IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13989

Geen octrooi, noch aanvrage op eisers naam

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 juni 2014, IEF 13989 (X tegen Slamdam)
Octrooirecht. Stukgelopen samenwerking. X is betrokken geweest bij testen van prototypes van een "damstructuur voor overstromingsbeveiliging" waarvoor een octrooiaanvrage was gedaan. Slamdam legt X een royaltyovereenkomst voor, deze wordt niet ondertekend. Er is echter nog geen sprake van een octrooi (70 lid 2 ROW), slechts een aanvrage en deze aanvrage staat niet op naam van X. Dat er op een essentieel onderdeel van de materie is bijgedragen, staat niet vast zolang het octrooi niet met succes is opgeëist (78 ROW). Er is geen verbod op gebruik van know how gevorderd. De vordering wordt afgewezen.

4.3. Om de volgende redenen moeten de vorderingen worden afgewezen. Ten eerste kunnen de octrooirechtelijke vorderingen van [X] niet worden toewezen op basis van een aanvrage die (nog) niet heeft geleid tot een verleend octrooi, zoals de octrooiaanvrage waarop [X] zich beroept. Dat volgt al uit de tekst van artikel 70 ROW, dat consequent spreekt over “octrooi” en “octrooihouder” en de tekst van artikel 71 ROW, dat bepaalt dat een redelijke vergoeding is verschuldigd “voor zover de octrooihouder […] uitsluitende rechten heeft verkregen”.

4.4. Het voorgaande oordeel wordt bevestigd door het vereiste van artikel 70 lid 2 ROW (...)

4.5. Ten tweede is in dit verband van belang dat de octrooiaanvrage waarop [X] zich beroept, op dit moment niet op naam van [X] staat. Ook als er wel al een octrooi op die aanvrage zou zijn verleend, zou [X] dus niet gerechtigd zijn om dat octrooi te handhaven. De vorderingen in de zin van artikel 70 en 71 ROW komen naar voorlopig oordeel namelijk uitsluitend toe aan de houder van het octrooi (en onder bepaalde voorwaarden: licentienemers of pandhouders).
4.6. De stelling van [X] dat een essentieel onderdeel van de materie van het aangevraagde octrooi is ontleend aan zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de tijdelijke waterkering, kan niet leiden tot een ander oordeel. De stelling brengt hooguit mee dat [X] het (te verlenen) octrooi krachtens artikel 78 ROW kan opeisen. Zolang het octrooi niet met succes is opgeëist, kunnen naar voorlopig oordeel geen vorderingen van [X] op grond van octrooi-inbreuk worden toegewezen. Voor zover er uitzonderingen op de laatstgenoemde regel mogelijk zijn, komt deze zaak daar naar voorlopig oordeel in ieder geval niet voor in aanmerking. [X] heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanspraak kan maken op verlening van het octrooi. Desgevraagd heeft [X] ter zitting erkend dat uit de in dit geding beschikbare tekst van de octrooiaanvrage niet blijkt dat zijn gestelde bijdrage is opgenomen in die aanvrage.
4.7. Voor zover [X] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft willen leggen dat Slamdam op onrechtmatige wijze gebruik maakt van zijn knowhow, zoals uit hetgeen ter zitting is besproken kan worden opgemaakt, geldt dat zijn vorderingen hierop niet zijn toegesneden. [X] heeft immers geen verbod op gebruik van know how gevorderd, maar slechts het hiervoor in rechtsoverweging 3.1 geciteerde verbod op octrooi-inbreuk met nevenvorderingen.
IEF 13988

Auteursrechtsector goed voor 6 procent van BBP

VOICE bericht: De bruto toegevoegde waarde van de auteursrechtrelevante sectoren aan de Nederlandse economie bedraagt in 2011 € 35,9 miljard, ofwel 6,0% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product (BBP). Dat blijkt uit het eindrapport van het nieuwe SEO-onderzoek naar de economische betekenis van het auteursrecht, dat deze week door het ministerie van Economische Zaken, dat opdracht tot het onderzoek had gegeven, is gepubliceerd.

Dat betekent een lichte stijging ten opzichte van de vorige meting in 2005; toen was de bijdrage aan het BBP 5,9%. Voor het onderzoek is de methodiek van de WIPO-Guide gebruikt. De gemiddelde bijdrage in andere landen waar een vergelijkbaar onderzoek is uitgevoerd volgens dezelfde methodiek is 5,2% van het BBP.
(...)

Lees hier het volledige onderzoeksrapport

IEF 13969

The General World Cup Law

Brazil Law No. 12.663 (also known as 'The General World Cup Law'), June 5, 2012.
WIPOlex summary: The Law is divided in 10 chapters: Chapter I (Articles 1 - 2) on Preliminary Provisions, Chapter II (Articles 3 - 18) on Protection and Use of Commercial Rights, Chapter III (Articles 19 - 21) on The Visas and Work Permits, Chapter IV (Articles 22 - 24) on The Civil Liability, Chapter V (Articles 25 - 27) on Tickets, Chapter VI (Article 28) on Conditions to Enter and Stay in the Official Venues of Competition, Chapter VII (Article 29) on The Social Campaigns during the Competitions, Chapter VIII (Articles 30 - 36) on Criminal Provisions, Chapter IX (Articles 37 - 50) on Permanent Provisions and Chapter X (Articles 51 - 71) on Final Provisions.

Article 3 states that the Brazilian Institute of Industrial Property (INPI) promotes the annotation of the trademarks related to the Official Symbols of FIFA in their records. These are: the FIFA emblem, emblems of the FIFA Confederations Cup 2013 and the FIFA World Cup 2014, official mascots of the FIFA Confederations Cup 2013 and the FIFA World Cup.

Article 4 states that the INPI recognizes in accordance with a list provided, and updated at any time by the FIFA, trademarks notoriously recognized as of FIFA proprietorship.

Under Article 6, INPI informs the list of trademarks of high importance and trademarks of notorious recognition to Dot BR – NIC.br for the purpose of rejection of domain names with expressions or terms identical to trademarks of FIFA or similar

Article 7 establishes a special regime adopted by INPI for the registration of trademarks by FIFA until December 31, 2014.

Article 12 states that the FIFA is the exclusive holder of all rights related to images, sounds and other forms of expression of events. ...

IEF 13987

UsedSoft: Digitale uitputting tot elke prijs

A.A. Quaedvlieg, ‘USEDSOFT: DIGITALE UITPUTTING TOT ELKE PRIJS’, in: A.S. Hartkamp e.a. (red.), De invloed van het Europese recht op het Nederlandse privaatrecht (Serie Onderneming en Recht deel 81-II), Deventer: Kluwer 2014.
Bijdrage ingezonden door Antoon Quaedvlieg, Radboud Universiteit, Klos Morel Vos & Schaap. Een ongekend heftige uitval tegen Usedsoft in de zojuist verschenen lijvige bundel 'De invloed van het Europese recht op het Nederlandse privaatrecht'. In Usedsoft keurde het HvJEU de tweedehands verkoop van gebruiksrechten op software goed in weerwil van een beding dat die rechten onoverdraagbaar maakte. Antoon Quaedvlieg analyseert en kritiseert het arrest tot op het bot, als onderdeel van een langere bijdrage over de ontwikkelingen van de Europese intellectuele eigendom in het algemeen en het rechterlijk activisme in het auteursrecht. Na een twintig bladzijden lang aanhoudende barrage concludeert hij:

“Het als laatste besproken ‘UsedSoft’ toont breidelloos uit zijn bol tredend rechterlijk activisme. Al toeredenerend naar het resultaat haalt het HvJEU alles overhoop wat de zee van het recht bevaarbaar maakt. Het Hof negeert burgerlijk recht, negeert internationaal recht, mutileert het concept van het specifiek voorwerp van de intellectuele eigendom, miskent de basisvoorwaarden van de uitputtingsregel en omkleedt het geheel met een maskerade van onbeschrijflijke juridische warrigheid. Het spreekwoordelijke gehaspel van de aap in de garenwinkel, dat is de onweerstaanbare associatie die deze uitspraak oproept.”
IEF 13986

Kroegbazen kijken niet diep genoeg in het FIFA-glas

Bijdrage ingezonden door Martin Hemmer, AKD. Russchen stelt [red. in 'Is de heffing voor voetbal in de kroeg te hoog?' IEF 13980] dat in een speciaal reglement van de FIFA staat dat voor niet commerciële vertoning van de beelden geen vergoeding zal worden geheven. Deze conclusie is na lezing van dit reglement mijns inziens te kort door de bocht. Lezing van de regels maakt duidelijk dat bij een publieke uitzending te allen tijde toestemming dient te worden verkregen van, en betaald dient te worden aan de lokale uitzendorganisatie. Bij iedere publieke uitzending dient men zich bovendien te houden aan het FIFA reglement. In sommige gevallen (bijvoorbeeld de gevallen die door de FIFA “Commercial Public Viewing Event” worden genoemd) is daar bovenop en afhankelijk van het territorium echter nog een formal FIFA license nodig. Dat cafés geen formal license nodig hebben, betekent mijns inziens nog niet dat ze daarmee toestemming hebben voor gratis uitzending.

Het FIFA-reglement maakt duidelijk dat het van toepassing is op “Public Viewing Events”. Er is sprake van een dergelijk Public Viewing Event “if at such an event coverage of the Competition is made available for exhibition to, and viewing by, an audience in any place other than a private dwelling”. In een lijstje van voorbeelden van Public Viewing Events worden cafés (bars) vervolgens expliciet benoemd. Een uitzending in een bar is mitsdien ‘publiek’ en een bar-eigenaar is een “Exhibitor” op wie de FIFA-voorwaarden van toepassing zijn.

Vervolgens maakt het reglement duidelijk dat (naast acceptatie van de voorwaarden uit het reglement) een formele licentie van de FIFA slechts nodig is in het geval van Commercial Public Viewing Events (als bedoeld in het reglement). Inderdaad zijn eenvoudige uitzendingen in cafés dus uitgesloten van de verplichting om een dergelijke ‘formal license’ met de FIFA aan te gaan.

Hoewel de FIFA duidelijk maakt dat vertoning in een kroeg een publieke vertoning is, is op zich voorstelbaar dat bovenstaande kroegeigenaren de hoop geeft dat ze de beelden gratis mogen tonen. De FIFA stelt echter niet dat ‘geen vergoeding zal worden geheven’.

De FIFA vervolgt haar reglement (dat op iedere Exhibitor van een Public Viewing Event en dus ook een kroegbaas van toepassing is), juist met de verplichting voor Exhibitors het signaal van de official broadcaster in het relevante territoir te gebruiken. Benadrukt wordt daarbij dat Exhibitors solely responsible zijn om op eigen kosten (at their own cost and expense) toegang tot dit signaal te krijgen.

Naar mijn mening maakt dit reeds duidelijk dat de FIFA lokale uitzendorganisaties niet de bevoegdheid heeft ontnomen om vergoedingen te innen voor publieke vertoningen van de wedstrijden waar de uitzendorganisaties duurbetaalde rechten voor hebben verkregen (ook al ken ik de precieze afspraken tussen de FIFA en de lokale uitzendorganisaties niet). Het reglement kan door de kroegbazen dus niet worden uitgelegd als een ‘ licentie om niet’.

Dit wordt onderstreept door tevens door de FIFA gepubliceerde “FAQ’s when staging a public viewing event during the 2014 FIFA World Cup Brazil” . Bijvoorbeeld vraag 9 luidt: “Is the FIFA license sufficient to organise a Public Viewing Event?”

Daarop is het antwoord:

“No, the FIFA License is a CONDITIONAL license. The Exhibitor is responsible for obtaining, at its own cost and expense, any licenses, permissions and or consents required for a public viewing event from any third party, including any collective licensing authorities and local government or regulatory bodies.”

Vraag 11 van deze FAQ gaat specifiek over bars. Herhaald wordt in het antwoord dat deze niet als commercieel gezien worden in de zin van de FIFA-regels. Het antwoord eindigt echter met de waarschuwing: “please remember that you would need to require the permit to use the TV signal by the Official Broadcaster in your territory.”

Hoewel het reglement van de FIFA niet uitblinkt in helderheid, is er echter geen sprake van door de FIFA ‘vrijgegeven beelden’ zoals Russchen stelt. De lokale uitzendorganisatie is dus gewoon gerechtigd vergoedingen te innen.

Of deze vergoedingen verschuldigd zijn, dient vervolgens beoordeeld te worden aan de hand van de gebruikelijke auteursrechtelijke criteria die bepalen wanneer sprake is van een nieuw publiek en dus niet op grond van de specifieke definitie van commercieel die de FIFA voor haar regulations hanteert bij de vraag of een ‘formal license’ nodig is. Voor cafés volgt het antwoord daarop duidelijk uit het Premier League-arrest (HvJ EU, 4 oktober 2011) en dat wisten we in Nederland eigenlijk al sinds het Caféradio-arrest uit 1938 (NJ 1938, 635).

Kroegbazen zijn dus niet vrijgesteld van betaling voor de wedstrijdbeelden, waardoor het argument van Russchen op basis waarvan de vergoeding die VIDEMA incasseert te hoog zou zijn, mijns inziens niet op gaat.

Martin Hemmer
De auteur heeft geen cliëntrelatie met NOS, de FIFA of VIDEMA.

IEF 13985

De Sherlock Holmes uit 1923 mag nieuwe avonturen beleven

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Auteursrecht. Volgens de erven van Conan Doyle valt ‘Sherlock Holme s’ onder het auteursrecht. De rechter spreekt hen tegen. De Amerikaanse schrijver en Sherlock Holmes-fan Leslie Klinger hoeft voor de publicatie van zijn boek In the Company of Sherlock Holmes geen licentievergoeding te betalen aan de erven van Arthur Conan Doyle, de geestelijke vader van Sherlock Holmes. Dat heeft het Amerikaanse hof van beroep in Chicago vorige week bepaald.

De kwestie kwam aan het rollen toen Klinger in 2012 van zijn uitgever plotseling te horen kreeg dat hij het niet aandurfde het boek met nieuwe verhalen over Sherlock Holmes op de markt te brengen. De uitgever had een dreigbrief ontvangen van de Arthur Conan Doyle Estate, een organisatie die de rechten van de erven Conan Doyle beheert. "Indien u besluit het boek zonder licentie uit te geven, kunt u er zeker van zijn dat Amazon en Barnes & Nobles het niet in hun colectie zullen opnemen. Wij werken nauw samen met deze bedrijven om illegaal gebruik van Sherlock Holmes tegen te gaan”, zo liet de Estate weten.

Lees verder

IEF 13984

Neelie Kroes spreekt op IViR-congres

Eurocommissaris Neelie Kroes spreekt over de toekomst van het Europese auteursrecht op de publieke opening van IVIR's Information Influx congres. Harvard Law School hoogleraar Yochai Benkler zal spreken over "Degrees of Freedom in the Information Age''. Ook vindt de uitreiking plaats van de Young Scholars information law research excellence award plaats. Aula (Oude Lutherse Kerk), Universiteit van Amsterdam, woensdag 2 juli, zaal open 16.30, aanvang 17.00, toegang vrij. Meer info op www.informationinflux.org

IEF 13974

Weekoverzicht Gerecht EU week 26

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep tegen nietigverklaring THE SPIRIT OF CUBA afgewezen
B. Beroep tegen weigering inschrijving Ab in den Urlaub afgewezen
C. Beroep na oppositie LA HUTTE tegen THE HUT afgewezen
D. Beroep na oppositie Sani afgewezen
E. Beroep na oppositie basic (tegen basic) afgewezen
F. Beroep na oppositie Gulbenkian afgewezen

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-207/13 (THE SPIRIT OF CUBA) - dossier
Gemeenschapsmerk. Nietigverklaring. Beroep door de houder van het woordmerk „THE SPIRIT OF CUBA” voor waren en diensten van de klassen 33, 35 en 42 ingesteld en strekkende tot vernietiging beslissing BHIM houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de door HAVANA CLUB INTERNATIONAL ingestelde vordering tot nietigverklaring van dit merk.  Het beroep wordt afgewezen. Op andere blogs: MARQUES

37 In the present case, inasmuch as it has been held that the Board of Appeal was fully entitled to conclude that, in respect of the goods and services at issue, the mark THE SPIRIT OF CUBA had been registered in breach of one of the grounds for refusal set out in Article 7(1) of Regulation No 207/2009, the applicant cannot profitably rely, for the purposes of invalidating that conclusion, on OHIM’s earlier decisions.

39 The Court observes that the purpose of the action before it is to review the legality of a decision of the Boards of Appeal of OHIM within the meaning of Article 65 of Regulation No 207/2009. It is therefore not the Court’s function to re-evaluate the factual circumstances in the light of evidence adduced for the first time before it. Admission of such evidence is contrary to Article 135(4) of the Court’s Rules of Procedure, which prohibits the parties from changing the subject-matter of the proceedings before the Board of Appeal (Case T‑128/01 DaimlerChrysler v OHIM (Grille) [2003] ECR II‑701, paragraph 18). Consequently, the evidence produced by the applicant for the first time before the Court must be rejected and there is no need to examine its probative value.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-273/12 (Ab in den Urlaub)- dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute gronden. Vernietiging van beslissing BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „Ab in den Urlaub” in te schrijven voor waren van de klassen 35, 39, 41 en 43. Het beroep is afgewezen.

44 Folglich sind die Argumente und Beweismittel, die erstmals im Verfahren vor dem Gericht vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, um nachzuweisen, dass die angemeldete Marke im gesamten Gebiet oder Teilen des Gebiets bestimmter Mitgliedstaaten, nämlich Belgien, Dänemark, Italien, Luxemburg und Österreich, im Sinne von Art. 7 Abs. 3 der Verordnung Nr. 207/2009 durch Benutzung Unterscheidungskraft erworben habe, für unzulässig zu erklären.

45      Zweitens ist hinsichtlich der Argumente und Beweismittel, die von der Klägerin in Bezug auf die von der angemeldeten Marke angeblich durch Benutzung in der Schweiz erlangte Unterscheidungskraft vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, zunächst darauf hinzuweisen, dass das Erlangen von Unterscheidungskraft durch Benutzung im Sinne von Art. 7 Abs. 3 der Verordnung Nr. 207/2009, wie sich aus der in der vorstehenden Rn. 38 angeführten Rechtsprechung ergibt, in dem Teil der Union nachgewiesen werden muss, in dem die Marke gemäß Art. 7 Abs. 1 Buchst. b dieser Verordnung nicht unterscheidungskräftig wäre. Da die Schweiz jedoch nicht Mitglied der Union ist, sind die Argumente und Beweismittel, die von der Klägerin in Bezug auf die Benutzung der angemeldeten Marke in diesem Staat vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, für den Nachweis, dass die genannte Marke Unterscheidungskraft erlangt habe, irrelevant. Jedenfalls sind die genannten Argumente und Beweismittel im Licht der in der vorstehenden Rn. 43 angeführten Rechtsprechung für unzulässig zu erklären, da sie erstmals im Verfahren vor dem Gericht vorgetragen bzw. vorgelegt wurden.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-330/12 (THE HUT) - dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „THE HUT”, voor onder andere diensten van klasse 35, strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij gedeeltelijk is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van de houder van het nationale woordmerk „LA HUTTE”, voor waren van de klassen 3, 5, 18, 22, 25 en 28. Het beroep is afgewezen.

58 Secondly, the argument that the Board of Appeal erred by taking into consideration only a not insignificant part of the relevant public and not the public as a whole must be rejected as unfounded. As the Board of Appeal expressly stated in paragraphs 33, 34, 37 and 43 of the contested decision, it was with regard to the average French consumer’s perception of the signs at issue that it compared those signs. Furthermore, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal did not err by stating, in paragraphs 33, 36 and 40 of that decision, that it had taken into consideration a ‘substantial part’ or a ‘not insignificant part’ of the relevant public, and not the whole of that public. It is apparent from the case-law that a finding that there is a likelihood of confusion for a not insignificant part of the relevant public is sufficient to uphold an opposition brought against an application for registration of a mark (see, to that effect, judgment of 10 November 2011 in Case T‑22/10 Esprit International v OHIM — Marc O’Polo International (Representation of a letter on a pocket), not published in the ECR, paragraph 121).

59      Thirdly, the argument that the Board of Appeal erred in law by merely establishing that a likelihood of confusion could not be excluded, instead of establishing that such a likelihood existed, must be rejected as unfounded. As OHIM correctly observes and as is apparent from the Court’s examination, set out above, of the contested decision, the Board of Appeal, in the present case, carried out a comparison of the signs at issue and of the goods and services in question which was capable of substantiating the conclusion that there was a likelihood of confusion between those signs.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-523/12 (Sani)- dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de communautaire en nationale gekleurde beeldmerken met het woordelement „Rani” voor waren van de klassen 16, 21, 29, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij verzoeksters oppositie tegen de aanvraag om inschrijving van het groen-, wilgengroen- en witkleurige beeldmerk met het woordelement „Sani” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 is afgewezen. Het beroep wordt verworpen.

43 In the present case, although it is naturally not inconceivable that the perception of the aural differences between the signs at issue may not be clear in particularly noisy environments, such as in a bar or a nightclub during very busy periods, that cannot be used as a basis for assessing whether there is a potential likelihood of confusion between the signs in question. An assessment of that kind must of necessity, as can in essence be seen from the case-law referred to in the previous paragraph, be carried out while keeping in mind the perception which the relevant public will have of those signs under normal marketing conditions. As OHIM rightly points out, there is no evidence allowing it to consider that, as a general rule, consumers of the goods in question — whether drinks or other food products — will buy such goods in the circumstances described by the applicant and mentioned in paragraph 41 above.

Gerecht EU 26 juni 2014, zaak T-372/11 (basic)- dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement „basic” bevat, in de kleuren geel, blauw en rood, voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 5, 16, 18, 21, 25, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 39, 43, 44 en 45, strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij gedeeltelijk is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van dat merk, in het kader van de oppositie van de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat het woordelement „BASIC” bevat, voor diensten van de klassen 35, 37 en 39. Het beroep wordt verworpen.

Gerecht EU 26 juni 2014, zaak T-541/11 (GULBENKIAN)- dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk, de handelsnaam en de nationale logo's met de woordelementen „Fundação Calouste Gulbenkian” voor waren en diensten in verband met kunst, liefdadigheidswerk, wetenschap, onderwijs en de aardolie-industrie, en strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „GULBENKIAN” voor waren en diensten van onder meer de klassen 4, 33, 35, 36, 37 en 42 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Beroep wordt verworpen.

IEF 13983

Dixons - pas je WK-actie aan!

Bijdrage ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx advocaten. Dixons heeft een actie (dixons.nl/windehelft) waarmee ze aanhaakt bij het WK voetbal. Als Nederland het WK wint, krijgt de consument de helft van zijn aankoopbedrag terug. Sympathiek, maar bij de actie plaatst de elektronicawinkel een afbeelding die direct aan Van Persie doet denken; het silhouet van de prachtige kopgoal tegen Spanje. Mag dat? Nee.

Het gebruik van deze nu al iconische houding voor commerciële doeleinden, is een inbreuk op het portretrecht van Van Persie. Dixons profiteert op deze manier namelijk van de verzilverbare populariteit van de voetballer. Bovendien vermoed ik dat er geen toestemming is gevraagd aan de fotograaf van de oorspronkelijke foto. Daarmee wordt er ook inbreuk gemaakt op het auteursrecht van de fotograaf.

Identieke kwestie
Twee jaar terug oordeelde de rechtbank Amsterdam [IEF 11403; IEF 12207] al over een silhouet van een voetballer. Het ging destijds om de straatvoetballer Wasi, wiens silhouet zonder toestemming door kledingmerk Monta was gebruikt. Volgens de rechtbank was hier geen sprake van portretrechtinbreuk. Het silhouet en de lichaamshouding van de figuur op het logo was niet specifiek voor Wasi. De straatvoetballer was dan ook niet als zodanig te herkennen. De afbeelding kon zelfs van iedere willekeurige voetballer zijn, aldus de rechtbank.

Terug naar Van Persie
In zaak Dixons bestaat er geen twijfel over de gelijkenissen tussen Van Persie en het silhouet. Het silhouet en de lichaamshouding van Van Persie zijn wel degelijk zeer herkenbaar. Temeer daar er ook wordt verwezen naar het WK. Bovendien gaat het hier om een volstrekt unieke goal. Dat op social media #persieing een grote vlucht heeft genomen, doet daar niet aan af.

In de Wasi-Monta zaak oordeelde de rechtbank overigens wel dat er inbreuk werd gepleegd op het auteursrecht. De fotograaf Han Lans kreeg een voorschot van € 10.000,-. Dixons doet er dus verstandig aan haar actie aan te passen.

IEF 13982

Gebruik productnaam Biomos na vaststellingsovereenkomst

Rechtbank Overijssel 21 mei 2014, IEF 13982 (Profan)
Uitleg vaststellingsovereenkomst. Gebruik productnaam; of het bezigen van de term Biomos door gedaagde in het licht van de vaststellingsovereenkomst, steeds ook het ‘gebruik’ van die term oplevert en daarmee ook een overtreding van de bepaling van de overeenkomst. Er is aanspraak op de contractuele boete bij het gebruik zoals bij vermelding naam Biomos op www.biomos.net; bioaktif; de naam in een klantenmailing; in een vergelijkingstabel op www.antimos.nl en zoekwoorden (keywords en metatags) op website biogroen.nl.

Vermelding naam Biomos op www.biomos.net (productie 2)
4.8. Profan stelt onder overlegging van een screenprint van de website biomos.net met als datum 12 februari 2013 dat [gedaagde] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld, omdat artikel 4 jo. 5 [gedaagde] ertoe verplichtte voormelde website vanaf 12 februari 2013 ‘op zwart’ te zetten. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat de screenprint niet afkomstig is van de website die hij op zwart heeft gezet, dat het om een oude pagina gaat uit 2008, de daarop vermelde kortingen al lang zijn vervallen en bij wijze van mislukte proefballon de BTW op 21% is gezet in verband met overzetting van de gecodeerde bestelfunctie op een andere website, antimos.nl. De rechtbank kan [gedaagde] is zijn verweer niet goed volgen. In de eerste plaats worden op de screenprint geen ‘kortingen’ vermeld, voorts komt het verweer over de proefballon haar niet geloofwaardig voor, te meer [gedaagde] daarvan geen nader bewijs heeft bijgebracht. Als het om een pagina uit 2008 zou zijn gegaan, had geen 21% als BTW kunnen zijn vermeld, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat in 2008 de BTW 19% bedroeg. Bovendien heeft [gedaagde] geen nader bewijs bijgebracht door bijvoorbeeld overlegging van een screenprint van de website, waarvan [gedaagde] stelt dat hij die wel ‘op zwart’ heeft gezet. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de website in strijd van de overeenkomst op 12 februari 2013 niet ‘op zwart’ heeft gezet. Daarmee is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en maakt Profan terecht aanspraak de contractuele boete van € 250,-.

Vermelding naam Biomos in klantenmailing (productie 3)
4.9. [gedaagde] heeft op 11 februari 2013 een mailbericht aan klanten verzonden. In het mailbericht wordt voor zover van belang het volgende vermeld: ‘Biogroen vervangt NU biomos volledig’. Profan stelt dat dit een overtreding is. [gedaagde] erkent dat de term Biomos wordt gebruikt, maar dat hij die term heeft gebruikt om bekend te maken dat hij dat product juist niet meer gebruikt.
De rechtbank overweegt dat nu [gedaagde] erkent de naam Biomos te hebben gebruikt en dit gebruik plaats heeft gevonden na 15 januari 2013, [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van [gedaagde] treft geen doel. Niet valt in te zien waarom het noodzakelijk was om de naam ‘Biomos’ te gebruiken. [gedaagde] had er ook voor kunnen kiezen om in neutrale zin aan te kondigen dat Biogroen de vervanger is van andere anti-mos producten. [gedaagde] gebruikt bovendien de naam ‘Biomos’ in vergelijkende zin, waar dit door artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is verboden. [gedaagde] is derhalve tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Profan maakt terecht aanspraak op de gevorderde boete van € 250,-.

Vergelijkingstabel op www.antimos.nl (productie 4)
4.10. Profan stelt dat [gedaagde] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld door op de website www.antimos.nl een vergelijkingstabel op te nemen waarin ‘Bio Mos’ met onder meer ‘Bio Groen’ wordt vergeleken. [gedaagde] betwist de overtreding, stellende dat de screenprint een oude pagina betreft die op internet rondzwerft en alleen te bereiken is als men het volledige adres in de adresbalk in typt. Ter zitting verklaarde [gedaagde] dat hij de betreffende pagina op 19 februari 2013 uit het domein heeft weggehaald. Ter zitting verklaarde Profan dat de pagina via Google is gevonden door biomos en biogroen in te toetsen.
De rechtbank overweegt dat van [gedaagde] een redelijke inspanning kan worden verlangd om in het kader van juiste nakoming van de vaststellingsovereenkomst na te gaan of de naam ‘Biomos’, of varianten daarop zoals ‘Bio Mos’ voorkomt op bij [gedaagde] bekende of aan hem te relateren websites. Naar de rechtbank begrijpt is de website www.antimos.nl dezelfde website waarover [gedaagde] ter zitting in ander verband heeft verklaard. In het kader van een juiste nakoming had in redelijkheid van [gedaagde] mogen worden gevergd deze website te controleren op het gebruik – al dan niet in vergelijkende zin – van de term ‘Biomos’ of daarvan afgeleide namen. Ter zitting is verder niet bestreden dat de betreffende pagina op
19 februari 2013 is verwijderd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de door Profan gevorderde boete te matigen tot een bedrag van € 8.750,-, zijnde 35 dagen à € 250,-.

Vermelding ‘Biomos’ op de website bioaktief (productie 6)

4.12. (...) Vaststaat dat [gedaagde] na 15 januari 2013 de naam ‘Biomos’ in de betreffende uiting heeft gebruikt om aan te kondigen dat hij de verkoop van ‘Biomos’ zou staken. Vaststaat ook het gebruik van de naam ‘Biomos’ mede in vergelijkende zin wordt gebruikt. De uiting spreekt immers over ‘het steeds duurdere’ Biomos in vergelijking met het ‘100% gelijkwaardige alternatief’ Biogroen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het gebruik van de naam ‘Biomos’ in vergelijkende zin reeds een inbreuk op artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst, zodat Profan aanspraak kan maken op de contractuele boete.

Zoekwoorden (keywords) op website biogroen.nl
4.16. [gedaagde] betwist niet dat in de metatekst van zijn website biogroen.nl na 15 januari 2013 nog de term ‘biomos’ of samenstellingen daarvan kunnen voorkomen. Hij betwist echter wel dat sprake is van ‘gebruik’ in de zin van de overeenkomst, nu hij stelt dat het intoetsen van de keywords niet leidt naar de website biogroen.nl. Die stelling heeft Profan in haar nadere akte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Evenmin heeft Profan bewijs van haar stelling aangeboden dat klanten via de keywords naar de website biogroen.nl worden geleid. De rechtbank heeft derhalve uit te gaan van de juistheid van stelling van [gedaagde] en komt op grond daarvan tot het oordeel dat van ‘gebruik’ in redelijkheid geen sprake is en dat Profan niet in haar belang is geschaad. De vordering van de boete ter grootte van € 91.250,- wordt dan ook afgewezen.