IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 22168
31 juli 2024
Uitspraak

Niet elk streeppatroon maakt inbreuk op de merken van Adidas, aldus de Duitse rechter

 
IEF 22167
31 juli 2024
Uitspraak

Verzoek tot versnelling beroepsprocedure wordt afgewezen

 
IEF 15150

Inbreuk op rallyschild LIEGE-SOFIA-LIEGE

Hof van beroep Brussel 10 maart 2015, IEF 15150 (KACB tegen ST-ONE)

Eerder verschenen als IEFbe 1452. Merkenrecht. De vzw Koninklijke Automobielclub van België heeft in 1927 voor de eerste keer een uithoudingswedstrijd georganiseerd Liege-Biarritz-Liege, later werden merken ingeschreven. De rally werd niet altijd jaarlijks gehouden: Liege-Sofia-Liege, Liege-Rome-Liege (+beeldmerk), Spa-Sofia-Liege en Marathon de la Route. St.-One deponeert het merk Liege-Sofia-Liege. St.-One verzocht met succes de vervallenverklaring van LIEGE-SOFIA-LIEGE, SPA-SOFIA-LIEGE, haar rally-activiteiten maken geen inbreuk op MARATHON DE LA ROUTE. Alleen het beeldmerk van St-One maakt inbreuk op ouder beeldmerk LIEGE-SOFIA-LIEGE. Het Hof bevestigt de laatste inbreuk, maar verandert het bestreden vonnis: KACB zich kan verzetten tegen het gebruik van het teken LIEGE-SOFIA-LIEGE en soortgelijke tekens.
Lees verder
IEF 15149

Met een type buitenoven inbreuk op Outdooroven

Rechtbank Noord-Nederland 22 juli 2015, IEF 15149; ECLI:NL:RBNNE:2015:3608 (Weltevree experience tegen MZ Metaalproducties/Kaggels)
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Beiden partijen handelen in Corten stalen Outdoorovens. In kort geding wordt gedaagde bevolen Kaggels te staken, nu komt gedaagde met andere types. De rechtbank maakt de overwegingen van de voorzieningenrechter tot de hare (Kaggels types 2, 3 en de houtopslagen types 1 en 2 - IEF 3570) en alleen Kaggels type 1 maakt inbreuk op het auteursrecht. De verschillen van type 1 doen onvoldoende af aan de sterke gelijkenissen, en is er sprake van slaafse nabootsing. 'De andere op de Outdooroven gelijkende ontwerpen' zijn geen slaafse nabootsing.

5.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Outdooroven qua vormgeving en uiterlijk een zodanig onderscheidend vermogen dat hij een eigen plaats op de Nederlandse markt inneemt en ook reeds innam ten tijde van de marktintroductie door [B] c.s. van de verschillende types Kaggels. Een vergelijking van de Outdooroven met de door [B] c.s. als productie 10 overgelegde foto's van andere buitenkachels met oven laat zien dat de combinatie van de volgende elementen:
1. de naam Weltevree geperforeerd in het staal van de Outdooroven tussen de twee
compartimenten,
2. de rechthoekige perforatiegaten aan de zijkant van de oven,
3. de vorm van de pootjes,
4. de vormgeving en plaatsing van de scharnieren en het sluitingspunt van het schermdeurtje, welke elementen onderscheidend zijn in het uiterlijk van de Outdooroven en dus de totaalindruk van de Outdooroven bepalen, niet terug te vinden zijn in de buitenkachels met oven van de andere aanbieders. Hierdoor heeft de Outdooroven qua uiterlijke verschijningsvorm een zodanig andere totaalindruk dan de andere buitenkachels met oven op de markt, dat hij een eigen plaats op de markt inneemt en innam.

5.7.
Deze verschillen doen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende af aan de sterke gelijkenis tussen de Kaggels type 1 en de Outdooroven. Hoewel aan [B] c.s. kan worden toegegeven dat een consument bij de aankoop van dure producten, zoals de onderhavige producten, die niet dagelijks en zelfs niet jaarlijks wordt aangeschaft, in het algemeen oplettender zal zijn dan bij de aankoop van meer gebruikelijke en minder dure producten die vaker worden aangeschaft, is het verschil in totaalindruk tussen de Outdooroven en de Kaggels type 1 naar het oordeel van de rechtbank zo gering dat het gevaar bestaat dat dit kopende publiek in verwarring wordt gebracht. Aldus heeft [B] naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat nodeloze verwarring ontstaat door het aanbieden van een buitenkachel met oven die wat uiterlijke vormgeving betreft nagenoeg gelijk is aan de Outdooroven.
5.9.
Ten aanzien van Kaggels type 2 en de Kaggels type Magnus overweegt de rechtbank dat deze types Kaggels anders dan de Outdooroven een houtopslag hebben en geen oven.

5.10.
De Kaggels type 4 en de Kaggels type Troy verschillen van de Outdooroven, omdat zij drie in plaats van twee compartimenten hebben, waarbij het onderste compartiment dienst doet als houtopslag. Deze types zijn daardoor ook veel hoger dan de Outdooroven.

5.11.
Kaggels type 3 verschilt van de Outdooroven omdat het maar één compartiment heeft, dat dienst doet als buitenhaard annex barbecue.

5.12.
De Kaggels type Justin, tot slot, verschilt van de Outdooroven in die zin dat bij de type Justin de naam Kaggels niet is geperforeerd in het staal tussen de twee compartimenten, zoals bij de Outdooroven, maar in de hendel van het schermdeurtje.

5.17.
Gelet op het vorenstaande is vordering 1 niet integraal toewijsbaar. De rechtbank zal in plaats daarvan bij eindvonnis het mindere toewijzen van hetgeen gevorderd is in die zin dat zij [B] zal bevelen:
- de productie, promotie en verkoop van Kaggels type 1 gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via wederverkopers gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via (tuin)beurzen gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via internet of social media gestaakt te houden, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de website www.kaggels.nl en de Facebookpagina “Kaggels” en aldus alle uitingen die betrekking hebben op Kaggels type 1, waaronder de foto’s en andere afbeeldingen van de Kaggels type 1, van die websites en social media pagina’s verwijderd te houden.

5.18. Nu vordering 8 voortborduurt op vordering 1 gaat de rechtbank ervan uit dat vordering 8 ook een primaire vordering is. In het feit dat enkel Kaggels type 1 een slaafse nabootsing is van de Outdooroven en de productie, promotie en verkoop van dit type Kaggels na betekening van het kort geding vonnis is gestaakt, ziet de rechtbank voorshands aanleiding de zaak niet te verwijzen naar de schadestaatprocedure, nu aangenomen mag worden dat de schade reeds in onderhavige procedure kan worden vastgesteld. [A] c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld zijn schade als gevolg van de slaafse nabootsing door [B] bij akte te onderbouwen.

5.24.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [B] met zijn Kaggels type 4 (waarover niet in kort geding beslist is) inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [A] op de Outdooroven. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In tegenstelling tot de Outdooroven heeft Kaggels type 4 onderin een houtopslag, waardoor de Kaggels type 4 ook veel hoger is dan de Outdooroven. Naar het oordeel van de rechtbank is de totaalindruk van de Kaggels type 4 hierdoor anders dan de totaalindruk van de Outdooroven, zodat geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van [A].

5.26.
Slotsom van het voorgaande is dat enkel met de Kaggels type 1 inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van [A] op de Outdooroven.

5.28.
Gelet op het vorenstaande zou vordering 2 slechts toewijsbaar zijn ten aanzien van [B] wat betreft het
- gestaakt houden van de productie, promotie en verkoop van Kaggels type 1;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via wederverkopers;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via (tuin)beurzen;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via internet of social media, waaronder begrepen doch niet beperkt tot: de website www.kaggels.nl en de Facebookpagina “Kaggels” en aldus alle uitingen die betrekking hebben op Kaggels type 1, waaronder de foto’s en andere afbeeldingen van de Kaggels type 1, van die websites en social media pagina’s verwijderd te houden. Nu dit niet meer is dan hetgeen, gelet op r.o. 5.17, reeds zal worden toegewezen, heeft [A] c.s. geen belang bij toewijzing van vordering 2. Deze zal derhalve bij eindvonnis worden afgewezen.

5.33.
Ten aanzien van vordering 7 overweegt de rechtbank dat zij [B] c.s. volgt in zijn verweer dat de door [B] op grond van artikel 27a Aw aan [A] c.s. af te dragen winst ter zake van de verkochte inbreukmakende Kaggels type 1 niet gelijk is te stellen met de door hem behaalde omzet met de verkoop van die type Kaggels. De af te dragen winst betreft de met de verkoop behaalde nettowinst (vergelijk HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3241, NJ 2015/193). Relevante kosten dienen derhalve in mindering te worden gebracht op de omzet. De rechtbank acht zich thans nog onvoldoende voorgelicht om de door [B] aan [A] c.s. af te dragen winst vast te kunnen stellen. De rechtbank acht het voor een goede oordeelsvorming van belang te beschikken over een opgave van de tot op heden verkochte Kaggels type 1, de verkoopprijs van deze verkochte types Kaggels 1, de kostprijs van deze verkochte Kaggels type 1 en eventuele andere relevante kosten die de met deze verkopen behaalde nettowinst drukken. De rechtbank zal [B] op de voet van artikel 27a Aw juncto 22 Rv bevelen deze opgave in het geding te brengen en hem in de gelegenheid stellen zijn verweer op dit punt zo nodig nader te onderbouwen. [A] c.s. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hier bij akte op te reageren.

6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 augustus 2015 voor het nemen van een akte door [A] c.s. als bedoeld in r.o. 5.18, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte aan de zijde van [B] c.s.;

6.2.
beveelt [B] op de voet van artikel 22 Rv juncto 27a Aw de onder r.o. 5.33 bedoelde opgave in het geding te brengen, stelt hem in de gelegenheid zijn verweer ter zake van de door hem op grond van artikel 27a Aw aan [A] c.s. af te dragen winst ter zake van de verkochte inbreukmakende Kaggels type 1 eventueel nader te onderbouwen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 19 augustus 2015, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte aan de zijde van [A] c.s.;

IEF 15148

Vragen aan HvJ EU over wettelijke collectieve vertegenwoordiging voor out-of-print books

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 juni 2015, IEF 15148; zaak C-301/15 (Soulier et Doke)
Verzoekers komen op tegen een wetswijziging waarmee wordt beoogd niet meer commercieel geëxploiteerd en daardoor voor het publiek ontoegankelijk geworden schriftelijk erfgoed te ontsluiten door de digitale exploitatie te bevorderen van werken die zijn verveelvoudigd in vóór 1 januari 2001 in Frankrijk gepubliceerde boeken die niet meer door een uitgever op de markt worden gebracht en niet op papier of in digitale vorm verkrijgbaar zijn.

MinCultuur benoemt een erkende auteursrechtenorganisatie die bevoegdheid krijgt om toestemming te verlenen voor de reproductie of weergave in digitale vorm van deze boeken na een termijn van zes maanden, gerekend vanaf het moment van inschrijving ervan in een openbare, onder de Bibliothèque nationale de France ressorterende gegevensbank. Het recht van verzet voor auteurs wordt (in principe) beperkt tot zes maanden na de inschrijving. Verzoekers stellen bij verzoekschrift van 02-05-2013 bevoegdheidsoverschrijding en eisen vernietiging van het decreet. Zij achten het decreet onverenigbaar met de Berner Conventie met name vanwege ontbrekende rechten voor rechtsopvolgers van auteurs. De beperking van het uitsluitende recht van de auteur van een beschermd werk in de zin van de Conventie om toestemming te verlenen voor reproductie voldoet niet aan de ‘driestappentoets’ van de Conventie, de TRIPsovereenkomst, de WIPO en van RL 2001/29. De onderliggende FRA wet waarop de voorwaarden zijn gebaseerd achten zij in strijd met VWEU artikel 26 en 56, en met RL 2006/123. Het grondwettelijk Hof heeft eerder geoordeeld dat er geen strijd is met de FRA Gw.

De verwijzende FRA rechter (RvS) wijst de meeste voorgedragen middelen af. Ook de klacht over schending van RL 2006/123 wijst hij af naar aanleiding van arrest C-351/12 (RL niet van toepassing op diensten van organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten). Hij vraagt zich wel of de FRA regeling verenigbaar is met de artikelen 2 en 5 van RL 2001/29 en besluit daarover de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:

“Verzetten bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij zich ertegen dat een regeling als die welke in punt 1 van deze beslissing is onderzocht, de uitoefening van het recht om toestemming te verlenen voor de reproductie en de weergave in digitale vorm van “niet meer verkrijgbare boeken” toevertrouwt aan erkende auteursrechtenorganisaties, terwijl zij de auteurs van deze boeken of hun rechthebbenden de mogelijkheid biedt die uitoefening onder de door haar bepaalde voorwaarden te beletten of te beëindigen?”
IEF 15147

Belangrijke wijzigingen implementatiewet richtlijn cbo

Memorie van Toelichting implementatiewet richtlijn collectief beheer, kamerstukken II, 2014-2015, 34 243, nr. 3.
Uit de Memorie van Toelichting (eerder IEF 15071): Hoewel de richtlijn goed is in te passen in het bestaande kader van de Wet toezicht, brengt de richtlijn toch een aantal belangrijke wijzigingen met zich. De belangrijkste zijn 1) een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties, 2) de introductie van onafhankelijke beheersorganisaties, 3) het afschaffen van het beleggingsverbod, 4) het transparantieverslag, 5) de mogelijkheid om multiterritoriaal te licentiëren, en 6) de versterkte samenwerking tussen Europese toezichthouders.

Ad 1 Een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties

Artikel 3, onderdeel a, van de richtlijn introduceert een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties. De richtlijn werkt, in tegenstelling tot de huidige Wet toezicht niet met een lijst waarop de onder toezicht staande collectieve beheersorganisaties zijn opgenomen. Dit betekent dat artikel 17 Wet toezicht zal vervallen en dat het College op basis van de definitie uit artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht zal houden op collectieve beheersorganisaties die in Nederland zijn gevestigd.
Ad 2 Definitie voor onafhankelijke beheersorganisaties

Artikel 3, onderdeel b, van de richtlijn introduceert een definitie voor onafhankelijke beheersorganisaties (artikel 1, onderdeel d, Wet toezicht). Dit is een organisatie, die in tegenstelling tot collectieve beheersorganisaties, niet onder zeggenschap staat van rechthebbenden, maar wel dezelfde activiteiten ontplooit als een collectieve beheersorganisatie. Daarnaast is een verschil met een collectieve beheersorganisatie dat deze organisaties altijd met winstoogmerk opereren. Er zijn slechts een beperkt aantal transparantievereisten uit de richtlijn op deze onafhankelijke beheersorganisaties van toepassing. Zie hiervoor de toelichting op artikel 25d Wet toezicht.
Ad 3 Het afschaffen van het beleggingsverbod

Hierboven is reeds toegelicht dat zal worden aangesloten bij de mogelijkheid die de richtlijn biedt om prudent te beleggen met gelden van rechthebbenden. Dit betekent dat het bestaande beleggingsverbod uit de Wet toezicht, dat nog niet in werking was getreden, niet meer zal worden gehandhaafd. Zie hiervoor verder de toelichting op artikel 2, vierde lid.
Ad 4 Het transparantieverslag

De richtlijn stelt strengere en specifiekere eisen ten aanzien van de financiële rapportage van collectieve beheersorganisaties dan de Wet toezicht. Naast het gebruikelijke jaarverslag zal een specifiek transparantieverslag moeten worden opgesteld. De bijlage bij de richtlijn stelt gedetailleerd vast op welke wijze financiële informatie omtrent rechteninkomsten in het transparantieverslag dient te worden opgenomen. Deze eisen zullen in een aparte AMvB worden opgenomen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 2q.
Ad 5 Multiterritoriaal licentiëren

De richtlijn beoogt de uitgifte te versimpelen van multiterritoriale licenties door collectieve beheersorganisaties die voldoen aan de eisen uit Titel IV van de richtlijn. In Nederland is Buma/Stemra de aangewezen partij om dit soort licenties uit te geven. Dit betekent dat afnemers van multiterritoriale licenties in de toekomst meer zekerheid hebben dat de organisaties die deze licenties uitgeven ook in staat zijn om de gebruiksdata correct en zorgvuldig te verwerken en op basis daarvan te factureren. Ook zullen kleinere collectieve beheersorganisaties, die niet in staat zijn om zelf multiterritoriale licenties uit te geven, de mogelijkheid krijgen om zich aan te sluiten bij een grotere collectieve beheersorganisatie die wel over deze mogelijkheid beschikt. Zie hiervoor de toelichting op de artikelen 5a tot en met 5j.
Ad 6 Versterkte samenwerking tussen Europese toezichthouders

De versimpeling van de uitgifte van multiterritoriale licenties zal erin resulteren dat het speelveld voor collectieve beheersorganisaties zal internationaliseren. Dit betekent eveneens dat het toezicht op deze organisaties zal moeten mee evolueren. Daarom is in artikel 37 richtlijn een procedure opgenomen, waarmee toezichthouders elkaar kunnen informeren over mogelijke schendingen van de richtlijn, door collectieve beheersorganisaties, die niet in een bepaalde lidstaat zijn gevestigd, maar wel actief zijn op diens grondgebied. Zie hiervoor nader de toelichting op artikel 25c.
IEF 15146

Dat een rood merk op de schoenzool zou kunnen worden aangebracht, is irrelevant

Gerecht EU 16 juli 2015, affaire T‑631/14 (Roland tegen OHIM-Louboutin)

Zie eerder IEFbe 1437. Merkenrecht. De merkaanvrage van het driedimensionele (vorm)merk op de onderkant van een schoen. De gemeenschapsmerkaanvraag bestaat uit een kleur rood op de schoenzool. Het oudere internationale beeldmerk "mySHOES" voert oppositie. Het is irrelevant of het beeldmerk op een schoenzool van een hoge hak zou kunnen worden aangebracht, zodat alleen het rechthoekige rode onderdeel met het onderdeel SHOES een deel van de zool dekt en zichtbaar is. Het beroep wordt verworpen.

 Sur la comparaison visuelle
40      Enfin, elle a considéré que les marques en cause, dont l’une était constituée d’une semelle rouge appliquée à une chaussure à talon haut et l’autre d’un signe tricolore comportant des éléments verbaux, ne présentaient aucune similitude pertinente sur le plan visuel.

46      Premièrement, il y a lieu de constater que la couleur rouge ne saurait être considérée comme étant prédominante au sein de la marque antérieure. En effet, cette couleur n’est présente que dans le rectangle sur lequel figure le mot « shoes ».]

49      De surcroît, il doit être observé que c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré, au point 31 de la décision attaquée, que le rectangle rouge avait un rôle décoratif et était donc d’une importance secondaire [voir, en ce sens et par analogie, arrêt du 3 juillet 2013, GRE/OHMI – Villiger Söhne (LIBERTE american blend sur fond rouge), T‑206/12, EU:T:2013:342, points 36 et 37].

Sur la comparaison conceptuelle
62      En l’espèce, ainsi qu’il a été rappelé au point 53 ci-dessus, le public pertinent se référera à la marque antérieure en prononçant son élément verbal, à savoir « my shoes ».

69      En premier lieu, il convient de rejeter l’argument de la requérante selon lequel les marques en conflit présenteraient un lien conceptuel en raison de la présence, dans celles-ci, de la couleur rouge. En effet, d’une part, la requérante n’étaye pas l’existence d’un concept déterminé, véhiculé par la couleur rouge, se rapportant aux produits concernés, mais se contente d’énumérer différentes hypothèses d’interprétation que le consommateur pourrait attacher à cette couleur. D’autre part, ainsi qu’il a été énoncé aux points 38 et 56 ci-dessus, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré que tous les éléments de la marque antérieure étaient d’importance égale et que la marque demandée devait être prise en compte dans son ensemble. Dès lors, la comparaison conceptuelle ne peut se limiter à ne tenir compte que d’une des caractéristiques des marques en conflit, sauf à méconnaître la jurisprudence citée au point 36 ci-dessus selon laquelle l’appréciation globale du risque de confusion doit, en ce qui concerne la similitude visuelle, phonétique ou conceptuelle des signes en conflit, être fondée sur l’impression d’ensemble produite par ceux-ci et , à cet égard, il doit être rappelé que le consommateur moyen perçoit normalement une marque comme un tout et ne se livre pas à un examen de ses différents détails.

IEF 15138

Noot voor Noot - Inleiding muziekrecht

Boek - inleiding muziekrecht - ondersteund door online muziekfragmenten. Bindu De Knock: 'De frustratie van muzikanten is vaak dat ze geld verliezen of mislopen, niet zelden omdat ze het recht onvoldoende begrijpen. Noot voor Noot [inhoudsopgave, bestel hier] is geschreven door Bindu De Knock, advocaat en muzikant/producer. Zij kent en begrijpt beide werelden en weet dat Intellectuele Eigendomsrechten creatie stimuleren, maar ook averechts kunnen werken. Het boek geeft ademruimte om vrij te kunnen creëren én maakt dat creatie zich in inkomen kan vertalen.' [preview 'Sampling en de beperkingen van het auteursrecht en naburig recht']

Communicatie tussen de beroepsgroepen is noodzakelijk en dus is Noot voor Noot bedoeld voor zowel muzikanten als juristen. Je krijgt dus meer dan alleen het algemene kader van het muziekrecht. Juristen die bij muziekzaken betrokken raken, beschikken zelden over de broodnodige muzikale kennis. Zij krijgen in Noot voor Noot de basisbegrippen van de muziektheorie en -productie verklaard en nemen zo een kijkje in de dagelijkse werkzaamheden van de muzikant. Noot voor noot versmelten muziek en recht tot muziekrecht.

Anders dan in veel boeken over muziekrecht, plaatst De Knock voor de muzikant alle relevante rechten daadwerkelijk in een muzikale context, met tal van praktijkvoorbeelden, inclusief links naar audiovoorbeelden die via de website www.nootvoornoot.com te beluisteren zijn. Zo kan de lezer horen wat er bedoeld wordt met specifieke auteursrechtelijke termen. Het recht wordt tastbaar, of liever nog hoorbaar gemaakt.

De heldere, behapbare hoofdstukken van Noot voor Noot stellen muzikanten in staat om autonoom en minder manipuleerbaar te worden. Met Noot voor Noot heb je het recht in handen en bouw je je muziekcarrière op een stevig fundament. Wanneer is er sprake van inbreuk en wanneer niet? Wat moet je doen wanneer het mis gaat? Door muziek te ontleden, legt De Knock muzikanten uit waarop zij dienen te letten bij het componeren en produceren. Wanneer gaat een stijlnabootsing bijvoorbeeld te ver? Wellicht hadden Pharrell en Robin Thicke Noot voor Noot moeten lezen!

SPECIFICATIES
Auteur: Bindu De Knock
Platform: papier in combinatie met online muziekfragmenten
Jaar van uitgave: 2015
Prijs: 29,50 EUR
Uitgever: deLex
Contact: czuidema@delex.nl
ISBN: 978-90-8692-053-2
Pagina’s: 192
Formaat: 314 x 254 x 27 mm
Doelgroep: muzikanten, labels, muziekproductie studio’s, muziek agency’s, juristen
Meer informatie: www.nootvoornoot.com
bindu@bindudeknock.com

Bestel hier

OVER DE AUTEUR
Bindu De Knock - Muziek en recht als yin en yang

Bindu De Knock (1976) is advocaat in Amsterdam en gespecialiseerd in het intellectuele eigendomsrecht. Muziek is de rode draad in haar leven. Reeds op zesjarige leeftijd zat zij aan de piano en als tiener raakte zij verslingerd aan synthesizers en muziek- productie. Aan het SAE Institute voltooide zij de opleiding Audio Engineering, waarna zij in Denemarken enige tijd voor een fabrikant van audioapparatuur werkte.
Ervaringen in de studio maakten haar duidelijk dat een muzikant zonder kennis van het recht verzuipt in de muziekindustrie; reden om rechten te gaan studeren in Leiden. In 2010 werd Bindu beëdigd als advocaat te Amsterdam. Sinds november 2013 is zij advocaat bij Bergh Stoop & Sanders in Amsterdam. In haar dagelijkse praktijk treedt Bindu De Knock op voor verschillende partijen in de muziekindustrie. Daarnaast doceert zij de module Legal Issues aan het SAE Institute en is zij mede-oprichter van de cursus Music Business Certificate. In toonaangevende muzikantenbladen zoals Interface, Gitarist en Slagwerkkrant publiceerde zij artikelen over juridische basisbegrippen relevant voor de muziekindustrie. In de weinige vrije tijd die haar rest componeert, speelt en produceert Bindu eigen muziek.

IEF 15129

Geen medium dat eenzelfde nieuwsfunctie verzorgt

Rechtbank Utrecht 7 maart 2012, IEF 15129; ECLI:NL:RBUTR:2012:343 (Cozzmoss tegen Management adviesgroep '88)
Auteursrecht. Persexceptie. Op de websites van Management Adviesgroep: www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl zijn artikelen van Trouw, de Volkskrant, de NRC en Applinet openbaar gemaakt. Het niet beveiligd zijn van de websites van de kranten doet geen afbreuk aan de beschermende werking van de Auteurswet, terwijl het achterwege laten van beveiligingen geen instemming impliceert met openbaarmaking zonder toestemming. Van het slechts gedeeltelijk overnemen, aldus citeren, is geen sprake. Een beroep op artikel 15 Aw - persexceptie - faalt, omdat er geen sprake is van een ander medium dat eenzelfde functie vervult. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ is gedaagde niet gebonden; de schadebepaling is éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde "economische waarden" van €8.965,56.

4.4. Management Adviesgroep heeft een beroep gedaan op artikel 15 van de Auteurswet. Artikel 15 Auteurswet laat, kort gezegd, onder voorwaarden overname door de pers uit de pers vrij. Éen van die voorwaarden is dat het gaat om de daar omschreven berichten of artikelen die zijn openbaar gemaakt in een dag-, nieuws- of weekblad, tijdschrift, radio- of televisieprogramma of ander medium dat eenzelfde functie vervult, en dat die overname geschiedt door zo’n zelfde medium. De artikelen zijn door de kranten gepubliceerd en steeds direct na verschijning op de websites van Management Adviesgroep geplaatst, teneinde aldaar gedurende lange tijd (in het archiefgedeelte van die websites) te worden bewaard en raadpleegbaar te zijn voor de bezoekers van die websites. Ook indien de websites gericht waren op digitale nieuwsvoorziening ten behoeve van die bezoekers, kan bij deze stand van zaken niet worden gezegd dat die website ‘eenzelfde functie’ in genoemde zin vervulde. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is immers onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. Uit de parlementaire geschiedenis van die wet volgt dat een langdurige openbaarmaking als de onderhavige niet van de wettelijke beperking kan profiteren, blijkens de volgende woorden van de regering in de toelichting op het wetsvoorstel: “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39). Reeds op deze grond moet worden geoordeeld dat Management Adviesgroep de exceptie van artikel 15 Auteurswet vergeefs inroept.

4.5. Nu geoordeeld moet worden dat Management Adviesgroep geen beroep kan doen op de persexceptie van artikel 15 Auteurswet, is niet van belang of op de websites van www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl vermeld was of de artikelen als bron mochten worden overgenomen, noch of Management Adviesgroep aan bronvermelding heeft voldaan.

4.14. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door Management Adviesgroep te vergoeden schade moet worden bepaald op éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde “economische waarde”, zoals ten aanzien van de NRC gecorrigeerd als vorenoverwogen. De gevorderde totale schade beloopt (tweemaal de economische waarde) € 19.676,21. Dat bedrag verminderd met € 1.745,10 (correctie NRC) is € 17.931,11. De schadevergoeding bij éénmaal de economische waarde bedraagt aldus de helft daarvan, oftewel € 8.965,56. De schadevordering zal tot dat bedrag worden toegewezen. De daarmee samenhangende vorderingen worden deels toegewezen als na te melden en deels afgewezen.

Het gevorderde gebod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken
4.16. Nu Management Adviesgroep onweersproken heeft gesteld direct na de sommatie door Cozzmoss de in geding zijnde artikelen van haar website te hebben verwijderd en verwijderd gehouden, alsmede dat niet gesteld of gebleken is dat Management Adviesgroep in de toekomst opnieuw een dergelijke inbreuk zal plegen, heeft Cozzmoss onvoldoende belang bij het gevorderde gebod. Die deelvordering zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15145

Admin moet uploaden en spotten van entertainmentcontent staken

Beschikking Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2015, IEF 15145 (Stichting BREIN tegen admin Dutplanet)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Gerekwestreerde stelt via Usenet films, series, muziek en ebooks ongeautoriseerd ter beschikking aan het publiek. Via Dutplanet.net worden op grote schaal entertaimentcontent gespot, dit gebeurt door het aanbieden van vindplaatsen van NZB-bestanden die via nieuwsgroepen worden gedownload. Gerekwestreerde uploadt content op het Usenet en spot dezelfde content vervolgens via dutplanet.net, waar zij als 'admin' vermeld staat. Staking wordt (ex parte) bevolen en dwangsommen van €2.000 per dag(deel) of €1.000 per individuele openbaarmaking met een maximum van €50.000.
Lees verder

Op andere blogs:
Stichting BREIN

IEF 15144

Vraag aan HvJ EU over ompakken van medische producten en opnieuw toevoegen merk op zelfde volume

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 18 juni 2015, IEF 15144; zaak C-297/15 (Ferring Lægemidler)
Merkenrecht. Kan de merkhouder in rechte optreden tegen een parallel importeur die medisch product ompakt en merk opnieuw aanbrengt op verpakkingen die de merkhouder in datzelfde volume aanbiedt?

Verzoekster treedt op namens Ferring BV (Ferringgroep). Zij brengt sinds 1959 een geneesmiddel (laxeermiddel Klyx) in DEN in de handel. Daarnaast wordt het ook in NOO, ZWE en FIN verkocht. In alle EER-landen wordt het middel verkocht in dezelfde hoeveelheid/verpakking. Verzoekster is een zaak gestart tegen verweerster Orifarm (lid van de Orifarmgroep). Zij houdt zich sinds 1994 bezig met parallelimport van geneesmiddelen in DEN uit EER-LS. Zij koopt Klyx in NOO in tienstuksverpakkingen en pakt deze voor verkoop in DEN om tot éénstuksverpakking. Vanwege deze handelwijze start verzoekster een procedure tegen verweerster wegens schending van verzoeksters merkrechten. Ompakking van een geneesmiddel kan noodzakelijk zijn bijvoorbeeld wanneer een ziektekostenverzekering dit eist. Verzoekster stelt dat ompakking niet noodzakelijk omdat zij het product overal in zowel verpakkingen van 10 als van 1 stuk verkoopt; aan het noodzakelijkheidsvereiste kan verweerster dus niet voldoen. Orifarm stelt dat de ompakking wel noodzakelijk was om toegang tot de markt te krijgen en voldoet aan de inmiddels overvloedige eisen die volgen uit de rechtspraak van het HvJEU.
Het DUI Bundesgerichtshof heeft op 09-10-2013 een uitspraak gedaan waarin het oordeelde in een zaak over invoer van tabletten dat “ompakking is toegestaan indien de specifiek ingevoerde waar anders niet zou kunnen worden verhandeld op een deelmarkt van de lidstaat van invoer. Dienovereenkomstig kan van de parallelimporteur niet worden verlangd dat hij de (ook) door het verpakkingsformaat bepaalde deelmarkten van de lidstaat van invoer bedient door de aankoop van passende verpakkingen in de lidstaten van uitvoer.” Verzoekster meent dat dit arrest slecht te verzoenen is met de rechtspraak HvJEU volgens welke een merkhouder zich in beginsel kan verzetten tegen elke ompakking van geneesmiddelen en slechts bij wijze van uitzondering ompakking hoeft te dulden.

De verwijzende DEN rechter (rechtbank voor maritieme en handelszaken) vraagt zich af welk belang aan het arrest van het Bundesgerichtshof (dat grote precedentwaarde voor DEN kan hebben) voor onderhavige zaak moet worden gehecht. Er is al veel rechtspraak over parallelle invoer, maar het HvJEU heeft nog geen duidelijke uitspraak gedaan over de vraag of het voor een parallelimporteur noodzakelijk kan zijn om een parallel ingevoerd geneesmiddel om te pakken in een situatie als de onderhavige, waarin het betrokken product door de producent in alle landen waarin het door hem op de markt wordt gebracht onder hetzelfde merk en in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel wordt gebracht. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

Vraag 1: Moeten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en de rechtspraak dienaangaande aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel door een parallelimporteur, wanneer de importeur dit product in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop het merk opnieuw heeft aangebracht, ingeval de merkhouder dit product in alle landen van de EER waar het te koop wordt aangeboden in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel heeft gebracht?
Vraag 2: Luidt het antwoord op de eerste vraag anders indien de merkhouder zowel in het land van uitvoer als in het land van invoer het geneesmiddel in de handel heeft gebracht in twee verschillende verpakkingsformaten, namelijk in verpakkingen van 10 stuks en verpakkingen van 1 stuk, en de importeur in het land van uitvoer verpakkingen van 10 stuks heeft aangekocht en deze heeft omgepakt in verpakkingen van 1 stuk, waarop hij het merk opnieuw heeft aangebracht, alvorens het product in het land van invoer in de handel te brengen?
IEF 15143

Auteursrechtdebat woordzoeker - oplossing

Wij willen iedereen bedanken die heeft meegedaan aan de Auteursrechtdebat woordzoeker die op IE-Forum.nl stond. Uit de goede inzendingen is een winnaar getrokken: Jeroen Nissen. Hij heeft persoonlijk bericht ontvangen over de waardebon. De oplossing van de puzzel :...

'Auteursrechtdebat wenst u een fijne vakantie'