IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13577

Koopovereenkomst ontbonden wegens vervallen Nederlands octrooi

Hof 's-Hertogenbosch 7 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:8 (VHI Koudtechniek)
Contractenrecht. Octrooi. Koopovereenkomst met betrekking tot een Nederlands octrooi op een spraytunnel is terecht ontbonden wegens het vervallen zijn van het octrooi. Een Europees octrooi kan niet op één lijn worden gesteld met het Nederlands octrooi. het hof als vaststaand aan dat het Nederlandse octrooi een ruimere strekking had dan het Europees octrooi. Door het vervallen van het Nederlandse octrooi per 1 december 2010 is een vergoeding vanaf die datum niet meer aan de orde.

4.6.4. Tussen partijen staat vast dat het Nederlandse octrooi is vervallen op 1 december 2010 omdat de jaartax niet door [Beheer I.] en [Holding] Holding is betaald. Ook staat tussen partijen vast dat een nieuwe aanvraag voor een Nederlands octrooi niet meer mogelijk is.

4.6.5. [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen zich op het standpunt dat het Europees octrooi met betrekking tot de spraytunnel, op één lijn kan worden gesteld met het Nederlandse octrooi.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat dit standpunt niet kan worden aanvaard. Op grond van hetgeen partijen over en weer op dit punt hebben verklaard en op grond van het (als productie 9 bij CvA/CvE overgelegde) rapport van mr. Shannon met bijlagen (waaronder de tekst van het Nederlandse en van het Europees octrooi) neemt het hof als vaststaand aan dat het Nederlandse octrooi een ruimere strekking had dan het Europees octrooi. Immers: het Nederlandse octrooi betrof de ”werkwijze voor het koelen van karkassen en karkasdelen van slachtdieren, door het op het te koelen object aanbrengen van een vloeistofnevel en het in een gasstroom brengen van het benevelde object”, waarbij geen beperkingen golden ten aanzien van de positie van de sproeiers (bovensproeiers dan wel zijsproeiers) en evenmin ten aanzien van de begintemperatuur. Het Europees octrooi bevat echter op deze beide punten beperkingen: slechts inrichtingen met zijsproeiers en met begintemperaturen tussen 15 en 35 graden Celsius vallen onder het octrooi.
4.6.6. [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen dat pas bij de aanvraag voor het Europees octrooi onderzoek is gedaan naar nieuwheidskenmerken van de spraytunnel, hetgeen bij de aanvraag van het Nederlandse octrooi niet is gedaan. Omdat ook voor een Nederlands octrooi geldt dat er geen bescherming is voor zover er geen sprake is van nieuwheidskenmerken, was de reikwijdte van de bescherming van het Nederlandse octrooi niet anders dan thans voor het Europees octrooi geldt.
Naar het oordeel van het hof gaat dit verweer niet op. Ook indien hetgeen [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen omtrent de beschermingsomvang van het Nederlandse octrooi juist is, neemt dit niet weg dat [Beheer II.] en VHI een Nederlands octrooi hebben gekocht met een ruime omschrijving zoals in de bijlage bij de tussen partijen op 21 september 2005 gesloten overeenkomsten is vermeld.
Dat [Beheer I.] en [Holding] Holding thans niet meer in staat zijn hun verplichting tot levering van het Nederlandse octrooi na te komen, als gevolg van omstandigheden die voor hun rekening komen (namelijk: het achterwege laten van de betaling van de jaartax waartoe zij verplicht waren), levert een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van 1 november 2010 op die de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt.
IEF 13576

Zekere artistieke vrijheid voor ontwerper huisstijl

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 19 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (reclamebureau tegen Webstate)
Contractenrecht. Opdracht. Er komt aan opdrachtnemer voor het ontwerpen van een logo en huisstijl een zekere artistieke vrijheid toe vanwege de aard van de opdracht. Dat de conceptontwerpen niet voldoen aan de smaak en verwachtingen van opdrachtgever levert geen tekortkoming op. Er is geen sprake van onprofessionaliteit. De vordering tot betaling van het redelijke loon wordt toegewezen.

4.7 (...) Waar [eisende partij] een zekere artistieke vrijheid toekomt vanwege de aard van de opdracht, kan niet zonder meer gesproken worden van het niet opvolgen van aanwijzingen door Webstate. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij] ontwerpen heeft gemaakt die evident afwijken van de door Webstate gegeven aanwijzingen. Dit brengt mee dat ook hierom niet blijkt van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

4.8. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een redelijk loon in rekening heeft gebracht, een overzicht in het geding gebracht waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan, het aantal uren dat daaraan is besteed en op welke dagen de werkzaamheden zijn verricht. In dit licht bezien snijdt het verweer van Webstate dat een specificatie van de in rekening gebrachte vierentwintig uren voor “concepting, vormgeving en digitaal schetsen” ontbreekt, geen hout. Dat het overzicht net zo goed een ander aantal uren had kunnen vermelden vormt onvoldoende betwisting van de concreet onderbouwde stellingen van [eisende partij] op dit punt. Het verweer van Webstate wordt daarom verworpen.

4.9. Tegen de achtergrond van het voorgaande en gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter betaling van het gevorderde (door [eisende partij] aangepaste) loon redelijk. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat er aan de zijde van [eisende partij] sprake is van besparingen uit de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht die van het toe te wijzen loon zouden moeten worden afgetrokken. Het door [eisende partij] gevorderde loon van € 1.800,00, te vermeerderen met 21% btw, zal daarom worden toegewezen.

4.10. Anders dan Webstate bepleit, is geen sprake van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, waarop zij zich kennelijk beroept, waar het de hoogte van het toe te kennen loon betreft. Zij merkt het door [eisende partij] geleverde werk weliswaar aan als onprofessioneel, maar kan hierin niet worden gevolgd. Dat het werk niet naar haar smaak is, elementen uit logo’s van andere bedrijven gelijkenis vertonen en de schetsen volgens Webstate de nodige creativiteit ontberen, brengt niet mee dat sprake is van onprofessionaliteit zoals Webstate stelt en dat sprake is van onaanvaardbaarheid indien loon wordt toegekend aan [eisende partij].

Lees de uitspraak
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (link)
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (pdf)

Op andere blogs:
KvdL

IEF 13575

Geldigheidsduur van ABC ten hoogste 15 jaar na handelsvergunning

Beschikking HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-555/13(Merck Canada tegen Accord Healthcare c.s.) - dossier
Prejudiciële vraag gesteld door Tribunal Arbitral necessário (Portugal). De maximum geldigheidsduur van uitsluitend recht middels ABC voor het product Montelukast natrium is ten hoogste 15 jaar na de eerste EU-handelsvergunning. Dat volgt uit artikel 13 Verordening (EG) nr. 469/2009 in samenhang gelezen met punt 9 van de considerans.

Het hof verklaart voor recht: Artikel 13 van ABC-verordening (EG), gelezen in samenhang met punt 9 van de considerans van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de houder van zowel een octrooi als een aanvullend beschermingscertificaat zich kan beroepen op de volledige overeenkomstig dat artikel 13 berekende geldigheidsduur van een dergelijk certificaat wanneer hij, ten gevolge van een dergelijke duur, voor een werkzame stof een uitsluitend recht zou genieten gedurende een periode van meer dan vijftien jaar vanaf de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Europese Unie van het geneesmiddel dat bestaat uit deze werkzame stof of deze werkzame stof bevat.

27      Het Hof is van oordeel dat dit in casu het geval is en dat, gelet op de thans gegeven beschikking, op het door de verwijzende rechter ingediende verzoek om een versnelde procedure geen uitspraak behoeft te worden gedaan (zie in die zin beschikking van 8 april 2008, Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie, C‑503/07 P, Jurispr. blz. I‑2217, punt 45). Het antwoord op de door het Tribunal Arbitral necessário gestelde vraag laat namelijk redelijkerwijs geen twijfel bestaan en kan bovendien duidelijk worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof, met name uit de beschikking van 14 november 2013, Astrazeneca (C‑617/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

28      Met zijn vraag wenst het Tribunal Arbitral necessário in wezen te vernemen of artikel 13 van verordening nr. 469/2009, gelezen in samenhang met punt 9 van de considerans van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de houder van zowel een octrooi als een certificaat zich kan beroepen op de volledige overeenkomstig dat artikel 13 berekende geldigheidsduur van dit certificaat wanneer hij ten gevolge van een dergelijke duur voor een werkzame stof een uitsluitend recht zou genieten gedurende een periode van meer dan vijftien jaar vanaf de afgifte van de eerste VHB in de Unie van het geneesmiddel dat bestaat uit deze werkzame stof of deze werkzame stof bevat.

Considerans 9:

 

De duur van de door het certificaat verleende bescher­ming moet zodanig worden vastgesteld dat daardoor voldoende effectieve bescherming mogelijk wordt. De hou­der, zowel van een octrooi als van een certificaat moet daartoe in aanmerking kunnen komen voor een uitslui­tend recht van ten hoogste vijftien jaar in totaal vanaf de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel in de Gemeen­schap.

Gestelde vraag:

„Moet artikel 13 van verordening nr. 469/2009 aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat krachtens een [certificaat] voor geneesmiddelen, de duur van het uitsluitende recht op het gebruik van een door een octrooi beschermde uitvinding meer dan vijftien jaar bedraagt vanaf de afgifte van de eerste [VHB] van het betrokken geneesmiddel in [de Unie] (zonder dat rekening wordt gehouden met de in genoemde artikel 13, lid 3, bedoelde verlenging)?”

Op andere blogs:
KluwerPatentBlog

IEF 13574

De televisieserie “Johan”: je gaat het pas zien als je het doorhebt

Een bijdrage van Diederik Donk, advocaat bij The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten.
Mediarecht. Vanavond gaat de televisieserie “Johan” van start, welke serie gaat over het leven van de voormalig profvoetballer Johan Cruijff. Cruijff heeft inmiddels laten weten niet blij te zijn met de uitzending van deze televisieserie, maar heeft tot op heden geen juridische stappen jegens de makers en de VPRO ondernomen. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat Cruijff heeft ingezien dat er voor hem weinig tot geen juridische mogelijkheden zijn om deze televisieserie vooraf te verbieden.

Voor het grote publiek is het wellicht vreemd dat de beste Nederlandse voetballer ooit moet dulden dat over hem zonder voorafgaande toestemming een televisieserie wordt gemaakt. Ik zal hieronder uitleggen om welke redenen Cruijff de juiste beslissing heeft genomen.

Onrechtmatige daad?
Bij de beoordeling van de vraag of de voorgenomen uitzending van een televisieserie onrechtmatig kan worden geacht, dient voorop te worden gesteld dat op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aan ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Daarnaast geldt dat in artikel 7 van de Grondwet is bepaald dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens door – in dit geval een televisieserie – niemand voorafgaand een toestemming nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Al met al wordt krachtens artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet voorkomen dat op het uitzenden van een televisieserie preventieve censuur kan worden toegepast.

Daarnaast geldt echter wel dat het EHRM heeft bepaald dat een wettelijke verplichting om in geval van een dreigend conflict tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van een persoonlijke levenssfeer, de publicatie vooraf aan de betrokkenen te melden als onwenselijk werd beoordeeld. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft onlangs in de uitspraak Heineken ontvoering [IEF 10386] zelfs gesteld dat uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat het EHRM van belang acht dat toetsing van de eventuele onrechtmatigheid van een publicatie met het oog op het gewicht dat aan de in artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheden wordt toegekend, pas plaatsvindt nadat betreffende publicatie te kennen van het publiek is gebracht. In de Nederlandse jurisprudentie wordt in algemene zin ook als lijn aangehouden dat slechts na publicatie kan blijken van onrechtmatig gedrag wat kan leiden tot verplichte rectificatie, schadevergoeding of in het meest ernstige geval verbod op verdere publicatie.
Voor wat betreft de inhoud van de serie “Johan”, geldt dat het de maker van een filmwerk over een historische gebeurtenis of persoonlijkheid in beginsel vrijstaat om aan zijn weergave van die gebeurtenissen nieuwe fictieve elementen toe te voegen. Ook staat het hem vrij om gebruik te maken van acteurs die een zekere overeenstemming vertonen met de daadwerkelijk bij de verfilmde gebeurtenissen betrokken personen. Een en ander valt onder de vrijheid van artistieke expressie. Deze vrijheid wordt echter begrensd door het belang dat een bij de verfilmde historische gebeurtenis betrokken persoon erbij kan hebben om niet met de fictieve elementen in verband te worden gebracht.
Voor wat betreft de vraag of bepaalde passages uit de televisieserie Johan als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, geldt dat in lijn met hetgeen door de Hoge Raad is bepaald [LJN ZD2776 - Danslessen] de verschillende passages niet op zichzelf moeten worden bezien, maar telkens in samenhang met de overige inhoud van de betreffende televisieserie dienen te worden beoordeeld. Daarbij mogen de makers ook fictieve elementen met werkelijke gebeurtenissen vermengen. Daarbij geldt dat zelfs verzonnen gedragingen van de hoofdrolspeler, welke geen weergave vormen van de werkelijkheid, aan het publiek mogen worden gepresenteerd, zolang de openbaarmaker – in dit geval de VPRO – van de televisieserie bij haar uitingen maar voldoende duidelijk maakt dat de televisieserie niet beoogt een feitelijke weergave van het leven van Cruijff te zijn.

Gebruik van de naam “Johan” en/of zijn portret geoorloofd?
In het algemeen geldt dat een geportretteerde die daartoe een redelijk belang heeft zich kan verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaren van zijn portret. Dergelijk redelijk belang kan bestaan uit een privacy belang (bijvoorbeeld indien de geportretteerde naakt is afgebeeld) en/of een commercieel belang.
Het is echter niet zo dat als uitgangspunt voor openbaarmaking van een portret geldt dat daarvoor steeds voorafgaande toestemming van de geportretteerde vereist is. Uit het voorafgaande volgt dat voor wat betreft de voorgenomen dramaserie “Johan” de bekende voetballer zich daartegen zou kunnen verzetten, indien de uitzending bijvoorbeeld afbreuk doet aan of schadelijk is voor de wijze waarop Cruijff zijn naam en/of bekendheid wenst te exploiteren. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien in de betreffende dramaserie Cruijff als drugsgebruiker wordt neergezet.
Daarnaast geldt dat Cruijff een economisch belang zou kunnen hebben om zich tegen openbaarmaking van zijn portret en/of het gebruik van zijn naam te verzetten. Daarbij zou Cruijff zich op het standpunt kunnen stellen dat de televisieserie afbreuk doet aan zijn verzilverbare populariteit en zijn mogelijkheden om zelf dergelijke serie op de markt te exploiteren. Het is echter zo dat de Hoge Raad [3] heeft overwogen dat een commercieel belang weliswaar een redelijk belang kan vormen om zich tegen openbaarmaking van een portret te verzetten, maar indien Cruijff alsdan een redelijke vergoeding wordt geboden, heeft hij geen rechtsgrond meer om de openbaarmaking van de televisieserie te kunnen stoppen. Indien vaststaat dat aan Cruijff daadwerkelijk een redelijke vergoeding is aangeboden, zullen in beginsel bijkomende omstandigheden noodzakelijk zijn om tot het oordeel te komen dat de openbaarmaking van de televisieserie jegens hem onrechtmatig is.

Je gaat het pas zien…
Gelet op het bovenstaande is het niet zo vreemd dat Cruijff jegens de makers van de televisieserie “Johan” en/of de VPRO nog geen rechtsmaatregelen heeft getroffen. De beoordeling van de vraag of de uitzending van de televisieserie jegens Cruijff onrechtmatig is, dient pas plaats te vinden nadat de betreffende publicatie ter kennis van publiek is gebracht. Het op voorhand uit oefenen van preventieve censuur staat op gespannen voet met artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet.
Voor wat betreft het gebruik van de naam Johan en zijn portret, geldt dat dit gebruik in beginsel is geoorloofd, tenzij bijkomende omstandigheden dergelijk gebruik onrechtmatig maken. Dergelijke omstandigheden zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan uit onnodig grievende scenes en/of uitlatingen omtrent de persoon van Cruijff, waarvan het publiek in alle oprechtheid zou kunnen menen dat de makers van de televisieserie hebben beoogd de werkelijkheid weer te geven. We kunnen vanavond gelukkig zelf beoordelen of dat dit het geval is, maar daarbij geldt natuurlijk wel als uitgangspunt dat je het pas gaat zien, als je het doorhebt.

Diederik Donk

IEF 13573

Hoeveel verdien je aan Michael Jacksons hoofd?

Bas Kist, 'Hoeveel verdien je aan Michael Jacksons hoofd?' NRC 21 februari 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever.
De belastingdienst in de VS heeft de aangifte van de erven van Michael Jackson naar de prullenmand verwezen. Hoewel het bijna vijf jaar geleden is dat Michael Jackson overleed, blijft het rumoerig rond het voormalig popidool. Dit keer gaat het om de aangifte die de erven Jackson, verenigd in de Jackson Estate, hebben ingediend bij de Amerikaanse belastingdienst. In een poging de belastingaanslag te beperken, heeft de Estate de waarde van de nalatenschap van The King of Pop geschat op 7 miljoen dollar (ruim 5 miljoen euro). Dat oogt een beetje mager, moet de Amerikaanse fiscus hebben gedacht.

En dus ontvingen de erven onlangs bericht van de Internal Reneue Service IRS dat de waardering niet helemaal accuraat is: het moet geen 7 miljoen, maar 1,125 miljard dollar zijn (800 miljoen euro). Het belangrijkste verschil van mening tussen de erven en de IRS gaat over de waarde van de intellectuele eigendomsrechten. Dat zijn onder andere het 'merk' Michael Jackson, dat vooral tot uiting komt in zijn image rights of portretrechten, en de auteursrechten op een groot aantal nummers van de Beatles, die Jackson in de jaren '80 van de vorige eeuw verwierf.

Voor de image rights van Jackson hebben de erven in de aangifte een post opgenomen van ruim 1.400 euro. De rechten op de Beatles-nummers zijn opvallend genoeg zelfs op nul gewaardeerd.

Het portretrecht van een beroemdheid is goud waard
Volgens de IRS ligt de waarde van de portretrechten echter eerder rond 300 miljoen euro en mogen de Beatles-liedjes wel voor bijna 365 miljoen europ op het lijstje gezet worden.

Nu is de waardering van ontastbare zaken als merken, portretrechten en auteursrechten ingewikkeld en voor discussie vatbaar, maar wat de Jackson Estate hier heeft gedaan, riekt toch een beetje naar belastingontduiking. Want natuurlijk zijn de image rights van een beroemdheid als Jackson nog steeds goud waard: wat zouden de erven jaarlijks vangen voor het commercieel gebruik van Michaels hoofd op T-shirts of in tv-spotjes? Om maar te zwijgen over de opbrengsten van de Beatles-collectie, waarin nummers als Get Back, Yesterday en Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band zijn opgenomen.

De Amerikaanse belastingdienst heeft de aangifte van de erven inmiddels naar de prullenmand verwezen en is met een nieuwe aanslag gekomen: bijna 369 miljoen aan belasting en daarbovenop een uitzonderlijk hoge boete van ruim 140 miljoen euro, een zogenaamde gross valuation misstatement penalty.

Bas Kist

IEF 13571

Stichting BREIN stelt cassatie in bij Hoge Raad tegen afwijzing blokkering The Pirate Bay

Uit het persbericht: Op 28 januari wees het Haagse hof de blokkering van The Pirate Bay door Ziggo en  XS4ALL af omdat die niet effectief zou zijn, zie [https://www.anti-piracy.nl/nieuws.php?id=316 en red. IEF 13467]. Die uitspraak staat haaks op het oordeel van rechters in andere Europese landen over blokkering en loopt vooruit op het oordeel van de hoogste Europese rechter dat binnenkort wordt verwacht. BREIN's vordering dat access providers de toegang tot de illegale website moeten blokkeren was door de rechtbank wel al toegewezen [red. IEF 10763, tijdens een actualiteitenlunch op 4 maart a.s. vertelt Arnoud Engelfriet meer over dit onderwerp: meer info en aanmelden].

Opmerkelijk aan de uitspraak van het Haagse hof is dat het de blokkering wel effectief acht ten aanzien van The Pirate Bay en inbreuken via die site maar niet ten aanzien van het totaal aan inbreuken door abonnees van de ISP's. Daarvan neemt het hof aan dat dat gelijk is gebleven omdat het bittorrentverkeer gelijk is gebleven.

Advies van een cassatieexpert dat BREIN heeft ingewonnen geeft een aantal mogelijke cassatiegronden aan. De termijn voor het instellen van cassatie is tot drie maanden na het arrest van het hof.

IEF 13570

Inbreuk op Dick van Hoff Outdooroven

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 29 januari 2014, KG ZA 13-352 (Dick van Hoff Outdooroven)
Uitspraak ingezonden door Nina Hillebrand en Juliette van Balen, IP advocaten.
Auteursrecht. Werkbegrip. Opheffing beslag. Beide partijen handelen in outdoorovens. Van Hoff vordert succesvol gedaagde verhandeling te verbieden van de inbreukmakende oven. In reconventie wordt Van Hoff veroordeeld het gelegde auteursrechtelijke beslag op te heffen. De specifieke combinatie van elementen is het resultaat van subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff. Deze combinatie is voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar. Enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven kan worden gezegd dat deze zozeer zijn bepaald door de gekozen techniek, dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen.

De verschillen van type 1 zijn onvoldoende teneinde een nieuw en oorspronkelijk werk te maken. De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een werk maken is in die mate terug te vinden, dat de totaalindrukken van beide sterk overeenstemmen.

5.11. Volgens Van Hoff heeft de Outdooroven de volgende kenmerkende elementen:
1. de naam Weltevree geperforeerd in het staal van de Outdooroven tussen de twee compartimenten;
2. de rechthoekige perforatiegaten aan de zijkanten van de oven;
3. de vorm van de pootjes;
4. de vormgeving en plaatsing van de scharnieren en het sluitingspunt van het schermdeur;
5. de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven.
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van Van Hoff, (...) aldus dat hij niet betoogt dat deze volgens hem kenmerkende elementen van de Outdooroven op zichzelf auteursrechtelijke bescherming zouden genieten, maar dat de specifieke combinatie van die elementen wel het resultaat is van de subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff, zodat deze combinatie van elementen in de Outdooroven wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.12. [gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat al deze elementen functioneel dan wel technisch bepaald zijn en/of stijlkenmerken zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan echter enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven gezegd worden dat deze laspunten zozeer bepaald zijn door de gekozen (las)techniek dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Van de overige elementen kan niet gezegd worden dat de vormgeving en de plaatsing van deze elementen zozeer het resultaat is van een door technische, functionele of stilistische uitgangspunten beperkte keuze dat de Outdooroven niet als een auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. Uit de door Van Hoff overgelegde voorbeelden van andere buitenkachels en buitenkachels annex ovens, blijkt dat er tal van manieren zijn waarop een buitenkachel annex oven -ook binnen dezelfde stijl- vormgeven kan worden en dat op zeer veel punten creatieve keuzes mogelijk zijn en door Van Hoff bij het ontwerpen van de Outdooroven ook zijn gemaakt. Zo zijn er diverse soorten pootjes mogelijk en bestaan er ten aanzien van de vormgeving van de perforatiegaten, de plaatsing daarvan en het aantal perforatiegaten ook diverse creatieve keuzemogelijkheden. Niet gebleken is dat de Outdooroven in de specifieke vorm (...) al eerder bestond. Weliswaar heeft [gedaagde] (...) afbeeldingen van diverse rechthoekige houtkachels en houtkachels annex ovens overgelegd, maar hoewel deze wellicht op bepaalde punten overeenstemmen met de Outdooroven is de totaalindruk niet hetzelfde. Zo heeft bijvoorbeeld de (...) genaamd Guido van Dick Geurts andere poten, andere scharnieren van de ovendeur en een andere sluiting van de ovendeur [..] en zit de sluiting van de ovendeur aan de linkerkant in plaats van aan de rechterkant (...). Dit geeft een wezenlijk andere totaalindruk dan de Outdooroven. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de OUtdooroven door de combinatie van de in r.o. 5.11 onder 1 tot en met 4 opgesomde elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.14. [..] De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een auteursrechtelijk beschermd werk maken als hiervoor omschreven zijn in die mate in [..] terug te vinden dat de totaalindrukken van beide kachels sterk overeenstemmen.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 13-352 (pdf)

IEF 13569

Common Communication on the Common Practice on the Acceptability of Classification Terms

European Trademark and Design Network: Common Communication on the Common Practice on the Acceptability of Classification Terms v1.0, 20 February 2014
Merkenrecht. Na het BBIE [IEF 11697] verduidelijkt het EU Trademark and Design Network de zaak IP Translator [IEF 11454]. A set of three guidelines that describes criteria to determine the clarity and precision (or lack of such) of a term has been established: I. A description of goods and services is sufficiently clear and precise when its scope of protection can be understood from its natural and usual meaning.

II. If this scope of protection cannot be understood, sufficient clarity and precision may be achieved by identifying factors such as characteristics, purpose and / or identifiable market sector. Elements that could help to identify the market sector may be, but are not limited to, the following:
• consumers and/or sales channels
• skills and know-how to be used/produced
• technical capabilities to be used/produced.

III. A term may be part of the description of goods and services in a number of classes; it may be clear and precise in a particular class without further specification. For example Furniture (cl 20), Clothing (cl 25). If protection is sought for a specialised category of goods and services or a specialised market sector belonging to a different class, further specification of the term may be necessary. For example Furniture especially made for medical purposes (cl 10), Furniture especially made for laboratories (cl 9), Protective clothing (cl 9), Clothing especially for operating rooms (cl 10), Clothing for pets (cl 18). Tools such as TMclass are available to determine whether the particular category of goods and services needs this further specification or not.

Lees het persbericht

IEF 13567

EP Resolutie inzake thuiskopieheffing

Motion for a European Parliament Resolution, Final report on private copying levies 17 february 2014, (2013/2114(INI))
Thuiskopieheffing. Points out that the cultural sector provides 5 million jobs in the EU and 2.6 % of its GDP, is one of the main drivers of growth in Europe and a wellspring of new and non-relocatable jobs, stimulates innovation and offers an effective means of combating the current recession; Recalls that copyright law should balance the interests of, inter alia, creators and consumers; considers, in this connection, that all European consumers should have the right to make private copies of legally acquired content; Calls on the Commission, therefore, to present a legislative proposal to review Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, including a provision on the full harmonisation of exceptions and limitations, inter alia with regard to private copying.

A virtuous system in need of modernisation and harmonisation (1 - 8)
8. Invites the Member States and the Commission to conduct a study on the essential elements of private copying, in particular a common definition, the concept of ‘fair compensation’ – which at present is not explicitly regulated by Directive 2001/29/EC – and the concept of ‘harm’ to an author resulting from unauthorised reproduction of a rightholder’s work for private use; calls on the Commission to look for common ground as regards which products should be subject to the levy and to establish common criteria for the negotiating arrangement for the rates applicable to private copying, with a view to  enforcing a system that is transparent, equitable and uniform for consumers and creators;

Single collection procedure, clearer consumer information and more efficient reimbursement procedures (9 - 19)
18. Urges the Member States to adopt transparent exemption rules for professional uses in order to ensure that they are exempt, including in practice, from private copy levies in compliance with the case law of the Court of Justice;
19. Calls on the Member States to ensure that private copy levies never have to be paid where the media in question are used for professional purposes, and that various arrangements for the reimbursement of levies paid for professional users are replaced with systems which guarantee that these users are not liable to pay the levy in the first place;

Transparency regarding allocation of revenue (20 - 24)

23. Calls on the Member States to publish reports on the allocation of proceeds in open source format with interpretable data;
24. Urges the organisers of cultural events and performances receiving funding from private copying levies to make their target audience more aware of this by means of additional publicity;

Technical protection measures (25 - 27)
25. Points out that the private copying exemption gives citizens the right to copy freely their musical and audio-visual material from one medium or type of multimedia material to another without the need to seek the authorisation of rightholders, provided that this is for private use;

Licences (28 - 29)

29. Stresses that private copying exception arrangements should apply to certain online services, including certain cloud computing services;

New business models in the digital environment
30. Calls on the Commission to assess the impact on the private copying system of the use of cloud computing technology for the private recording and storage of protected works, so as to determine whether these private copies of protected works should be taken into account by the private copying compensation mechanisms and, if so, how this should be done;

31. Instructs its President to forward this resolution to the Council and the Commission, and to the governments and parliaments of the Member States.

Lees hier het rapport:
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (pdf)
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (link)

IEF 13566

Publicatie in Het Parool gedeeltelijk opgeschort

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (Amsterdam Waterfront e.a. tegen Het Parool)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Publicatie van een artikel in Het Parool gedeeltelijk opgeschort. Met betrekking tot het eerste deel van het artikel is voldoende gelegenheid voor weerwoord gegeven. Voor het tweede gedeelte van het artikel is gezien de ernst en het aantal beschuldigingen geen reële mogelijkheid voor een weerwoord gegeven. Daarbij is ook meegewogen dat het in dat gedeelte van het artikel niet gaat om actualiteit maar de achtergrond daarvan. Het artikel is inmiddels gepubliceerd.

4.8. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter zijn voornemen om een splitsing in het artikel aan te brengen besproken. Eisers hebben ter zitting verklaard dat ook het eerste deel van het artikel zo ernstige beschuldigingen bevat dat een langere reactietermijn noodzakelijk is. De voorzieningenrechter acht de beschuldigingen in het eerste deel echter zodanig te overzien, mede gezien de aankondiging dat over het in dat deel van het artikel aan de orde zijnde kwesties een artikel zou worden geschreven, dat de reeds geboden gelegenheid voor weerwoord voldoende moet worden geacht.

4.9. Het Parool heeft ter zitting als bezwaar tegen de splitsing aangevoerd dat zij het moet hebben van achtergrondartikelen, nu die haar toegevoegde waarde uitmaken in het huidige medialandschap. Dat is op zich aannemelijk, maar dit belang weegt niet zo zwaar dat dit rechtvaardigt dat op een artikel met verschillende ernstige beschuldigingen die betrekking hebben op een lange periode en die als zodanig (nog) niet in de actualiteit zijn, geen reële mogelijkheid voor wederhoor te bieden.

4.10. Na de uitspraak heeft Het Parool nog verklaard dat het eerste deel van het concept-artikel zodanig met het tweede deel verbonden is dat deze niet zijn te scheiden; dit verweer is echter gevoerd nadat de behandeling was gesloten en is dus niet in de beoordeling betrokken.

4.11. Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding eisers met betrekking tot het tweede deel van het artikel meer tijd te gunnen om op de inhoud daarvan te reageren. Het Parool zal worden geboden de publicatie van het tweede deel van het artikel tot donderdag 6 februari 2014 12.00 uur op te schorten. Tot die tijd hebben eisers de mogelijkheid te reageren op dit tweede deel van het artikel. Voor het eerste deel van het artikel zal dus geen opschortingsgebod worden opgelegd.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (pdf)

Op andere blogs:
MediaReport (24 uur de gelegenheid bieden voor wederhoor is voldoende)