IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1621

Naar de rechter

Het Nederlandse navigatiebedrijf TomTom wordt door branchegenoot Garmin beschuldigd voor het schenden van octrooirechten. Garmin heeft hierover een zaak aangespannen tegen TomTom inc, de Amerikaanse dochter van TomTom, voor een rechtbank in de staat Wisconsin. TomTom zegt in en persbericht dat het is aangeklaagd voor schending van vijf octrooien in de Verenigde Staten. Het bedrijf wijst de beschuldigingen van de hand en zal zich naar eigen zeggen met hand en tand verdedigen. Lees hier iets meer.

IEF 1620

Een keurmerk is ook een merk

Rechtbank Rotterdam, 3 februari 2006, Ostoy Trading B.V. tegen SGS Nederland B.V. Een bestuursrechtelijke uitspraak uit het grensgebied van het IE-recht. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Het gaat om het gebruik van het CE-keurmerk op speelgoed. SGS Nederland is aangewezen als zogenaamd "notified body", die CE-verklaringen kan afgeven op basis waarvan een CE-keurmerk gevoerd kan worden. Ze treden dan op als bestuursorgaan in de zin van de AwB. SGS krijgt veel aanvragen om speelgoed en dergelijke te beoordelen.

Ostoy vraagt SGS om bepaalde speelgoedproducten te testen, onder andere met de ‘keelholtetester’, in de veronderstelling een bestuursrechtelijke beslissing  te krijgen waar op terug kan vallen en, indien nodig, bestuursrechtelijk bezwaar tegen kan maken.

In casu blijkt echter dat de SGS niet altijd optreedt als bestuursorgaan maar ook, en eigenlijk voornamelijk "inter partes expertonderzoek" verricht. Alleen indien er echt expliciet om wordt gevraagd treedt zij op als ‘notified body’ en bestuursorgaan. De uitkomst van het voor Ostoy verrichte onderzoek betrof echter slechts "een opinie." De Rechtbank Rotterdam volgt deze redenering, omdat er i.c. geen expliciet verzoek was er geen aanleiding was voor SGS om na te gaan of Ostoy haar speelgoed niet op geheel privaatrechtrechtelijke basis wilde laten testen, maar uit was op een verklaring van de SGS als ‘notified body.’ Een bestuursorgaan kan dus een dubbele pet hebben. Lees het vonnis hier.

IEF 1619

Parallelle Publicatie

Noot Prof. mr. D.J.G. Visser bij Rechtbank Amsterdam 6 juli 2005 (Littlestar/Wigt). Eveneens gepubliceerd in AMI 2006,1, pagina 36 e.v. Kleinrecht kan grootrecht worden. Titel ‘Mama mia’ geen merk voor musical.  Gebruik verwarringwekende titel wel onrechtmatig aanhaken. (Art. 30a Aw. Art 1 BMW. Art. 6:162 BW).

In dit vonnis wordt, kort samengevat, bepaald dat ‘kleinrecht grootrecht kan worden’. Het onderscheid kleinrecht / grootrecht is gebaseerd op art. 30a Aw. Uit art. 30a lid 3 Aw blijkt dat “de uitvoering […] van dramatisch-muzikale werken […], indien deze ten gehoore worden gebracht zonder te worden vertoond” onder het Buma-monopolie valt. Het recht met betrekking tot dergelijke uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken (met name opera’s en musicals) waarbij géén vertoning (opvoering van een verhaal op een toneel) plaatsvindt wordt van oudsher ‘kleinrecht’ genoemd. Uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken waarbij wél sprake is van vertoning vallen onder het zogenaamde ‘grootrecht’ en níet onder het Buma-monopolie. Ten aanzien van de uitvoering van een musical mét vertoning kan de auteursrechthebbende dus zelf de rechten uitoefenen. De gedachte achter dit onderscheid is vermoedelijk dat bemiddeling door een collectieve belangenorganisatie bij musical en opera uitvoeringen met vertoning door de rechthebbenden zelf mogelijk  is en dat verplichte tussenkomst van de Buma niet nodig en daarom niet wenselijk is. (Zie hierover uitgebreid het rapport van de Studiecommissie Grootrecht / kleinrecht van de Vereniging voor Auteursrecht uit mei 1993, waar ook in het vonnis naar wordt verwezen).

In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of het gebruik van losse liedjes die zijn bewerkt en ‘aan elkaar geregen’ tot een nieuw dramatisch-muzikaal werk dat vervolgens mét vertoning op de bühne wordt uitgevoerd, moet worden aangemerkt als ‘grootrecht’, waardoor de individuele rechthebbenden op die liedjes (en dus niet Buma) daarvoor toestemming moet geven.

In overweging 6.5 beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend en hakt daarmee een knoop door die doorgehakt moest worden. De rechtbank verwerpt (terecht) het verweer dat de rechthebbende hiermee méér rechten zou krijgen dan hem toekomt. Het gaat immers alleen om de vraag bij wie de rechten berusten, bij Buma (krachtens overdracht en art. 30a Aw) of bij de individuele rechthebbenden. Dat de individuele rechthebbenden nu de facto de uitvoering van het gehele nieuwe dramatisch muzikale werk waar hun liedjes onderdeel van uitmaken kan verbieden is misschien een feit, maar geen ‘overbedeling’ aan rechten.
 
In ov. 6.6 onderzoekt de rechtbank of liedjes van eisers wel een integrerend onderdeel van het gele (dramatisch-muzikale) werk, oftewel van het verhaal, uitmaken. Alleen dan is er immers sprake van een uitvoering met vertoning van een dramatisch-muzikaal werk en dus van groot recht dat aan de individuele rechthebbenden toekomt. Met uitzondering van twee liedjes (Super Trouper en Voulez Vous) oordeelt de rechtbank dat dit het geval is en daarmee is het lot van (de rest van de liedjes in) de musical bezegeld.

Titelbescherming

Vervolgens gaat de rechtbank ook nog (uitgebreid) in op de vorderingen gebaseerd op het pretense merkrecht van eiseres op de titel “Mama Mia!” De rechtbank is blijkens ov. 6.17 van oordeel dat de titel “Mama Mia!” door het publiek ten aanzien van de musical niet als herkomstaanduiding zal worden opgevat en derhalve geen geldig merk is voor musicals.

In ov. 6.18 blijkt evenwel dat de aanduiding “Mama Mia!” volgens de rechtbank door eiseres ook is gebruikt voor merchandisingsactiviteiten en -artikelen en ten aanzien van die waren en diensten wél als geldig merk is aan te merken. De rechtbank constateert evenwel dat gedaagde de aanduiding Mama Mia –Come Together uitsluitend gebruikt ter aanduiding van haar musical (en dus ook weer niet als herkomstaanduiding). Daarom kan en moet de merkinbreukvraag uitsluitend worden beantwoord aan de hand van art. 13A lid 1 sub d BMW en dan alleen nog ten aanzien van merchandisingsartikelen en -activiteiten en niet t.a.v. de musical zelf.  De rechtbank meent dat van dergelijke merkinbreuk geen sprake is (zie het slot van ov. 6.18). Ook is de rechtbank (blijkens ov. 6.20) van mening dat het gebruik van een sterk gelijkende titel in casu op zichzelf niet onrechtmatig is.

Ten slotte blijkt echter dat het aanhaken bij de naam en de bekendheid van de musical vanwege de bijkomende omstandigheden van het geval (omschreven in ov. 6.22) toch wel onrechtmatig is. Er is onder andere sprake van gevaar voor verwarring. Dat is onrechtmatig en die onrechtmatigheid wordt nog vergroot door de seksueel getinte verwijzingen in de musical van gedaagde.’

De Amsterdamse rechtbank komt in casu (wederom) tot het oordeel dat de titels van individuele werken als zodanig geen merken zijn (vgl. Rb. Amsterdam 28 juli 2004, AMI 2005, p. 59 (Standaard/Gele Teken)). En dat is goed verdedigbaar (vgl. mijn noot onder voornoemd vonnis). Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat via de onrechtmatige daad exact hetzelfde resultaat lijkt te worden behaald als op grond van het merkenrecht mogelijk zou zijn.

Gedaagde Wigt mag niet verder met zijn musical, zoals ook eerder in kort geding tussen dezelfde partijen in twee instanties was bepaald. (Zie Vzr. Rb. Arnhem 18 december 2002, LJN AF3265 en Hof Arnhem 24 december 2002, LJN AF3864).  Eerder was Wigt betrokken bij een ander geschil over groot- en kleinrecht. Zie Pres. Rb. ’s-Gravenhage 18 november 1998, IER 1999, nr 12, p. 81 m.nt. FWG (Lloyd Webber/Wigt).  DJGV.

Lees het vonnis hier.

IEF 1618

Dikkedonderslag

Stichting BREIN heeft gisteravond beslag laten leggen op de apparatuur van de p2p-internetsite Dikkedonder.nl die volgens BREIN ongeveer 6000 gebruikers kende. Ook op de bankrekening, auto en andere zaken van de sitehouder werd beslag gelegd ter zekerstelling van de veroorzaakte schade, die BREIN voorlopig heeft begroot op tenminste 200.000 euro. BREIN eist tevens de naam en adresgegevens van de medewerkers aan de site teneinde ook die aan te spreken.

BREIN Directeur Tim Kuik: "Houders van illegale p2p-sites faciliteren willens en wetens massale inbreuk en doen daar zelf aan mee, zij weten dat ze daarmee grote schade berokkenen, zij doen er hun voordeel mee en doen niets om de inbreuk een halt toe te roepen. Daar moet een einde aan komen."

Ter afscheid laat de sitehouder de volgende boodschap achter:
"09-02-2006 - De Stichting Brein heeft in samenwerking met Justitie en Politie vandaag donderdag 9 februari een huiszoeking gehouden in mijn woning. Ze hebben alle apparatuur die in verband stonden met de DDT server in beslag genomen. De server waar de Tracker op draaide is ook weg.
De gezelligste Tracker van Nederland is nu verleden tijd. Ik zeg alvast bij deze dat wij niet meer terug komen onder welke naam dan ook. Ik wil alle leden bedanken voor de leuke en vooral gezellige tijd die we de afgelopen jaar hebben gehad.

Mensen BEDANKT voor alles."

Lees hier meer.

IEF 1617

Reclame

"De Verkeersopleidingen Associatie Nederland (VAN) pakt rijscholen aan die misleidende reclame maken over hun tarieven. In het uiterste geval zal de VAN een rijschool voor de rechter brengen. Het gaat om rijscholen die reclame maken met lage tarieven, maar daarbij niet vermelden dat de les minder dan een uur duurt. Volgens de VAN staat de wet dat niet toe." Lees hier iets meer (Telegraaf).

"Moeten isp's nu wel of niet bij hun adsl/bel-pakketten vermelden dat klanten ook een bedrag aan KPN moeten betalen? De Reclame Code Commissie vindt van wel. Wanadoo vermeldde in zijn reclames niet dat de klant naast de kosten voor Wanadoo ADSL Family + telefonie ook nog de abonnementskosten aan KPN moet voldoen. Dit was voor Tele2 reden om naar de Reclame Code Commissie te stappen. Deze heeft nu Tele2 in het gelijk gesteld: de uiting van Wanadoo was misleidend." Lees hier meer (Webwereld).

IEF 1616

4e plaats Benelux

A record 33,565 international trademark applications were received in 2005 by the World Intellectual Property Organization (WIPO) under the Madrid system for the international registration of trademarks. Lees hier meer.

IEF 1615

Een Kafkaëske strijd

Kamerstuk 30 392, nr. 5, Tweede Kamer. Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en alle IE-wetten ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195).

Verslag vaste commissie voor Justitie, vastgesteld 8 februari 2006. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. Interessante discussiepunten. Lees het verslag hier.

IEF 1614

Aankomend hamerstuk

Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van de richtlijn inzake handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met implementatie richtlijn handhaving intellectuele-eigendomsrechten); (30222, eerdere berichten hier).

Eindverslag van de vaste commissie voor economische Zaken1 Vastgesteld 7 februari 2006 “Het onderzoek van dit voorstel heeft de commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.”

IEF 1613

Wegens uitgebleven herbezinning (2)

Rechtbank 's-Gravenhage, 8 februari 2006, ZA 05-2233. ACI Adam BV tegen Stichting de Thuiskopie en SONT. Incidenteel vonnis. In de procedure omtrent de hoogte van de thuiskopievergoeding (eerder bericht en dagvaarding hier) vorderde SONT in het bevoegdheidsincicent dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen van ACI c.s, voorzover gericht tegen SONT, kennis te nemen dan wel niet ontvankelijk te verklaren.

SONT beroept zich op artikel 16g AW waaruit volgt dat de Rb Den Haag competent is met betrekking tot de thuiskopievergoeding. ACI c.s. verwijzen naar een passage uit de memorie van toelichting met betrekking tot de laatste wetswijziging van 16g Aw waaruit volgt dat “de competentie van de rechtbank niet beperkt dient te zijn tot geschillen omtrent de hoogte van de tegemoetkoming, maar zich ook kan uitstrekken tot geschillen omtrent de grondslag van de tegemoetkoming”.

5.3. Uit de tekst van de artikel 16g Aw en voormeld citaat valt af te leiden dat er geen beperking is gesteld aan de bevoegdheid van de rechtbank om te oordelen omtrent enig geschil inzake de Thuiskopie-vergoeding, of dit nu gaat om de hoogte dan wel om de grondslag(en) van die vergoeding. Nu de in deze zaak ingestelde vordering daarop betrekking heeft, is deze rechtbank in beginsel bevoegd daarvan kennis te nemen, tenzij zich bijzondere, aan die bevoegdheid derogerende omstandigheden zouden voordoen.

De beroepen van SONT op dergelijke bijzondere omstandigheden (artikel 2:15 BW en artikel 11 van de statuten van SONT) worden afgewezen.

5.4 SONT betoogt dat daarvan inderdaad sprake is, en heeft daartoe in de eerste plaats gewezen op de voor ACI c.s. openstaande mogelijkheid om op basis van artikel 2:15 BW vernietiging van besluiten van het bestuur van SONT respectievelijk haar voorzitter te vorderen.Dat betoog gaat echter niet op. De enkele omstandigheid dat aan ACI c.s. als belanghebbenden (inderdaad) de bevoegdheid toekomt om vernietiging van dergelijke besluiten na te streven, betekent nog niet dat daarmee de rechtbank onbevoegd is geworden om van anders geformuleerde vorderingen inzake de hoogte en/of grondslag van de Thuiskopie-vergoeding kennis te nemen en evenmin dat wie een dergelijke anders geformuleerde vordering aanhangig maakt, daarin om die reden op voorhand niet kan worden ontvangen. De vraag in hoeverre er een verband bestaat tussen de diverse mogelijkheden voor belanghebbenden om omtrent hoogte en grondslag van vastgestelde en nog vast te stellen Thuiskopie vergoedingen de rechtbank te adiëren raakt niet de bevoegdheid van de rechtbank, doch heeft betrekking op de toewijsbaarheid van de diverse vorderingen en dient daarmee in hoofdzaak aan de orde te komen.

5.5. Een tweede reden waarom de rechtbank zich onbevoegd zou moeten verklaren van de vordering kennis te nemen is volgens SONT gelegen in de in artikel 11 van haar statuten neergelegde regeling omtrent de besluitvorming. Die regeling valt, aldus SONT, aan te merken als een vaststellingsovereenkomst op basis waarvan partijen als ACI c.s. zich hebben onderworpen aan een bindend advies van de Voorzitter van SONT. Ook deze stelling van SONT gaat niet op. Indien al sprake zou zijn van een vaststellingsovereenkomst in de door SONT bedoelde zin -hetgeen door ACI c.s. gemotiveerd is betwist-, dan brengt dat nog niet met zich dat de rechtbank slechts bevoegd zou zijn kennis te nemen van een vordering die ziet op vernietiging  van een op basis van die vaststellingsovereenkomst uitgebracht bindend advies, en zich onbevoegd zou moeten verklaren kennis te nemen van iedere andere vordering die betrekking heeft op de hoogte en/of grondslag van de Thuiskopie-vergoeding. Evenmin zou dat voor wat betreft een dergelijke (andere) vordering noodzakelijkerwijs leiden tot niet-ontvankelijkheid bij wege van incidenteel vonnis nog voordat ten gronde verweer is gevoerd. Ook hier geldt dat de verhouding tussen dergelijke vorderingen in de hoofdzaak zal moeten worden beoordeeld. De vraag of er wel of niet sprake is van een vaststellingsovereenkomst behoeft in het kader van dit incident dan ook niet te worden beantwoord.

Lees het vonnis hier

IEF 1612

Ten overvloede

Rechtbank Almelo, 8 februari 2006, LJN: AV1329. Eiseres B.V tegen  De vennootschap onder firma Gedaagde. Geen spoedeisend belang, maar de rechtbank geeft ten overvloede toch nog even een inhoudelijk oordeel.

Eiseres is importeur van glas, porselein, aardewerk, kristal, bestek en aanverwante producten. Als exclusief agent/importeur vertegenwoordigt Eiseres sinds 1979 het bekende merk van de Poolse glasblazer K. Ook ontwerpt Eiseres zelf glaswerk, dat zij door K. laat vervaardigen. Dit glaswerk, onder andere bestaande uit karaffen, glazen, asbakken en koek- en bonbonpotten, is op de Nederlandse markt bekend onder de naam “B”, die Eiseres als merk in het register van het Benelux Merkenbureau heeft gedeponeerd. Gedaagde verkoopt onder meer glaswerk, gelijkend op de glazen voorwerpen van de B serie die door Eiseres op de markt worden gebracht.

Gedaagde houdt zich als groothandel bezig met de in- en verkoop van glaswerk ten behoeve van de Nederlandse markt. Zij betrekt haar glaswerk sinds jaar en dag uit Polen en Roemenië alwaar zij het glaswerk zelfstandig inkoopt uit bestaande collecties, en vervolgens in Nederland in de handel brengt.

Eiseres stelt dat Gedaagde onrechtmatig jegens Eiseres handelt door de B modellen van Eiseres in strijd met artikel 13 van de Auteurswet te verveelvoudigen, subsidiair door deze op slaafse wijze na te bootsen en te exploiteren, terwijl zij bovendien de van Eiseres gekopieerde producten zonder toestemming van Eiseres openbaar maakt door verkoop op de Nederlandse markt.

Het conflict tussen Eiseres speelt echter al sinds 2002 en  naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de voorgeschiedenis in de weg aan het aannemen van spoedeisend belang. ‘De enkele stelling van Eiseres met betrekking tot de “kerstpakkettenbeurs” die deze maand in Rosmalen wordt gehouden leidt niet tot een ander oordeel.”

Maar ten overvloede acht  de voorzieningenrechter op grond van de stellingen van Eiseres, de overgelegde verklaringen en ontwerptekeningen het nog wel aannemelijk dat Eiseres als de maker van die producten heeft te gelden. De vraag of de 26 producten van Eiseres een eigen karakter hebben en het persoonlijk karakter van de maker dragen moet evenwel voorshands naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontkennend worden beantwoord.

Het enige direct in het oog springende bijzondere kenmerk van de Eiseres producten is de dikke bodem met open glasbel, maar het auteursrecht daarop ligt niet bij Eiseres. Voor het overige is Eiseres er voorshands niet voldoende in geslaagd om duidelijk te maken waar de originele en bescherming verdienende elementen van de verschillende producten in bestaan.

Bij dat oordeel betrekt de voorzieningenrechter ook dat niet voldoende duidelijk is geworden wanneer de producten voor het eerst zijn gemaakt. Dat is van belang omdat uit de overgelegde catalogi van M. (1976-1980) en de door Gedaagde overgelegde facturen en catalogus van S. blijkt dat soortgelijk glaswerk al lange tijd op de markt is en door Gedaagde wordt verhandeld.

Dat Gedaagde de producten van Eiseres slaafs nabootst is voorshands evenmin voldoende aannemelijk geworden. Gedaagde heeft die stelling van Eiseres op voldoende overtuigende wijze bestreden door te wijzen op diverse verschillen – afgezien van de dikke bodem met glasbel - tussen de producten van partijen zoals bijvoorbeeld de maatvoering en andere details. Daarbij geldt voorts dat Gedaagde niet zelf glaswerk produceert of laat produceren, maar slechts koopt uit bestaande collecties van andere producenten.

De voorlopige conclusie is dan ook dat voorshands niet voldoende aannemelijk is geworden dat Eiseres spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, noch glaswerk heeft ontworpen waarop zij auteursrecht kan doen gelden, noch dat Gedaagde inbreuk maakt op de rechten van Eiseres. Lees het vonnis hier.