IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13565

Beroepsinstantie kan kennisnemen van nieuwe feitelijke gegevens na BBIE-oppositie

Benelux Gerechtshof 3 februari 2014, A 2013/1/7 (Parfumerie ICI Paris XL tegen Publication France Monde)
Uitspraak ingezonden door Paul Maeyaert en Jeroen Muyldermans, Altius en Heidi Waem, Dieter Delarue, en Thierry van Innis, Van Innis & Delarue.
Prejudiciële vraag gesteld door Hof van Cassatie [NL]. Benelux Gerechtshof verklaart voor recht: Artikel 2.17, eerste lid, BVIE, dient zo te worden uitgelegd dat de daarin vermelde rechterlijke beroepsinstanties kennis kunnen nemen van nieuwe feitelijke gegevens die worden overgelegd in het kader van aanspraken die in dezelfde oppositieprocedure reeds werden geformuleerd voor het BBIE.

6. Het Benelux-Gerechtshof heeft in zijn arrest A 2008/1 [IEF 8000] geoordeeld dat na een vernietiging van de beslissing van het BBIE geen reden bestaat de zaak terug te verwijzen. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing in de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten worden genomen.

7. Het hof van beroep beschikt bij de beoordeling van de oppositie over de volle rechtsmacht en is bevoegd alle geschilpunten zowel in feite als in rechte te beoordelen voor zover deze binnen het kader van de aanspraken vallen die voor het BBIE ter discussie stonden. Overeenkomstig hetgeen voor de weigeringsprocedure is overwogen in punt 12, tweede alinea, van het arrest A 2005/1 [IEF 4293], kan het hof binnen dat kader ook rekening houden met feitelijke gegevens die niet aan het BBIE waren overgelegd.

Kosten worden vastgesteld op 1.500 euro

Gestelde vraag:

Moet artikel 2.17, eerste lid, BVIE, in het licht van de arresten A 2005/1 en A 2008/1, zo worden uitgelegd dat de daarin vermelde rechterlijke beroepsinstanties kennis kunnen nemen van nieuwe feitelijke gegevens die worden overgelegd in het kader van aanspraken die in dezelfde oppositieprocedure reeds werden geformuleerd voor het BBIE?

IEF 13564

Een relatief hoge, verhoogde dwangsom in octrooirecht

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2014, KG ZA 13-1178 (Ajinomoto tegen Global Bio-Chem Technology)
Octrooirecht. Aanvullende (verhoogde) sancties. Ajinomoto is houdster van octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 voor het makenvan L-lysine. Na eerder vonnis [IEF 4671] zijn door GBT zes zendingen van 24 tot 115 ton lysine naar Nederland verscheept. Het voortduren van de inbreuk en het overtreden van het rechterlijk bevel vraagt om aanvullende sancties. De dwangsom wordt verhoogd: een relatief hoge dwangsom van €1.000 per kilogram lysine. De gevorderde controle van toekomstige zendingen wordt afgewezen. Opgavebevel. Recall en publiciteitsbevel over het vonnis (70 lid 2 ROW).

4.5. De dwangsom dient in dit geval op een relatief hoog bedrag te worden bepaald. Een hoge dwangsom is ten eerste gepast omdat GBT zich in het verleden niet aan het rechterlijk bevel heeft gehouden. Ten tweede staat vast dat een overtreding van het bevel lastig vaststelbaar is. Ajinomoto heeft erop gewezen dat alle afnemers van GBT in Nederland tevens afnemer zijn van Ajinomoto. Monsterneming bij afnemers van GBT zet daarom de commerciële relatie van Ajinomoto met haar eigen afnemers onder druk, mede omdat die afnemers niet willen meewerken omdat medewerking hun relatie met GBT op het spel zet. De door GBT voorgestelde oplossing, te weten dat GBT zelf vraagt om een monster, is niet reëel omdat Ajinomoto dan niet kan verifiëren of de samenstelling van dat monster overeenkomt met het aan de afnemers geleverde product. Daarnaast staat tussen partijen vast dat de analyse van een monster kostbaar en tijdrovend is. Ajinomoto heeft, onder verwijzing naar de door Toyobo uitgevoerde analyse, aangevoerd dat een analyse meerdere maanden duurt en ten minste € 30.000,- kost. GBT heeft bestreden dat analyses zoveel tijd vergen, maar ook volgens haar duurt de analyse ongeveer een week en zij heeft de hoogte van de kosten niet (gemotiveerd) bestreden. In het licht van een en ander moet naar voorlopig oordeel worden geconcludeerd dat, zoals Ajinomoto heeft aangevoerd, de ‘pakkans’ van een overtreding van het verbod relatief laag is. Om voor GBT toch een voldoende prikkel te creëren zich dit keer wel aan het bevel te houden, is daarom een relatief hoge dwangsom nodig.

Controle van toekomstige zendingen
4.8. Voor zover Ajinomoto heeft bedoeld haar vordering te baseren op toekomstige inbreuken, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Op zich is juist dat GBT verplicht is schade ten gevolge van toekomstige inbreuken te vergoeden en te beperken, waaronder redelijke kosten ter vaststelling van die inbreuken (artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek). Echter, de vorderingen van Ajinomoto strekken zich uit over iedere toekomstige zending van lysine, ongeacht of het een inbreukmakende variant betreft. Voor een bevel tot beperking van schade ten gevolge van een niet-inbreukmakende zending bestaat naar voorlopig oordeel geen grond. Bovendien heeft Ajinomoto niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat GBT in de toekomst daadwerkelijk zal doorgaan met het plegen van inbreuk. De gevorderde medewerking is juist nodig omdat Ajinomoto niet weet of GBT zich in de toekomst wel of niet aan het verbod zal houden.

Recall en publiciteit
4.14. Daarnaast is het in dit geval gepast om krachtens artikel 70 lid 12 Row informatie te verspreiden over dit vonnis en over de erkenning door GBT in deze procedure dat zij na het ingaan van het rechterlijk verbod nog op substantiële schaal inbreuk heeft gemaakt op het octrooi van Ajinomoto. Afnemers en potentiële afnemers van GBT moeten daarvan op de hoogte worden gebracht omdat, zoals Ajinomoto onweersproken en naar voorlopig oordeel terecht heeft aangevoerd, de afnemers van de inbreukmakende lysine van GBT ook zelf voorbehouden handelingen verrichten en dus inbreuk maken. Daar komt bij dat tussen partijen vast staat dat GBT zelf meermalen de publiciteit heeft gezocht over haar octrooigeschil met Ajinomoto. Zo heeft GBT naar aanleiding van het aanhangig maken van de procedure in 2006 beweerd dat zij kon aantonen dat de aantijgingen van Ajinomoto ongegrond zijn (persbericht van GBT, productie 27 van Ajinomoto). Na afloop van de procedure heeft GBT verklaard dat “the Group […] has ceased to use the bacterial strain that is subject to the Judgment for production of L-lysine products” (jaarverslag van GBT, productie 16 van Ajinomoto). De gevorderde publiciteit over het vonnis kan eraan bijdragen een en ander recht te zetten.

Gelieerde partijen
4.15. Het bevel tot instructie van gelieerde vennootschappen, moet worden afgewezen. Ajinomoto heeft geen grond voor dit bevel genoemd, ook niet nadat GBT had aangevoerd dat er geen grond voor bestaat.

IEF 13563

Persbericht met verbod op grond van een of meerdere octrooien geen verschil

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2014, KG ZA 14-66 (Digital Revolution en Maxperian tegen Samsung)

Octrooirecht. Geen misleidend persbericht. Samsung is houdster van EP 1 975 744 en EP 2 357 537 voor cartridges. Eerder [IEF 13417 en 13407] werden Maxperian, Digital Revolution en Printabout verboden inbreuk te maken op EP 744, de vorderingen met betrekking tot EP 537 werden afgewezen, omdat de kans bestond dat een deel nietig zou worden verklaard. Na het vonnis heeft Samsung een persbericht uitgebracht. Voor het relevante publiek maakt het geen wezenlijk verschil of de verkoop van bepaalde cartridges is verboden op grond van één of meerdere octrooien. De vorderingen, waaronder opgave van de media aan wie het persbericht is gezonden en bevel tot rectificatie, worden afgewezen.

Inbreuk op essentiële octrooien
4.4. Het betoog van DR en Maxperian dat het persbericht de indruk wekt dat DR en Maxperian op grond van de vonnissen geen enkele met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges meer mogen verkopen, en – meer in het bijzonder – dat ook de remanufactured cartridges onder het verbod vallen, is naar voorlopig oordeel ongegrond. Het persbericht stelt niet dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Het persbericht stelt dat Samsung ontdekte dat “verschillende typen inbreukmakende tonercartridges” verkrijgbaar zijn, dat “de nieuwe inbreukmakende tonercartridges” inbreuk maken en dat drie dealers een voorlopig verbod krijgen om “de betreffende producten” te verkopen. Dat is in overeenstemming met de feitelijke gang van zaken. De aanleiding voor de procedures was immers dat Samsung van mening was dat onder meer DR en Maxperian “verschillende typen inbreukmakende tonercartridges” op de markt brachten, te weten de nieuwe en remanufactured cartridges. Bij de vonnissen is voorshands vastgesteld dat alleen de “nieuwe” cartridges inbreuk maken en zijn “de betreffende producten” verboden.

4.5. DR en Maxperian hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat het publiek uit het persbericht heeft opgemaakt dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Zij hebben hun betoog uitsluitend onderbouwd met de – pas ter zitting naar voren gebrachte en niet onderbouwde – stelling dat klanten regelmatig vragen stellen over het vonnis. Daarmee is niet gezegd dat die klanten uit het persbericht of de daarop volgende publiciteit hebben afgeleid dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Daarnaast heeft
Samsung erop gewezen dat de media-uitingen die DR en Maxperian hebben aangehaald als voorbeelden van de doorwerking van het persbericht, uitdrukkelijk melden dat het verbod betrekking heeft op “newbuilt cartridges”, “nagemaakte tonercartridges” of “clones”. Uit dat woordgebruik kan worden afgeleid dat het persbericht de sector wel degelijk duidelijk heeft gemaakt dat het verbod betrekking heeft op niet door Samsung geproduceerde, nieuwe cartridges en dus niet de remanufactured cartridges die DR en Maxperian verhandelen.

4.6. Het feit dat in het persbericht in de meervoudsvorm wordt gesproken over “octrooien”, kan niet leiden tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat het publiek die term zo zal begrijp dat de nieuwe cartridges inbreuk maken op meerdere octrooien. Daarbij kan in het midden blijven of die aanduiding volledig juist is (Samsung heeft erop gewezen dat EP 537 een bundel van nationale octrooien is). Voor zover de aanduiding onjuist is, is het publiek daardoor naar voorlopig oordeel niet misleid. Voor het relevante publiek maakt het namelijk geen wezenlijk verschil of de verkoop van bepaalde cartridges is verboden op grond van één octrooi of op grond van meerdere octrooien. Hetzelfde geldt voor de aanduiding van die octrooien

bescherming van rechten en belangen van consumentenbelangen
4.7. Het bezwaar van DR en Maxperian tegen de zin uit het persbericht waarin wordt gesteld dat Samsung met de rechtszaak “de rechten en belangen van consumenten” wil beschermen is ongegrond. Dat het handhaven van octrooirechten indirect de belangen van consumenten dient, is verdedigbaar. In ieder geval kan Samsung niet het recht worden ontzegt dat standpunt naar voren te brengen.

bescherming rechten en belangen van fabrikanten
4.8. Ook het betoog van DR en Maxperian dat het persbericht het publiek misleidt omdat het de indruk wekt dat de door DR en Maxperian verhandelde tonercartridges niet milieuvriendelijk of niet herbruikbaar zijn, moet worden verworpen. Het persbericht stelt niet uitdrukkelijk dat tonercartridges van DR en Maxperian niet milieuvriendelijk of niet herbruikbaar zijn. Het persbericht licht toe welke belangen Samsung met de rechtszaak heeft willen beschermen, waaronder de belangen van “bedrijven die milieuvriendelijke, herbruikbare tonercartridges fabriceren”. Voor zover het publiek daarin leest dat de tonercartridges van DR en Maxperian niet milieuvriendelijk en niet herbruikbaar zijn, is die boodschap naar voorlopig oordeel te impliciet om als misleiding te worden gekwalificeerd. Daarbij weegt mee dat het gaat om een persbericht dat naar buiten is gebracht in de context van een rechtszaak en dat kenbaar afkomstig is van de PR-afdeling van een van de betrokken partijen. Gelet op die context bestaat er naar voorlopig oordeel geen reëel risico dat de gewraakte bewoordingen in het persbericht de gemiddelde klant ervan zullen weerhouden om tonercartridges af te nemen bij DR en Maxperian.

motieven van Samsung
4.9. Het bezwaar dat het persbericht misleidt omdat daarin slechts “altruïstische redenen” voor de procedure worden genoemd terwijl in de procedure vooral de eigen commerciële belangen van Samsung aan de orde waren, is evenmin gegrond. Zoals hiervoor al is overwogen, staat het Samsung in beginsel vrij om aan te geven welke motieven zij heeft om een procedure te starten. Een plicht om daarbij aan te geven dat ook eigen commerciële belangen een rol spelen, vindt naar voorlopig oordeel geen steun in het recht. Voorshands moet worden aangenomen dat de gemiddelde consument wel weet dat een bedrijf als Samsung zich mede door commerciële motieven laat leiden, ook als dat niet expliciet in haar persberichten staat.

slotsom
4.10. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van misleidende mededeling, misleidende vergelijkende reclame of misleidende handelspraktijk. Door DR en Maxperian is niet gemotiveerd gesteld op welke grond de handelingen van Samsung anderszins onrechtmatig zijn. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 14-66

IEF 13562

Bernold Nieuwesteeg winnaar internetscriptieprijs 2013

Tijdens het symposium "Internetrecht bestaat niet" in De Balie, Amsterdam is de Internet Scriptieprijs 2013 uitgereikt aan Bernold Nieuwesteeg van de Technische Universiteit Delft / Universiteit Utrecht. Hij schreef de scriptie "The legal position and social effects of security breach notification laws."

De winnende scriptie zal als boek worden uitgegeven door uitgeverij deLex. U kunt zich hier aanmelden. U ontvangt dan een bericht wanneer de scriptie in boekvorm beschikbaar is.

Uit het persbericht: De meldplicht datalekken moet burgers vertrouwen geven in de digitale omgeving en zorgen dat burgers de controle over hun eigen gegevens hebben. Bernold Nieuwesteeg onderzocht voor zijn masterscriptie of zo’n meldplicht een effectief middel is om dat doel te bereiken. Zijn conclusie: de plicht schiet het doel voorbij. Hij won de Internet Scriptieprijs voor de beste juridische scriptie over internet.

De Internet Scriptieprijs is een initiatief van Brinkhof Advocaten en XS4ALL en wordt jaarlijks uitgereikt. Het onderwerp dat Nieuwesteeg koos voor zijn onderzoek is hoogst actueel: zowel in Den Haag als in Brussel wordt gewerkt aan een meldplicht datalekken. Nieuwesteeg onderzocht het resultaat van zulke wetgeving door het aantal meldingen te vergelijken voor en na invoering van meldplicht in Amerika, waar de plicht al wettelijk is vastgelegd. Het aantal meldingen nam toe, maar het effect was minimaal: over de onderzochte periode van 8 jaar deed slechts 0,05% van de bedrijven in Amerika een melding, terwijl uit Brits onderzoek al bekend was dat ruim 80% van ondervraagde veiligheidsmanagers met een datalek te maken krijgt.

Ondanks de wettelijke plicht lijken bedrijven ervoor te kiezen datalekken niet te melden, bijvoorbeeld vanwege imagoschade die de melding kan opleveren. In Europa zou door overlappende regelgeving bovendien de situatie kunnen ontstaan dat bedrijven soms dubbel moeten notificeren: zowel aan de Europese als aan de nationale autoriteiten. Nieuwesteeg pleitte er daarom gisteren voor het melden van datalekken aantrekkelijker te maken voor bedrijven.

Uit het onderzoek bleken overigens ook positieve effecten: de notificatieplicht lijkt bij te dragen aan de bereidheid van bedrijven te investeren in securitymaatregelen en op het samenwerken met andere bedrijven op dit vlak. Het zou bovendien kennis en awareness van consumenten over datalekken kunnen vergroten

De jury van de Internet Scriptieprijs roemde Nieuwesteeg’s empirische aanpak: hij heeft de effecten van wetgeving daadwerkelijk gemeten. Daarnaast wist hij in zijn scriptie een uitermate complex en taai onderwerp helder en goed leesbaar te beschrijven zodat het belang van het onderwerp ook voor niet-ingewijden duidelijk wordt. De jury raadt iedereen aan de scriptie te lezen.

Bernold Nieuwesteeg studeerde aan de Universiteit Utrecht en de Technische Universiteit Delft. Brinkhof Advocaten en XS4ALL organiseren de Internet Scriptieprijs jaarlijks om rechtenstudenten te stimuleren zich te specialiseren in het belangrijke rechtsgebied van het internetrecht. De uitreiking vond plaats op het Symposium Internet en Recht, op 20 februari in De Balie in Amsterdam. De winnende scriptie zal in papieren vorm worden uitgegeven door DeLex.

IEF 13561

Vermarkten concurrerende legnesten rechtvaardigt opzegging duurovereenkomst

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2014, 200.129.760 (Duurovereenkomst legnesten)
Uitspraak ingezonden door Ranee van der Straaten, Marree Dijxhoorn.
Als randvermelding. Duurovereenkomst. Opzegging. Concurrerende producten. Eiseressen [A] houden fabriceren en verkopen legnesten voor pluimvee. Gedaagden [B] fabriceren volièresystemen voor de behuizing van kippen met daarin legnesten van verschillende producenten. Partijen hadden een distributieovereenkomst, welke eiseressen heeft opgezegd, waarna gedaagden nakoming heeft verlangd. Partijen hadden niet voor ogen dat gedaagden onder eigen naam een nest voor de Europese markt zou ontwikkelen dat zou concurreren met de nesten van eiseressen. Eiseressen mochten de overeenkomst opzeggen.

Uit de overeenkomst blijkt dat eiseres niet hoefde te begrijpen dat gedaagden haar vroegen een nest te ontwikkelen voor de Europese markt.

4.16. [..] Het is op voorhand bepaald onaannemelijk dat een producent akkoord zou gaan met een exclusieve distributieovereenkomst waarbij het de distributeur tevens vrij zou staan om concurrerende producten op dezelfde markt te brengen, te meer als deze zijn afgeleid van het product van de producent. [..]
 
4.17. [..] Het Hof is voorshands van oordeel dat het [B] nest concurreert met het [A] nest. [B] biedt het [B] nest aan op haar website voor dezelfde toepassingen als de [A] nesten. Daarbij is niet in geschil dat het [B] nest goedkoper is. Dat is voorshands voldoende voor het oordeel dat van een concurrerend product sprake is. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of sprake is van slaafse nabootsing, zoals [A] stelt, maar [B] betwisten. Dat punt kan daarom in het midden blijven. Deze concurrentie met het [B] nest is naar het oordeel van het Hof een voldoende grond voor opzegging van de duurovereenkomst. [..]

Lees hier de uitspraak:
200.129.760 (pdf)

IEF 13560

Samenhang Gooische Vrouwen Bingo en TV-serie door naamswijziging doorbroken

Rechtbank Noord-Nederland 11 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (World of Bookings tegen [A] Horeca c.s.)
Concept/formule Bingo Show. Contractenrecht. Merkenrecht. WOB ontwikkelt onder meer entertainmentshows door heel Nederland onder de naam “Gooische Bingo Show” en voorheen genaamd “Gooische Vrouwen Bingo”. Club Champino heeft hierover een overeenkomst gesloten met WOB. Door het organiseren van een bingo op 12 februari bij (zusterbedrijf) Feu, handelt Club Champino echter niet in strijd met het non-concurrentiebeding. Met de doorgevoerde naamswijziging naar Gooische Bingo Show is de samenhang tussen bingo-evenementen en de tv-serie van Talpa/RTL doorbroken. De formule “Gooische Bingo Show” valt buiten de reikwijdte c.q. bescherming van de overeenkomst.

Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden.

De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. 

 

5.5.    Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst – gelet op de gebruikte bewoordingen, in de context van de gehele overeenkomst - aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden. Dit blijkt reeds uit de daarmee samenhangende benaming van de overeenkomst (“Gooische Vrouwen Bingo Overeenkomst”) en het daarboven afgedrukte beeldmerk “Gooische Vrouwen Bingo”, maar ook uit de considerans van de overeenkomst. In deze considerans wordt immers expliciet vermeld dat WOB exclusief gerechtigd is om namens Talpa de naam, het beeldmerk en de formule van Gooische Vrouwen te exploiteren én dat WOB zich onder auspiciën van Talpa bezighoudt met het organiseren van Gooische Vrouwen Bingo Shows. Dat (het concept van) de bingo-evenementen niet gebaseerd zou(den) zijn op de TV-serie Gooische Vrouwen, maar – zoals door WOB ter zitting is betoogd – (slechts) op de Gooise lifestyle, wat dat laatste ook moge zijn (hetgeen WOB niet nader heeft toegelicht), acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Voorstelbaar is dat juist de naamsbekendheid en aantrekkingskracht van de TV-serie “Gooische Vrouwen”, zoals [A] Horeca c.s. hebben betoogd, dé redenen waren om de onderhavige overeenkomst met WOB aan te gaan. Aldus konden [A] Horeca c.s. zogezegd meeliften op deze naamsbekendheid en aantrekkingskracht. De (aanvankelijke) samenhang van het bingo-evenement van WOB met de TV-serie “Gooische Vrouwen” wordt nog eens ondersteund door de omstandigheid dat Talpa/RTL op enig moment aan WOB heeft laten weten dat men de associatie van “Gooische Vrouwen” met de bingo-evenementen niet meer wenselijk achtte, waarna WOB de benaming van de voorheen onder de naam “Gooische Vrouwen Bingo” te organiseren bingo-evenementen heeft gewijzigd.

5.6.    De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de (eventueel) te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. Als gevolg daarvan kon en kan WOB niet meer voldoen aan haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst om op locatie van [A] Horeca c.s. een bingo-evenement onder de “Gooische Vrouwen”-vlag te organiseren. Het organiseren van een bingo-evenement onder de (thans gehanteerde) naam “Gooische Bingo Show” is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wezenlijk iets anders dan de in de overeenkomst belichaamde bingo-evenementen. Het in de (nieuwe) benaming voorkomende element Bingo Show is een algemeen beschrijvende term van een bingo-evenement, terwijl het woord Gooische een algemeen beschrijvende geografische term is, waarbij hooguit kan worden geoordeeld dat deze bij de regio Het Gooi aansluiting beoogt te zoeken. De formule “Gooische Bingo Show” valt dan ook buiten de reikwijdte c.q. de bescherming van de overeenkomst van partijen.

5.7.    Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het voor 12 februari a.s. geplande bingo-evenement van Club Champino als zodanig niet in strijd komt met het non-concurrentiebeding ex artikel 3 van de overeenkomst. In het verlengde daarvan kan evenmin geoordeeld worden dat Feu onrechtmatig profiteert van het niet nakomen van dit beding door Club Champino. De daarop gebaseerde vorderingen van WOB strekkende tot een verbod op genoemd evenement en toekomstige soortgelijke bingo-evenementen zullen dan ook worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (link)
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (pdf)

 

IEF 13559

Hyperlinks naar ongeautoriseerde content zijn inbreukmakend

Stichting BREIN bericht: (...) Het Hof van Justitie EU [in de zaak Svensson; IEF 13540] oordeelt dat het plaatsen van een link een mededeling aan het publiek is en dat daarvoor afzonderlijke toestemming nodig is indien de link een nieuw publiek bedient ten opzichte van het publiek dat bij de oorspronkelijke mededeling in aanmerking is genomen. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als beperkte toestemming voor de oorspronkelijke mededeling is, omdat die enkel voor abonnees bedoeld is. Een link die zo een mededeling ook aan anderen dan aan abonnees ter beschikking stelt, is inbreukmakend, aldus het hof.

Uit de uitleg van het hof is op te maken dat een link ook inbreukmakend is als die verwijst naar een mededeling die geheel zonder toestemming is geplaatst. Wat voor een beperking van toestemming geldt, heeft immers ook te gelden voor een geheel ontbrekende toestemming. Eerder al werden zulke links naar illegale content al als onrechtmatig aangemerkt, maar nu ze als inbreukmakend aangemerkt kunnen worden, komt dat de handhaving tegen georganiseerd aanbod van zulke illegale links ten goede.

Dat is toe te juichen omdat dit de verdere ontwikkeling en groei van legale online diensten ten goede komt. Die hebben immers te lijden onder de illegale concurrentie die veelal via links toegang tot evident ongeautoriseerde content bieden.

IEF 13558

Gebruik Kuifje door Herge Genootschap toegestaan

Rechtbank Den Haag 19 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Auteursrecht. Merkenrecht. Contractenrecht. Het gebruik van de werken van Hergé – de geestelijk vader van Kuifje – door het Hergé Genootschap in de periode van 2009 tot 2012 is door de rechtbank Den Haag niet verboden. Het Belgische bedrijf Moulinsart, dat om een dergelijk verbod vroeg, heeft onvoldoende aangetoond dat het Hergé Genootschap inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten door Kuifje-tekeningen in haar eigen publicaties te gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat er sinds 2000 een overeenkomst tussen Moulinsart en het Hergé Genootschap bestond die nooit is opgezegd en op grond waarvan Moulinsart toestemming voor dergelijk gebruik heeft gegeven. Moulinsart stelde dat opzegging van de overeenkomst niet nodig was, omdat deze in haar ogen niet bestond.

De rechtbank oordeelt verder dat door Moulisart onvoldoende is aangevoerd om te kunnen aannemen dat het Hergé Genootschap met het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl inbreuk maakt op een woord/beeldmerk van Moulisart waarin het bestanddeel “Kuifje” is opgenomen.

2.6. Op 24 augustus 2000 is een overeenkomst gesloten tussen Moulinsart en HG waarin is overeengekomen dat Moulinsart aan HG in het kader van de verwezenlijking en de publicatie van het trimestriële tijdschrift Duizend Bommen! en de tweemaandelijkse nieuwsbrief Sapristi!! – onder voorwaarden – het recht verleent om de naam van Hergé en de namen, personages, onderwerpen en tekeningen uit het werk van Hergé te gebruiken. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat Moulinsart gratis aan HG het geheel van grafisch materiaal zal verschaffen (15 afbeeldingen voor de trimestriële publicatie en 2 afbeeldingen voor de nieuwsbrief) dat vereist is voor de reproductie van afbeeldingen. De voorwaarden hebben – onder meer – betrekking op voorafgaande schriftelijke toestemming van Moulinsart voor publicatie, verwijzing naar de oorsprong en de copyright notice bij publicatie en gratis toezending van exemplaren van ieder nummer van Duizend Bommen! Deze overeenkomst is gesloten voor de bepaalde duur van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001. De overeenkomst bepaalt dat op het einde van deze periode partijen hun samenwerking zullen evalueren ten einde vast te stellen of een verlenging van de overeenkomst opportuun is.

Opzegging
4.14. Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor vastgestelde overeenkomst tussen Moulinsart en HG (na het eerste jaar) een bepaalde duur kende. Partijen zijn eenvoudigweg voortgegaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde duur. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een overeenkomst van onbepaalde duur in beginsel kan worden ontbonden of opgezegd door partijen. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen deze overeenkomst hebben ontbonden of opgezegd. Moulinsart is daar zelfs zeer stellig in: zij heeft niet opgezegd omdat er niet hoefde te worden opgezegd aangezien er geen overeenkomst bestond. Dat HG in Moulinsarts houding een opzegging zou hebben gelezen, doet niet af aan het feit dat Moulinsart de overeenkomst niet heeft opgezegd en dat deze derhalve is blijven bestaan tot het moment dat partijen andere afspraken hebben gemaakt, dat wil zeggen: tot het moment dat HG het door Moulinsart voorgelegde charter heeft aanvaard. Het charter is door HG in de loop van 2012 ondertekend, maar zoals partijen ervan uitgaan dat HG het charter per 1 januari 2012 heeft aanvaard, gaat ook de rechtbank daarvan uit.

Tussenconclusie
4.15. Gelet op het voorgaande heeft Moulinsart, tegenover de met producties onderbouwde stelling dat er sinds 2000 een overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan HG (onder voorwaarden) toestemming had om gebruik te maken van het oeuvre Hergé bij de publicatie van de HG-publicaties, haar betwisting daarvan onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ervan uit dat de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 2000 tot 1 januari 2012 is bepaald door de overeenkomst die partijen daarover in 2000 gesloten hebben en die in de loop van de tijd is aangevuld en aangepast (bijvoorbeeld door de e-mailbrieven van 11 mei 2004 en 29 maart 2006). In aansluiting daarop wordt de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 1 januari 2012 bepaald door het charter. Zowel in de inmiddels beëindigde overeenkomst als in het charter, hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder Moulinsart aan HG toestemming verleent om (delen van) het oeuvre Hergé te gebruiken in publicaties, zodat – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – niet valt in te zien dat HG zonder toestemming van Moulinsart gebruik zou hebben gemaakt van de auteursrechten van Moulinsart of door gebruik van het oeuvre Hergé onrechtmatig jegens Moulinsart zou hebben gehandeld. De vorderingen sub 1) tot en met 4) en de daaraan gekoppelde dwangsom zullen daarom worden afgewezen. Daarmee behoeven HG’s overige weren (waaronder haar beroep op een citaatrecht) geen bespreking meer.

Merkinbreuk
4.17. Volgens Moulinsart maakt HG door de domeinnaam kuifje.nl inbreuk op de merkrechten van Moulinsart ex artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. HG gebruikt het merk zonder geldige reden in haar domeinnaam en trekt daarmee ongerechtvaardigd voordeel uit het merk Kuifje. Het is voor HG volstrekt onnodig die domeinnaam kuifje.nl te gebruiken; haar website is immers ook te bereiken via de domeinnaam hergegenootschap.nl. Ook is het HG op basis van het charter verboden de naam Kuifje op te nemen in haar domeinnaam, aldus nog steeds Moulinsart. HG bestrijdt dit.

4.20. Met HG oordeelt de rechtbank dat kuifje.nl geen gebruik inhoudt van het woord/beeldmerk afgebeeld in 2.2.1, althans niet zonder meer. De (visuele, auditieve en begripsmatige) verschillen tussen teken en merk zijn dusdanig groot en in het oog lopend dat zonder nader onderbouwing niet valt in te zien dat sprake is van gebruik (anders dan ter onderscheiding van waren of diensten) van het merk. Of artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE ruimte biedt voor bescherming tegen met het merk overeenstemmende tekens en of er sprake is van (al dan niet relevante) overeenstemming, kan hier verder in het midden blijven aangezien Moulinsart daarvoor onvoldoende onderbouwing heeft aangevoerd. Moulinsart heeft evenmin onvoldoende concrete onderbouwing verschaft voor de – door HG bestreden – stelling dat het charter HG verbiedt gebruik te maken van “kuifje” als onderdeel van een domeinnaam. Gelet op het voorgaande zal Moulinsarts vordering met betrekking tot het gebruik van HG’s domeinnaam worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (link)
HA ZA 12-1132 (pdf)

IEF 13557

UPC blokkeert The Pirate Bay niet meer

NU.nl bericht: UPC heeft in overleg met Stichting Brein de blokkade van The Pirate Bay opgeheven nadat een rechter bepaalde dat Ziggo en XS4ALL de site ook niet meer hoefden te blokkeren. Eind januari werd door het gerechtshof in Den Haag [IEF 13467] bepaald dat The Pirate Bay door Ziggo en XS4ALL niet meer hoeft te worden geblokkeerd. De blokkade was van kracht sinds begin 2012 [IEF 11287]. Tijdens een actualiteitenlunch op 4 maart vertelt Arnoud Engelfriet meer over dit onderwerp: meer info en aanmelden.

Lees verder

IEF 13556

Mededingingsrecht verstoort culturele markt

Erwin Angad-Gaur, Mededingingsrecht verstoort culturele markt, Muziekwereld nummer 1, 2014.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.
In 2012 diende Platform Makers (het samenwerkingsverband van alle vakbonden en beroepsorganisaties voor auteurs en artiesten) een klacht in tegen de contractpraktijk van de publieke omroep bij de toenmalige Nederlandse Mededingings Autoriteit (de NMa -inmiddels de ACM).

De omroep dwingt muziekauteurs al jaren hun uitgaverechten weg te tekenen in een door de omroep aangewezen muziekuitgeverij (vaak uitgeverij Crossmex), waardoor muziekauteurs niet meer vrij zijn in hun keuze voor het al dan niet inschakelen van een muziekuitgever (en een derde van hun Buma/Stemra-rechten afstaan). In sommige gevallen (met name in het geval van multimediamuziek) worden auteurs zelfs verplicht daar bovenop via een zgn. kickbackcontract een groot deel van hun Buma/Stemra- inkomsten terug te betalen aan de omroep (al dan niet via dezelfde uitgeverij). Ook worden in diverse muziekuitgavecontracten de naburige rechten van de muziekauteur overgedragen (waardoor ook de Sena-vergoedingen worden afgeroomd).

Aangezien de omroep een bepalende opdrachtgever is op de markt van met name multimediamuziek meende Platform Makers dat (in mededingingsrechtelijke termen) sprake was van misbruik van machtspositie en mogelijk van kartelvorming (illegale afstemming door de individuele omroepen, die vrijwel allemaal dezelfde contractsvoorwaarden hanteren).

‘Prioriteitsbesluit’
Na een eenvoudig vooronderzoek nam de NMa in de loop van 2012 een prioriteitsbesluit: men concludeerde niet dat er geen sprake was van overtreding van de mededingingswet, maar besloot geen verder onderzoek te doen.
Een belangrijk deel van de argumentatie achter deze beslissing was op zijn minst opmerkelijk te noemen: men zag onvoldoende reden om te veronderstellen dat de gedragingen van de omroep in het nadeel van de consument uitpakken (in kwaliteit of prijs van het aan de consument gebodene). ‘Een inkoopkartel ten opzichte van muziekauteurs hoeft zo erg nog niet te wezen’ was kortom de redenering. Het mededingingsrecht leek er in de ogen van de NMa niet te zijn om zwakke marktpartijen tegen machtsmisbruik van grote partijen te beschermen, maar moest klaarblijkelijk louter in de effecten op de consument worden uitgelegd.

De NMa sloeg daarbij uiteraard ook de plank mis bij de veronderstelde voordelen voor de consument. Het huidige beleid van de omroep is er direct op gericht zo veel mogelijk muziek uit te zenden waarbij men zelf een zakelijk belang heeft en werkt daarmee als een prikkel om financiële afwegingen in de programmering voorrang te verlenen boven andere, artistieke/culturele overwegingen, die voortvloeien uit de wettelijke taak van diezelfde omroep. Dit heeft de afgelopen jaren geleid tot verschraling en kwaliteitsverlaging van het muziekaanbod op de (publieke) omroep.

Beroep
Platform Makers tekende beroep aan tegen de beslissing en wende zich tenslotte in 2013 tot de rechter (https://www.platformmakers.nl/data/file/4/97.pdf), die uiteindelijk oordeelde dat de ACM (opvolger van de NMa) het recht heeft prioriteitsbeslissingen te nemen.

Een treurige gang van zaken.
Conclusie dient langzamerhand helaas te zijn dat het mededingingsrecht in de culturele wereld louter in het voordeel van grote marktpartijen wordt ingezet.

De NMa verbiedt actief beroepsorganisaties en vakbonden prijsafspraken te maken met opdrachtgevers of zelfs maar adviestarieven te publiceren. De omroepen worden zo dus door de NMa (ACM) beschermd tegen kleine auteurs en artiesten (die verboden wordt gezamenlijk een front te vormen), maar de auteurs worden andersom niet tegen een mogelijk inkoopkartel en machtsmisbruik van grote partijen beschermd.

Het mededingingsrecht versterkt op die wijze louter het marktfalen op de culturele markt (waar van evenwichtige onderhandelingen tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers steeds minder sprake is).

Meer en meer wordt daarom duidelijk dat spoedige invoering van een sterk auteurscontractenrecht, dat auteurs en artiesten moet gaan beschermen tegen wurgcontracten absoluut noodzakelijk is. Essentieel zal daarbij zijn dat in deze nieuwe wetgeving (naar voorbeeld van de Duitse auteurswet) een heldere uitzondering wordt opgenomen op het mededingingsrecht.
Een schrijversstaking zoals die enkele jaren geleden in Amerika werd uitgeroepen zou in Nederland verboden worden. Dat kan en mag de bedoeling van de wet niet zijn.

Erwin Angad-Gaur is voorzitter van Platform Makers