IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13684

Exploitatie van Italiaanse levensmiddelen in de nichemarkt

Rechtbank Den Haag 26 maart 2014, IEF 13684, ECLI:NL:RBDHA:2014:5268 (Hotel Cipriani tegen Altunis-Trading)
Uitspraak ingezonden door Gregor Vos en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Merkenrecht. Normaal gebruik. De aandelen in Hotel Cipriani, bekend vanwege een aantal beroemde gasten en de wereldberoemde Bellini cocktail, zijn verkocht met als voorwaarde dat 'Cipriani' gedurende vijf jaar niet zal worden gebruikt. Cipriani vordert jaren later de vervallenverklaring van de merken van Altunis vanwege niet normaal gebruik voor diverse Italiaanse levensmiddelen. Het ligt voor de hand dat in de nichemarkt kleinere aantallen worden verkocht dan de volumes in de supermarkten.

Behalve voor pasta/sauzen, wordt voor een (groot) deel van de waren de doorhaling in het register bevolen, omdat de aantallen verkochte producten niet als reële commerciële exploitatie kunnen gelden (Bellini mix, prosecco, rijst, olijfolie, honing en jam).

De rechtbank overweegt dat in dezelfde nichemarkt voor haar pasta en sauzen wel een veel groter volume heeft kunnen afzetten, terwijl het juist de Bellini cocktail is waarmee Giuseppe Cipriani sr volgens Altunis wereldwijde bekendheid zou hebben verkregen. Zelfs in deze nichemarkt zouden grotere volumes reëel zijn voor deze waar. De rechtbank is van oordeel dat van normaal gebruik van de Altunis-merken voor de Bellini-mix geen sprake is.

Pasta
4.10. Hotel Cipriani heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de markt voor levensmiddelen die worden verhandeld in delicatessenwinkels onderscheiden kan worden van de markt voor voedingsmiddelen die in supermarkten worden aangeboden, in de zin dat sprake is van een niche markt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat CI haar levensmiddelen aanbiedt op een specifieke niche markt voor Italiaanse delicatessen. Het ligt voor de hand dat er in die markt veel kleinere aantallen producten worden verhandeld dan de volumes die verhandeld worden in supermarkten.
4.14. Gelet op de hiervoor beschreven niche markt waarin kleine volumes worden verhandeld en de in 4.11 tot en met 4.13 beschreven omstandigheden is er sprake van een reële commerciële exploitatie gericht op het behouden en/of verkrijgen van afzet van de pasta producten onder de Altunis merken. Pasta valt onder de waar ‘flours and preparations madefrom cereals, bread, pastry and confectionely, edible spices’, waarvoor IR 953 is ingeschreven in klasse 30. Voor deze waren is IR 953 derhalve normaal gebruikt.

Sauzen
4.17. De verkochte aantallen van de sauzen zijn, gelet op de nichemarkt waarop Altunis zich richt en de overige in 4.16 overwogen omstandigheden, van een zodanige omvang, dat er sprake is van een reële commerciële exploitatie gericht op het behouden en/of verkrijgen van afzet van deze producten onder de Altunis merken. De pasta sauzen, pesto en passata pomodore vallen onder de waren ‘vinegar, sauces (except dressings for salads)’ waarvoor IR 953 is ingeschreven in klasse 30, zodat IR 953 normaal is gebruikt voor die waren.

Bellini mix
Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat CI in dezelfde niche markt voor haar pasta en sauzen wel een veel groter volume heeft kunnen afzetten, terwijl het juist de Bellini cocktail is waarmee Giuseppe Cipriani sr volgens Altunis wereldwijde bekendheid zou hebben verkregen. Dat duidt er op dat zelfs in deze niche markt grotere volumes reëel zouden zijn voor deze waar. De rechtbank is derhalve van oordeel dat van normaal gebruik van de Altunis merken voor de Bellini mix geen sprake is.

Prosecco
Altunis heeft ook niet nader onderbouwd dat dit aantal als commercieel verantwoord geldt in de betreffende niche markt. Ook voor de prosecco kan onder deze omstandigheden niet gesproken worden van een reële commerciële exploitatie waarmee voldaan wordt aan het vereiste van normaal gebruik.

Rijst
Ondanks de regelmaat en de nichemarkt waar Altunis zich op richt, is dit aantal voor een levensmiddel als rijst dan ook onvoldoende om te kunnen spreken van een reële commerciële exploitatie. Voor de waar rijst is daarmee geen sprake van normaal gebruik.

Olijfolie
Gelet op de aantallen die in die jaren zijn verkocht, is ook ten aanzien van de olijfolie geen sprake van een reële commerciële exploitatie.

Honing en jam
4.23. CI heeft blijkens de facturen 9 potten jam aan haar Nederlandse distributeur verkocht in mei 2008. Dit aantal is eveneens onvoldoende om als een reële commerciële exploitatie van de Altunis merken voor deze waar te kunnen gelden.

De rechtbank
5.1. verklaart IR 528953. voor zover gelding hebbend in de Benelux, vervallen voor alle waren in de klassen 16, 29, 32, 33 en 42 en voor de waren Coffee, tea, cocoa, sugar, rice, tapioca, sago, artficial coffee; honey, treacle syrup; yeast, baking powder; salt, mustard; spices; en ice for refreshment in klasse 30 waarvoor het is ingeschreven en spreekt voor deze waren de doorhaling van dit merk in het register van het BBIE uit;
5.2. verklaart IR 698073, voor zover gelding hebbend in de Benelux, vervallen voor alle waren waarvoor het is ingeschreven en spreekt de doorhaling van dit merk in het register van het BBIE uit;

Lees de uitspraak
HA ZA 12-719 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5268 (link)

IEF 13683

Auteursrecht naar Oekraïens recht, dus niet onrechtmatig gewapperd

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 februari 2014, KG ZA 13-1409 (SDC Verifier tegen Femto Engineering)
Auteursrecht. Art. 6 Aw: leiding & toezicht. Berner Conventie makerschap. Onder de naam ‘SDC Verifier’ wordt “add-on”-software op de markt gebracht. Het programmeren is grotendeels door de in Oekraïne gevestigde Femto uitgevoerd. SDC vordert staking van onrechtmatig wapperen over inbreuk op haar auteursrechten door Femto aan wederverkopers. De Berner Conventie kent geen bepaling over de vraag wie de maker van een werk is. SDC beroept zich op artikel 6 Aw (werk onder leiding en toezicht tot stand gebracht), van dit artikel is geen Oekraïense equivalent.

Er is geen sprake van onrechtmatig ‘wapperen’.

SDC Verifier auteursrechthebbende?
4.8. Ter zitting heeft SDC Verifier verklaard dat zij de auteursrechten heeft verkregen van [A] doordat hij zijn onderneming CO.EN heeft ingebracht in SDC Verifier bij de oprichting. Vervolgens zijn de ondernemingsactiviteiten ‘uitgezakt’ naar Engineering B.V. met achterlating van de auteursrechten in SDC Verifier, aldus SDC Verifier.

4.10. Anders dan Femto Engineering c.s. betoogt, heeft het voorgaande niet tot gevolg dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren. SDC Verifier wijst er bovendien terecht op dat haar vorderingen niet zijn gebaseerd op een inbreuk op de door haar gestelde auteursrechten, maar op het onrechtmatig wapperen door Femto Engineering c.s. met auteursrechten. Het slagen van dit verweer betekent dus niet direct dat SDC Verifier niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Het verweer van Femto Engineering c.s. roept echter wel de vraag op of de norm die Femto Engineering c.s. volgens SDC Verifier heeft geschonden, ook strekt tot bescherming van de schade van SDC Verifier c.s. als zij niet de auteursrechthebbende op de software is.

4.11. Die vraag dient naar voorlopig oordeel ontkennend te worden beantwoord. SDC Verifier is naar haar eigen zeggen een beheermaatschappij. De bedrijfsactiviteiten die voorheen door [A] werden uitgevoerd, worden sinds juni 2013 door Engineering B.V. uitgevoerd, niet door SDC Verifier. Niet SDC Verifier maar Engineering B.V. treedt derhalve in concurrentie met Femto Engineering. De belangen van SDC Verifier die door het gestelde onrechtmatig handelen worden geschaad, beperken zich derhalve tot haar belangen als aandeelhouder nu niet aannemelijk is geworden dat zij auteursrechthebbende is. Het feit dat SDC Verifier schade lijdt door vermindering van de waarde van haar aandelen ten gevolge van de handelwijze van Femto Engineering c.s., brengt niet mee dat de handelwijze van Femto Engineering c.s. ook onrechtmatig is jegens SDC Verifier5. SDC Verifier heeft ook niet gesteld welk ander specifiek belang dan het belang als auteursrechthebbende met zich brengt dat Femto Engineering c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Femto Engineering c.s. heeft derhalve naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig jegens SDC Verifier gehandeld. De vorderingen van SDC Verifier zijn daarom niet toewijsbaar.

Femto Engineering (mede) auteursrechthebbende?
4.13. (...) De Berner Conventie kent geen bepaling over de vraag wie de maker van een werk is. Deze vraag wordt beheerst door het auteursrecht van het land waar bescherming wordt gevraagd6. Dat betekent dat voor alle landen waar Femto Engineering c.s. volgens SDC Verifier ten onrechte een beroep heeft gedaan op auteursrechten, afzonderlijk naar het daar toepasselijke auteursrecht beoordeeld dient te worden wie de maker is. Femto Engineering c.s. heeft volgens SDC Verifier gewapperd in Nederland, Oekraïne, Oostenrijk en Japan. In brieven gestuurd naar wederverkopers in die landen wordt impliciet of expliciet gesteld dat de verkoopactiviteiten van die wederverkoper in het betreffende land inbreuk maken op de auteursrechten van Femto Engineering. Ook binnen de TU Delft zou [X] zich op auteursrechten van Femto Engineering hebben beroepen. In het onderhavige geval dient dit derhalve naar het recht van Nederland, Oekraïne, Oostenrijk en Japan beoordeeld te worden.

Werk naar ontwerp [A]?
4.16. Uit de door partijen overgelegde opinies van Oekraïense advocaten komt niet naar voren dat Oekraïens auteursrecht een bepaling kent die vergelijkbaar is met artikel 6 Aw. Naar Oekraïens auteursrecht kan [A] derhalve niet op overeenkomstige wijze auteursrechthebbende zijn geworden. Over Oostenrijks en Japans auteursrecht hebben partijen zich niet uitgelaten. Voor zover deze rechtsstelsels een vergelijkbare bepaling als artikel 6 Aw zouden kennen, geldt het voorgaande ook daarvoor.

Auteursrechthebbende krachtens overdracht?
4.22. Uit het voorgaande volgt dat de aanspraak van Femto Engineering naar Nederlands en Oekraïens recht voorshands niet onjuist is, zodat van onrechtmatig wapperen door Femto Engineering c.s. in die landen geen sprake lijkt te zijn.

AMI 2014-5 noot M.M.M. van Eechoud

IEF 13682

Bevoegdheid Rotterdamse rechtbank volgt uit zowel 99 Rv als 4.6 BVIE

Rechtbank Den Haag 19 maart 2014, IEF 13682, HA ZA 13-1098, ECLI:NL:RBDHA:2014:5078 (JWare tegen VandenBerg special products)
Bevoegdheid. Merkenrecht. JWare vordert nietigheid van woord(beeld)merken CONES, omdat zij onderscheidend vermogen mist voor kegelvormige voorgedraaide sigarettenhulzen voor het maken van joints. Zowel artt. 99 Rv als 4.6 lid 1 BVIE leidt tot de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, waarnaar de zaak wordt verwezen.

4.2. Voor zover de vorderingen zien op nietigverklaring of vervallenverklaring van de Beneluxmerken geldt het volgende. In een recent arrest heeft het Gerechtshof Den Haag1 geoordeeld dat de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo, voor zover die regeling in materieel, formeel en temporeel opzicht van toepassing is, prevaleert boven artikel 4.6 BVIE (r.o. 34 van dat arrest). Uitgaande van deze door JWare niet bestreden opvatting2 is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo althans, voor zover artikel 22 lid 4 EEX-Vo de internationale bevoegdheid niet uitputtend zou regelen, op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo jo artikel 4.6 lid 1 BVIE.

4.3. De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen tot vervallenverklaring en/of nietigverklaring van de Beneluxmerken kan niet worden gebaseerd op de stelling dat de verbintenis mede moet worden uitgevoerd in het arrondissement Den Haag. Kennelijk betoogt JWare dat de rechtbank aldus bevoegd is op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE. De rechtbank volgt Jware hierin niet, al omdat de vorderingen van JWare tot nietigverklaring en/of vervallenverklaring van de Beneluxmerken niet verbintenisrechtelijk van aard zijn. Evenmin is voor de relatieve bevoegdheid van belang waar en onder welk teken VandenBerg haar producten op de markt brengt omdat geen inbreukvordering aan de orde is.4.4. In het midden kan blijven of de relatieve bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen tot vervallenverklaring en/of nietigverklaring van de Beneluxmerken dient te worden vastgesteld op basis van nationaal- of van Beneluxrecht. Zowel toepassing van artikel 99 Rv als toepassing van artikel 4.6 lid 1 BVIE leidt namelijk tot bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam. Derhalve zal de rechtbank de zaak wat betreft de vorderingen ter zake de Benelux-merken naar de rechtbank Rotterdam verwijzen.

Lees de uitspraak:
HA ZA 13-1098 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5078 (link)

IEF 13680

Vordering merken- en handelsnaamrecht op VANDENBERG verjaard

Ktr. Rechtbank Overijssel 12 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (band Undercover Vandenberg)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Zie eerder o.a. IEF 11631. Eiser heeft de band Undercover opgericht en onder de naam VANDENBERG een CD en DVD uitgebracht. Onder dezelfde naam Vandenberg heeft gedaagde een kampioenslied uitgebracht. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat eiser uit de band is vertrokken met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam. De mogelijkheid een vordering in te stellen is verjaard.

 

De beoordeling
13. Uitgangspunt voor de beoordeling is de periode 1982 tot en met 1985/1986, gedurende dewelke de band Vandenberg heeft bestaan.
Nadien is de band uiteengevallen, zijn de leden ieder huns weegs gegaan en is daarmede een einde gekomen aan dat samenwerkingsverband, dat als enige vorm van gemeenschap nog de meeste overeenkomsten vertoont met een maatschapsvorm.

14. Voor zover de rechtbank kan overzien is echter nimmer dat samenwerkingsverband noch het einde ervan op enigerlei wijze schriftelijk vastgelegd, laat staan dat enige vorm van scheiding en deling heeft plaatsgevonden, anders dan dat ieder lid met het zijne van dat moment is verdergegaan.

15. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in 1985, toen hij als zanger van de band werd vervangen door [S], althans in 1986 bij het einde van de band, als (voormalig) lid daarvan is vertrokken in voornoemde zin met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam “Vandenberg”.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zo zouden moeten worden gelezen, dat zij strekken tot alsnog scheiden en delen van de band als samenwerkingsverband en toescheiding in dat kader aan [eiser] van het beeld-, woordmerk of handelsnaam “Vandenberg”, beroept
[gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op verjaring van de mogelijkheid een dergelijke vordering in te stellen.

16. Evenmin doet het opkomen van nagekomen baten uit hoofde van een uitgebracht verzamelalbum en dergelijke de band als samenwerkingsverband herleven, het verplicht (enkel) tot niet meer dan een (eerlijke) verdeling en betaling van die nagekomen revenuen onder de toenmalige leden van de voormalige band.

17. Bij gebreke van daartoe strekkend recht kan het op 5 juli 2011 op -kennelijk- initiatief van [eiser] namens de vier (voormalige) bandleden [eiser], [K], [Z] en
[gedaagde] deponeren van het woordmerk “Vandenberg” in het voorgaande geen verandering brengen.
Evenmin schept dat een mogelijkheid voor [eiser] om -anders dan voor zichzelf- in deze procedureenige vordering te formuleren.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (link)
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (pdf)

 

IEF 13678

Verwarring RESTOBOOKINGS en RESTOBOOKER

Hof van Beroep Brussel 24 april 2013 (Stardekk tegen Restobookings Group)

Merkenrecht. Benelux. Verwarring. Onterechte verwerping oppositiebeslissing. De oppositie op basis van Benelux-merk Restobooker tegen woord- en beeldmerk RestoBookings is verworpen. Er is sprake van verwarringsgevaar, waarbij het doelpubliek kan menen dat de diensten door eenzelfde onderneming of economisch verbonden ondernemingen worden verstrekt.
37. Uit het geheel van de vaststellingen inzake het overeenstemmende karakter van de tekens en het overeenstemmende karakter van de geclaimde diensten, behoudens één, en mee in aanmerking genomen het meer onderscheidende karakter van het merk van eiseres en de omgeving waarin de concurrerende diensten worden verstrekt, moet worden besloten dat er verwarringsgevaar voorhanden is, aldus begrepen dat het doelpubliek kan menen dat de diensten door eenzelfde onderneming of economisch verbonden ondernemingen worden verstrekt.
IEF 13677

Copyright Formalities in the Internet Age - Filters of Protection or Facilitatiors of Licensing

S.J. van Gompel, Copyright Formalities in the Internet Age: Filters of Protection or Facilitators of Licensing, Berkeley Technology Law Journal, 2014-3, p. 1425-1458.
This article examines how copyright formalities may aid in addressing the objectives of enhancing the free flow of information by enlarging the public domain and facilitating the licensing of copyright protected materials. For this purpose, it maps the different objectives for reintroducing copyright formalities and provides a brief overview of the types of formalities that might be imposed, including the legal consequences that can be attached to them. The article then explores in more detail which formalities, in what way, can assist in accomplishing the specific objectives of enriching the public domain and facilitating rights clearance. It concludes with a synthesis of the main findings.

Conclusion: (...) In conclusion, in pairing the objectives behind a reintroduction of copyright formalities with possibilities for their implementation, this Article contends that, at present, formalities could only be meaningfully introduced for the purpose of facilitating rights clearance. Unless the Berne prohibition on formalities is changed, which is fairly unrealistic given that this requires unanimous consent of all contracting states, introducing formalities with the aim to enlarge the public domain will either fail to satisfy the Berne requirements or produce only limited effects. A more realistic approach is for national lawmakers to make optimal use of the policy space in the Berne Convention and the other international copyright treaties by introducing formalities that are permissible and that may contribute to improving licensing. This would certainly benefit the copyright system.

IEF 13676

Knijff neemt activiteiten van Hendriks & Co over

Uit het persbericht: Met directe ingang zijn alle activiteiten van merkenbureau Hendriks & Co overgegaan naar Knijff Merkenadviseurs. Merkenbureau Hendriks & Co is een middelgroot merkenbureau, heeft een goede reputatie, levert al jarenlang kwalitatief juridisch advies en past naadloos binnen de waarden die Knijff hanteert.

De overname van de activiteiten van Hendriks & Co vormt een belangrijk onderdeel in de wens van Knijff om te groeien. Het doel van Knijff is echter niet het grootste merkenbureau zijn. Ons streven is om groot genoeg te zijn om alle soorten klanten te kunnen bedienen maar ook weer klein genoeg om persoonlijk te blijven. Nauw contact met onze klant is voor ons erg belangrijk omdat onze ervaring leert dat dit de beste merkbescherming oplevert.

IEF 13675

Annotatie bij eindarrest Endstra-tapes

S.J. van Gompel, Annotatie bij Hof Den Haag (Erven Endstra / Nieuw-Amsterdam c.s.), AMI 2013-6, nr. 13, p. 197-203.
Het laatste oordeel is geveld [IEF 12875]: er rust geen auteursrecht op de gesprekken die wijlen Willem Endstra tussen maart 2003 en januari 2004 op de achterbank van een rondrijdende auto voerde met de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Amsterdamse recherche. Het Hof Den Haag, dat het hoger beroep na verwijzing in cassatie behandelde, oordeelt kort gezegd dat, gezien de banaliteit van de vormgeving van de gesprekken, niet kan worden aangenomen dat het door Endstra uitgesprokene op creatieve arbeid van enige betekenis berustte.

Op zich had het hof deze zaak helemaal niet inhoudelijk behoeven te behandelen. Vanwege het ontbreken van het vereiste spoedeisend belang wordt immers reeds geconcludeerd dat de door de erven Endstra in kort geding gevraagde voorzieningen om een eind te maken aan de stelselmatige inbreuk op het aan hen toekomende auteursrecht op de ‘achterbankgesprekken’ niet toewijsbaar zijn (r.o. 4.1-4.5). Behalve dat ‘nog in (zeer) beperkte mate beweerdelijk inbreuk wordt gemaakt op het door de erven Endstra ingeroepen auteursrecht’ neemt het hof in aanmerking dat de erven te lang zonder geldige reden hadden stilgezeten en dat Nieuw Amsterdam c.s., vanwege het kleinschalige karakter van die onderneming, over onvoldoende financiële middelen zou beschikken om langdurige juridische kwesties te voeren. Dit oordeel lijkt alleszins acceptabel, nu er ruim zeven jaar is verstreken sinds de aanvang van het proces in 2006 en er ruim vier jaar ligt tussen het verwijzende arrest van de Hoge Raad en de inhoudelijke voortzetting van de zaak bij het gerechtshof in Den Haag.

(...)

Dat het in de praktijk vaak lastig is om aan te geven waar precies de scheidslijn ligt voor het al dan niet toekennen van auteursrechtelijke bescherming is evident. De uitspraak van het hof in deze zaak laat echter duidelijk zien dat er van een auteursrechtelijk relevante drempel, hoe laag die ook moge zijn, gelukkig nog wel wat over is. Het zou goed zijn als andere rechters deze lijn volgen en zich altijd kritisch afvragen of, in de omstandigheden van het geval, de maker bij het creëren van een voortbrengsel wel creatieve keuzes heeft gemaakt.

Stef van Gompel

IEF 13674

Mondeling is exclusieve distributieovereenkomst overeengekomen

Gerechtshof Arnhem 13 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW0588 (De Melker/Ostnor)
Als randvermelding. Distributieovereenkomst. De Melker verkoopt gedurende meer dan 20 jaar sanitairproducten van Ostnor in om deze aan derden in Nederland door te verkopen. Het Hof beoordeelt of partijen bij de mondelinge overeenkomst een exclusieve distributieovereenkomst hebben beoogd. Bij de uitleg hiervan past het Hof de Haviltex-criterium toe. De Melker heeft in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat een exclusieve distributieovereenkomst bestaat.

4.3 Het hof is voorshands van oordeel dat De Melker hierin is geslaagd. Daartoe overweegt het hof als volgt. In de eerste plaats wijst de opzegging door Ostnor van de distributieovereenkomst per 1 september 2011 er op dat partijen een exclusieve distributieovereenkomst voor ogen stond. Indien de distributieovereenkomst immers niet exclusief zou zijn geweest, dan had Ostnor de overeenkomst met De Melker niet eerst behoeven op te zeggen, maar had zij Rada onmiddellijk naast De Melker als distributeur voor Nederland voor voormelde sanitairproducten kunnen aanstellen. […]

4.4 In de tweede plaats is niet gebleken dat Ostnor gedurende de ruim 20 jaar durende distributieovereenkomst in Nederland aan andere wederverkopers dan De Melker heeft geleverd en aldus de exclusieve distributierelatie met De Melker zou hebben geschonden, zoals Ostnor heeft gesteld. Ostnor heeft weliswaar aangevoerd dat zij ook aan Holland Amerika Lijn N.V. en aan Temaeo heeft geleverd, maar daartegen heeft De Melker ingebracht dat deze bedrijven dienen te worden gekwalificeerd als (grote) eindafnemers (hetgeen Ostnor ter gelegenheid van het pleidooi ook heeft bevestigd) en niet, zoals De Melker, als een in Nederland gevestigde wederverkoper van de sanitairproducten van Ostnor.
 
4.5 In de derde plaats is niet gebleken dat Ostnor gedurende voornoemde 20 jaar aan De Melker heeft meegedeeld (mondeling dan wel schriftelijk) dat De Melker geen exclusieve distributeur voor Nederland was, zodat De Melker er in gerechtvaardigd vertrouwen, gelet ook op de duur van de distributieovereenkomst, vanuit mocht gaan dat zij de exclusieve distributeur van voormelde sanitairproducten van Ostnor voor Nederland was.
 
4.6 Ook aan het feit dat De Melker als enige Nederlandse afgevaardigde was uitgenodigd bij de door Ostnor gedurende de looptijd van de distributieovereenkomst georganiseerde conferenties met vertegenwoordigers van distributeurs uit de verschillende Europese landen om de marktontwikkelingen met elkaar te bespreken (van welk feit De Melker diverse bescheiden heeft overgelegd, zie randnummer 24 memorie van grieven), mocht zij het vertrouwen ontlenen dat zij een exclusieve relatie met Ostnor onderhield.
 
4.7 De omstandigheid dat De Melker niet heeft opgetreden (of Ostnor heeft gevraagd op te treden) tegen de verkoop in Nederland van de sanitairproducten van Ostnor door de Belgische onderneming Van Marcke Logistics N.V. (hierna: Van Marcke) en via de website PrimaSanitair.nl, leidt niet - anders dan Ostnor heeft aangevoerd - tot het oordeel dat De Melker wist dat haar distributieovereenkomst met Ostnor geen exclusief karaker had. De Melker heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt waarom zij niet tegen voornoemde verkoop is opgetreden.
 
[…]
 
De stelling van Ostnor dat van een exclusieve distributierelatie alleen dan sprake kan zijn indien de overeenkomst tussen Ostnor als principaal en De Melker als distributeur een bepaling bevat die De Melker beschermt tegen actieve (weder)verkoopactiviteiten door derden binnen Nederland en de verwijzing van Ostnor ter onderbouwing van die stelling naar de Groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten (Verordening EU 330/2010, PbEU 2010, L. 102) en de Richtsnoeren inzake verticale overeenkomsten (Richtsnoeren 2010/C130/01, Pb. EU 2010, C 130) slaagt niet. Het mededingingsrecht kent immers een verbodskarakter en bepaalt tegen die achtergrond wat partijen niet mogen afspreken of doen. Het mededingingsrecht gaat echter niet zo ver dat het de inhoud van de verplichtingen in een overeenkomst mede bepaalt, of zoals Ostnor ten onrechte betoogt, verplichtingen tot een doen aan partijen oplegt.
IEF 13672

NORMA Nieuws - Overwinning acteurs en artiesten op de Staat is bevestigd

Wisso Wissing, 'Overwinning acteurs en artiesten op de Staat wordt bevestigd door Hoge Raad', en Joey Cramer, 'Erwin Angad-Gaur, secretaris van mede-eiser Ntb, kijkt terug op de strijd en de uiteindelijke overwinning' voorpublicaties NORMA Nieuws, p. 10-13.
Bijdragen ingezonden door Stichting NORMA. Al sinds eind 2007 voerde NORMA juridische procedures tegen de Staat over de toenmalige bevriezing van het thuiskopiestelsel [IEF 8934]. Op 27 maart 2012 [IEF 11110] stelde het Hof Den Haag NORMA toch in het gelijk. De regering had volgens het hof nooit mogen besluiten om geen heffing in te voeren op audiospelers en harddiskrecorders. Mede onder invloed daarvan is een nieuw thuiskopiestelsel ingevoerd op 1 januari 2013.

Ondanks dat legde de Staat zich niet neer bij de beslissing van het hof en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Op 7 maart 2014 [IEF 13615] heeft de Hoge Raad NORMA’s overwinning van twee jaar geleden bevestigd. Een juridische procedure die ruim zes jaar heeft geduurd, is daarmee definitief beslecht. Het was een lange weg, maar het recht heeft gezegevierd!

(...)

Lees Wisso Wissing, 'Overwinning acteurs en artiesten op de Staat wordt bevestigd door Hoge Raad', en Joey Cramer, 'Erwin Angad-Gaur, secretaris van mede-eiser Ntb, kijkt terug op de strijd en de uiteindelijke overwinning' voorpublicatie NORMA Nieuws, p. 10-13.