Viday B.V. behoudt handelsnaam, maar financiële vorderingen worden afgewezen
Rb. Den Haag 23 oktober 2024, IEF 22326; ECLI:NL:RBDHA:2024:17259 (Viday B.V. tegen gedaagde). In deze zaak staat de vraag centraal wie recht heeft op de handelsnaam “Viday” en de bijbehorende domeinnaam viday.nl. Viday B.V., een productiebedrijf in Alphen aan den Rijn, stelt dat de handelsnaam aan haar toekomt, aangezien zij sinds de oprichting in 2018 deze naam heeft gebruikt. Gedaagde, voormalig medeoprichter van Viday B.V., had echter de domeinnaam in 2018 geregistreerd en claimt rechten op de naam als bedenker. Na het beëindigen van de samenwerking eist gedaagde een licentievergoeding voor het gebruik van de naam. Daarnaast vordert Viday B.V. terugbetaling van onrechtmatige privéonttrekkingen door gedaagde, ter hoogte van €15.103,13, die volgens haar onterecht via zakelijke rekeningen waren betaald. De rechtbank oordeelt dat Viday B.V. het recht heeft op de handelsnaam “Viday”, omdat zij deze al jaren commercieel voert en gedaagde zelf geen onderneming drijft onder deze naam. Domeinnaamregistratie alleen creëert geen handelsnaamrecht. De vordering voor een verklaring van recht wordt echter afgewezen vanwege het gebrek aan dreigende inbreuk: gedaagde had tijdens de zitting al afstand gedaan van aanspraken op de naam. Voor de vordering tot terugbetaling stelt de rechtbank vast dat Viday B.V. onvoldoende bewijs heeft geleverd van onrechtmatige betalingen. Als gevolg hiervan worden de financiële vorderingen afgewezen, en wordt Viday B.V. veroordeeld tot betaling van de proceskosten van €3.014 aan gedaagde.
HvJ EU over uitdrukkingswijze van een computerprogramma
HvJ EU 17 oktober 2024, IEF 22325, IT 4646; ECLI:EU:C:2024:88 (Sony tegen Datel) In deze zaak heeft Sony aangevoerd dat Datel de auteursrechten van Sony heeft geschonden door zonder haar toestemming wijzigingen aan te brengen in een computerprogramma waarop Sony auteursrecht bezit. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of het gebruik van de Datel-software inbreuk maakte op de bescherming van Sony's computerprogramma's, hoewel het niet de bron- of doelcode wijzigt, maar wel de inhoud van variabelen die in het werkgeheugen van de console worden opgeslagen tijdens het spel.
HvJ EU: Real Madrid Club de Fútbol
HvJ EU 4 oktober 2024, IEF 2234, IEFbe 3810; ECLI:EU:C:2024:843 (Real Madrid Club de Fútbol) [IEF 21969] en [IEF 21154]. Le Monde publiceerde in 2006 een artikel waarin werd beweerd dat Real Madrid betrokken was bij doping in de wielersport. Real Madrid klaagde Le Monde aan wegens smaad en eiste schadevergoeding. De Spaanse rechtbank oordeelde in het voordeel van Real Madrid en veroordeelde Le Monde tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding. Le Monde weigerde te betalen en voerde aan dat de Spaanse uitspraak in strijd was met het Franse recht op vrije meningsuiting. De Franse rechter stelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verenigbaarheid van de Spaanse uitspraak met de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in het Handvest.
Oude uitspraak HR over parodie op Suske en Wiske
Hoge Raad 13 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4791; IEF 22322 (Eiser tegen Scriptoria) In 1982 stelden verweerders dat eiser inbreuk maakte op het auteursrecht van Scriptoria door het openbaar maken en het in verkeer brengen van twee stripverhalen over stripfiguren die dezelfde namen dragen en op dezelfde wijze zijn getekend als stripfiguren die zijn ontworpen voor de door Scriptoria uitgegeven Suske en Wiske stripverhalen. De rechter in eerste aanleg heeft eiser een verbod opgelegd tot openbaarmaking en in het verkeer brengen van de omslag van de stripverhalen, maar niet de tekeningen. In hoger beroep heeft het hof het gevorderde inbreukverbod op openbaarmaking en in het verkeer brengen van de tekeningen alsnog toegewezen. Eiser is in cassatie gegaan.
Afwijzing vorderingen Brand Masters tegen PK Trading om inzage en voorlopige voorziening
Rb. Noord-Holland 9 oktober 2024, IEF 22323; ECLI:NL:RBNHO:2024:10341 (Brand Masters tegen PK Trading). In deze zaak zijn Brand Masters en PK Trading in een juridisch conflict verwikkeld over de rechten op de kokosdrank Coconut Grove en verschillende merken, zoals het "Groene Hart" en "Coconut Grove". Brand Masters claimt dat een licentieovereenkomst tussen haar en PK Trading, die per 1 januari 2024 zou zijn geëindigd, PK Trading in het verleden het recht gaf om deze merken te gebruiken. PK Trading stelt echter dat er geen formele licentieovereenkomst bestaat en betoogt dat zij samen met Andale Management en [betrokkene] de merkenrechten op Coconut Grove delen. PK Trading ontkent enige inbreuk en benadrukt dat zij het "Groene Hart" en "Blauwe Hart" merk sinds 1 januari 2024 niet meer gebruikt en het recht heeft om Coconut Grove en het bijbehorende logo onafhankelijk te exploiteren. Brand Masters eist inzicht in de bedrijfsgegevens van PK Trading (op grond van art. 843a Rv) en verzoekt om de voortzetting van de licentieovereenkomst (op grond van art. 223 Rv).
Ingezonden door Peter van der Wees, Markedly en Joost Becker, Dirkzwager.
Doorhalingsprocedure BBIE over merknaam BATTOLYSER
BBIE 13 augustus 2024, IEF 22321 (Verzoeker tegen BATTOLYSER B.V.) De verzoeker, een voormalig promovendus van de TU Delft, vordert nietigverklaring en vervallenverklaring van het woordmerk BATTOLYSER tegen de huidige merkhouder, Battolyser Holding BV. Verzoeker heeft in een afstudeerproject bij de TU Delft een waterstof producerende batterij ontwikkeld dat de Battolyser is genoemd, een samenstelling van de woorden ‘batterij’ en ‘elektrolyse’. De verzoeker claimt dat het merk elk onderscheidend vermogen mist, beschrijvend is, is verworden tot soortnaam en niet normaal is gebruikt. De verweerder, die de rechten op het merk van de TU Delft heeft overgenomen, betwist deze claims en stelt dat BATTOLYSER een fantasienaam is voor een nieuw product en dat hij het merk normaal heeft gebruikt.
Gedaagde maakt inbreuk op auteursrecht ANP
Ktr. rb. Midden-Nederland 9 oktober 2024, IEF 22320; ECLI:NL:RBMNE:2024:5788 (ANP tegen gedaagde) Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) stelt dat de gedaagde een foto, waarop een door haar gemaakt kistje te zien was, zonder licentie op haar website had geplaatst. De gedaagde betwist dit en beweert dat de foto een 'still' was van een televisie-uitzending. De rechtbank oordeelt dat de foto inderdaad auteursrechtelijk beschermd was en dat de gedaagde deze zonder toestemming had gebruikt. De vordering van ANP werd toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 226,88. De tegenvordering van de gedaagde, die stelde dat ANP inbreuk had gemaakt op haar auteursrecht door het kistje zonder toestemming in beeld te brengen, werd afgewezen. De rechtbank vond dat er impliciete toestemming was gegeven voor de openbaarmaking van het kistje en dat er geen sprake was van auteursrechtinbreuk door ANP.
Conclusie A-G over bevoegdheid van EU-rechters bij geschillen over octrooien uit derde staten
Conclusie A-G 5 september 2024, IEF 22318, IEFbe 3808; ECLI:EU:C:2024:687 (BSH tegen Electrolux) BSH heeft in de bodemzaak een inbreukvordering ingesteld tegen Electrolux (gevestigd in Zweden). Electrolux zou inbreuk maken op een aan BSH verleend Europees octrooi, dat in wezen een bundel nationale octrooien is die elk een op het grondgebied van de betrokken staat geldige bescherming bieden. Electrolux heeft tegen de vorderingen van BSH een exceptie van ongeldigheid van alle titels ingediend. De Zweedse rechter vraagt zich af of deze bevoegd is te oordelen over een octrooi uit Turkije, een derde staat.
In dankbare herinnering aan Antoon Quaedvlieg. Ingezonden door Sven Klos, Allard Ringnalda en Jorn Torenbosch, Klos cs, Margot van Gerwen en Charlotte Garnitsch, Taylor Wessing.
HvJ EU: Reciprociteitstoets uit Berner Conventie niet toepasbaar op werken van toegepaste kunst uit derde landen
HvJ EU 24 oktober 2024, IEF 22319; IEFbe 3807; ECLI:EU:C:2024:914 (Kwantum BV tegen Vitra Collections AG). In deze zaak claimt de Zwitserse onderneming Vitra Collections AG auteursrechten op de "Dining Sidechair Wood", die oorspronkelijk ontworpen is door het Amerikaanse echtpaar Charles en Ray Eames. Kwantum Nederland BV en Kwantum België BV brachten een vergelijkbare stoel uit onder de naam "Paris", wat volgens Vitra inbreuk maakt op hun auteursrechten. Hoewel de rechtbank Den Haag aanvankelijk geen inbreuk vaststelde [zie IEF 17352], vernietigde het Haagse gerechtshof dit oordeel en gaf Vitra gelijk [zie IEF 19323]. Kwantum ging daarop in hoger beroep, met het argument dat de reciprociteitsclausule van artikel 2(7) van de Berner Conventie door het hof verkeerd was toegepast, terwijl Vitra stelde dat deze clausule niet van toepassing was. Dit leidde tot prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de vraag of lidstaten de reciprociteitsclausule uit de Berner Conventie mogen toepassen op werken van toegepaste kunst uit derde landen (zoals de VS), terwijl het Europese recht daarin niet voorziet [zie IEF 20984]. De A-G kwam tot het oordeel dat het toepassen van de reciprociteitsclausule niet toegestaan is onder het Unierecht, omdat dit de uniforme bescherming van auteursrechten binnen de EU zou verstoren en tot inconsistenties zou leiden tussen de lidstaten [zie IEF 22225]. Het Hof sluit zich hierbij aan.
Ingezonden door Alexander de Leeuw, Brinkhof.
Opiniestuk Indicatietarieven
1. Sinds 1 september 2020 gelden in Nederlandse octrooizaken indicatietarieven. Dat betekent dat de proceskostenveroordeling o.b.v. art. 1019h Rv in afwezigheid van een partijafspraak is gemaximeerd naargelang de complexiteit van de procedure. In eerste aanleg bodemzaken is het maximale tarief € 250.000. In eerste aanleg kort geding is het maximale tarief € 120.000. Voor hoger beroep en cassatie zijn ook tarieven vastgesteld. Hogere bedragen dan het maximale indicatietarief van de toepasselijke categorie worden alleen in bijzondere gevallen toegewezen op basis van de specifieke kenmerken van het geval.