IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 22168
31 juli 2024
Uitspraak

Niet elk streeppatroon maakt inbreuk op de merken van Adidas, aldus de Duitse rechter

 
IEF 14930

Public Consultation on Unified Patent Court Fees and Recoverable Costs

Van de website: On the 8 May the Preparatory Committee launched a public consultation on the fee structure for the Court. The consultation document comprises of two options for a revised Rule 370, a table of fees, a scale of ceilings for recoverable costs and an Explanatory Note. Responses are to be sent electronically to the secretariat@unified-patent-court.org before midnight on the 31 July (there is no guarantee that responses received after this date will be taken into consideration). In order to facilitate the processing of the submissions received the members of the Preparatory Committee would be grateful if responses are sent in English.

The Committee shall only consider contributions from stakeholders and other interested parties whose identity can be established and who can be contacted at least via e-mail. Contributors who represent organisations are requested to indicate so. If not, their contributions shall be considered to have been made in a personal capacity. Personal data (such as name and address of the contributor, name and type of the organisation, name of the contact person etc.) shall be kept only for the purpose of the consultation and may be used by the Committee for activities related to the consultation. Personal data shall not be given to third parties and shall be destroyed once the analysis of the consultation is completed.

The fee structure for the Unified Patent Court will comprise fixed fees and, for certain actions, an additional value based fee.  The fee levels proposed are the lowest that will enable eventual sustainability of the Court.

As well as proposing fee levels, the consultation also addresses a number of points including:
- support for small and medium sized enterprises (SMEs), not for profit organisations and certain other bodies as set out in the Agreement by providing two possible options
- the threshold at which a value-based fee will be payable
- a scale of ceilings for recoverable costs

Comments are welcome on any aspect of the proposal and will be considered by the Preparatory Committee and its appropriate Working Groups prior to publication of an agreed fee structure.

IEF 14929

Mededader kroongetuige noemen niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 28 april 2015, IEF 14929; ECLI:NL:GHAMS:2015:1649 (X tegen TMG)
Mediarecht. Telegraaf mag mededader bankroof van de eeuw kroongetuige noemen. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Berichtgeving in De Telegraaf over verdachte in omvangrijke creditcardfraude en diens rol als getuige niet onrechtmatig.

3.7. Op grond van de mededelingen van de Duitse officier van justitie, onder meer inhoudend: “Diese Aufklärungshilfe des Verurteilten had bei diesem zu einer Strafmilderung geführt.” in samenhang met de hiervoor bedoelde strafmotivering van de Duitse rechter, mocht De Telegraaf naar het oordeel van het hof terecht de conclusie trekken dat de bekentenis van [appellant] tot de keuze voor een voorwaardelijke gevangenisstraf hebben geleid.

3.8. Hierbij wordt nog opgemerkt dat deze semantische discussie voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de publicatie en de vraag in dat verband of deze voldoende steun vond in de feiten, maar een marginale en zeker geen doorslaggevende rol speelt. Onmiskenbaar spreekt uit het Duitse vonnis en de mededelingen van de Duitse officier van justitie immers dat [appellant] (mede) op grond van zijn bekentenis en verdere inhoud van zijn verklaring een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar opgelegd heeft gekregen. Dit is ook in het artikel in De Telegraaf tot uitdrukking gebracht. De grieven I en II falen.

3.13. De grief faalt. Vast staat dat in de Duitse media wel degelijk uitvoerig was bericht over de strafbare feiten waarbij [appellant] betrokken was. [appellant] heeft dat op zichzelf niet betwist en De Telegraaf heeft diverse voorbeelden daarvan overgelegd. Dat dit niet tot bedreiging van [appellant] heeft geleid, doet voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de publicatie niet ter zake. Het stond De Telegraaf vrij te publiceren als zij heeft gedaan met de daarbij gebezigde aanduidingen, ook al verschilden die van aanduidingen in de Duitse pers. Daarbij wordt opgemerkt dat [appellant], net als de andere verdachten, in het Telegraafartikel alleen met de voornaam en eerste letter van de achternaam is aangeduid.

IEF 14928

Digitale eengemaakte markt voor Europa: Commissie stelt zestien initiatieven voor

Internet en digitale technologieën veranderen onze wereld, in alle aspecten en in alle sectoren van het bedrijfsleven. Europa moet de digitale revolutie omarmen en zorgen dat mensen en bedrijven hun kans kunnen grijpen. Hoe moet dat gebeuren? Door de kracht van de eengemaakte markt van de EU te benutten. De Europese Commissie presenteert vandaag haar uitvoerige plannen om een digitale eengemaakte markt te creëren, een van haar topprioriteiten.
Pijler I: in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven
Pijler II: gunstige en gelijke voorwaarden scheppen voor digitale netwerken en innovatieve diensten
Pijler III: een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie

De strategie voor een digitale eengemaakte markt omvat gerichte maatregelen die eind volgend jaar moeten zijn afgerond (zie de bijlage). De strategie bestaat uit drie pijlers: 1) in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven; 2) gunstige en gelijke voorwaarden voor digitale netwerken en innovatieve diensten; 3) een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie.

Pijler I: in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven

 

De Commissie zal het volgende voorstellen:

1. Regels die grensoverschrijdende e-commerce gemakkelijker maken. Er moeten geharmoniseerde EU-regels komen voor contracten en bescherming van consumenten die via internet aankopen doen: materiële goederen zoals schoenen of meubels, maar ook digitale inhoud zoals e-books of apps. Consumenten krijgen een ruimere keuze uit rechten en aanbiedingen, terwijl bedrijven hun producten gemakkelijker in andere EU-landen kunnen verkopen. Dat schept meer vertrouwen in het kopen of verkopen over de grens heen (zie feiten en cijfers in het factsheet).

2. Snellere en consequentere handhaving van de regels voor consumentenbescherming, dankzij herziening van de verordening samenwerking consumentenbescherming.

3. Efficiëntere en betaalbaardere bezorging van pakjes. Volgens 62% van de bedrijven die online verkopen, zijn hoge bezorgkosten een probleem (zie de nieuwe Eurobarometer over e-commerce).

4. Een eind maken aan ongefundeerde geoblocking – een discriminerende praktijk die om commerciële redenen wordt toegepast, waardoor consumenten op basis van hun locatie geen toegang krijgen tot een website of worden doorgestuurd naar een lokale webwinkel met andere prijzen. Door deze blokkering kan het gebeuren dat een consument die een auto wil huren, meer geld kwijt is dan iemand uit een andere lidstaat voor dezelfde auto op dezelfde bestemming.

5. Identificatie van mogelijke concurrentieproblemen op de Europese e-commercemarkten. De Commissie start daarom vandaag een onderzoek naar de mededinging in de e-commercesector in de Europese Unie (persbericht).

6. Een modern, meer Europees auteursrecht: voor eind 2015 komen er wetgevingsvoorstellen om de verschillen tussen de nationale auteursrechtenregelingen te verkleinen en werken in de hele EU op bredere schaal online toegankelijk te maken, onder meer door verdere harmonisatie. Het is de bedoeling dat de toegang tot cultuur hierdoor wordt verbeterd (en zo de culturele diversiteit gesteund) en dat makers van inhoud en de bedrijfstak nieuwe mogelijkheden krijgen. Met name wil de Commissie dat gebruikers die in eigen land films, muziek of artikelen kopen, daar ook op reis door Europa gebruik van kunnen maken. De Commissie zal ook kijken naar de rol van onlinetussenpersonen bij auteursrechtelijk beschermde werken. Er zal strenger worden opgetreden als intellectuele-eigendomsrechten op commerciële schaal worden geschonden.

7. Herziening van de satelliet- en kabelrichtlijn om te beoordelen of online-uitzendingen van omroeporganisaties daar ook onder moeten vallen. Ook zal worden bekeken hoe de grensoverschrijdende toegang tot omroepdiensten in Europa kan worden verbeterd.

8. Voor bedrijven administratieve lasten terugdringen die het gevolg zijn van de verschillende btw-stelsels. Verkopers van materiële goederen kunnen dan gebruikmaken van één systeem voor elektronische registratie en betaling. De btw-drempel wordt overal gelijk, zodat kleinere start-ups gemakkelijker via internet kunnen verkopen.

Pijler II: gunstige en gelijke voorwaarden scheppen voor digitale netwerken en innovatieve diensten

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

9. Een ambitieuze herziening van de telecomregels van de EU, onder meer door doeltreffender coördinatie van het spectrum en EU-brede criteria voor de spectrumtoewijzing op nationaal niveau, stimuleringsmaatregelen voor investeringen in snel breedband, waardoor voor alle marktdeelnemers (traditionele en nieuwe) dezelfde voorwaarden gelden, en een doeltreffend institutioneel kader.

10. Herziening van de regelgeving voor audiovisuele media om die aan te passen aan de eenentwintigste eeuw. Het accent ligt daarbij op de rol die verschillende marktdeelnemers spelen bij de promotie van Europese werken: omroeporganisaties, aanbieders van audiovisuele diensten op aanvraag enz. De Commissie zal ook bekijken hoe de bestaande regels (de richtlijn audiovisuele mediadiensten) kunnen worden aangepast aan nieuwe bedrijfsmodellen voor de verspreiding van inhoud.

11. Een algehele analyse van de rol die onlineplatforms (zoekmachines, sociale media, appstores enz.) op de markt spelen. Aan de orde komen zaken als het gebrek aan transparantie van zoekresultaten en prijsbeleid, de wijze waarop platforms de verkregen informatie gebruiken, de betrekkingen tussen platforms en leveranciers en de bevoordeling van hun eigen diensten ten nadele van die van concurrenten – voor zover dit niet al onder het mededingingsrecht valt. Ook zal worden onderzocht hoe illegale inhoud op internet het best kan worden aangepakt.

12. Versterking van het vertrouwen in en de veiligheid van digitale diensten, vooral hoe met persoonsgegevens wordt omgegaan. Op basis van de nieuwe EU-regels voor gegevensbescherming, die eind 2015 moeten worden goedgekeurd, herziet de Commissie de richtlijn e-privacy.

13. Voorstellen voor een partnerschap met de internetbedrijfstak over cyberveiligheid: technologieën en oplossingen voor de netwerkveiligheid op internet.

Pijler III: een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

14. Voorstel voor een Europees initiatief voor vrij verkeer van gegevens in de Europese Unie. Nieuwe vormen van dienstverlening worden soms gehinderd door beperkingen op de plaats waar gegevens worden opgeslagen of op de toegang tot die gegevens. Die beperkingen houden vaak geen verband met de bescherming van persoonsgegevens. Dit nieuwe initiatief pakt die beperkingen aan en stimuleert op die manier innovatie. De Commissie komt ook met een Europees cloudinitiatief voor het certificeren van clouddiensten, het overstappen naar een andere cloudaanbieder en een “onderzoekscloud”.

15. Prioriteiten voor normen en interoperabiliteit die cruciaal zijn voor deelgebieden van de digitale eengemaakte markt, zoals e-gezondheid, vervoersplanning en energie (slimme meters).

16. Steun voor een inclusieve digitale samenleving waarin burgers over de nodige vaardigheden beschikken om de mogelijkheden van internet te benutten en meer kans te maken op de arbeidsmarkt. Met een nieuw actieplan voor e-overheid worden handelsregisters in heel Europa onderling gekoppeld, zodat de verschillende nationale systemen kunnen samenwerken. Bedrijven en burgers hoeven dan maar éénmaal hun gegevens aan de overheid door te geven, zodat verschillende instanties niet steeds opnieuw om dezelfde gegevens hoeven te vragen. Dit initiatief bestrijdt bureaucratische rompslomp en kan vanaf 2017 zo’n 5 miljard euro per jaar besparen. De invoering van elektronische overheidsopdrachten en breed toepasbare elektronische handtekeningen wordt versneld.

Volgende stappen

Het projectteam voor de digitale eengemaakte markt verwezenlijkt deze maatregelen tegen eind 2016. Met de steun van het Europees Parlement en de Raad kan de digitale eengemaakte markt heel snel een feit zijn.

De digitale eengemaakte markt staat op de agenda van de bijeenkomst van de Europese Raad op 25-26 juni.

IEF 14927

“A fair internet for performers”

Europese performers trekken ten strijde voor eerlijke online vergoeding. Meer dan 500.000 muzikanten, acteurs, zangers en dansers in Europa maken zich hard voor een eerlijke vergoeding voor het gebruik van hun werken op internet. Zij zijn een petitie gestart om aandacht te vragen voor het feit dat zij geen vergoeding ontvangen voor online gebruik, succesvolle performers net zo min als minder succesvolle.

Op 6 mei jl. heeft de Europese Commissie haar strategie ten aanzien van de digitale interne markt uiteengezet. Daarin worden nog geen concrete voorstellen gedaan voor het verzekeren van een vergoeding voor (online) on demand gebruik. Dit is de reden waarom zij de campagne “Fair internet for performers” zijn gestart (www.fair-internet.eu).

NORMA, de Nederlandse collectieve beheersorganisatie (cbo) voor acteurs en musici, pleit al jaren voor een verankering van een vergoedingsrecht in de wet voor on-demand gebruik op internet van films en muziek, dat rechtstreeks –via verplicht collectief beheer- bij on- demand aanbieders (zoals Spotify en Netflix) kan worden geïnd, zoals dat bij bijvoorbeeld radio-uitzendingen al jaren gebruikelijk is. Ten aanzien van Video On Demand (VOD) was het Nederlandse kabinet voornemens dit in de wet op te nemen, maar heeft dit voorstel uiteindelijk weer ingetrokken. Met on-demand aanbieders op de Nederlandse markt (verenigd in RODAP) is recentelijk een vergoedingsregeling overeengekomen voor VOD voor o.a. hoofdrolacteurs. Dat is een belangrijke eerste stap, maar NORMA blijft streven naar een wettelijke (Europese) verankering van een collectief vergoedingsrecht ten aanzien van on demand exploitatie voor alle performers.

Directeur Wisso Wissing zegt hierover:
“De huidige Europese richtlijn over dit onderwerp stamt uit begin deze eeuw –dus nog vóór de internetrevolutie. Dit is een historische kans om de weeffouten uit die richtlijn te herstellen en eerlijke vergoedingen voor performers wettelijk te waarborgen. Het is onacceptabel dat on demand aanbieders inkomsten verdienen in de online wereld, terwijl de Europese performers die de werken mogelijk maken er onvoldoende iets van terugzien.”

De actie is geïnitieerd door AEPO ARTIS (de Europese koepelorganisatie van cbo’s van performers), de internationale federaties van acteurs en muzikanten: FIA en FIM en IAO.

 

IEF 14926

Geen causaliteit tussen uitlatingen over erotisch feest en schade

Vzr. Rechtbank Den Haag, 8 april 2015, IEF 14926; ECLI:NL:RBDHA:2015:5325 (Erotische feesten)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Zowel gedaagde als eisers organiseren in april een erotisch feest. Gedaagde heeft zich via een emailbericht uitgelaten over (het feest van) eisers. De vordering van eisers tot rectificatie wordt afgewezen. Bij een aantal uitlatingen is geen sprake van causaliteit tussen de uitlatingen en de gestelde (dreigende) schade (minder bezoekers). Niet wordt ingezien waarom de andere uitlatingen onrechtmatig zouden zijn en ook een nadere onderbouwing van de schade ontbreekt.

3.2. Eisers hebben ter zitting het – volgens hen ongewenste – gedrag van gedaagde beschreven met name inhoudende het dwingen van mensen tot zaken die zij niet willen, het uiten van bedreigingen en het zwart maken van mensen. Nu gedaagde de stellingen van eisers heeft betwist, kan niet van de juistheid hiervan worden uitgegaan. Om hun betoog te onderbouwen, hebben eisers namelijk verwezen naar diverse producties met emailwisselingen, maar het is de voorzieningenrechter niet duidelijk tussen welke personen de berichten worden gewisseld, over wie en waarover de gesprekken gaan en wat met de inhoud van de tekst wordt bedoeld. Overigens ontgaat de voorzieningenrechter ook de relevantie hiervan voor het gevorderde, te weten rectificatie van een viertal specifieke uitlatingen in het bericht van 2 maart 2015.

3.3. Daaromtrent wordt voorop gesteld dat bij twee uitlatingen is gesteld noch gebleken dat er sprake is van causaliteit tussen deze uitlatingen en de door eisers gestelde (dreigende) schade, te weten minder bezoekers op het door hen georganiseerde feest. Op de eerste plaats wordt niet ingezien wat de uitlatingen over de recensies over park 118 van doen hebben met het door eisers georganiseerde feest. Ditzelfde geldt voor de uitlatingen over de Mayfair, nu blijkens de aankondiging het feest op een andere locatie plaatsvindt. Overigens stellen eisers slechts dat de uitlatingen daarover niet juist zijn, maar hebben zij nagelaten om te concretiseren wat er onjuist is aan de feitelijke beschrijving van de indeling van de locatie. Dit kan derhalve niet worden beoordeeld, nog daargelaten of een onjuiste mededeling hieromtrent zonder meer als onrechtmatig jegens eisers kan worden aangemerkt. Verder is de opmerking dat een locatie ergens niet geschikt voor is, geen feitelijke vaststelling die juist of onjuist kan zijn, maar een mening. Het uiten daarvan kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet als onrechtmatig jegens eisers worden aangemerkt.

3.4. Wat betreft de overige uitlatingen wordt overwogen dat er volgens eisers sprake is van onrechtmatigheid omdat de uitlatingen onwaar zijn en zij hiermee zwart worden gemaakt. Zij motiveren dit echter door te verwijzen naar wat gedaagde volgens hen met zijn stellingen impliceert en welke suggestie hij ermee wekt. De voorzieningenrechter begrijpt dat eisers menen dat in het bericht van 2 maart 2015 de indruk wordt gewekt dat zij Sexy Susi (onder druk) hebben beïnvloed om niet op het feest van gedaagde te verschijnen. De tekst over de advertenties op de website sexjobs.nl suggereert volgens eisers dat zij oneigenlijk gebruik hiervan zouden maken en dat zij mensen misleiden. Dit is echter niet wat in het bericht staat vermeld. Hierin staat dat eiser sub 1 Sexy Susi naar hem heeft over gehaald en gezien de tekst van de aankondiging van het feest moet vastgesteld worden dat eiser sub 1 Sexy Susi inderdaad bereid heeft gevonden om op 22 april op het feest van eisers te verschijnen. Verder wordt vermeld dat gedaagde eiser sub 1 ervan verdenkt (advertenties van) anderen op de website sexjobs.nl omhoog te plaatsen. Uit hetgeen door beide partijen is gesteld, blijkt echter dat op de website sexjobs.nl eenieder advertenties omhoog kan plaatsen, nu deze site daar de mogelijkheid voor biedt. Wat daar oneigenlijk of misleidend aan zou zijn, is niet nader toegelicht, zodat niet wordt ingezien waarom de uitlating hierover onrechtmatig zou zijn.

3.5. Eisers hebben gezien het vorenstaande onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Daar komt nog bij dat enige nadere onderbouwing van de schade die volgens eisers dreigt te ontstaan ontbreekt, zoals gedaagde terecht heeft opgemerkt. Het gevorderde is derhalve niet voor toewijzing vatbaar. De overige weren van gedaagde kunnen dan ook onbesproken blijven.
IEF 14925

Oud-bestuurder Good Bears concurreert oneerlijk met nieuwe stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland, IEF 14925, (Stichting Good Bears tegen T, L en SLB)
Uitspraak ingezonden door Landine Varela, De Vos & Partners. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Oneerlijke concurrentie. Merkenrecht. L is oud-bestuurder van de Nederlandse tak van non-profit organisatie Good Bears of The World, en handelt vervolgens onder de naam Stichting Troostbeer Nederland. L registreert een Benelux beeldmerk en verschillende domeinnamen die gebruik maken van de tekens Good Bears. De voorzieningenrechter acht oneerlijke concurrentie en inbreuk op handelsnaamrecht aanwezig en beveelt SLB om de domeinnamen die gebruikmaken van 'Good Bear' over te dragen. De Nederlandse Stichting Good Bears is als licentiehouder van het Amerikaanse merk niet bevoegd zelfstandig (en zonder toestemming) in rechte op te treden op grond van merkenrecht.

Handelsnaaminbreuk
4.5. Hoewel de beren die worden uitgedeeld aan kinderen die geestelijk en/of lichamelijk lijden ten gevolge van traumatische ervaringen ook wel troostberen worden genoemd is niet gebleken dat de Stichting mede handelt onder de naam troostbeer, troostberen of iets dergelijks. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal dan ook slechts van handelsnaam Good Bears worden uitgegaan.

4.6. [...] Verder is aannemelijk dat de Stichting alsook SLB (en L) zich met name via internet richt  op hetzelfde publiek en met (onder meer) dezelfde waren/diensten (troostberen). Verder is ter zitting onweersproken gebleven dat zich reeds verwarring bij het publiek heeft voorgedaan.
Oneerlijke concurrentie
4.9. Met betrekking tot de vraag of L zich na de beëindiging van zijn bestuursfunctie onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld heeft,  geldt het volgende. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat in dit kader voor L de omstandigheden gelden die ook voor een ex-werknemer  gelden. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of L op stelselmatige en substantiële wijze het duurzaam bedrijfsdebiet van de Stichting afbreekt dat hij heeft helpen opbouwen, door zich te richten op de relatie waarmee hij tijdens zijn dienstverband een relatie heeft ontwikkeld of door middel van speciale kennis die hij bij de Stichting heeft verkregen.

4.10. Voormelde vraag dient bevestigend te worden beantwoord. [...] Bovendien heeft L. ter zitting zelf gesteld dat hij het gezicht en de contactpersoon van de Stichting naar de klanten was. Dit is des te meer van belang, nu beide partijen stellen dat de markt van troostberen klein is en ook weinig spelers kent.

4.11. Voor wat SLB betreft geldt dat de Stichting gemotiveerd heeft gesteld dat SLB L. faciliteert bij zijn onrechtmatige handelwijze en dat dit ook onrechtmatig jegens de Stichting te achten is. SLB heeft dit onvoldoende weersproken. [...]

Merkenrecht

4.15. Een licentiehouder is echter niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden tegen een derde die inbreuk op een merk maakt. Alleen met toestemming van de merkhouder mag hij zelfstandig in een procedure vorderen dat deze derde ophoudt om in strijd met het merkrecht te handelen. Dat de Stichting een dergelijke toestemming heeft is niet gebleken.

Overdracht overige gegevens en het doen van een door een gecertificeerde opgave

4.17. Voor een deel van de gegevens mag worden aangenomen dat deze vallen onder de inboedel van inmiddels gefailleerde De Tolboom B.V. en dat L. daar thans niet vrij over kan beschikken. Niet aannemelijk is echter dat dit voor alle  bescheiden geldt.  Voor zover L wel vrij over deze gegevens kan beschikken, dient hij ze aan L af te geven.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14924

HvJ EU: Cilindervormige fles onvoldoende onderscheidend

HvJ EU 7 mei 2015, IEF 14924; ECLI:EU:C:2015:303; C‑445/13 P (Voss of Norway)
Voss of Norway ziet het door haar aangevraagde 3D-gemeenschapsmerk voor een cilindervormige fles door de Kamer van Beroep afgewezen worden wegens gebrek aan onderscheidend vermogen. Een cilindrisch gevormde fles mist onderscheidend vermogen [Gerecht EU IEF 12698]. De hogere voorziening wordt (wederom) afgewezen. 

108    Aldus heeft het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest vastgesteld dat „de wijze waarop [de driedimensionale vorm van een doorzichtige, cilindervormige fles en de ondoorzichtige dop met dezelfde diameter als de eigenlijke fles] in casu worden gecombineerd, niet meer weergeeft dan de som van de elementen waaruit [het betwiste] merk bestaat, namelijk een fles met een ondoorzichtige dop, naar het evenbeeld van de meeste flessen die op de markt bestemd zijn om alcoholische of niet-alcoholische dranken te bevatten”, dat „een dergelijke vorm immers in de handel gewoonlijk kan worden gebruikt als verpakking voor de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren” en dat bijgevolg „de wijze waarop de elementen van het samengestelde merk worden gecombineerd, dat merk evenmin onderscheidend vermogen kan verlenen”. In punt 62 van het bestreden arrest is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat „het betwiste merk, zoals dat door het relevante publiek wordt waargenomen, niet geschikt is om de door dit merk aangeduide waren te individualiseren en te onderscheiden van waren met een andere commerciële herkomst”.

112    Met haar vijfde middel stelt Voss dat het Gerecht, zoals de kamer van beroep, de bewijselementen van het dossier onjuist heeft opgevat door de perfecte cilindervorm van het driedimensionale teken te vergelijken met een tweedimensionale „cilindervormige doorsnede”. Aangezien, volgens rekwirante, een „cilindervormige doorsnede” uit mathematisch oogpunt niet bestaat, hebben het Gerecht en de kamer van beroep met deze uitdrukking in werkelijkheid een „cirkelvormige doorsnede” willen aanduiden. Aldus heeft het Gerecht een driedimensionaal teken vergeleken met een tweedimensionaal kenmerk dat typisch is voor de meeste flessen, zodat zijn oordeel van de norm of wat gangbaar in de betrokken sector is, in zijn geheel onjuist is.

118    Het Gerecht heeft dus geoordeeld dat het woord „section” zoals gebruikt door de kamer van beroep in punt 37 van de litigieuze beslissing moet worden begrepen als een „deel”, daar het merendeel van de flessen volgens het Gerecht een cilindervormig deel heeft.

119    Daaruit volgt dat, anders dat rekwirante stelt, het Gerecht zijn onderzoek van het betrokken driedimensionale teken niet heeft beperkt tot een vergelijking van de vorm ervan met een tweedimensionaal kenmerk.
IEF 14923

Inroepen merkenrecht door curator geen misbruik van recht

Rechtbank Midden-Nederland 22 april 2015, IEF 14923, ECLI:NL:RBMNE:2015:2716 (Curator tegen Gedaagden)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. A12.it Software is failliet verklaard. Kort voor datum faillissement zijn klanten en domeinnamen A12 overgedragen aan gedaagden. De curator acht de overdracht paulianeus dan wel onrechtmatig. De curator vordert als merkhouder staking van het gebruik van het merkteken FLORE door gedaagden. Gedaagden voeren aan dat het merkendepot te kwader trouw is verricht, omdat er sprake is (voor-)voorgebruik. De deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator is niet onrechtmatig of misbruik van recht, ondanks dat het merk sinds 2011 niet meer wordt gebruikt. De termijn van vijf jaar uit 2.26 lid 2 sub a BVIE is nog niet verstreken. In het onderhavige geval wordt de naam slechts ter aanduiding van haar product, een applicatie, gebruikt en niet ter aanduiding van haar onderneming. De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De software is in eigen tijd ontwikkeld, het beroep op werkgeversauteursrecht wordt verworpen. Aan de voorwaarden van artikel 8 Aw, openbaarmaken zonder naam maker, wordt voldaan, tenzij daar een uitdrukkelijke afspraak over bestaat; de bewijslast ligt bij gedaagden.

4.5.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat het merkendepot gelet op het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te kwader trouw is in de zin van artikel 2.4 sub f onder 1 BVIE, zodat [bedrijf 1] geen rechten op het merk [naam 2] heeft verkregen. Dit verweer gaat niet op. Niet (langer) in geschil is dat [bedrijf 1] het merk [naam 2] sinds 2008 gebruikt ter onderscheiding van haar producten en diensten. [bedrijf 1] moet ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die het teken [naam 2] naar eigen zeggen sinds 2010 gebruiken voor hun applicatie, dan ook worden aangemerkt als eerste gebruiker (de zogenaamde voor-voorgebruiker) van het merk. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zich daarom niet beroepen op aanwezigheid van kwade trouw bij [bedrijf 1] c.q. de curator (vgl. BenGH 25 juni 2004, IER 2004, p. 342 (Winner Taco/El Taco)). Dit zou anders kunnen zijn als het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] omvangrijker en bekender is dan het voor-voorgebruik door [bedrijf 1] (vgl. HvJ EG 11 juni 2009, IER 2010,11 (Lindt & Sprüngli/Hauswirth)). Dat dit het geval is, is echter gesteld noch gebleken. [bedrijf 1] is derhalve rechthebbende op het merk [naam 2].

4.6.
Het verweer van [gedaagden] dat de deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator onrechtmatig is althans misbruik van recht, slaagt evenmin. Het enkele feit dat het merk sinds april 2011 niet meer door [bedrijf 1] wordt gebruikt, is daartoe onvoldoende.
Voor de situatie dat een merk niet wordt gebruikt is artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE geschreven. De daarin opgenomen termijn van vijf jaar is nog niet verstreken.
4.7.
[gedaagden] heeft niet betwist dat de door [gedaagde sub 2] gebruikte tekens identiek zijn aan, althans op verwarring wekkende wijze overeenstemmen met het merk [naam 2] van [bedrijf 1] in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE. [gedaagden] heeft voorts niet weersproken dat sprake is van gebruik als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Volgens [gedaagden] hebben zowel [bedrijf 1] als Grits echter met dit gebruik ingestemd, zodat van merkinbreuk geen sprake is.

4.8.
Of Grits aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toestemming heeft gegeven om het merk [naam 2] te gebruiken, is niet relevant.

Handelsnaamrecht
4.11.
Vaststaat dat de applicatie van [bedrijf 1] sinds 2008 op de website [domeinnaam 1] werd verhandeld onder de naam “[naam 2]”. Volgens de curator werd [bedrijf 1] door haar klanten met die naam aangeduid. De curator meent dat [naam 2] daarom als handelsnaam van [bedrijf 1] moet worden aangemerkt. De rechtbank volgt de curator hierin niet. Een handelsnaam is, gelet op artikel 1 Hnw, de naam waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Het gaat dus om de naam die de onderneming zelf gebruikt. In het onderhavige geval gebruikte [bedrijf 1] de naam “[naam 2]” slechts ter aanduiding van haar producten en niet ter aanduiding van haar onderneming. Er is derhalve geen sprake van een handelsnaam, maar van een merk. Dat [bedrijf 1] door haar klanten (mogelijk) werd aangeduid als [naam 2] doet daaraan niet af. De vordering onder 3.1 II zal dan ook worden afgewezen.

Auteursrecht
4.14.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de [naam 2]-software die [bedrijf 1] – tot 2008 onder de naam [naam 1] – aanbood (hierna: de [naam 1]-software), niet hetzelfde is als de [naam 2]-software waarvoor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] sublicenties verkochten (hierna: de [naam 2]-software). De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De [naam 2]-software is door Grits in eigen beheer ontwikkeld. Alle rechten op deze software liggen bij Grits. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben slechts het recht om sublicenties op de [naam 2]-software te verstrekken. De [naam 1]-software daarentegen is ontwikkeld door [gedaagde sub 3]. De broncode stond op de server van [gedaagde sub 3]. Op enig moment is [gedaagde sub 3] gaan samenwerken met [bedrijf 1]. Met de toenmalig eigenaar van [bedrijf 1], de heer [B] (hierna: [B]), had [gedaagde sub 3] afgesproken dat de rechten op de door hem ontwikkelde software niet aan [bedrijf 1] zouden gaan toebehoren. Wel mocht [bedrijf 1] de [naam 1]-software zonder licentiekosten exploiteren door verkoop van sublicenties aan haar klanten. Als tegenprestatie droeg [bedrijf 1] zorg voor correctief en adaptief onderhoud van de software. [bedrijf 1] kreeg in dat verband toegang tot een gedeelte van de broncode. Na het overlijden van [B] is [gedaagde sub 3] bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] geworden. Ter ondersteuning heeft [gedaagde sub 3] [A] erbij gevraagd. [A] heeft toen 40% van de aandelen in [bedrijf 1] gekregen. [A] was van voornoemde afspraak tussen [gedaagde sub 3] en [B] op de hoogte. In een mail van 22 juni 2007 heeft [gedaagde sub 3] aan [A] (nogmaals) bevestigd dat [gedaagde sub 3] rechthebbende was op het door hem ontwikkelde softwarepakket. Bij akte van 10 april 2010 heeft [gedaagde sub 3] de eigendom van de [naam 1]-software inclusief auteursrechten overgedragen aan Grits voor een koopsom van € 120.000,00. Daarmee is Grits rechtsgeldig eigenaar geworden van alle rechten verbonden aan de [naam 1]-software. Grits heeft vervolgens om niet een licentie op de exploitatie van de [naam 1]-software verstrekt aan de [bedrijf 1] groep, in ruil voor adaptief en correctief onderhoud door medewerkers van [bedrijf 1]. De aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkte licentie op de [naam 2]-software staat daar los van. [gedaagde sub 3] heeft de [naam 1]-software verkocht omdat [bedrijf 1] vanwege een belastingschuld in zwaar financieel weer verkeerde. [gedaagde sub 3] hoopte met de verkoopopbrengst de belastingschuld te kunnen aflossen (bij wijze van geldlening of agio). Aangezien Grits de koopsom niet betaalde, is dat niet gebeurd. Aldus nog steeds [gedaagden]

4.17.
Wil sprake zijn van het in artikel 7 Aw geregelde werkgeversauteursrecht, dan zal vast moeten komen te staan dat tussen [gedaagde sub 3] en [bedrijf 1] een dienstverband heeft bestaan. Dat dit het geval is, heeft [gedaagden] niet bestreden. Zij heeft evenwel gesteld dat het dienstverband van [gedaagde sub 3] niet gericht was op het ontwikkelen van (de [naam 1]-)software. [gedaagde sub 3] had de [naam 1]-software al vóór zijn dienstverband met [bedrijf 1] ontworpen en ontwikkeld (...) Het beroep op artikel 7 Aw wordt daarom verworpen.
4.18.
Artikel 8 Aw is van toepassing indien de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste door [bedrijf 1] openbaar is gemaakt als van haar afkomstig, zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Onder het openbaar maken van software valt onder meer het op de markt brengen ervan. Criterium is of de programmatuur beschikbaar wordt voor het publiek. Ook de openbaarmaking van een verveelvoudiging (bijvoorbeeld het vermarkten van een kopie) wordt onder het openbaarmakingsbegrip geschaard. [gedaagden] heeft niet bestreden dat [bedrijf 1] de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste op de markt heeft gebracht zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Aan het vereiste van artikel 8 Aw is derhalve voldaan. (...)
4.22.
Slagen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in bovenbedoeld bewijs, dan staat vast dat niet [bedrijf 1] maar [gedaagde sub 3] maker van de [naam 1]-software is en derhalve auteursrechthebbende. In dat geval ligt de vordering gebaseerd op het auteursrecht voor afwijzing gereed. Wordt het bovenbedoelde bewijs niet geleverd, dan wordt [bedrijf 1] als maker en auteursrechthebbende op de [naam 1]-software aangemerkt. Vervolgens zal dan moeten worden beoordeeld of de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geexploiteerde [naam 2]-software dezelfde is als de software van [bedrijf 1]. De rechtbank acht het voorshands nodig om, indien deze vraag voorligt, daaromtrent een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
IEF 14832

In de tijdschriften april 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

AMI 2015-maart/april BIE april 2015  Mediaforum 2015-3
     

AMI maart/april 2015
Ideeën, techniek en stijl als dark matter van de auteursrechtelijke beschermingsomvang, A.A. Quaedvlieg
‘Juist evenwicht’ in de praktijk: de toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien, R.D. Chavannes
Boekbespreking: Meerdere rechten en meerdere rechthebbenden: een overzicht in 79 bladzijden en 390 noten, A.A. Quaedvlieg

Jurisprudentie
Nr. 3 • HvJ EU 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih en Wega Filmproduktionsgesellschaft
Nr. 4 • Rb. Amsterdam 29 oktober 2014, Actuate/Delta Lloyd m.nt. P.C. van Schelven

Berichten IE april 2015
Artikel Doorvoer counterfeit strafbaar; koerswijziging van het Strafrecht – Alexmarie Christine Alberto

Rechtspraak Nr. 15
Gerechtshof Den Haag 27 januari 2015, Novartis/Sun Pharmaceutical Industries, IEF 14599 (prioriteit en een mind willing to understand; indirecte inbreuk op een Swiss-type claim) – met noot van T. Blomme

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 16
OHIM Cancellation Division 15 oktober 2014, Alexander Wang/Etincelle, IEF 14477
 (gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG door OHIM nietig verklaard vanwege depot te kwader trouw)

Nr. 17
Hoge Raad 20 februari 2015, Ajax/Promosports, IEF 14684, ECLI:NL:HR:2015:397 (beoordelingsmaatstaf bij geringe mate van overeenstemming merk en teken; reeds geringe overeenstemming rechtvaardigt globale beoordeling van verwarringsgevaar of
verband)

Nr. 18
Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, Ten Cate/Twentse Damast, IEF 14663 (normaal gebruik van merken in een (her-)opstartfase van een onderneming)

Procesrecht
Nr. 19
Hof van Justitie EU 22 januari 2015, zaak C-441/13, Pez Hejduk/EnergieAgentur.NRW, IEF 14598 (internationale bevoegdheid; auteursrechten; plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan)

Mediaforum
Dataretentie: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, Nico van Eijk
Consumentenovereenkomsten tot levering van digitale inhoud na de implementatie van de Richtlijn consumentenrechten, Marco Loos
Media en users: towards a new balance, Peggy Valcke en Pieter-Jan Ombelet
Bezwaren tegen bewaren: verslag van de VMC-Nieuwsgroep van 13 maart 2015

Jurisprudentie:
Nr.9. HvJ EU 8 april 2014, Digital Rights Ireland/Ierse Ministers en Attorney General m.nt. K. Irion, M-P. Granger en S.J. Eskens
Nr. 10 Rb. Amsterdam 28 januari 2015, Belirex/UPC m.nt. Q.R. Kroes
Nr. 11 Rb. Amsterdam 29 januari 2014

IEF 14920

EOB ontvangt documenten per post of elektronisch

Wijziging uitvoeringsreglement bij Europees Octrooiverdrag, Trb. 2015, 63.
Documenten kunnen bij het EOB nu per post of op elektronische wijze worden ingebracht.

1. In proceedings before the European Patent Office, documents may be filed by delivery by hand, by postal services or by means of electronic communication. The President of the European Patent Office shall lay down the details and conditions and, where appropriate, any special formal or technical requirements for the filing of documents. In particular, he may specify that confirmation must be supplied. If such confirmation is not supplied in due time, the European patent application shall be refused; documents filed subsequently shall be deemed not to have been received.
(...)
Rule 126 shall read as follows:

“Rule 126 Notification by postal services

1. Decisions incurring a period for appeal or a petition for review, summonses and other such documents as determined by the President of the European Patent Office shall be notified by registered letter with advice of delivery or equivalent. All other notifications by postal services shall be by registered letter.
2. Where notification is effected in accordance with paragraph 1, the letter shall be deemed to be delivered to the addressee on the tenth day following its handover to the postal service provider, unless it has failed to reach the addressee or has reached him at a later date; in the event of any dispute, it shall be incumbent on the European Patent Office to establish that the letter has reached its destination or to establish the date on which the letter was delivered to the addressee, as the case may be.
3. Notification in accordance with paragraph 1 shall be deemed to have been effected even if acceptance of the letter has been refused.
4. To the extent that notification by postal services is not covered by paragraphs 1 to 3, the law of the State in which the notification is made shall apply.”
Rule 127 shall read as follows:

“Rule 127 Notification by means of electronic communication

1. Notification may be effected by means of electronic communication as determined by the President of the European Patent Office and under the conditions laid down by him.
2. Where notification is effected by means of electronic communication, the electronic document shall be deemed to be delivered to the addressee on the tenth day following its transmission, unless it has failed to reach its destination or has reached its destination at a later date; in the event of any dispute, it shall be incumbent on the European Patent Office to establish that the electronic document has reached its destination or to establish the date on which it reached its destination, as the case may be.”