met haar op internet verschenen catalogus het auteursrecht van Stell op de door deze gevoerde catalogus heeft geschonden, niet door deze catalogus integraal over te nemen (want partijen zijn het erover eens dat de beide catalogi niet identiek zijn), maar door daaraan een aantal oorspronkelijke elementen te ontlenen. Daarbij heeft Stell aangegeven dat hij niet op alle elementen van zijn catalogus auteursrecht pretendeert en met name in het algemeen ook niet op de verschillende in de catalogus voorkomende signs. Die immers volgen in het algemeen uit de standaardisering en normering in de scheepvaart en zijn niet door hemzelf gemaakt. De door geïntimeerde sub 1 ontleende oorspronkelijke elementen van de catalogus van Stell zijn volgens deze vooral door hem gemaakte selecties van die signs en de volgorde waarin hij die heeft weergegeven. Als ontleende elementen noemt Stell o.a. de voorkomende selectie en volgorde van weergave van een aantal signs, het ontwerp van de bij bepaalde signs gebruikte cijfers, bepaalde posters, een bepaald stuk tekst en bepaalde minisymbolen.

Geïntimeerden bestrijden dat Stell als maker van die elementen kan worden aangemerkt en stelt dat zij die elementen met toestemming van Intersign heeft ontleend aan de door deze uitgegeven catalogus 2004 en dat Intersign de maker daarvan is, van wie Stell de bewuste elementen heeft overgenomen. Stell bestrijdt niet dat de omstreden elementen in de Intersign-catalogus ook voorkomen, maar verklaart dat uit het feit dat hij in het verleden met Intersign heeft samengewerkt en dat Intersign in het kader daarvan tot ontlening aan de Stell-catalogus gerechtigd was. De samenwerking is echter inmiddels beëindigd en ook Intersign zou tot deze ontlening niet meer gerechtigd zijn.

De gronden waarop Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, overtuigen het hof echter niet. De schriftelijke verklaringen van medewerkers van Stell impliceren niet dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de Intersign-catalogus, maar slechts dat zij geen gebruik hebben gemaakt “van bestanden van Intersign” en Intersign zelf verklaart de signs zelf gemaakt te hebben. Dat geïntimeerden gebruik zouden hebben gemaakt van gefalsificeerd bewijsmateriaal is volgens het hof niet aangetoond en ook overigens ziet het hof geen redenen om uitgesloten te achten dat Intersign, althans een ander dan Stell de maker is van de elementen over welker overname Stell zich beklaagt.

Nu het hof Stell niet als de maker kan aanmerken en gesteld noch gebleken is dat Stell anderszins als auteursrechthebbende op de catalogus kan worden aangemerkt, doet niet meer terzake of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en komt daarbij tot een proceskostenveroordeling van totaal € 6.328,82 (deze keer exclusief BTW). Daarbij heeft het hof de kosten van de eerste aanleg buiten beschouwing gelaten, omdat de eerste rechter daarover al heeft geoordeeld en geïntimeerden geen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld.

Lees het arrest hier.

IEF 4955

Anti-Namaak Handelsovereenkomst

Persbericht: European Commission seeks mandate to negotiate major new international anti- counterfeiting pact. The European Commission has announced today that it will seek a mandate from European Member States to negotiate a new Anti Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) with major trading partners, including the US, Japan, Korea, Mexico and New Zealand. Such an agreement would strengthen efforts to protect European intellectual property around the world, a key part of the EU's Global Europe trade strategy. ACTA’s goal is to provide a high-level international framework that strengthens the global enforcement of intellectual property rights and helps in the fight to protect consumers from the health and safety risks associated with many counterfeit products.

EU Trade Commissioner Peter Mandelson said: "Europe has always been at the forefront of global attempts to protect intellectual property rights and fight counterfeiting. A new international anti-counterfeiting treaty will strengthen global cooperation and establish new international norms, helping to create a new global gold standard on IPR enforcement."

Lees hier meer.

IEF 4954

Heffingsberichten

De Volkskrant bericht: “Alle artiesten krijgen kopiegeld. Stichting Thuiskopie hoopt eind volgend jaar alle artiesten, acteurs, schrijvers, regisseurs hun rechtmatige vergoeding te kunnen geven voor het kopiëren van films, tv-programma’s en muziek op blanco dvd’s en cd’s. ‘Als het aan ons ligt, zullen de fabrikanten geen cent terugkrijgen’, zegt manager Hester Wijminga.

(…) Minister Hirsch Ballin wil nog dit jaar via een algemene maatregel van bestuur afdwingen dat de overtollige gelden worden teruggeven aan de fabrikanten. Eind 2005 stond er bij de Stichting 57 miljoen euro op de bank. Het voornemen van de minister heeft de woede opgewekt van de door acteur Huub Stapel en muzikante Berdien Stenberg opgerichte IRDA (International Rights Distribution Agency), die vindt dat de creatieve geesten recht hebben op het geld. Zij verwijten Thuiskopie laksheid en onbekwaamheid. IRDA denkt zelf veel geschikter te zijn om het geld te verdelen.”

Lees hier meer (met rekenvoorbeeld hoe Marco Borsato zijn vergoeding krijgt ).

IEF 4953

Een enkele verwijzing

Rechtbank 's-Gravenhage, 17 oktober 2007, LJN: BB5893, Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V.

Reclamerecht. Uitgebreide samenvatting Rechtspraak.nl: Kern van het geschil in conventie betreft de vraag of de Brief die door KPN is verstuurd als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. KPN erkent dat dit het geval is ten aanzien van niet-klanten van Pretium die de Brief (volgens KPN: abusievelijk) hebben ontvangen. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat dit ook het geval is ten aanzien van klanten van Pretium die de Brief hebben ontvangen. KPN had zich dienen te beperken tot een enkele verwijzing naar Pretium.

Het verweer van KPN dat de Aanvullende afspraken niet van toepassing zouden zijn op klachten die dateren uit de tijd vóórdat deze afspraken werden gemaakt, treft geen doel, nu uit die afspraken moet worden afgeleid dat deze bedoeld zijn als een in overleg met OPTA samengesteld totaalpakket om aan bestaande en toekomstige verwarring bij consumenten een einde te maken en de werkwijze van aanbieders van vaste telefoniediensten - gegeven hun zeer felle concurrentiestrijd - in dat opzicht in goede banen te leiden. Doch ook als zou gezegd moeten worden dat KPN gehouden was nadere informatie te vragen over voor de Aanvullende afspraken ingediende klachten, is onbegrijpelijk waarom KPN haar Brief daartoe niet beperkt heeft. Nu zij een brief heeft verstuurd met een veel verdere strekking - het marketingaspect lijkt te overheersen - dient, ook als KPN gehouden zou zijn nadere informatie op te vragen, de Brief als onrechtmatig aangemerkt te worden.

In reconventie is de vraag aan de orde of - kort gezegd - de verkoopmethoden van Pretium onrechtmatig zijn jegens KPN. KPN stelt dat dit het geval is en ter onderbouwing daarvan heeft zij enkele klachten van eindgebruikers in het geding gebracht. Voorts heeft KPN in haar pleitnota uitvoerig geciteerd uit onder meer brieven van eindgebruikers aan KPN en telefoontranscripties van gesprekken tussen KPN en eindgebruikers. KPN heeft het gemotiveerde verweer van Pretium bestreden, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet overtuigend weerlegd.

Voorts moet worden voorbijgegaan aan voorbedoelde citaten uit de pleitnota van KPN. Deze zijn afkomstig uit een omvangrijke set producties die eerder na een gehonoreerd bezwaar van Pretium ten aanzien van het tijdstip van de mogelijkheid van kennisname door de voorzieningenrechter is geweigerd wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde. In dat licht bezien verdraagt het dienen als bewijsmateriaal van de geweigerde producties zich niet goed met de strekking van artikel 85 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De desbetreffende individuele reacties van eindgebruikers - die overigens als klachten door Pretium zijn betwist - dienen daarom buiten beschouwing te blijven. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat KPN thans niet aannemelijk heeft gemaakt dat Pretium jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. 

Lees het vonnis hier.

IEF 4952

De publieke beschikbaarheid

Kamervragen met antwoord 2007-2008. nr. 151, 2e Kamer. Vragen van de leden Jasper van Dijk en Kant (beiden SP) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over persoonlijk financieel gewin voor wetenschappelijk onderzoek. (Ingezonden 29 augustus 2007); Antwoord

1. Klopt het dat u van plan bent om wettelijk vast te leggen dat onderzoekers een vast percentage
van de opbrengsten van hun ontdekkingen krijgen?

Antwoord:
De huidige Octrooiwet regelt dat de opbrengsten van octrooien die voortkomen uit het werk van onderzoekers bij de instellingen ten goede komen aan de instelling, en dat de instelling een deel van deze opbrengsten ten goede kan laten komen van de betrokken onderzoekers. In de praktijk wordt dit door de instellingen heel divers ingevuld. In de Verenigde Staten is in de Bay-Dole Act veel strakker geregeld dat onderzoekers recht hebben op een deel van de opbrengsten van de octrooien die op hun werk gebaseerd zijn. Ik heb met de minister van Economische Zaken afgesproken dat zal worden bezien of onze wetgeving in de richting van de Bay-Dole Act kan worden aangepast.

7. Deelt u de mening dat met publiek geld gefinancierde ontdekkingen in het publieke domein behoren te blijven en dus voor iedereen beschikbaar dienen te zijn?

Antwoord:
Ja, en dat gebeurt ook. Octrooien beperken het commerciële gebruik door derden, niet de publieke beschikbaarheid van kennis.

Lees hier meer

IEF 4951

Octrooikosten

1stekamer.bmpKamerstuk 30975, nr. C, 1e Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en enige andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 van 2006 (Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995); Nota n.a.v. het verslag

"De leden van de VVD-fractie vragen of in het verlengde van de in de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden Aptroot en Gesthuizen, niet alleen innovatievouchers gebruikt kunnen worden voor het aanvragen van een octrooi, maar ook de fondsen die opgebouwd zijn op basis van de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (WBSO)."

"Om de octrooikosten voor het innoverend MKB te verlagen wordt op het moment een aantal maatregelen voorgesteld die het Rijksoctrooisysteem aanzienlijk goedkoper maken....Verder zijn er diverse mogelijkheden waarbinnen octrooikosten gesubsidieerd kunnen worden, zoals de Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP’s), de Technologische Topinstituten (TTI’s) en het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik). Ook kent de Subsidieregeling Kennis Exploitatie (SKE) een octrooimodule. Een aanvrager kan ook in dat verband subsidie aanvragen voor kennisbescherming. Tot slot is er nog het Programma Starters op Buitenlandse markten (PSB). Aanvragers komen daarbij in aanmerking voor een subsidie voor het regelen van een octrooi dat geldt op buitenlandse markten. De voucherregeling blijkt een waardevol instrument te zijn en wordt thans geëvalueerd."

Lees hier meer

IEF 4950

Alkoholischer Getränke

caipi.gifGvEa, 23 oktober 2007, zaak T-405/04 Borco-Marken-Import Matthiesen GmbH & Co tegen OHIM (alleen beschikbaar in het Duits en het Frans).

Weigering inschrijving Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk Caipi. Caipi is beschrijvend voor  “alkoholischer Getränke, das Wort „Caipi“ als verkürzte Bezeichnung eines alkoholischen Getränks betrachteten, nämlich des Cocktails mit der Bezeichnung „Caipirinha“.” Google overtuigt ook het Gerecht dat woordenboeken niet zaligmakend zijn.

“35. So ist das Gericht hinsichtlich der relevanten Bedeutung des Wortzeichens der Auffassung, dass die von der Prüferin und der Beschwerdekammer (vgl. Randnr. 17 der angefochtenen Entscheidung) angeführten Beispiele und die Zahl der Fundstellen, auf die die Beschwerdekammer in Randnr. 20 ihrer Entscheidung Bezug genommen hat (40 000 Treffer für den Ausdruck „Caipi“ nur mit der Suchmaschine Google und 12 500 Treffer für die Wörter „Caipi Cocktail“), als Nachweis dafür genügen, dass das Wort „Caipi“ zu den im gängigen Sprachgebrauch verwendeten Ausdrücken für die Bezeichnung des Cocktails Caipirinha gehört und dem relevanten Publikum in dieser Bedeutung bekannt ist. Dieses Verständnis des relevanten Publikums kann nicht allein deshalb außer Betracht gelassen werden, weil das streitige Wort nicht in Wörterbüchern stehen soll.”

Het Gerecht ziet ook verder geen reden om het woordmerk Caipi toch in te schrijven en wijst de klacht af. 

Lees het arrest hier