IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 2998

De bekende koffiezetmachine (2)

senseo.gifDát de beslissing er was, was al bekend, maar tot nu toe was het nog onduidelijk wat er precies in stond. Inmiddels is de geruchtmakende EPO-beslissing over de herroeping van het Senseo-octrooi gelukkig gepubliceerd:

Uitspraak Technical Board of Appeal (T 0452/05) in het beroep tegen de uitspraak in oppositie betreffende EP-B1-904.717 .

In deze zaak is Sara Lee/DE in beroep gekomen tegen de eerdere uitspraak van de oppositiedivisie om haar octrooi in gewijzigde vorm in stand te houden. Drie van de opposanten zijn eveneens in beroep gekomen, waaronder de Vomar. Tot slot heeft Minges Kaffee geïntervenieerd (Art. 105 EPC). Hiertoe hadden ze het recht, omdat ze inmiddels een ex parte voorlopige veroordeling geserveerd hadden gekregen.

Het octrooi van DE heeft betrekking op een samenstel van een houder en een koffiepad en staat ook bekend als het Senseo octrooi. Commercieel gezien is de markt voor pads erg interessant. Kort na de introductie van de Senseo verschenen diverse (huis)merk pads in de winkel. Dit leidde tot een groot aantal rechtszaken in binnen- en buitenland. In deze zaken draaide het tot nu toe vooral om de vraag of de pad bescherming geniet via middellijke inbreuk. In Nederland vonden het Hof en de Hoge Raad van niet (uitspraak hier). Dit gaf enige beroering in binnen- en buitenland. In bijvoorbeeld Duitsland verzuchtte men: “Was ist los in Holland” en sprak wel een veroordeling uit voor indirecte inbreuk.

In München werd ondertussen gestreden over de vraag of het octrooi überhaupt wel nieuw en inventief is. Het is die strijd die nu definitief beslecht is in het nadeel van DE.

Kort samengevat beschermt de hoofdconclusie een samenstel van een houder met een pad.

- De houder heeft een zijwand en een bodem met een afvoeropening en groeven die zich naar de afvoeropening uitstrekken.
- De pad is gemaakt van filterpapier en gevuld met koffie.
- In gebruik wordt heet water onder druk door houder en pad heen geperst.
- Het volgens DE kenmerkende deel van de uitvinding zit erin dat de groeven niet doorlopen tot de zijwand.

Een samenstel met deze aspecten lost volgens het octrooi een bypass probleem op. Hiermee wordt bedoeld dat er bij de stand van de techniek water tussen de pad en de zijwand doorloopt en via de groeven rechtstreeks de afvoeropening bereikt. Resultaat: een slappe bak. Door de groeven niet helemaal te laten doorlopen vormt de pad een afdichting in de houder.

De opponenten hebben een fors aantal documenten ingebracht om de nieuwheid en inventiviteit te bestrijden. De Board gebruikt uiteindelijk vijf documenten:
E1 (US-3.620.155), E2 (US-3.450.024), E8 (DE-U-7.430.109), E17 (US-3.610.132) en E40 (DE-U-1.998.598).

De Board begint vast te stellen dat het octrooi nieuw is ten opzichte van E17. Interessant is dat E17 alle elementen van de conclusie laat zien, maar niet openbaart dat de pad gemaakt is van filterpapier. Wel spreekt het octrooi van een “water permeable membrane”. Dit ziet de board als een genus term voor een groep van materialen met niet alleen filterpapier, maar ook geweven stof (“cloth”). Volgens vaste rechtspraak dient voor nieuwheid een aspect “direct and unambiguously” uit een document te blijken. Een van de opponenten heeft beargumenteerd dat de vakman, bij het lezen van E17, alleen aan filterpapier zou denken. In E17 is immers sprake van een expansible membrane en de vakman zou dat alleen als filterpapier interpreteren. Dit argument wordt verworpen: er is geen handboek ingebracht als bewijs voor deze vermeende vakkennis. Alternatief zou de Board accepteren dat een groep van octrooischriften de vakkennis weergeeft, mits deze groep een consistent beeld geeft. Dat is nu niet het geval, omdat slechts één ander document de expansible eigenschap van filterpapier noemt.

Vervolgens besteedt de Board veel aandacht aan de keuze van de meest nabije stand van de techniek. E17, E8 en E1 hebben allen betrekking op hetzelfde technische veld en behoeven slechts weinig structurele aanpassingen om bij de uitvinding uit te komen. Volgens vaste jurisprudentie is de meest nabije stand van de techniek de meest veelbelovende springplank naar de uitvinding. Je kunt dit pragmatisch oplossen door vanuit de (hier drie) verschillende documenten een aanval op te zetten. Een geslaagde aanval is dan kennelijk gestart vanuit een “promising” springplank. De board kiest hier er echter voor om vooraf de beste springplank te kiezen.

De board concludeert dat figuur 3 van E8 de meest nabije stand van de techniek is. Vergeleken met E1 lost E8 immers reeds het by-pass probleem op. Vergeleken met E17 is E8 meer geschikt voor toepassing in een koffie machine die onder hoge druk werkt.

Interessant is dat DE de keuze van de meest nabije stand van de techniek betwist, omdat E8 geen filterpapier openbaart en omdat het niet het bypass probleem noemt. Nu wil de Board echter wél aannemen dat de vakman filterpapier meeleest. Hoewel de beschrijving van figuur 3 slechts “filtering material” noemt, wordt bij de uitvoering volgens figuur 5 en 6 expliciet filterpapier genoemd. De board vindt dat de vakman dan bij de uitvoering van figuur 3 begrijpt dat hier alleen filter papier bedoeld kan worden. Verrassend genoeg gaat de Board serieus in op het bezwaar dat E8 niet het bypass probleem noemt. Volgens de problem-solution approach is het immers niet nodig dat de meest nabije stand van de techniek het objectieve probleem noemt: het dient het probleem slechts te hebben. Wat daarvan zij, de Board meent dat de vakman zich hoe dan ook bewust is van het by-pass probleem en dat E8 dit probleem niet hoeft te noemen, omdat het dit probleem al heeft opgelost.

Als volgende stap formuleert de Board een nieuw objectief probleem. Dit mag, omdat E8 als meest nabije stand van de techniek reeds het probleem oplost dat de uitvinding volgens het aangevallen octrooi zegt op te lossen. E8 nu ontbeert groeven in de bodem van de houder en (dus ook) dat deze groeven voor de zijwand ophouden. Dit heeft effect op de efficiëntie van het koffiezetproces: een pad die rechtstreeks op de bodem rust verhindert immers een goede doorstroming van het water door de pad. Als probleemstelling formuleert de Board daarom het verhogen van de efficiëntie

E40 lost dit probleem op door middel van opstaande uitsteeksels op de bodem van de houder, die kanaalvormige groeven vormen. Bovendien leert E40 om de bodem van de houder te voorzien van een ring nabij de zijwand. De bovenkant hiervan ligt in één vlak met de bovenkant van de uitsteeksels. Hierdoor houden de kanaalvormige groeven op een afstand van de zijwand op. Door deze onderdelen van E40 toe te passen in de houder van E17, arriveert de vakman bij de geclaimde uitvinding.

DE brengt hier tegen in dat E40 niet leert dat er heet water onder druk door de koffie wordt geperst en dat er geen sprake is van een pad. De Board merkt echter terecht op dat conclusie 1 alleen bepaalt dat de houder geschikt  moet zijn voor water onder druk en ze twijfelt er niet aan dat de houder van E40 geschikt is. Bovendien stelt ze dat het probleem waarvoor E40 een oplossing biedt niet afhangt van het type filter. Ook het bezwaar van DE dat E40 oplossingen biedt voor andere problemen, wordt door de Board terzijde geschoven: ondanks deze verschillen is ze van mening dat E40 de vakman voldoende stimuleert om groeven op afstand van de zijwand toe te passen.

Aldus concludeert de Board dat de conclusie van het hoofdverzoek niet inventief is. Hetzelfde lot treft de hulpverzoeken, omdat de extra materie die zij inbrengen eveneens uit E8 en/of E40 volgt. Zo eindigt dan een spraakmakende koffiestrijd. Diverse rechtszaken die hangende het oppositieberoep waren geschorst kunnen definitief de prullenbak in. DE verliest met haar octrooi een interessante exclusieve marktpositie en onze beroepsgroep een interessante bron van rechtszaken.

De uitspraak staat nu reeds in het register en de bijbehorende public file inspection, maar is nog niet in het publicatieblad opgenomen. Op 6 december a.s. zal het Europese Octrooibureau officieel haar besluit publiceren dat het "Senseo octrooi" is herroepen.

Lees de beslissing hier. Eerder bericht hier.

IEF 2997

Verstrekken

stdt.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2006, HA ZA 05-1547. Stichting De Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.

Wel gesignaleerd, maar nog niet besproken. Vonnis over het geven van kortingen op auteursrechtheffingen gen en het onrechtmatig achterhouden van informatie daarover.

"Het is niet een vonnis waar we heel erg blij mee zijn.” stelt  Jochem Donker van Stichting de Thuiskopie op Webwereld.nl en dat lijkt voorzichtig uitgedrukt. 

In een door de Thuiskopie zelf aangespannen rechtszaak wordt zij uiteindelijk zelf veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van zo’n 840.000 euro omdat de onvolledigheid van de door de Thuiskopie verstrekte informatie “in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die Stichting de Thuiskopie en Imation als contractspartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid.”

Imation, een fabrikant en importeur van blanco informatiedragers draagt sinds 19999 thuiskopievergoedingen af aan Stichting de Thuiskopie. In 2004 wordt Imation met terugwerkende kracht lid van brancheorganisatie STOBI, de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers. Nadat zij lid is geworden van de STOBI komt Imation erachter dat STOBI-leden 20 procent van de door hun betaalde thuiskopievergoeding weer terugkrijgen van de Thuiskopie.

Deze regeling was daarvoor onbekend aan Imation en zij stelt dat zij, nu ze met terugwerkende kracht lid is geworden ook met terugwerkende kracht korting dient te krijgen op de al betaalde thuiskopievergoedingen. Vanaf dat moment weigert zij de rekeningen van de Thuiskopie te betalen.

In deze zaak stelt de Thuiskopie dat Imation de facturen alsnog moet betalen en beroept Imation zich op verrekening. De rechtbank stelt echter dat  een verrekking niet mogelijk maar indirect komt het  uiteindelijk toch min of meer op hetzelfde neer.

Met betrekking tot de onbetaalde facturen stelt de rechtbank dat “met het oog op de rechtszekerheid en het belang van een efficiënte inning en verdeling van de thuiskopievergoeding moet worden aangenomen dat de hoogte van de thuiskopievergoeding niet met terugwerkende kracht kan worden verlaagd door een handeling van een betalingsplichtige.” Imation moet de ongeveer 750.000 euro aan openstaande rekeningen gewoon betalen.

Maar tegelijkertijd stelt de rechtbank ook dat:  “Het feit dat Stichting de Thuiskopie het op zich heeft genomen informatie over de thuiskopievergoeding te verstrekken, meebrengt dat Stichting de Thuiskopie ervoor zorg dient te dragen dat die informatie juist en volledig is.

Van Stichting de Thuiskopie mag op dit punt bovendien extra zorgvuldigheid worden geëist. De verstrekte informatie over de thuiskopievergoeding hangt immers samen met de inning van die vergoeding, waarmee Stichting de Thuiskopie overeenkomstig artikel 16d Aw is belast en waartoe zij als enige gerechtigd is. Die bijzondere positie van Stichting de Thuiskopie brengt mee dat partijen zoals Imation in beginsel mogen uitgaan van de juistheid en volledigheid van de door haar verstrekte informatie over de thuiskopievergoeding. De door Stichting de Thuiskopie verstrekte informatie voldoet niet aan de  hierboven genoemde eisen.”

“Imation heeft onweersproken aangevoerd dat de website en de brieven van Stichting de Thuiskopie wel de standaard thuiskopievergoeding, maar niet de korting daarop voor Stobi-leden vermeldden. Aangezien Stichting de Thuiskopie op de hoogte was van het bestaan van die korting en wist of had behoren te weten dat die korting van groot belang is voor partijen als Imation, had zij ook het daarop betrekking hebbende deel van de SONT-besluiten dienen op te nemen in de verstrekte informatie. De rechtbank is derhalve met Imation van oordeel dat de onvolledigheid van de verstrekte informatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die Stichting de Thuiskopie en Imation als contractspartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid.”

“(…) Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat Stichting de
Thuiskopie in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die contractspartijen
jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Er
is derhalve sprake van een toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad van
Stichting de Thuiskopie.”

In reconventie veroordeelt de rechtbank de Thuiskopie om de geleden schade te vergoeden en aan Imation een bedrag van ongeveer 840.000 euro te betalen.

In het eerder genoemde artikel op Webwereld.nl stelt  de Thuiskopie het haars inziens te ver voert dat andere partijen hier ook aanspraak op zouden kunnen maken en “"Wij vinden het zelf vergezocht dat zij niet zelf op de hoogte waren van deze korting, het is geen geheim. Het is het argument dat zij hebben aangevoerd en wij zijn nu aan het kijken of we hoger beroep kunnen aanvoeren."

Op de website van de Thuiskopie staat inmiddels vermeld“Voor leden van de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI) gelden gereduceerde tarieven zoals vastgelegd in SONT besluiten waarvan de laatste is gepubliceerd in de Staatscourant van 19 september 2005.”

Lees het vonnis hier. Lees het artikel op Webwereld.nl hier.

IEF 2996

Wachten op ontknoping

O.a. de Zeeuwse Courant bericht dat Advocaat Geert- Jan Knoops het niet eens is met de beschuldiging van plagiaat door de Britse promovendus Aurel Sari. Sari stelt dat de  strafrechtadvocaat in zijn boek uit 2004 ’Contemporary international criminal proceedings’, over de vervolging en verdediging van militairen die bij VN-vredesoperaties zonder bronvermelding stukken tekst heeft overgeschreven. “Bovendien is het volgens Sari een slecht geschreven boek”.

Een commissie van de Universiteit van Utrecht, waar Knoops werkt als hoogleraar internationaal strafrecht gaat de aantijgingen onderzoeken. Tot dat onderzoek klaar is, wil Knoops zelf niet veel zeggen over de zaak.

Lees hier meer.

IEF 2995

Broedertwist

cmpbr.gifGvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper tegen OHIM / JC AB.

Het Zweedse bedrijf JC AB is rechthebbende op het beeldmerk "BROTHERS" dat geregistreerd is voor waren in klasse 25 in Denemarken en Finland.  De door JC AB ingestelde oppositie tegen registratie van het gemeenschapsmerk "BROTHERS by CAMPER" van Campers voor de klassen 18 en 25 (schoenen) werd door OHIM toegewezen voor wat betreft klasse 25 toegewezen. Op basis van de soortgelijkheid van de waren en de tekens concludeerde het OHIM dat gevaar voor verwarring bij het publiek in Denemarken en Finland aanwezig was. Camper stelt beroep in bij het GvEA maar het mag allemaal niet baten.

Met betrekking tot het in aanmerking te nemen publiek overweegt het GvEA:

"the likelihood of confusion must be assessed globally by reference to the perception which the relevant public has of the signs and the goods and services in question, taking into account all factors relevant to the circumstances of the case, in particular the interdependence between the similarity of the signs and that of the goods or services designated"

Het in dit geval in aanmerking te nemen publiek zijn de Deense en Finse consumenten. Deze consumenten begrijpen over het algemeen ook de engelse taal.

Met betrekking tot de soortgelijkheid van de goederen overweegt het GvEA dat deze identiek zijn.

Het GvEA geeft aan dat het woord "BROTHERS" het dominerende bestanddeel vormt van beide merken. Met betrekking tot het gedeelte "by CAMPER" overweegt het GvEA:

That assessment cannot be called into question from a semantic point of view by the applicant’s argument that the Board of Appeal wrongly held that the words ‘by CAMPER’ do not refer to the commercial origin of the goods. That argument has no factual basis and does not correspond to the content of the contested decision. Thus, in paragraph 22 of the contested decision, the Board of Appeal merely stated the following:

‘[T]he element “by CAMPER” will be perceived as subsidiary, also due to the fact that the relevant public will perceive it as a mere indication of the undertaking producing the goods in question. Thus, the relevant consumer will focus [his] attention on the word “BROTHERS”, which does not refer to the name of the producer.’

Het GvEA geeft dat er sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming en concludeert dat er verwarringsgevaar aanwezig is.

"The Court considers that that assessment is not vitiated by error. The addition of the words ‘by CAMPER’ in the mark applied for (two words and three syllables) to the word ‘BROTHERS’ of the earlier mark is only secondary in relation to the latter because, as the Board of Appeal states, it is likely that those two words will not be pronounced by the relevant consumers. A mark which includes several words will generally be abbreviated orally to something easier to pronounce. The mark BROTHERS by CAMPER will therefore easily be mentioned orally as BROTHERS, which gives rise to an obvious likelihood of confusion with the earlier mark."

Camper's argument dat haar merk CAMPER een bekend merk is en dat dit het verwarringsgevaar zou wegnemen wordt door het GvEA afgewezen. Associatiegevaar door consumenten wordt niet weggenomen door de bekendheid van het merk CAMPER.

Lees het arrest hier.

IEF 2994

Champagnebier

mbrut.gifHvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

De Belgische bierbrouwer Landtsheer brengt een op bubbelwijn geïnspireerde bier op de markt onder de naam “Malheur Brut Reservé”. Op de fles stond ook de tekst “het eerste BRUT bier ter wereld”. Ook is door de directeur van Landtsheer de term “Champagnebier” gebezigd en werd in interviews en artikelen op andere wijzen naar Champagne.

Het Comité  Interprofessionel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot vinden dit misleidende en ontoelaatbare vergelijkende reclame en spannen een procedure aan en krijgen in eerste instantie gelijk. Het Brusselse Cour d’appel stelt vragen aan het Hof van Justitie.

Vergelijkende reclame.  In de eerste plaats wil het Cour d’appel weten of de definitie van vergelijkende reclame ook reclameboodschappen omvat waarin de reclamemaker enkel een verband legt met een bepaalde warenklasse zodat alle ondernemingen die in die warenklasse actief zijn een beroep zouden kunnen doen op de regels met betrekking tot vergelijkende reclame?

De AG verwijst naar de Toshiba uitspraak (25 oktober 2001, C-112/99, r.o. 29 e.v.) waarin het Hof oordeelde dat vergelijkende reclame alle reclame is waarin direct of indirect een concurrent of diens producten herkenbaar worden gemaakt. Volgens de AG is een verwijzing naar een warenklasse nog niet hetzelfde als het identificeerbaar maken van een concurrent of diens producten.

Concurrent. Voorts wil het cour d’appel weten of onder concurrent in de zin van artikel 2 van de Richtlijn Vergelijkende Reclame (97/55/EG) iedere onderneming moet worden verstaan die wordt genoemd in de reclame, ongeacht wat die onderneming aanbiedt. Met andere woorden, moet het daadwerkelijk om een concurrent gaan?

De AG twijfelt niet. De richtlijn is duidelijk: het moet gaan om concurrerende ondernemingen waarbij de AG wel een breed begrip van concurrentie aanhangt. Concurrentie in de zin van deze richtlijn is een breder begrip, aldus de AG, dan concurrentie in de zin van de mededingingsrechtelijke Relevante markt..De AG gaat ervan uit dat het hoofddoel van reclame is de vraag naar ene product te doen verhogen terwijl het hoofddoel van vergelijkende reclame volgens de AG zou zijn de vraag naar een concurrerend product ten opzichte van het eigen product te doen verlagen. Daarentegen kan vergelijkende reclame de consument helpen een keuze te maken.

De AG meent dat de regels betreffende vergelijkende reclame moeten zien op reclame die zich op dat vlak afspeelt en dus waar er sprake is van een zekere mate van substitueerbaarheid van producten. Anders dan in mededingingsrechtelijke overwegingen, wordt die substitueerbaarheid geabstraheerd van de prijs.

Het gaat, aldus de AG, erom of er een potentiële concurrentie bestaat tussen de ondernemingen of hun producten, rekening houdend met de toekomistige ontgwikkelingsmogelijkgheden, gebruikersgewoontes en de bijzonderheden van de betreffende producten.

Toch verbieden?

Ten slotte wil het Cour d’appel weten of de nationale regels een dergelijke reclame, wanneer die niet als vergelijkende reclame kan worden aangemerkt, toch mag verbieden. Dergelijke reclame valt buiten het bereik van de richtlijn en moet worden beoordeeld naar nationaal recht.

Sub f: oorsprongsbenaming

Tenslotte oordeelt de AG dat iedere vergelijkende reclame tussen waren met oorsprongsbenaming en waren zonder die oorsprongsbenaming ongeoorloofd.

Lees de conclusie hier.  

IEF 2993

Met ABS

abs.gifRechtbank Amsterdam, Sector Kanton - Locatie Amsterdam, 30 november 2006 B.V. International Business Seminars tegen de Universtiteit Van Amsterdam (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan

Beschikking van de kantonrechter op artikel 6 Hnw-verzoek. Waarschijnlijk de eerste richtlijnconforme proceskostenveroordeling in een kantonzaak. Vermelding in het telefoonboek en de overgelegde (blanco) briefpapier en visitekaartje niet genoeg zijn voor gebruik als handelsnaam.

IBS verzorgt uitgaven en opleidingen op het terrein van marketing, management en reclame. IBS heeft een groot aantal handelsnamen ingeschreven, waaronder Amsterdam Business School, Amsterdam Business School IBS en Amsterdam Business School Publications. Vanaf september 2001 heeft de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA onder de aanduiding Universiteit van Amsterdam graduate Business School opleidingen aangeboden. Begin 2005 is graduate uit de aanduiding verwijderd. De faculteit heeft het woordmerk ABS (Amsterdam Business School)  als Benelux-woordmerk laten registreren. 

IBS verzoekt UvA te veroordelen de door haar gevoerde handelsnaam Amsterdam Business School zodanig te wijzigen dat deze geen gelijkenis meer vertoont met dezelfde handelsnaam van IBS, althans zodanig te wijzigen dat geen verwarring meer mogelijk is. De kantonrechter wijst het verzoek af.

”Het meest verstrekkende verweer van UvA dat lBS geen onderneming onder de naam Amsterdam Business School drijft, treft doel. Van de zijde van de UvA is een rapport overgelegd, waarin verslag is gedaan van een gebruiksonderzoek voor Nederland van de handelsnaam Amsterdam Business School. Dit onderzoek heeft slechts opgeleverd dat sprake is van vermelding van de naam in de registratie bij de Kamer van Koophandel en de vermelding van Amsterdam Business School (IBS) in de telefoongidsen van 1997 tot en met 2000 en Amsterdam Business School (UK) ltd in 2006. De conclusie van dit onderzoek houdt verder in dat IBS Amsterdam Business School niet gebruikt noch heeft gebruikt voor welke activiteit dan ook.

Tegenover dit gemotiveerde verweer is IBS in gebreke feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aannemelijk maken dat zij de naam Amsterdam Business School als handelsnaam in het economisch verkeer daadwerkelijk voor derden kenbaar heeft gebruikt. De registratie en de vermelding in de telefoongids zoals hiervoor weergegeven is daartoe immers onvoldoende, terwijl ook het overgelegde visitekaartje en het briefpapier slechts als aanwijzing kunnen dienen, maar voor het daadwerkelijk gebruik onvoldoende zijn. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat IBS met deze handelsnaam in voldoende mate tot het publiek doordringt.”

IBS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Door UvA is met een terecht beroep op de Richtlijn 2000/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aanspraak gemaakt op een vergoeding van de redelijke kosten die zij heeft gemaakt, waaronder de vergoeding van de volledige advocaatkosten. Daar staat echter tegenover dat in de overgelegde kostenbegroting van de raadsman van UvA geen onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de kosten die verband houden met het verweer en anderzijds de kosten die verband houden met het verzoeken van UvA, zoals zij deze in deze procedure in eerste instantie heeft ingediend en bij de laatste behandeling heeft ingetrokken. Daarmee staat niet vast dat de gevorderde kosten volledig zien op het verweer, zodat er geen plaats is voor volledige toewijzing van het gevorderde. Er is aanleiding de kosten die verband houden met het verweer in redelijkheid te begroten op € 6.000=.

Lees het vonnis hier.

IEF 2992

Draaibaar geplaatst

turret.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2006 (bij vervroeging). Vonnis in twee zaken (rolnummers HA ZA 05-436 en HA ZA 06-542) Bluewater Energy Services B.V., (en in één zaak Bluewater Terminal Systems N.V., hierna samen: Bluewater) tegen Single Buoy Moorings Inc. (en SBM-Imodco Inc, hierna samen: SBM c.s.)

Integrale vernietiging in octrooizaak over o.a. het voorkomen van het ovaal worden van ronde gaten in een scheepsdek. 

Dubbele zaak, waarbij in één de nietigheid van een octrooi van SBM wordt gevorderd en in de andere nietigheid én inbreuk. Alleen komt de rechter niet aan de inbreuk toe, omdat het octrooi geheel vernietigd wordt wegens gebrek aan nieuwheid. Proceskostenveroordeling nog tegen het liquidatietarief, omdat de procedure is aangevangen voor de uiterste implementatiedatum van de betreffende EG-richtlijn.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft eerder bij vonnis van 6 juli 2004 geoordeeld dat op het octrooi geen inbreuk wordt gemaakt door Bluewater c.s., welk oordeel is bevestigd door het Haagse hof op 18 mei 2006 (Eerder bericht hier).

SBM is houdster van EP-0 338 605, dat betrekking heeft op zogenaamde “Floating Production, Storage and Offloading systems” (FPSO´s). Een FPSO is een drijvend systeem voor de winning van olie op zee. In feite is een FPSO een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een turret mooring system omvat een verticale ronde koker (2 in onderstaande fig. 1) welke vast is verbonden aan de structuur van het schip. Deze koker is aan de onder- en bovenzijde open. In de ronde doorgaande koker wordt een zogenaamde “turret” (11), een hoofdzakelijk ronde buisstructuur, draaibaar geplaatst. De “turret” is aan de onderzijde voorzien van “mooring means”. Hiermee wordt de “turret” boven een vooraf bepaalde locatie in het olieveld aan de zeebodem verankerd. Het schip zelf kan om de verankerde “turret” heendraaien. Het schip fungeert als drijvende opslagplaats voor de ruwe olie die omhoog wordt gepompt.

Het dek van een dergelijk schip is onderhevig aan spanningen, die maken dat een rond gat in het dek tot een ovaal wordt vervormd. Deze vervorming is echter ongewenst waar het de verbinding van de koker aan de scheepsstructuur betreft, omdat daarmee de lagers die zorgen dat het schip vrij kan draaien om de verankerde “turret”, (te) zwaar worden belast en onbruikbaar kunnen worden. Het octrooi beoogt de vervorming af te bouwen door – kort gezegd – de lagers (verwijzings¬nummers 8, 9 in bovenste figuur, afbeeldingen ook in vonnis) rond de “turret” niet direct op het scheepsdek te monteren maar daartussen afstand te creëren en bovendien de lagers te monteren op een stijve ring (7) en deze te verbinden met de koker (2).

De hoofdconclusie van het octrooi luidt als volgt.
Een schip met afmeermiddelen, bestaande uit:
1. Een koker (11) die draaibaar om een verticale as is bevestigd aan het schip
(1) door middel van
2. een lagerconstructie (8, 9)
3. binnen de romp van het schip (1) in een kamer (2, 19) die althans aan de
onderkant open is,
4.1 welke lagerconstructie (8, 9) axiale en radiale krachten kan opnemen en
4.2 diens buitenring (8) aan de kamer bevestigd heeft en
4.3 diens binnenring (9) aan de genoemde koker (11)
5. [die] aan diens ondereinde de middelen (13) voor het bevestigen van
ankerkettingen of kabels (14)
6.1 [met het kenmerk dat] de buitenring (8) van het axiale/radiale lager (8, 9)
is bevestigd aan een stijve ring (7)
6.2 die op zijn beurt weer is bevestigd aan een koker (2) die in de constructie
van het schip is bevestigd en de genoemde kamer vormt en de draaibare
koker (11) omgeeft
6.3 welke stijve ring (7) aan de genoemde vaste koker (2) is bevestigd op een
afstand van de constructie van het schip (1).

Bluewater c.s. hebben aangevoerd dat het octrooi nietig is, omdat het niet nieuw althans niet
inventief is te achten in verband met EP 0 259 072. SBM c.s. betwisten daarin de aanwezigheid van maatregelen 6.2 en 6.3.

De rechtbank stelt voorop dat de “box sectioned support” aangeduid met nummer 67 in figuur 9 (onderste afbeelding, zie vonnis voor gedetailleerde afbeelding) moet worden beschouwd als een stijve ring in de zin van kenmerk 6.1 van het octrooi. Vervolgens wordt overwogen dat die stijve ring wel degelijk is bevestigd aan de koker 2 van het octrooi in de zin van kenmerk 6.2, terwijl pilaren 68 zorgen voor afstand tussen de ring 67 en de constructie van het schip volgens kenmerk 6.3. De ring 67 is immers via pilaren en via een ondersteunend, driehoekig vormgegeven steundeel, bevestigd aan de koker 61. Weliswaar is die bevestiging minder direct te noemen dan in het octrooi is weergegeven, maar uit de beschrijving van het octrooi blijkt dat kenmerk 6.2 ook andere bevestigingen aan de koker 2 toelaat (zolang maar afstand tot de constructie wordt gecreëerd als in kenmerk 6.3 bedoeld).

Niet is vol te houden dat uit de omstandigheid dat in figuren 1 en 2 van het octrooi koker 2 lijkt door te lopen en één koker lijkt te vormen met koker 6, een beperking tot uitsluitend die uitvoeringsvorm moet worden afgeleid. Voor die beperking geeft de tekst van de conclusie, in samenhang gelezen met voornoemde passages uit de beschrijving, geen aanleiding, zodat deze ook niet daarin alsnog kan worden gelezen.

Zo er al niettemin onduidelijkheid bij de gemiddelde vakman zou zijn over dit een en ander, is van belang dat uit de verleningsgeschiedenis volgt dat de octrooihouder aan heeft gegeven dat tube 6 best op het dek kon worden geplaatst en (dus) niet noodzakelijkerwijs op koker 2 behoefde te zijn afgesteund.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat conclusie 1 van het octrooi niet nieuw is in verband met EP 072 en zodoende nietig is te achten. Niet gesteld is dat het octrooi gedeeltelijk in stand zou moeten blijven, noch is anderszins gebleken hoe en op welke wijze dit zou moeten gebeuren, indachtig ook de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Het octrooi moet derhalve integraal worden vernietigd en het daarop gebaseerde inbreukverbod dient te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2991

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

Vergleichende Werbung, identifizierung eines Mitbewerbers oder der Erzeugnisse oder Dienstleistungen, die von einem Mitbewerber angeboten werden , voraussetzungen für die Zulässigkeit, was den Vergleich anbelangt, waren oder Dienstleistungen für den gleichen Bedarf oder dieselbe Zweckbestimmung, bezugnahme auf Ursprungsbezeichnungen.

Lees de conclusie hier   (niet beschikbaar in het Nederlands).

- GvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper / OHIM - JC (BROTHERS by CAMPER)

Opposition proceedings, application for Community figurative trade mark BROTHERS by CAMPER, Earlier national figurative trade marks BROTHERS.

Lees het arrest hier   (niet beschikbaar in het Nederlands)

IEF 2990

Watermanagement

putjes.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  29 november 2006, KG ZA 06-918. Easy Sanitary Solutions B.V. c.s. tegen ADW Technische Groothandel B.V. c.s.

Modellenrecht en auteursrecht met betrekking tot douchegoten. Goot is onderdeel van een samengesteld voortbrengsel, alleen het rooster is zichtbaar.

ESS brengt sinds het najaar van 2002 langwerpige roestvrijstalen douchegoten op de markt onder de naam Easydrain. De auteursrechten met betrekking tot de Easydrain liggen bij ESS. Daarnaast is het model van de Easydrain ingeschreven bij het internationale bureau van de WIPO voor de landen Benelux, Duitsland en Italië. Van den Berg is de licentienemer op de rechten met betrekking tot de Easydrain.

In maart 2005 constateerde ESS dat ADW douchegoten op de markt brengt die gelijkenis vertonen met de Easydrain. Bovendien zou ADW hierbij ook nog een “installatieadvies” toevoegen die zou zijn ontleend aan het “installatieadvies” van ESS. Korver is de leverancier van de douchegoten van ADW.

Eiseressen stellen dat gedaagden inbreuk op de modelrechten en auteursrechten van eiseressen plegen.

De Voorzieningenrechter verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens ADW, aangezien – nu ADW niet is verschenen – niet gesteld of gebleken is dat eiseressen ADW deugdelijk hebben opgeroepen. Voorts neemt de Voorzieningenrechter bevoegdheid aan op grond van artikel 4.6 BVIE. 

Korver bestrijdt de geldigheid van het modelrecht van ESS. De Voorzieningenrechter is echter van mening dat Korver tegenover de betwisting van de datering van de prior art onvoldoende heeft gesteld. Het kort geding zou zich bovendien ook niet lenen voor bewijslevering op dit punt. Het “nieuwheidsbezwaar” van Korver wordt dan ook verworpen.

De Voorzieningenrechter herinnert partijen aan artikel 3.4 BVIE, waarin is bepaald dat de beschermingsomvang van een model dat is toegepast op een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, is beperkt tot datgene wat zichtbaar blijft van het onderdeel na een normaal gebruikelijke verwerking. In het geval van de Easydrain is dat alleen het rooster.

De Voorzieningenrechter merkt ook op dat uit het model zoals gedeponeerd niet blijkt welk materiaal is gebruikt en dat daarom het materiaal niet in de beoordeling wordt betrokken. Voorts leidt de Voorzieningenrechter uit de producties af dat de langwerpige vorm is gekozen als oplossing voor twee samenhangende technische problemen. Deze vorm is aldus uitsluitend oor de technische functie bepaald en verdient derhalve geen modelrechtelijke bescherming (zie artikel 3.1 BVIE).

Hetzelfde geldt voor de openingen in het rooster. Aldus resteert enkel het patroon van de openingen van de Easydrain. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van oordeel dat de (ronde) openingen in het rooster van de douchegoot van Korver zodanig verschillend zijn van de (langwerpige) sleuven van de Easydrain dat daardoor bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt (zie artikel 3.16 lid 1 BVIE). Overigens neemt de Voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel wel aan dat het model enig eigen karakter bezit.

Ten aanzien van het auteursrecht geldt ook dat geëcarteerd dient te worden van datgene dat noodzakelijk is voor het verkrijgen ban een technisch effect. Kortom, alleen het patroon van het rooster kan aldus in aanmerking worden genomen. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van mening dat in het rooster geen eigen oorspronkelijk karakter en/of persoonlijk stempel van de maker kenbaar zijn. Wat betreft de inbreuk op het installatieadvies heeft ESS volgens de Voorzieningenrechter onvoldoende gesteld.

De vorderingen van eiseressen worden afgewezen. Er volgt geen veroordeling in de redelijke en evenredige proceskosten in de zin van de Handhavingsrichtlijn, aangezien beide partijen niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de Voorzieningenrechter en aan de wederpartij een gespecificeerde opgave van de gevorderde proceskosten, waaronder ook de verschotten, hebben toegezonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2989

Van uitstel komt misschien toch wel afstel

ehb.gifBrief van de De Minister van Justitie aan de Tweede kamer, naar aanleiding van het besluit van gisteren van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT) tot invoering van een nulheffing op digitale audiospelers en digitale videorecorders met geïntegreerde harde schijf. (Zie eerder bericht hier).

“Vastgesteld moet worden dat het SONT-besluit tot invoering van een nulheffing op bepaalde consumentenelektronica als zodanig niet leidt tot de introductie van nieuwe heffingen en daarom in materiële zin niet leidt tot een uitbreiding van het huidige vergoedingensysteem. Fabrikanten en importeurs van deze apparaten, en met hen consumenten, blijven daarmee zeker tot 1 juli 2007 verschoond van de invoering van nieuwe heffingen op de betrokken apparaten.

(…) intussen wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid, waarmee in ieder geval de voorwerpen worden aangewezen waarop een thuiskopievergoeding rust. Zo nodig zal deze nog dit jaar ter advisering aan de Raad van State worden aangeboden. Op grond van artikel 17d van de Auteurswet treedt een dergelijke algemene maatregel van bestuur niet eerder dan acht weken na de plaatsing in het Staatsblad in werking, terwijl van deze plaatsing onverwijld mededeling wordt gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.”

Lees de volledige brief hier.