IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 3748

De tijd is gekomen

Octrooirecht: Speech McCreevy 29 maart 2007, Berlijn. EU Presidency / BDI Conference  "A Europe of Innovation. Fit for the Future?

When I took over as Commissioner, I promised to make one attempt on the Community patent dossier. That time has now come. I have proposed to the college of Commissioners that the Commission should adopt a Communication on possible ways forward to improve the patent system in Europe. That Communication is due to be adopted early next week.

The Communication will make some suggestions on how the EU might move out of the current deadlock and increasingly polarised positions, into a more constructive phase of negotiations.

The Communication will not perform a magic trick. I will not be pulling a rabbit out of a hat next week when it is adopted. But I will be putting forward some constructive suggestions on the way forward, especially on the jurisdiction issue, together with a checklist of the different areas of patent policy which the EU needs to address. The Communication will provide a framework for discussions in the Council and the European Parliament.

The approach we take in the Communication is, in my view, the only realistic one. While our focus is on litigation issues, the Community patent has not been left aside. I have said that the Community patent and improvements to the current litigation system for European patents should not be mutually exclusive. Indeed our aim should be to ensure that they converge. If we can find a solution to the litigation issue, it should also be possible to resolve the Community patent issue by finding a consensus on translation arrangements.

On the litigation issue, we do not go for one or the other option for a litigation system which are currently on the table, but try to take the best elements from the different options. We have set out the key principles to be reflected in any compromise and sketched the outline for the features of a jurisdiction which could handle existing European patents and future Community patents. A jurisdiction which would take the best elements of the EPLA draft but be integrated into the Community framework. Our proposal does not reflect the view of one or the other country, but takes account of all views. I believe a true Community approach can be forged if we all roll up our sleeves and work constructively.

The principles which could form the foundations of the jurisdictional structure are as follows:

First, the patent jurisdiction should ensure an appropriate degree of proximity to the users and comprise a limited number of first instance chambers, together with a fully centralised appeal court.

The chambers, which could make use of existing national structures, should form an integral part of the single jurisdictional system.

Second, the jurisdiction would cover existing European and future Community patents. It should have competence for infringement and validity actions, as well as for related claims such as damages.

Third, the appeal court and the first instance chambers should work under common rules of procedure based on best practices in the Member States.

Fourth, the patent jurisdiction should comprise both legally and technically qualified judges who should enjoy full judicial independence.

Finally, the patent jurisdiction must respect the European Court of Justice as the final arbiter in matters of EU law, including questions related to the validity of the future Community patent.

Beyond the Community patent project and jurisdictional arrangements, we will also look at supporting measures for improving the patent system. Above all, we need to ensure patent quality in Europe, as the number of patents grows. We also need to improve access for SMEs to the patent system. It is therefore necessary to adapt the patent system to the specific needs of SMEs. Apart from addressing cost and litigation issues, this requires specific support for SMEs such as awareness-raising campaigns and actions aimed at improving knowledge of patent issues amongst SMEs.

I strongly believe that an improved patent system is vital if Europe is to fulfil its potential for innovation. My intention is to try and create some more fertile ground for a debate in the Council and European Parliament. I have made no secret of the fact that I think that the patent dossier is a very tough nut to crack. I also said in December last year that I’m long enough in politics to know that it is only if there is a will, that there will be a way.

If short-sightedness and selfish vested interests continue to prevail, the European reform agenda will fail and the European economy will suffer. I therefore call upon all concerned to assume their responsibilities, rise to the challenge and strive to find pragmatic and workable compromises. The Commission is doing its job and putting constructive suggestions on the table. It will then be for the German Presidency to take up the challenge and move the dossier forward, which I know it intends to do. The Commission stands ready to assist the Presidency.

The way forward will require constructive dialogue and compromise. Without a readiness of all parties to really try and resolve this issue in the common interest, we simply will not make any progress. I am aware that all the available options raise specific legal issues which need to be resolved once concrete proposals are made. But if there is indeed a will, then there will be a way.

The Commission will work with the Council and Parliament to build consensus on the way forward. I look forward to a close co-operation with the German Presidency in the coming weeks and months in order to promote our patent approach. If broad consensus can be achieved, we will take the necessary steps for implementing the approach and the make necessary proposals.

Time is running out to make out innovation policy in Europe fit for the future. If we don't act now, the future will be upon us and it will be too late. I sincerely hope that all involved will rise to the challenge.


Lees de hele speech hier.

IEF 3747

Hitdefinitie

Rechtbank Rotterdam, 14 maart 2007, LJN: BA1537, Gevoegde zaken Vrije Radio Omroep Nederland B.V. (VRON)  tegen de Minister van Economische Zaken, agentschap Telecom, met als derde-partij SLAM!FM B.V.,voorheen genaamd ID&T Radio B.V. en SLAM!FM tegen  de Minister van Economische Zaken, agentschap Telecom, met als derde-partij:
VRON.

Frequentiegeschil over hitdefinitie, met heel klein beetje auteursrecht.  Aardig doordat het vonnis een beeld geeft van de mediabureaucratie en aangeeft dat je ook heel ambtelijk kunt omgaan met kunst. Het wachten is op een museumwet die bepaalt dat 27% van de kunst in een bepaald museum een pastoraal karakter moet hebben.

Economische zaken heeft  aan SLAM!FM een boete opgelegd omdat de radiozender zich niet aan het bij de frequentie horende format heeft gehouden: “Geconstateerd is dat op 3 en 4 februari 2005 respectievelijk 81,47% en 83,76% van de nettozendtijd muziek is uitgezonden, terwijl dit tenminste 95 procent diende te zijn. Voorts is op 3 en 4 februari 2005 geconstateerd dat onderscheidenlijk 18,3% en 21,8% van de nettozendtijd muziek werd uitgezonden die genoteerd staat of heeft gestaan op een van de gangbare hitlijsten, terwijl dit maximaal 7,5 procent diende te zijn.”

Waar het om gaat is of SLAM!FM niet teveel hitmuziek heeft uitgezonden. SLAM!FM stelt dat het gaat om radio-edits van hitmuziek die zelf geen hitmuziek zijn. Wat hitmuziek is en wat een andere versie is, is al gedefinieerd in een convenant tussen het CvdM en EZ:

“Hitmuziek (niet bijzondere muziek) in een andere versie of uitvoering. Indien een muziekstuk dat in de hitparade heeft gestaan in diverse uitvoeringen/versies wordt uitgebracht, welke geen hitnotering hebben of hebben gehad, tellen deze niet mee als hitmuziek bij de bepaling van de hoeveelheid hitmuziek die mag worden uitgezonden. Er is sprake van een andere versie indien het muziekstuk wezenlijk van karakter verschilt met de hitversie. Bovendien dient dit verschil met het oorspronkelijke muziekstuk voor de gemiddelde luisteraar duidelijk waarneembaar te zijn. Het verschil kan bijvoorbeeld bestaan uit een ander tempo of een andere uitvoerder en/of instrumentatie.”

Bijzondere muziek is “muziek die zich onderscheidt van de actuele populaire muziek kenmerkt zich door een sterke maatschappelijke/culturele betekenis van de muziek, die appelleert aan specifieke smaakvoorkeuren. De muziek is uitdrukking van een specifieke muziekcultuur en muziekgemeenschap binnen de popmuziek.” (Regeling AGV)

Economische zaken stelt dat alleen indien een andere versie (bijvoorbeeld een radio-edit of een remix) een hitnotering heeft of heeft gehad, een dergelijk muziekstuk aangemerkt kan worden als hitmuziek en dat (nu volgt het kleine beetje auteursrecht), nu SLAM!FM geen houder is van de auteursrechten op de originele muziekstukken waarvan de SLAM!FM radio-edits worden gemaakt, het daarvan ten gehore brengen op de radio niet als het uitbrengen van versies die geen hitnotering hebben (gehad) kan worden beschouwd.

Daar gaat de rechtbank verder niet op in en het auteursrecht komt niet meer ter sprake. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat  Radio-edits wel moeten worden beschouwd als hitmuziek “Naar het oordeel van de rechtbank kunnen slechts wezenlijk andere uitgebrachte of uit te brengen uitvoeringen/versies van muziekstukken niet meetellen als in hitlijsten genoteerde muziek. Met een uitleg dat niet van in hitlijsten genoteerde muziek te onderscheiden uitvoeringen/versies niet als hitmuziek zouden worden aangemerkt, zou immers de clausulering van kavel A5 gefrustreerd worden.”

Lees het vonnis hier

IEF 3746

Bolroyalty

glady.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 maart 2007, LJN: BA1817, Holland Bolroy Markt B.V. tegen Novacap Agricola B.V.

Kwekersrecht, merkenrecht. Geschil over door Novacap aan HBM verschuldigde royalty's die betrekking hebben op kwekers- en/of merkenrechtelijk beschermde cultivars van HBM. Alleen de vordering inzake door NovaCap verschuldigde royalties is voor een deel toewijsbaar. De vordering inzake de areaalopgave, de in een teeltjaar beplante oppervlakte, wordt niet toegewezen.

HBM is kwekersrecht- en/of merkrechthoudster van tulpencultivars en handelt in teeltmateriaal, NovaCap maakte haar bedrijf van het verrichten van aan- en verkoop(termijn)transacties in partijen tulpenbollen (cultivars) van nieuwe rassen. De vorderingen uit deze termijntransacties vormden een beleggingsobject.

Novacap betwist enkele van de ingeroepen kwekers- en merkrechten. “Voorts - zo voert NovaCap aan - is HBM onduidelijk ten aanzien van de rechtsgevolgen die zij inroept: als een tulpenras kwekersrechtelijk is beschermd, mag men die tulp niet vermeerderen; is het ras (enkel) merkenrechtelijk beschermd, dan mag men die tulp wel vermeerderen, maar niet verhandelen, terwijl ook de vraag rijst of het merk niet beschrijvend is, zoals - in nader verband - bijvoorbeeld Bintje voor de betreffende aardappel.” (4.1)

De rechtbank volgt dit ontvankelijkheidsverweer niet “Het is echter ongegrond op grond van het volgende. Bedoelde lijst vermeldt 131 bolsoorten. Met betrekking tot alle niet door NovaCap genoemde soorten heeft zij kennelijk geen tekortkomingen of beperkingen ten aanzien van het kwekersrecht of het merkrecht kunnen ontdekken. Bij die stand van zaken kunnen de door NovaCap gesignaleerde bevindingen niet tot de conclusie leiden dat de basis van HBM's vorderingen zo gebrekkig of ondoorzichtig is dat die vorderingen niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking zouden komen. Ook ten aanzien van die vorderingen zelf - de door HBM ingeroepen rechten - is ongegrond de stelling van NovaCap dat deze rechten onvoldoende zouden zijn gespecificeerd, terwijl de rechtbank in de lijst met 131 namen van tulpencultivars geen enkele naam is tegengekomen die kan worden gezien als beschrijvend voor een bepaalde tulp of tulpenbol. (4.2)

Omdat maar een deel van de bollen verkocht is, is ook maar een deel van de vordering opeisbaar:

“Artikel 5.a. [algemene voorwaarden] houdt in dat de gerechtigde als "verkoper" gehouden is om een Bolroyalty te betalen aan kweker groot 3% van "de verkoopwaarde (=stuks x prijs) van de (lees: het) bij de transactie betrokken plantgoed en/of leverbare bollen". Door HBM is uitvoerig aangetoond dat NovaCap in de problemen is gekomen, doordat zij voor hoge prijzen bollen aankocht en er zeer moeizaam in slaagde deze weer door te verkopen. In HBM's rapportage wordt vermeld dat NovaCap op 15 juli 2003 al voor € 67,8 miljoen bollen had aangekocht en op die datum nog slechts voor € 6 miljoen had verkocht. Zoals ook door beide partijen wordt aangevoerd, zijn er - met name nadien - verkopen door SBC gefingeerd. De rechtbank houdt het ervoor dat dit met name is geschied ten aanzien van verkopen op naam van NovaCap. Zij schat dat NovaCap, die voorafgaand aan het faillissement van SBC voor ruim € 73 miljoen aan bollen had gekocht (r.o. 2.1.), daarvan in oktober/november 2003 daadwerkelijk voor ruim € 18 miljoen (25%) bollen had verkocht. Aldus komt de rechtbank in goede justitie tot de conclusie dat HBM's subsidiaire vordering b.1. inzake de royalties toewijsbaar is voor € 381.916,72 (25% van € 1.527.666,94).” (4.16)

“Zowel de primaire vordering als de subsidiaire  inzake de areaalopgave is strak gekoppeld aan een boetebedrag per verkochte cultivar. Hoewel op zich zelf wel vaststaat dat NovaCap de areaalopgave-verplichting gedurende drie seizoenen niet is nagekomen, staat - zo volgt uit het voorgaande - die strakke koppeling aan toewijzing van beide vorderingen in de weg: een boete per verkochte cultivar is hoe dan ook niet aan de orde en kan derhalve hoe dan ook niet worden toegewezen.” 4.22.

Lees het vonnis hier.

IEF 3745

Laagste kosten

pretkpn.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 29 Maart 2007, KG ZA 07-237, Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V.

Reclamerechtelijk excecutiegeschil. Pretium heeft, na overtreding van een verbod tot het doen van bepaalde uitingen, aan KPN €500.000 aan verbeurde dwangsommen betaald. In hoger beroep is de omvang van dit verbod door het hof Amsterdam beperkt. In onderhavig kort geding vordert Pretium de betaalde dwangsommen als onverschuldigd betaald terug.

De voorzieningenrechter bepaalt dat voorshands aannemelijk is dat Pretium aan KPN onverschuldigd heeft betaald, maar wijst de vordering tot terugbetaling af, omdat aan één van de vereisten voor het toewijzen van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding, spoedeisend belang, niet is voldaan.

Partijen hebben geprocedeerd over de door Pretium in haar reclame gebezigde term “laagste kosten garantie” en de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug”. Bij vonnis van 6 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter te Haarlem Pretium verboden de claim  “laagste kostengarantie” openbaar te maken en mededelingen te doen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inhouden.

Pretium is de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” blijven gebruiken. KPN maakte vervolgens aanspraak op betaling van verbeurde dwangsommen. Pretium  heeft daarop in reconventie in een reeds door KPN gestart kort geding een executiegeschil aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 24 november 2005, oordeelde de voorzieningenrechter in dat kort geding dat de uiting “laagste kosten, anders dubbel het verschil terug” in strijd is met het vonnis van 6 oktober 2005. Na betekening van dit laatste vonnis heeft Pretium € 500.000 aan maximaal verbeurde dwangsommen aan KPN betaald.

Bij arrest van 1 februari 2007 heeft het hof Amsterdam geoordeeld dat Pretium uit het algemene gedeelte van het dictum van het 6 oktober vonnis (“alsmede mededelingen van gelijke aard of strekking te doen die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden”), gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen uit dat vonnis, de omvang van dat verbod onvoldoende kon afleiden. Het hof vernietigde het algemene gedeelte van het dictum.

Huidige geschil

In het onderhavige kort geding vordert Pretium veroordeling van KPN tot terugbetaling van €500.000, met rente, aangezien dat bedrag volgens Pretium als gevolg van het arrest van het hof Amsterdam, met terugwerkende kracht, onverschuldigd is betaald.

KPN heeft de dwangsommen geëxecuteerd omdat Pretium de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” is blijven voeren na het oorspronkelijke verbod van de voorzieningenrechter. KPN stelt vervolgens dat Pretium met die slogan ook het verbod overtrad zoals het na gedeeltelijke vernietiging door het Amsterdamse hof met terugwerkende kracht luidt. Zij voert daartoe aan dat de slogan “equivalent” is met de, nog steeds verboden, claim “laagste kostengarantie”. De voorzieningenrechter overweegt dat het hof na vernietiging van het algemene gedeelte van het dictum, daarvoor geen ander algemeen gedeelte in de plaats heeft gesteld en dat er dus een specifiek verbod overblijft waar de slogan niet mee in strijd is. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat voorshands aannemelijk is dat Pretium de €500.000 onverschuldigd heeft betaald.

De voorzieningenrechter wijst echter de vordering van Pretium af, omdat aan één van de vereisten voor het toewijzen van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding (onverwijlde spoed) volgens de voorzieningenrechter niet is voldaan. Pretium heeft volgens de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3744

Eerst even voor jezelf lezen

In Nederland lijkt het wel eens of het Benelux-Merkenrecht eigenlijk gewoon Nederlands nationaal merkenrecht is. Wellicht dat de toenemende publicatie van Belgische uitspraken daar een beetje verandering in kan brengen.

- Rechtbank van eerste aanleg Mechelen, A.R. 06/281/A, Realis tegen Geysen Cies Advocatenkantoor(met dank aan Axel Naeyaert, Naeyaert, Carsau & De Roeck).

Merkenrecht: Vonnis waarbij het gebruik van het teken REALIS voor een advocatenkantoor werd aangemerkt als een inbreuk op de merkenrechten op het woord/beeldmerk REALIS van een makelaar.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank van koophandel Brussel, 7 maart 2007, A.R. 01030/2006, Adidas Salomon tegen N.V. Kengi International (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. “Zegt voor recht dat verweerster op hoofdeis door het commercialiseren van sportssets voorzien van vier strepen die parallel, symmetrisch en verticaal langs de kanten van het kledingstuk lopen en gescheiden worden door middels van gelijke intervallen inbreuk pleegt op de merkrechten van eiseres op hoofdeis.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3743

Een brug te ver (2)

bainbridge.gifHvJ EG, 29 maart 2007, conclusie A-G Sharpston in zaak C-234/06, il Ponte Finanziaria Spa.

Conclusie in oppositiezaak  over o.a. de begrippen 'seriemerk' en 'defensief merk'. De A-G concludeert, net als het GvEA, dat een defensief merk niet bestaat in het systeem van de merkenrichtlijn en, wat betreft seriemerken, dat er weliswaar geen voorziening is om seriemerken te registeren, maar dat een gemeenschappelijke signatuur in een serie individuele merken door het publiek als een gemeenschappelijke herkomstaanduiding opgevat kan worden en dat gebruik door derden van die gemeenschappelijke signatuur tot verwarring kan leiden.

De onderhavige zaak betreft het een oppositie  van een vermeend Italiaans seriemerk met het gemeenschappelijke element ‘bridge’ tegen de Gemeenschapsmerkaanvrage van het woord/beeldmerk Bainbridge. Omdat een aantal van de Italiaanse merken niet is gebruikt, is hier echter geen sprake zijn van een seriemerk. Het beroep faalt.

“There is no provision for registering a family of trade marks as such – for example, all marks including the element ‘bridge’ in relation to goods in classes 18 and 25. Only individual marks may be registered, and it is to the individual marks that protection is accorded – but for five years only, unless they are put to genuine use. That is why, when a new trade mark application is received, likelihood of confusion with an earlier mark which has been registered for less than five years but not yet used may be assessed in the abstract, by asking the question ‘what would the average consumer’s perception be if he were confronted with the two marks?’

With a series of marks containing a common ‘signature’, the situation is different. The series itself is not registered as such, and so cannot enjoy protection as such. However, the existence of such a series of marks may well, if they are in sufficiently widespread use, affect the average consumer’s perception to the extent that he will be likely to associate any mark containing the common element with the marks in the series (assuming that they cover similar goods or services), and thus to assume a common origin for the various products in question. By contrast, no consumer can be expected to detect a common element in a series of marks which has never been used on the market, or to associate with that series another trade mark containing the same element.

Likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of the Trade Mark Regulation may therefore be assessed having regard to the existence of a family of similar trade marks, but only if actual use can be established of a sufficient number of marks to be perceived by the average consumer as forming a series.

I am therefore of the view that the fifth ground of appeal, and consequently the appeal in its entirety, should be dismissed." (101 – 103)

Lees de conclusie hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar). Eerder bericht + arrest GvEA: IEF 1685 (24 februari 2006).

IEF 3742

Maatregelen

Persbericht Justitie: Minister Hirsch Ballin neemt maatregelen om herhaling van problemen bij de Stichting de Thuiskopie te voorkomen. Ontvangen thuiskopievergoedingen worden voortaan zo snel mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten verdeeld onder rechthebbenden. Het jaarverslag en de jaarrekening van de Stichting worden openbaar gemaakt.

Verder handhaaft de minister het thuiskopiestelsel zolang de geïncasseerde vergoedingen niet zijn verdeeld. Daarom blijven de vastgestelde tarieven en de lijst van heffingplichtige voorwerpen, waaronder de blanco cd en dvd, voorlopig tot 1 januari 2009 ongewijzigd.

Er komt in de tussenliggende periode overleg met alle betrokken partijen over het stelsel van thuiskopievergoedingen. De maatregelen volgen op een eerder besluit van minister Hirsch Ballin om het toezicht op de collectieve beheersorganisaties aan te scherpen en te verbreden. Een en ander blijkt uit een brief die hij gisteren naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

De bewindsman reageert op een eindrapportage van het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA) over de Stichting de Thuiskopie. Het College heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van klachten, vooral over de financiële verantwoording en de verdeling van gelden.

Stichting de Thuiskopie is een privaatrechtelijke instelling, aangewezen om de vergoeding voor het maken van thuiskopieën te innen en te verdelen onder rechthebbenden. Zij verdeelt niet zelf maar wijst daarvoor zogenaamde verdeelorganisaties aan die het geld uitkeren.

Stichting de Thuiskopie heeft met een plan van aanpak al veel gedaan om de situatie te verbeteren. Zo is de aanwijzing van haar verdeelorganisaties aangescherpt en worden in de jaarlijkse financiële verantwoording de verdeling van de thuiskopiegelden, de inhoudingen en de reserveringen beter tot uitdrukking gebracht. Verder is een rapportage gemaakt over de incassojaren 2004 en 2005, aldus het College.

Ook heeft de toezichthouder er voldoende vertrouwen in dat de Stichting de Thuiskopie in staat is de resterende problemen, waaronder nog niet verdeelde gelden, te verhelpen. Maar dit vereist grote inspanningen, waarvan de resultaten uit volgende rapportages moeten blijken.

In de eindrapportage staat dat er bij de ingeschakelde verdeelorganisaties in de loop der jaren circa 57 miljoen euro is opgebouwd voor verdeling onder rechthebbenden die niet kunnen worden getraceerd en soms ook niet (meer) bestaan. Dit getal moet volgens door Stichting de Thuiskopie overgelegde informatie worden ge nuanceerd, omdat een aanzienlijk deel van het bedrag in 2005 nog niet het gebruikelijke proces van verdeling had doorlopen.

Sommige verdeelorganisaties hanteren daarbij een termijn van drie jaar, andere een periode van vijf jaar. Afhankelijk daarvan gaat het om een bedrag tussen de 15 en 25 miljoen euro aan onverdeeld geld. Verder zijn de nodige gelden gereserveerd in verband met lopende rechtszaken. Een deel van het bedrag zal inmiddels tot uitkering zijn gekomen dan wel op korte termijn kunnen komen.

Dat laat onverlet dat er veel onverdeeld geld is, gezien de totale omvang van de incasso in 2005 van circa 26 miljoen euro. Het CvTA heeft Stichting de Thuiskopie daarom gevraagd met voorstellen te komen om het bedrag aan onverdeelde gelden af te bouwen. Momenteel overleggen beide instanties hierover.

Omdat het College zijn vertrouwen in Stichting de Thuiskopie uitspreekt, is er op dit moment geen aanleiding om de aanwijzing in te trekken. Ik hecht sterk aan het oordeel van het CvTA, aldus de minister in zijn brief. Maar de kwestie van de onverdeelde gelden acht ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het auteursrecht, waaronder het goede functioneren van het thuiskopiestelsel,zorgelijk. Daarom zal het College strikt toezien op een zorgvuldige uitvoering van de aangekondigde maatregelen die noodzakelijk zijn met het oog op de toekomst.

Verder wordt de Stichting de Thuiskopie verplicht om de geïnde gelden binnen drie jaren volgend op het jaar van de incasso te verdelen. Deze voorziening moet voorkomen dat onverdeelde gelden ook in de toekomst kunnen accumuleren. Onverdeelbare gelden vloeien terug naar de betalingsplichtigen - producenten en importeurs van blanco dragers - via een verrekening met toekomstige incasso. Dat laatste geldt ook voor de onverdeelde gelden die in het verleden zijn opgebouwd, en uiteindelijk niet kunnen worden uitgekeerd. 

Tot slot wordt het CvTA gevraagd om te onderzoeken of en zo ja hoeveel onverdeelde geld er is bij de andere onder zijn toezicht ressorterende collectieve beheersorganisaties. Afhankelijk van de resultaten komen er maatregelen om onverdeelde gelden met inachtneming van de belangen van rechthebbenden en betalingsplichtigen juist, tijdig en efficiënt af te bouwen.

Lees het persbericht en aanvullende documenten hier.  

IEF 3741

Onzorgvuldig buiten koken

ocs kopie.JPGRechtbank Arnhem, 23 februari 2007, LJN: BA1719. Outdoor Cooking Store tegen V.O.F. Horseman Outfitter, The American Belt & Buckle Company bills barn,

Het is lente en het buitenleven kan weer beginnen, ook in de rechtzaal. Geen inbreuk op (beschrijvend) merk of handelsnaam, maar wel onzorgvuldig handelen door de presentatie op de site. Daardoor legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. De website wordt ambtshalve gewijzigd.

Eiser heeft in 1999 zijn eenmanszaak onder de naam Out Door Cooking Store ingeschreven in het handelsregister en het beeldmerk “The Outdore Cooking Store” laten registeren voor buitenkookproducten als houtskool en aanmaakstof, tangen, astangen, messen en vorken voor barbecues, barbecues en tuinhaarden, borstels (uitgezonderd penselen) en staalborstels; vleespennen, braadpannen voor barbecues, spatels voor gebruik in de keuken, vlees en sausen en specerijen. Eiser heeft op 4 april 2000 de domeinnaam www.outdoor-cooking.nl laten vastleggen en verkoopt via de website barbecues en aanverwante artikelen. Op geen van die producten staat de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store” of een variant daarop.

Gedaagde de Horseman Outfitter bestaat sinds begin 2006 opgericht en richt zich op de verkoop van paardensport- en exclusieve outdoor-cookingartikelen, staalwaren, lederwaren en voor het houden van een zadelmakerij. Gedaagde heeft de domeinnaam www.outdoorcooking.nu laten vastleggen. Op de website site worden barbecues en aanverwante artikelen te koop aangeboden.  Ook deze producten dragen niet (een variant op) de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de (beeld)merkenrechtelijke claim dat er “onvoldoende verwarring te duchten is”, omdat de gedaagde in zijn domeinnaam geen gebruik maakt van het woord “Store”. Bovendien kan eiser zich volgens de voorzieningenrechter op grond van artikel 2.23 BVIE (beperkingen uitsluitend recht) niet verzetten tegen het gebruik van de beschrijvende term outdoor cooking: “Outdoor cooking” betekent “buiten koken” en beschrijft aldus het kenmerk van barbecues en aanverwante artikelen.”

Gedaagde heeft volgens de voorzieningenrechter ook niet aangetoond dat zijn (beeld)merk is ingeburgerd “met name door geen inzicht te geven in zijn markaandeel, de hoogte van zijn reclamekosten en het percentage van de betrokken kringen dat barbecues als afkomstig van een onderneming identificeert. Eiser heeft ook geen verklaringen overgelegd van de kamers van koophandel of andere beroepsverenigingen.”

Ten aanzien van het handelsnaamrecht overweegt de voorzieningenrechter dat verwarring alleen is te vrezen als de handelsnaam van eiser zelf voldoende onderscheidend vermogen heeft om daarmee zijn onderneming te identificeren. Daarvan is geen sprake. “Outdoor cooking is tegenwoordig een algemeen gangbare woordcombinatie. Eiser kan die niet monopoliseren.”

Van vergelijkende of misleidende reclame door het gebruik van de handelsnaam is ook geen sprake.

Gedaagden handelen wél onzorgvuldig (r.o. 4.16). Door haar presentatie op de site legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. Aldus handelt Horseman Outfitter in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is tegenover eiser. Horseman Outfitter moet zich, ook al mag zij zoals uit het vorenstaande volgt, gebruik maken van de woorden “outdoor” en “cooking” wel onderscheiden van haar concurrenten. Op de site www.outdoorcooking.nu doet Horseman Outfitter dat onvoldoende.”

Hieraan verbindt de voorzieningenrechter een ambtshalve wijziging van de website www.outdoorcooking.nu, aangezien er in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW wordt gehandeld, door op www.outdoorcooking.nu onvoldoende duidelijk te zijn over naam en adres van haar onderneming

In het dictum beveelt de voorzieningenrechter Horseman Outfitter om binnen één week na betekening van het vonnis in de rechter bovenhoek van ieder pagina van de website www.outdoorcooking.nu op dezelfde prominente wijze als en in de plaats van “outdoorcooking.nu” “Horseman Outfitter” te (doen) vermelden.

De proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij, omdat ze beide in het ongelijk zijn gesteld, de eigen kosten draagt.

Lees het vonnis hier.

IEF 3740

GPLv3

Persbericht: Derde draft GPL v3 uitgebracht door de Free Software Foundation. De FSF komt met een aantal wijzijgen:

- First-time violators can have their license automatically restored if they remedy the problem within thirty days.
- License compatibility terms have been simplified, with the goal of making them easier to understand and administer.
- New patent requirements have been added to prevent distributors from colluding with patent holders to provide discriminatory protection from patents.

Het is gedurende 60 dagen mogelijk om commentaar te leveren op deze draft. Hierna zal nog een vierde draft verschijnen, alvorens de FSF de uiteindelijke tekst van GPL v3 vaststelt. 

Lees het persbericht hier. Derde draft hier.  Eerder bericht: IEF 2417 (31 juli 2006)


 

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.