IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22665
24 april 2025
Uitspraak

Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

 
IEF 22663
24 april 2025
Uitspraak

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

 
IEF 1070

Tandpasta in transito

HvJ, 18 oktober 2005, in zaak C-405/03, Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc en Beecham Group plc, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.

In het kort de feiten. In februari 2002 heeft Class International een container met van de Zuid-Afrikaanse onderneming Kapex International gekochte tandpasta voorzien van het merk Aquafresh, de Gemeenschap binnengebracht. SmithKline Beecham e.a. hebben op 5 maart 2002 conservatoir beslag laten leggen op de container na een melding van de douane dat het wellicht namaak goederen zou kunnen betreffen. Nader onderzoek maakte echter duidelijk dat het om oorspronkelijke goederen ging en niet om namaakgoederen. Hierop verzoekt Class International de Rechtbank om opheffing van het conservatoir beslag en vergoeding van schade. De verzoeken worden afgewezen.

In Hoger beroep stelt Class International dat de partij tandpasta niet is ingevoerd,maar zich in transito bevindt. Het Haags Gerechtshof stelt vervolgens een aantal (6-tal) prejudiële vragen aan het Hof van Justitie. Kort samengevat wilde het Hof eigenlijk weten of de merkhouder zich ertegen kan verzetten dat originele merkgoederen in transito in de Gemeenschap worden binnengebracht die nog niet door deze merkhouder of met diens toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht en of de merkhouder op zijn minst kan verlangen dat voor dergelijke goederen een eindbestemming in een derde land vaststaat.

Volgens het Hof zijn niet-communautaire goederen die in transito zijn geplaatst niet in het vrije verkeer van de Gemeenschap gebracht. "Zolang niet voor deze mogelijkheid wordt gekozen en wordt voldaan aan de voorwaarden voor de douanebestemming (…) waaronder de goederen zijn geplaatst, kan het enkele fysieke binnenbrengen van de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap niet worden aangemerkt als "invoeren" in de zin van artikel 5 lid 3, sub c van de richtlijn en artikel 9, lid 2, sub c van de verordening en impliceert het geen gebruik [van het merk] in het economisch verkeer" (…), aldus het Hof. De merkhouder kan ook geen eisen stellen m.b.t. een eindbestemming in een derde land.

Op de vragen van het gerechtshof te Den Haag m.b.t. de mogelijkheid van een merkhouder om het te koop aanbieden of verkopen van oorspronkelijke goederen die in transito zijn geplaatst te verbieden, antwoord het Hof dat dergelijke goederen gewoon te koop kunnen worden aangeboden of worden verkocht met als bestemming een derde land tenzij het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de merkgoederen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. Het Hof formuleert dat als volgt:

"de begrippen "aanbieden" en "in de handel brengen" van goederen in artikel 5, lid 3, sub b, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 2, sub b, van verordening nr. 40/94 kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/ of verkocht terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douane vervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen  verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht."
Als laatste oordeelt het HvJ nog over de verdeling van de bewijslast. Het HvJ oordeelt dat "in een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is" de bewijslast ter zake van de inbreuk rust op de merkhouder, die zich erop beroept.

Lees het arrest hier.

IEF 1069

Grievenstelsel

Hoge Raad, 14 oktober 2005, LJN:AT/830, nr. C04/166/HR Eurol B.V. tegen Eurochemie Beheer B.V. en Eurochemie B.V.

Opnieuw een lezenswaardige IE-arrest van de Hoge Raad waarin ook procesrechtelijke interessante aspecten aan bod komen. Eurol is een bedrijf dat sinds 1977 onder de handelsnaam EUROL smeermiddelen produceert en verkoopt. Eurol is rechthebbende van het Benelux woordmerk Eurol, daarnaast gebruikt zij het teken EUROL LUBRICANTS als onderscheidingsteken. Daarnaast heeft zij op 23 september 1997 de domeinnaam www.eurol.nl en op 15 september 2003  de domeinnaam www.eurollubricants.com aangevraagd.

Op basis van haar handelsnaam- en merkrechten is Eurol in kortgeding opgekomen tegen het gebruik van de naam EURO LUBRICANTS voor smeermiddelen en het gebruik van de domeinnaam www.eurolubricants.com door Eurochemie.

Eurol wint het kort geding in eerste aanleg. Tegen dit vonnis heeft Eurochemie met succes hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft bij arrest van 23 maart 2004 in appel en in het incidenteel appel het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van Eurol alsnog afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat Eurol onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij de aanduiding EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 met het gebruik van teken EURO LUBRICANTS begon. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen het merk Eurol en het teken EURO LUBRICANTS.

Eurochemie heeft in hoger beroep een onderzoeksrapport overgelegd, dat aantoonde dat de foto’s die Eurol in eerste aanleg had overgelegd, waren bewerkt. Met deze foto’s trachtte Eurol aan te tonen dat zij eerder het teken EUROL LUBRICANTS gebruikte dan Eurochemie. In hoger beroep heeft Eurol nieuwe producties in het geding gebracht die zouden moeten aantonen dat zij het teken EUROL LUBRICANTS al gebruikte sedert 1998. Het Hof is aan deze laatste producties voorbijgegaan omdat Eurol deze pas bij memorie van antwoord in het geding had gebracht. Eurol heeft tegen dit oordeel van het Hof verschillende cassatiemiddelen opgeworpen.

Deze komen kort gezegd er op neer dat het Hof ten onrechte heeft vastgesteld dat “nu die producties pas bij memorie van antwoord waren overgelegd en Eurochemie daarop niet meer behoefde te reageren en zij dat ook niet gedaan had, het Hof in dit geding niet kon uitgaan van de juistheid van die producties”. De Hoge Raad maakt korte metten met dit standpunt: “bij deze stand van zaken heeft het Hof, nu het hier om een kort geding ging, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet kon uitgaan van de juistheid van deze producties en dat Eurol daarom voorshands onvoldoende aannemelijk had gemaakt, dat zij EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 een aanvang maakte met het gebruik van het teken EURO LUBRICANTS”.

Ook de cassatiemiddelen, die gericht zijn tegen de vaststelling van het Hof dat niet is komen vast te staan dat Eurol de aanduiding EUROL LUBRICANTS gebruikte voor december 2000, falen.

Wel behaalt Eurol succes met haar cassatiemiddel tegen de verwerping van het Hof van de stelling van Eurol dat het hoger beroep van Eurochemie beperkt was tot de merkenrechtelijke grondslag. Het Hof heeft deze stelling verworpen op de grond dat Eurochemie met haar laatste grief het geschil in volle omvang aan het Hof ter beoordeling had voorgelegd.

De Hoge Raad oordeelt: “ bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat aan grieven als eis wordt gesteld dat daarin de gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de besteden uitspraak behoort te worden vernietigd, behoorlijk in het geding naar voren worden gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (HR 5 december 2003, nr. C03/124, NJ 2004, 76). Een algemene grief om het geschil in volle omvang aan de appelrechter voor te leggen, is daartoe niet voldoende, aldus de Hoge Raad. 

De Hoge Raad oordeelt: “Dit oordeel (van het Hof) is onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden dat: (a) de veroordeling in eerste aanleg is uitgesproken op zowel de merkenrechtelijke als de handelsnaamrechtelijke grondslag; (b) geen van de grieven van Eurochemie in hoger beroep is gewijd aan de handelsnaamrechtelijke grondslag van de vordering; (c) Eurol in haar memorie van antwoord, onder het opschrift “Omvang hoger beroep” heeft gewezen op het ontbreken van grieven tegen het bestreden vonnis voorzover het op de handelsnaamrechtelijke grondslag berustte (…); (d) de maatstaven aan de hand waarvan inbreuken op merkrechten en handelsnaamrechten moeten worden vastgesteld deels uiteenlopen (...).

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem en verwijst het naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling van de beslissing. Lees het arrest hier.

IEF 1069

Grievenstelsel

Hoge Raad, 14 oktober 2005, LJN:AT/830, nr. C04/166/HR Eurol B.V. tegen Eurochemie Beheer B.V. en Eurochemie B.V.

Opnieuw een lezenswaardige IE-arrest van de Hoge Raad waarin ook procesrechtelijke interessante aspecten aan bod komen. Eurol is een bedrijf dat sinds 1977 onder de handelsnaam EUROL smeermiddelen produceert en verkoopt. Eurol is rechthebbende van het Benelux woordmerk Eurol, daarnaast gebruikt zij het teken EUROL LUBRICANTS als onderscheidingsteken. Daarnaast heeft zij op 23 september 1997 de domeinnaam www.eurol.nl en op 15 september 2003  de domeinnaam www.eurollubricants.com aangevraagd.

Op basis van haar handelsnaam- en merkrechten is Eurol in kortgeding opgekomen tegen het gebruik van de naam EURO LUBRICANTS voor smeermiddelen en het gebruik van de domeinnaam www.eurolubricants.com door Eurochemie.

Eurol wint het kort geding in eerste aanleg. Tegen dit vonnis heeft Eurochemie met succes hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft bij arrest van 23 maart 2004 in appel en in het incidenteel appel het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van Eurol alsnog afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat Eurol onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij de aanduiding EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 met het gebruik van teken EURO LUBRICANTS begon. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen het merk Eurol en het teken EURO LUBRICANTS.

Eurochemie heeft in hoger beroep een onderzoeksrapport overgelegd, dat aantoonde dat de foto’s die Eurol in eerste aanleg had overgelegd, waren bewerkt. Met deze foto’s trachtte Eurol aan te tonen dat zij eerder het teken EUROL LUBRICANTS gebruikte dan Eurochemie. In hoger beroep heeft Eurol nieuwe producties in het geding gebracht die zouden moeten aantonen dat zij het teken EUROL LUBRICANTS al gebruikte sedert 1998. Het Hof is aan deze laatste producties voorbijgegaan omdat Eurol deze pas bij memorie van antwoord in het geding had gebracht. Eurol heeft tegen dit oordeel van het Hof verschillende cassatiemiddelen opgeworpen.

Deze komen kort gezegd er op neer dat het Hof ten onrechte heeft vastgesteld dat “nu die producties pas bij memorie van antwoord waren overgelegd en Eurochemie daarop niet meer behoefde te reageren en zij dat ook niet gedaan had, het Hof in dit geding niet kon uitgaan van de juistheid van die producties”. De Hoge Raad maakt korte metten met dit standpunt: “bij deze stand van zaken heeft het Hof, nu het hier om een kort geding ging, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet kon uitgaan van de juistheid van deze producties en dat Eurol daarom voorshands onvoldoende aannemelijk had gemaakt, dat zij EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 een aanvang maakte met het gebruik van het teken EURO LUBRICANTS”.

Ook de cassatiemiddelen, die gericht zijn tegen de vaststelling van het Hof dat niet is komen vast te staan dat Eurol de aanduiding EUROL LUBRICANTS gebruikte voor december 2000, falen.

Wel behaalt Eurol succes met haar cassatiemiddel tegen de verwerping van het Hof van de stelling van Eurol dat het hoger beroep van Eurochemie beperkt was tot de merkenrechtelijke grondslag. Het Hof heeft deze stelling verworpen op de grond dat Eurochemie met haar laatste grief het geschil in volle omvang aan het Hof ter beoordeling had voorgelegd.

De Hoge Raad oordeelt: “ bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat aan grieven als eis wordt gesteld dat daarin de gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de besteden uitspraak behoort te worden vernietigd, behoorlijk in het geding naar voren worden gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (HR 5 december 2003, nr. C03/124, NJ 2004, 76). Een algemene grief om het geschil in volle omvang aan de appelrechter voor te leggen, is daartoe niet voldoende, aldus de Hoge Raad. 

De Hoge Raad oordeelt: “Dit oordeel (van het Hof) is onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden dat: (a) de veroordeling in eerste aanleg is uitgesproken op zowel de merkenrechtelijke als de handelsnaamrechtelijke grondslag; (b) geen van de grieven van Eurochemie in hoger beroep is gewijd aan de handelsnaamrechtelijke grondslag van de vordering; (c) Eurol in haar memorie van antwoord, onder het opschrift “Omvang hoger beroep” heeft gewezen op het ontbreken van grieven tegen het bestreden vonnis voorzover het op de handelsnaamrechtelijke grondslag berustte (…); (d) de maatstaven aan de hand waarvan inbreuken op merkrechten en handelsnaamrechten moeten worden vastgesteld deels uiteenlopen (...).

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem en verwijst het naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling van de beslissing. Lees het arrest hier.

IEF 1068

Dealerovereenkomsten

Vznr. Rb Almelo, 14 oktober 2005, rolnr. KG ZA 05-229, M.F. Design B.V. tegen eastborn Slaapsystemen B.V.

MF Design verkoopt slaapkamermeubelen, matrassen e.d. via haar winkel en via een website. Eastborn produceert en verkoopt matrassen e.d. tussen beide partijen bestaat een handelsrelatie van 11 jaar. MF Design krijgt 50% dealerkorting en verkoopt de Eastborn producten 20% onder de door Eastborn gehanteerde consumentenprijzen. Op 19 april 2005 heeft Eastborn de contractuele relatie met MF Design opgezegd met ingang van 1 november 2005. Deze opzegging is ook het onderwerp van een inmiddels lopende bodemprocedure.

In dit kort geding vordert MF Design om Eastborn te gebieden om ook na 1 november 2005 het volledige aanbod van Eastborn producten te blijven leveren conform de condities zoals deze door partijen zijn overeengekomen. De opzegging is naar het oordeel van MF Design in strijd met de redelijkheid en billijkheid en levert een onrechtmatige daad op.

Eastborn stelt dat de door MF Design verleende kortingen die MF Design via haar website geeft tot grote onrust hebben geleid onder de overige Eastborndealers. Consumenten komen wel in de winkel voor advies, maar kopen de producten uiteindelijk via de website. Tevens maakt MF Design inbreuk op de aan Eastborn toekomende merk-en auteursrechten door het logo/beeldwerk van Eastborn af te beelden op de website.

Met betrekking tot het laatste punt, stelt MF Design dat de dealerovereenkomst mede het gebruik van de naam, het logo en eventuele auteursrechten die op de producten van Eastborn zouden rusten, omvat.

De rechter oordeelt met betrekking tot de opzegging van de dealer overeenkomst als volgt (rov 6):

Of de overeenkosmt geldig is opgezegd door Eastborn kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van de door partijen geschetste omstandigheden niet in kort geding worden beantwoord. Daarvoor is de reeds gestarte bodemprocedure de aangewezen weg.
De over en weer gebezigde argumenten maken dat in dit kort geding niet geconcludeerd kan worden dat de bodemrechter naar alle waarschijnlijkheid de opzegging nietig, onrechtmatig of in strijd met de redelijkheid en billijkheid zal oordelen. Hoewel om de opzegging de geur van prijsbeleid hangt, zijn er ook feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat de opzegging wel door de beugel kan.

Met betrekking tot het gebruik van de merk en beeldrechten (rov 7):

Eastborn erkent dat MF Design in het kader van reclame voor haar onderneming en handel in Eastbornproducten een zeker gebruik mag maken van de merk-en beeldrechten van Eastborn. Indien zij wegens (on)rechtmatigheid een of meer van die gebruiken verboden wenst te zien zal Eastborn in haar vordering toch tenminste duidelijk dienen aan te geven welke vormen van gebruik zij toegelaten acht en welke verboden dienen te worden. Dat doet Eastborn niet en een dusdanig onbepaalde vordering is niet toewijsbaar.

Lees vonnis

IEF 1067

Dure klokjes

Vznr. Rb. 's-Gravenhage, 18 oktober 2005, rolnr. KG 05/1216, Cartier c.s. tegen Prins c.s. Smeuïg, doch juridisch weinig opzienbarend vonnis in piraterijzaak.

Prins en Borgers bieden via 2dehands.nl replica's van dure horloges aan (o.a. Cartier, Panerai en het onder advocaten populaire Piaget). Zij trachten dit op anonieme wijze te doen, door onder meer gebruik te maken van nicknames en niet-traceerbare e-mail adressen en telefoonnummers. Op de sommatie van Cartier c.s. (via 2dehands.nl) om de advertenties te verwijderen en het aanbieden te staken, geven de aanbieders geen gehoor. Integendeel, zij voegen aan hun advertenties (schunnige) boodschappen aan het adres van Cartier c.s. en hun raadsman toe en gaan zelfs zo ver door de advertenties te plaatsen onder de naam van de raadsman van Cartier c.s, Mr. Armand Killan.

De inbreukmakers worden uiteindelijk toch opgespoord en voor het schavot gesleept. Daar blijkt dat met name hun handelswijze na het ontvangen van de sommatie niet in  hun voordeel heeft gepleit.

Het inbreukverbod wordt uiteraard toegewezen. Interessanter is de behandeling van de nevenvorderingen. Wederom blijkt dat advocaten hun pleidooien voor Mr. Du Pon goed dienen voor te bereiden (zie ook hier):

"Zoals bekend zijn voorzieningenrechters in deze rechtbank terughoudend met het toewijzen van -niet zelden kennelijk bij wege van automatisch geformuleerde - nevenvorderingen in zaken betreffende Intellectuele Eigendom. De veelal aan degelijke (sic!) nevenvorderingen meegegeven (enige) grondslag, inhoudende dat die vorderingen 'gebruikelijk' zijn is, zonder bijkomende omstandigheden, ongenoegzaam."

Na dit lesje wijst de Voorzieningenrechter wel praktisch alle vorderingen toe, inclusief een fors voorschot op de schadevergoeding, zonder opvallend genoeg over de spoedeisendheid van deze vordering te spreken.

Lees hier het vonnis. (Met dank aan Armand Killan ( Bird&Bird) voor het aanleveren van het vonnis, )

IEF 1066

Juridisch niets mis mee (2)

Naar aanleiding van dit eerdere bericht schrijft Christiaan Alberdingk Thijm op solv.nl: "Ik vermoed dat Dirk Visser tevens de advocaat van Zoekallehuizen.nl is en zich heeft laten verleiden tot deze uitspraak. Als objectieve buitenstaander zou hij dit namelijk niet zo snel zeggen. Hij weet namelijk als geen ander dat hij hiermee wel een erg beperkte interpretatie van het databankenrecht geeft. Dat de gegevens uit meerdere bronnen komen en dat een eigen databank wordt gecreëerd, betekent immers niet dat daarmee geen inbreuk op het databankenrecht van (o.a. de NVM) wordt gepleegd.

De NVM houdt er niet van als de inhoud van Funda wordt hergebruikt. Eerder begon de makelaarsvereniging een procedure tegen El Cheapo, de meta zoekmachine van De Telegraaf. Uiteindelijk won de NVM, maar de vraag of inbreuk werd gepleegd op het databankenrecht bleef in die zaak onbeantwoord.

Of NVM een zaak tegen Zoekallehuizen.nl zal winnen, hangt onder meer af van de exacte technische werking van de meta zoekmachine. Duidelijk is in ieder geval dat er een nieuw gevecht op de huizenmarkt zal plaatsvinden. Ditmaal niet om een huis, maar om het recht een huis te zoeken. Zoekallehuizen.nl is dapper dat zij dat aandurft." Lees gehele bericht hier.

IEF 1065

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ, 18 oktober 2005, in zaak C-405/03, Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc en Beecham Group plc, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage .

"de merkhouder kan zich niet verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap – onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot – van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. " Lees arrest hier. (met dank aan AG).

IEF 1064

Oorlogscorrespondentie

Naar aanleiding van dit vonnis (met de inmiddels beroemde ‘zwartgeblakerde eenheden’) komt  Miel Timmers in het Eindhovens Dagblad en op Curatoren.nl met een verslag van het kinderfietsenfront: "De keiharde strijd over de kinderfiets Triker tussen Horst en Marcel Oosterveer, uit respectievelijk Waalre en Eindhoven, en de Zeeuwse zakenman Quinten van de Vrie. Rechtszaken stapelen zich op en lopen door elkaar heen. Dat er nog meer volgen staat vast. Aantijgingen op de man worden niet geschuwd."

"Ik doe allang zaken, in binnen- en buitenland, maar zoveel brutaliteit heb ik nog nooit meegemaakt“, stelt Van de Vrie (voor het vonnis - IEF) , die samenwerkt met Van Berlo Studio’s in Eindhoven. „Laat Oosterveer zelf geld investeren en met eigen plannen komen.“ Oosterveer zelf: „Van de Vrie maakt misbruik van anderen. Niet netjes.“Ik wil dat de rechter Oosterveer verbiedt hiermee door te gaan. Ondertussen benadert hij achter mijn rug om mijn leveranciers, importeurs en distribiteurs. Pure piraterij.

Oosterveer wil dat de patenten van Van de Vrie nietig worden verklaard. „Patenten behoor je te verkrijgen als je iets nieuws hebt bedacht en dat heeft Van de Vrie niet. Ikzelf bezit oudere patenten. Die hebben hogere prioriteit. Niettemin verkondigt Van de Vrie wereldwijd dat hij de uitvinder van de Triker is. Deze kwestie zal niet met één rechtszaak zijn afgehandeld. De verdachtmakingen laten Oosterveer koud, zegt hij. „Van de Vrie heeft mij voor de rechter gedaagd. Hij is diegene die met steekhoudende bewijzen moeten komen."

"Deze uitspraak is een geschenk uit de hemel”, jubelt Horst Oosterveer. Van de Vrie is niet onder de indruk van de uitspraak. „Dit is slechts een voorlopig oordeel. We hebben een veldslag verloren, maar de oorlog woedt.” Lees hier en hier meer.

IEF 1063

Op zondag

Interessante casus: Mediamagazine.nl bericht dat SBS6 TV Noord-Holland heeft verboden om opnamen te maken van de wedstrijd tussen FC Volendam en FC Den Bosch. SBS6 heeft de rechten voor de beelden van wedstrijden in de eerste divisie, TV Noord-Holland heeft  een sublicentie. 

“Uit protest tegen het spelen van de wedstrijd op zondag maakte SBS6 zelf geen opnamen in Volendam. Bovendien protesteerde het tv-kanaal bij de KNVB tegen het vaststellen van wedstrijden op een zondag. Volendam - FC Den Bosch was geen risicowedstrijd. De Noord-Hollandse club wil uit ’historische overwegingen’ een aantal duels op zondag spelen.”

Volendam won de westrijd met 4-2. Hoe het conflict tussen SBS6 en TVNH is afgelopen vermeldt het bericht niet. Lees bericht hier.

IEF 1062

Voor beleidsmedewerkers

Klinkt als een Ludlum, maar 'The Adelphi Charter' is 'a new approach, issued by a group of prominent legal scholars, artists, scientists and experts from around the world. The Adelphi Charter lays out a “public-interest test” for policymakers to use before changing intellectual property laws: an automatic presumption against expanding rights, placing the burden of proof on those who seek this, as well as requiring rigorous analysis to justify changes, along with broad public consultation

“We call upon governments and the international community to adopt these principles.

1. Laws regulating intellectual property must serve as means of achieving creative, social and economic ends and not as ends in themselves.
2. These laws and regulations must serve, and never overturn, the basic human rights to health, education, employment and cultural life.
3. The public interest requires a balance between the public domain and private rights. It also requires a balance between the free competition that is essential for economic vitality and the monopoly rights granted by intellectual property laws.
4. Intellectual property protection must not be extended to abstract ideas, facts or data.

5. Patents must not be extended over mathematical models, scientific theories, computer code, methods for teaching, business processes, methods of medical diagnosis, therapy or surgery.
6. Copyright and patents must be limited in time and their terms must not extend beyond what is proportionate and necessary.
7. Government must facilitate a wide range of policies to stimulate access and innovation, including non-proprietary models such as open source software licensing and open access to scientific literature.
8. Intellectual property laws must take account of developing countries' social and economic circumstances.
9. In making decisions about intellectual property law, governments should adhere to these rules:

* There must be an automatic presumption against creating new areas of intellectual property protection, extending existing privileges or extending the duration of rights.
* The burden of proof in such cases must lie on the advocates of change.
* Change must be allowed only if a rigorous analysis clearly demonstrates that it will promote people's basic rights and economic well-being.
* Throughout, there should be wide public consultation and a comprehensive, objective and transparent assessment of public benefits and detriments.

Lees charter hier, artikel in de economist hier. (met dank aan Danny Friedmann)