IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12752

Thumbnails die zonder probleem kunnen worden waargenomen

Rechtbank Amsterdam 5 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (bekendnaakt.net; Van de L. tegen L.)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Meijnen.
Auteursrecht. Portretrecht. Aantasting goede eer en naam. Licentie-inkomsten. Immateriële schadevergoeding.

Van de L. is presentatrice op de Nederlandse televisie en (fetish) fotomodel (geweest). Zij is licentiehouder van de in opdracht gemaakte foto's. Foto's en films waarin zij voorkomt, zijn geplaatst op bekendnaakt.net in thumbnail formaat. Na doorklikken werd de bezoeker doorgeleid aan websites van derden. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. L. verweert zich door te stellen dat de domeinnaam door hem werd verhuurd, dit is echter onvoldoende onderbouwd.  L. heeft de gegevens van de huurder niet willen geven en de website werd voorafgaand aan deze procedure te koop aangeboden, omdat L. 'geen tijd meer heeft de website steeds te updaten'. Bovendien is de huurder niet in vrijwaring opgeroepen. Onduidelijk is waarom de tussentijdse wijziging van het IP-adres waarop de website draait, betekent dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website.

L. brengt naar voren dat slechts thumbnails van foto's en films op de website staan. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. De schade is begroot op een gemiddelde vergoeding voor drie maanden van 191 foto's en 2 filmpjes: €25.375.

De stelling dat de familienaam niet via de website bekend is gemaakt, maar al eerder bekend was via wikipedia, kan er niet aan afdoen dat L. de foto's en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van Van de L.. Dit is een aantasting van de eer en goede naam, waarvoor €5.000 redelijk voorkomt. Onbetwist heeft Van de L. gesteld dat er ook sprake is van inbreuk op haar portretrecht. Het mislopen van een vergoeding voor het gebruik van haar portret dient te worden gecompenseerd (€64.300), evenals genoemde inbreuk op auteursrechten (€25.375).

Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo'n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een IE-recht, komt 1/4 niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank gebiedt L. om Google te verzoeken om teksten en afbeeldingen uit het 'cache' geheugen van Google te verwijderen en verwijderd te houden.

4.3. De rechtbank zal aan dit verweer, als onvoldoende onderbouwd, voorbij gaan. Daartoe is het volgende redengevend. [eiseres] is al bij dagvaarding ingegaan op het verweer van [gedaagde] dat een derde verantwoordelijk is voor de inhoud van de website. Zij heeft de juistheid van [gedaagdes] verweer daarbij gemotiveerd in twijfel getrokken. Zo heeft zij onder meer naar voren gebracht dat haar raadsman voorafgaand aan deze procedure [gedaagde] heeft verzocht om gegevens van de door [gedaagde] gestelde huurder en dat [gedaagde] die gegevens niet heeft willen geven. Ook heeft zij in de dagvaarding er op gewezen dat [gedaagde] de website op 10 april 2010 -en derhalve in de desbetreffende periode- te koop heeft aangeboden op de site www.sitedeals.nl en hij bij een eerder aanbod van de website in januari 2009 heeft geschreven dat hij ‘geen tijd meer heeft de website steeds te updaten’. Gelet op hetgeen door [eiseres] bij dagvaarding met betrekking tot het verweer van [gedaagde] naar voren is gebracht, lag het op de weg van [gedaagde] om deugdelijk gemotiveerd te stellen en te onderbouwen, dat hij de domeinnaam verhuurde. Dit heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de domeinnaam aan een derde werd verhuurd terwijl hij daartoe uitdrukkelijk voorafgaand aan de procedure was uitgenodigd en ook bij conclusie van antwoord of tijdig voorafgaand aan de comparitie nog de gelegenheid had. Bovendien heeft hij, om hem moverende redenen, geen gebruik gemaakt van de hem vergunde mogelijkheid [naam 2] in vrijwaring op te roepen. Weliswaar heeft [gedaagde] nog ter comparitie van partijen aangeboden om stukken ter zake daarvan in het geding te brengen, maar niet valt in te zien, waarom dit niet reeds bij conclusie van antwoord en – gelet op het wettelijke uitgangspunt dat de comparitie van partijen het laatste moment is waar standpunten nog naar voren kunnen worden gebracht – uiterlijk ter comparitie van partijen mogelijk was. [gedaagde] heeft ook niet gesteld waarom het niet mogelijk was om deze stukken eerder in het geding te brengen. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan het aanbod van [gedaagde] om te stukken alsnog in het geding te brengen.

4.4. Ook voor de periode vanaf juli 2011 tot en met oktober 2011 moet [gedaagde] verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de website. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de domeinnaam op 10 februari 2011 aan een derde heeft overgedragen en de website vanaf 1 juli 2011 op een ander ip-adres is gaan ‘draaien’, maar dit betekent in de gegeven omstandigheden niet dat hij voor de inhoud van de website niet verantwoordelijk kan worden gehouden. [gedaagde] heeft van de gestelde overdracht van de domeinnaam geen stukken in het geding gebracht en hij heeft bovendien, tegenover de stellingen van [eiseres], onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de wijziging van het ip-adres zou betekenen dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website. In het bijzonder geldt dat [gedaagde] niet meer heeft gereageerd op de stelling van [eiseres] dat de wijziging van ip-adres niets bewijst omdat het heel normaal is verschillende ip-adressen te hebben en dat uit een screenshot van de website van 26 juli 2011 -en derhalve na de ip-adres wijziging- nog staat “powered by profithost”. Ook heeft [gedaagde] niet gereageerd op de door [eiseres] overgelegde correspondentie tussen de raadsman van [eiseres] en de firma Dynadott LLC waaruit volgens [eiseres] volgt dat [gedaagde], handelend onder de naam Profithost, zelf in staat is contactgegevens te veranderen. De rechtbank weegt tenslotte nog mee dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat de inbreukmakende content (de rechtbank begrijpt: de desbetreffende foto’s en films) daags na het uitbrengen van de dagvaarding van de website is verwijderd. Dit duidt erop dat [gedaagde] invloed heeft op de inhoud van de website, zodat hij ook hierom voor de inhoud verantwoordelijk wordt gehouden.

4.8. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. Waar het om gaat is of op de website het werk voor publiek toegankelijk wordt gemaakt. De door [eiseres] in het geding gebrachte stukken, bestaande uit schermafdrukken van de website, laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. Het vorenstaande leidt ertoe dat [gedaagde] aansprakelijk wordt geacht voor het openbaar maken van de werken. Hij is daarmee aansprakelijk voor de - door [eiseres] onbetwist gestelde - schade van [eiseres] en de derden auteursrechthebbenden. Het standpunt van [gedaagde], dat hij niet aansprakelijk is voor de schade ontstaan door openbaarmaking van de werken na 1 juli 2011, faalt. Zoals hiervoor reeds geoordeeld wordt [gedaagde] geacht ook na 1 juli 2011 verantwoordelijk te zijn geweest voor de inhoud van de website.

4.11. De stelling van [gedaagde], dat de familienaam van [eiseres], niet via de website bekend is geraakt maar al eerder bekend was via wikipedia, kan, voor zover al van de juistheid wordt uitgegaan aangezien [eiseres] dit heeft betwist, er niet aan afdoen dat [gedaagde] de foto’s en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van [eiseres]. De gevorderde verklaring voor recht is op dit punt dan ook eveneens toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] tevens verantwoordelijk moet worden gehouden voor de teksten die met betrekking tot Van der Leest zijn geplaatst. Van der Leest heeft onbetwist gesteld dat deze teksten zijn aan te merken als een schending van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam. Daarmee is ook de onder 3 van het petitum gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. Nu [eiseres] (onweersproken) heeft gesteld dat de inbreukmakende content daags na de dagvaarding van de website is verwijderd en zij niet, althans onvoldoende, heeft gesteld dat [gedaagde] ook thans nog inbreuk maakt op haar auteursrechten en/of portretrechten van [eiseres] dan wel anderszins onrechtmatig handelt, zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht alleen toewijzen voor zover deze betrekking heeft op het verleden.

4.16. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten op grond van artikel 1019h Rv. Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo’n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, komt dat deel, te bepalen op 1/4, niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de grondslag van de overige vorderingen komen de werkelijk gemaakte advocaatkosten van [eiseres] voor het overige (3/4), zoals gevorderd, wel voor vergoeding in aanmerking. Nu [gedaagde] het door [eiseres], onder verwijzing naar de door haar overgelegde productie 19, gestelde bedrag van € 10.118,51 (€ 297,50 + € 82,05 + € 9.738,96) niet heeft weersproken zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan. Voor het overige worden de proceskosten begroot volgens het toepasselijke liquidatietarief. Het salaris advocaat bedraagt daarom € 7.588,88, te weten ¾ van € 10.118,51, vermeerderd met € 710,50 te weten ¼ x € 2.842,- (2 punten x toepasselijke liquidatietarief € 1.421,- ) en derhalve in totaal € 8.299,38. Aangezien [eiseres] daarnaast een bedrag van € 821,00 aan griffierecht en € 97,64 heeft voldaan, worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot heden begroot op in totaal € 9.218,02.

5.9. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) vanwege schending van haar eer en goede naam;

5.10. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 4.500,- (zegge: vierduizendvijfhonderd euro) vanwege geleden vermogensschade door aantasting van haar eer en goede naam;

5.11. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 64.300,- (zegge: vierenzestigduizend driehonderd euro) vanwege het mislopen van een vergoeding door [gedaagde] voor het gebruik van het portret van [eiseres];

5.12. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 25.375,- (zegge: vijfentwintigduizend driehonderdvijfenzeventig euro) wegens inbreuk op auteursrechten van haarzelf en de auteursrechthebbenden;

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (pdf)
HA ZA 12-241 (grosse)

Op andere blogs:
IE-Forum (De thumbnails van bekendnaakt.net)
Hoogenraad & Haak advocaten (Fetish verleden)

IEF 12750

Wie bepaalt of het een echte Utrillo is?

Een tip van René Klomp, juridisch adviseur en raadsheer-plv. Hof Amsterdam.

De Amerikaanse emeritus hoogleraar geschiedenis Theodore Rabb heeft een schilderij geërfd waarvan hij altijd heeft gedacht dat het een echte Utrillo was: Le Moulin de la Galette. Maurice Utrillo was een Franse schilder (1883-1955). Ook Sotheby’s meende dat en schatte de waarde op 40.000 à 60.000 dollar, maar wilde nog wel een bevestiging van Jean Fabris. Fabris is degene die de persoonlijkheidsrechten (droit moral) van Utrillo uitoefent en Fabris oordeelde dat het om een vervalsing ging. Daarop gaf Sotheby’s het werk terug aan de inbrenger. Zonder bevestiging van Fabris, geen veiling van een Utrillo.

Lees verder

IEF 12751

Paper over de rechtmatigheid van Plain Packaging

W. Pors en M. Rieger-Jansen, Paper over de rechtmatigheid van ‘Plain Packaging’ en andere maatregelen met betrekking tot standaardisering van verpakkingen in Nederland, Den Haag, 28 mei 2013. (in English: Paper regarding the legality of Plain Packaging and other pack standardization measures in the Netherlands)
Een bijdrage van Wouter Pors en Manon Rieger-Jansen, Bird & Bird LLP.
Een analyse van de gevolgen van plain packaging laat duidelijk zien dat het invoeren van plain packaging-maatregelen en andere standaardiseringsmaatregelen uit het Voorstel Tabaksproductenrichtlijn aanzienlijke risico’s met zich meebrengt. In het bijzonder:

Plain packaging vormt een aanval op merken, die een averechts effect heeft op de volksgezondheid
Het wordt algemeen erkend dat merkproducten voor een hogere prijs verkocht kunnen worden dan generieke of merkloze producten. Echter, invoering van plain packaging-regels zou er feitelijk toe leiden dat tabaksproducten er uniform en gestandaardiseerd uitzien. Een gevolg hiervan is dat de tabaksindustrie het merkrecht (en modelrecht) niet langer kan gebruiken om te concurreren op basis van de reputatie van haar merken. Integendeel zal Plain packaging vermoedelijk leiden tot een lagere sigarettenprijs. Dit kan de consumptie van sigaretten vervolgens doen toenemen en de risico’s voor de volksgezondheid vergroten. Andere serieuze beperkingen van het gebruik van (de communicatiefunctie van) merken, zoals voorgesteld in het TPR voorstel, zullen vermoedelijk een gelijk effect hebben.

Plain packaging en de verdere standaardiseringsmaatregelen uit het TPR voorstel zullen de illegale handel vergroten
Gestandaardiseerde tabaksverpakkingen maken de productie van namaaktabaksproducten veel gemakkelijker en minder kostbaar. Het wordt simpeler om de verpakking na te maken, goedkoper om namaak te produceren en moeilijker om namaakproducten te herkennen. Plain packaging brengt daarom extra kosten mee voor grens- en productcontroles en vormt een prikkel voor illegale handelaren. Dit is in strijd met de initiatieven om namaak en illegale handel in sigaretten te beperken. Het probleem wordt nog verergerd waar het TPR voorstel bepaalde soorten sigaretten verbiedt, wat vermoedelijk zal leiden tot illegale handel van buiten de EU.

Plain packaging zal de mogelijkheden van tabaksfabrikanten om te innoveren en producten met verlaagd risico te ontwikkelen tenietdoen
Wanneer tabaksfabrikanten niet langer in staat zijn om extra voordeel te behalen uit hun kostbare tabaksmerken en zij geconfronteerd worden met felle prijsconcurrentie op de tabaksmarkt, zal er minder ruimte zijn om te investeren in producten met verlaagd risico. Het TPR voorstel maakt het zelfs onmogelijk om investeringen in innovatie, die worden beschermd door octrooien, terug te verdienen, aangezien toepassing van deze technologie wordt verboden door de maatregelen van de TPR. Dit geldt voor zowel technologie van verpakkingen als van sigaretten zelf.

Plain packaging en de 75%-regel zijn niet gebaseerd op feiten
Er is geen geloofwaardig bewijs dat plain packaging of de 75% regel of andere standaardiseringsmaatregelen de algehele tabaksconsumptie zouden verminderen of jongeren ervan zouden weerhouden te gaan roken. Het tegenovergestelde is waar. De verschillende studies die tot dusver zijn uitgevoerd tonen aan dat plain packaging een nutteloze maatregel is in het gevecht tegen verslaving en aan roken gerelateerde ziektes die daaruit voortvloeien.

Plain packaging en het TPR voorstel schenden nationaal, Europees en internationaal recht
Aangezien plain packaging het gebruik van merken duidelijk uitsluit en belemmert, komt plain packaging in conflict met beginselen van nationaal en Europees merkenrecht. Plain packaging en andere standaardiseringsmaatregelen zoals voorgesteld in het TPR voorstel vormen een ontneming van eigendom en schenden het fundamentele recht op eigendom en het recht van vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Plain packaging en het TPR voorstel zijn tevens strijdig met de verplichtingen die de Europese Unie en Nederland hebben op grond van internationale verdragen, in het bijzonder het TRIPs-verdrag, het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de Overeenkomst inzake Technische Handelsbelemmeringen (TBT), die nationale markerings- of etiketteringseisen regelt. Schending van deze internationale verdragen kan de geloofwaardigheid van de Europese Unie en Nederland op internationaal niveau aanzienlijk aantasten. Het roept vraagtekens op bij de intentie van de Europese Unie en Nederland om zorg te dragen voor de bescherming van intellectuele eigendom en het verlagen van barrières om handel te drijven in lijn met de internationale verplichtingen die Nederland en de Europese Unie hebben.

IEF 12749

Geen werkgeversauteursrecht bij kunstuitlener na samenwerking met kunstenaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA2668 (eiser tegen Stichting Jonge Honden)

Werkgeversauteursrecht. Kunstenaar. Teruggave uitleenkunst. In't kort: In geschil is of de bij Stichting Jonge Honden in het bezit zijnde werken van eiser, nu de samenwerking tussen partijen is beëindigd, terug moeten naar eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat er tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Auteurswet. Werken van eiser moeten dan ook naar eiser terug. Onduidelijk is nog om hoeveel werken het precies gaat. Stichting Jonge Honden wordt veroordeeld om alle werken van eiser die op een door de Stichting opgestelde Codelijst aan eiser af te geven. Stichting Jonge Honden hoeft niet de naam van eiser van haar website te verwijderen.

Uitgebreid: Partijen werkten tussen 1993/1994 en 2010 samen, eiser is beeldend kunstenaar en Stichting Jonge Honden bemiddelt in de verkoop en het uitlenen van kunst. Eiser is tussen 2000-2008 gedetacheerd bij SJH geweest via de gemeente Amsterdam in het kader van de zogenoemde Pantarregeling, waarbij SJH werd aangemerkt als inlener en de gemeente Amsterdam als werkgever. Eiser vordert een bedrag van €100.000 aan achterstallige betalingen, teruggave van ongeveer 375 werken en verwijdering van de website van gedaagden. De Pantarsamenwerking wordt niet als arbeidsovereenkomst gezien zodat art. 7 Aw van toepassing is. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser. SJH dient alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en de codelijst zelf) af te geven.

Volgens Stichting Jonge Honden is er in de periode 2000 tot 2008 sprake van een arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter merkt de samenwerking in het kader van de Pantarregeling niet aan als arbeidsovereenkomst, met name wijkt de loonbetaling af; deze verliep via de gemeente Amsterdam en waartegenover voor eiser een sociale voorziening stond. Er is geen sprake van een dienstbetrekking in de zin van art. 7 Aw. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser en deze werken moeten worden teruggegeven.

Over het aantal werken bestaat geen duidelijkheid, echter partner van eiser (tevens werkzaam bij SJH) heeft verklaard dat de 'codelijst YD Kunstuitleen' bestaat, waarop alle werken staan. SJH wordt veroordeeld om alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en een afschrift van de codelijst) af te geven.

De vermelding van de naam van eiser op de website als zodanig is niet onrechtmatig. Het enkele feit dat de samenwerking tussen partijen is beëindigd en de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord wil nog niet zeggen dat er op de website geen melding meer mag worden gemaakt. Ook niet over de beëindiging van de samenwerking, dit geeft uitsluitend een weergave van de feitelijk situatie waarbij niet grievend over eiser wordt gesproken. De eiser hierdoor schade lijdt, is niet aannemelijk gemaakt.

2.2. Met ingang van 14 augustus 2000 is [eiser] door middel van de zogenoemde banenpoolregeling via de gemeente Amsterdam gedetacheerd geweest bij de Stichting Jonge Honden. Deze samenwerkingsvorm is met ingang van 28 februari 2007 voortgezet door middel van de zogenoemde Pantarregeling. In de detacheringsovereenkomst met de gemeente Amsterdam was de gemeente Amsterdam aangemerkt als werkgever, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als gedetacheerde. In de inleenovereenkomst met Stichting Pantar Amsterdam is Stichting Pantar Amsterdam als werkgever aangemerkt, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als werknemer. Op 2 oktober 2008 heeft Stichting Pantar Amsterdam de samenwerking met Stichting Jonge Honden voor wat betreft [eiser] per die datum beëindigd.

3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden nalaten hun verplichtingen voortvloeiende uit de beëindiging van de samenwerking jegens [eiser] na te komen. Zo moeten zij nog een substantieel bedrag aan [eiser] betalen als zijn aandeel in de opbrengst van de verhuur en verkoop van zijn werken. Daarnaast weigeren gedaagden de werken van [eiser], alsmede de documentatie die betrekking heeft op de registratie en administratie van die werken, die gedaagden nog onder zich hebben, aan [eiser] terug te geven. Volgens [eiser] gaat het daarbij in ieder geval om ongeveer 375 werken. In dit verband heeft hij verwezen naar een door [A] opgemaakt verslag over de mislukte bemiddelingspoging die partijen hebben ondernomen. Bij [eiser] bestaat echter het vermoeden dat het om ongeveer 1000 werken gaat.

Gedaagden moeten in ieder geval voornoemde 375 werken en de bijbehorende administratie aan [eiser] afgeven. Door dat na te laten handelen gedaagden in strijd met het eigendomsrecht van [eiser], dan wel onrechtmatig jegens [eiser]. Bovendien hebben gedaagden tijdens de bemiddeling toegezegd om tot afgifte over te gaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij niet langer met zijn naam op de website van gedaagden vermeld wil staan omdat hij, gezien de handelwijze van gedaagden, niet langer met gedaagden in verband wil worden gebracht.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Jonge Honden nog werken van [eiser] onder zich heeft, maar wel of Stichting Jonge Honden gehouden is om deze werken aan [eiser] af te geven. Volgens Stichting Jonge Honden is dat voor wat betreft de werken die in de periode van 14 augustus 2000 tot 2 oktober 2008 zijn gemaakt niet het geval omdat in die periode sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser]. Daarin wordt zij niet gevolgd. De overeenkomsten die in het kader van de samenwerking tussen partijen met de gemeente Amsterdam en later Stichting Pantar Amsterdam zijn gesloten, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] worden aangemerkt. Met name ten aanzien van de loonbetaling wijkt de arbeidsverhouding tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] af van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomsten met de gemeente Amsterdam en Stichting Pantar Amsterdam is geen sprake van rechtstreekse loonbetalingen van Stichting Jonge Honden aan [eiser] maar betaalde Stichting Jonge Honden een inleenfee aan de gemeente Amsterdam en later aan Stichting Pantar Amsterdam, waartegenover voor [eiser] een te ontvangen sociale voorziening stond. In de overeenkomsten is Stichting Jonge Honden ook niet aangemerkt als werkgever van [eiser] maar als inlener. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst is dan ook niet aannemelijk. Nu het ging om een dienstbetrekking die er primair op was gericht om [eiser] te werk te stellen met behoud van een sociale voorziening onderscheidt deze dienstbetrekking zich tevens van een gewone inleenovereenkomst (zoals bij uitzendkrachten). Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 van de auteurswet.

Verder is niet gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat het eigendom van de werken, gedurende de samenwerking van partijen is overgegaan van [eiser] op Stichting Jonge Honden. Dat betekent dat vooralsnog kan worden aangenomen dat van alle werken die Stichting Jonge Honden van [eiser] onder zich heeft het eigendomsrecht bij [eiser] ligt en dat deze werken dus aan [eiser] moeten worden teruggegeven.

Gebleken is dat er tussen partijen geen duidelijkheid bestaat over het aantal werken van [eiser] dat Stichting Jonge Honden onder zich heeft en deze duidelijkheid heeft Stichting Jonge Honden desgevraagd ter zitting ook niet willen verschaffen. Wel heeft de partner van [gedaagde 1], die ook werkzaam is voor Stichting Jonge Honden, ter zitting verklaard dat er een zogenoemde ‘codelijst YD Kunstuitleen’ bestaat waarop ook alle bij hun in bezit zijnde werken van [eiser] vermeld staan.

Stichting Jonge Honden zal dan ook worden veroordeeld om de werken van [eiser] die op deze lijst staan en (een afschrift van) de codelijst zelf aan [eiser] af te geven. Daarvoor krijgt zij een termijn van zeven dagen.

Voor het overige is de vordering onder 1 van het petitum van de dagvaarding te onbepaald om toegewezen te kunnen worden.

IEF 12748

WIPO-selectie mei 2013

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. Ditmaal over:

A) Dissenting opinion in gedeeltelijke transfer van domeinnamen, behalve '-scandal' domeinnaam.
B) Doorlinken naar pay-per-click, wel gebruik te kwader trouw, maar geen registratie te kwader trouw.
C) Dierenwelzijnsorganisatie uit 1910 wint het niet van niet-commerciële uitingen/visie op dierenopvang.
D) Feit van typosquatting, is onvoldoende bewijs voor van kwader trouw.

Deze selectie is samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

D2013-0097
yellowstoneclub.net > Transfer, denied in part with dissenting opinion
Eiser is de zogenaamde Yellowstone Club, een exclusieve golf en skiclub in de VS. Verweerder heeft drie domeinnamen geregistreerd met daarin de merknaam van eiser te weten: yellowstoneclub.net, yellowstoneclubscandal.com en theyellowstoneclub.org. Op de websites onder de domeinnamen laat verweerder zich kritisch uit over eiser. Alleen de domeinnaam “yellowstoneclubscandal.com” hoeft niet overgedragen te worden. De andere twee domeinnamen bestaan enkel uit het merk van eiser. Verweerder presenteert zich hierdoor ten onrechte als eiser en probeert mensen door dat gebruik naar eigen website te lokken. Geen eigen recht of legitiem belang. Daarnaast is er bij deze domeinnamen sprake van gebruik én registratie te kwader trouw.

 

“By selecting a domain name that is essentially <trademark.tld>, a critic typically intends to lure to its website Internet users seeking information about the owner of the mark that it has appropriated, and thus to increase the audience for the criticism. Respondent here has acknowledged that this was the reason he selected the disputed domain names. As such, in the view of the Panel majority, it is deception that causes the harm to Internet users. Once at the website, an Internet user is exposed to the criticism that he neither sought nor expected. This damage cannot be corrected by a disclaimer or by prompt recognition from the site’s content that its author was not the mark owner; in the view of the Panel majority, neither of these matters comes to the assistance of the Respondent. As stated by the Panel in Justice for Children case, supra:

“Decisions under the Policy focus upon a respondent’s use of another’s mark in a domain name to attract Internet users to respondent’s site. This is true in typosquatting cases and in cases where a respondent selected his domain name in anticipation of subsequent sale to the mark owner. The content of Respondent’s sites in these two categories of cases – cases in which respondents almost uniformly lose – is irrelevant to the harm to the mark owner and to the unwary consumer. That harm results from the confusion caused by the initial attraction to the site by means of borrowing the complainant’s mark. And that is exactly the harm the Policy was adopted to address.”

Respondent has misrepresented itself as Complainant for Respondent’s own benefit to achieve more readers of its criticism. The Panel majority believes it has no right or legitimate interest in doing so.

Applying this same analysis to the third disputed domain name, <yellowstoneclubscandal.com>, dictates a different result. An Internet user who enters that domain name into her browser knows, or should know, that she is not headed to a website likely to be controlled by Complainant. There is no diversion and no misrepresentation. As to that disputed domain name, Respondent has demonstrated a right or legitimate interest.”

D2013-0394
italika.com > Complaint denied
B) Eiser verkoopt motoren onder de naam “Italika” en heeft sinds 2004 meerdere merkrechten op de naam “Italika”. Domeinnaam door verweerder geregistreerd in 2001. Domeinnaam linkt door naar een pay-per-click website waarop links staan naar websites waarop producten van concurrenten van eiser kunnen worden gekocht. Wel sprake van gebruik te kwader trouw, echter registratie te kwader trouw is niet aangetoond. Domeinnaam is eerder geregistreerd dan het merk van eiser. Eiser heeft daarnaast ook niet aangetoond dat zij de naam voor de merkregistratie al gebruikte. Eis wordt afgewezen.

 

“However, for a complainant to succeed under the paragraph 4(a)(iii) of the Policy, it is incumbent to show that the relevant domain name was both registered in bad faith and used in bad faith. Often it is possible to infer bad faith registration from bad faith use. Nevertheless, each of these aspects of the Policy is distinct and both must be shown.

Paragraph 3.1 of the WIPO Overview 2.0 states that generally speaking, although the Complainant’s trade mark can form a basis for a UDRP action under the first element irrespective of its date, when a domain name is registered by the respondent before the complainant's relied-upon trade mark right is shown to have been first established (whether on a registered or unregistered basis), the registration of the domain name would not have been in bad faith because the registrant could not have contemplated the complainant's then non-existent right.

The Disputed Domain Name was registered on December 13, 2001, which is three years before the Complainant first registered its ITALIKA trade mark in 2004, and almost four years since the Complainant first registered the <italika.com.mx> domain name in 2005. The Complainant has not submitted any evidence to show that it has been using the ITALIKA mark prior to its trade mark registration in 2004 when it started using the ITALIKA mark on a new line of motorcycles. Accordingly, the Panel is of the view that the Respondent did not register the Disputed Domain Name in bad faith since it could not have been aware of the Complainant’s then non-existent mark (See Witmer Public Safety Group, Inc. v Kwang Pyo Kim, WIPO Case No. D2011-0075).”

D2013-0408
lostdogshome.com > Complaint denied
C) Eiser is een dierenwelzijnsorganisatie uit Australië en is sinds 1910 onder de naam “lost dogs home” actief. Verweerder heeft de domeinnaam in 2008 geregistreerd en onderhoudt op de domeinnaam een website waarop hij zijn visie geeft over de dierenopvang en hoe dat volgens hem geregeld dient te zijn. Nu niet blijkt dat verweerder enig commercieel belang bij de domeinnaam heeft, is er geen sprake van registratie dan wel gebruik te kwader trouw.

“In the view of the Panel, the approach to the bad faith element that ought to be adopted in this case is that of the Panel in Sutherland Institute v. Continuative LLC, WIPO Case No. D2009-0693. In that case, the panel said: “Here Respondent is in this Panel's view using the disputed domain name for purposes of constitutionally protected political speech. In this context, the Panel is reluctant to use a basis for a finding of bad faith other than those expressly enumerated in the Policy. Those expressly enumerated criteria of bad faith reflect the Policy's principal concern with conduct that takes unfair advantage of trademark owners for purposes of commercial advantage.”. Notwithstanding the Respondent’s allusion on the website operated under the disputed domain name to his former association with an alternative animal welfare shelter, it is clear in this case that the Respondent is not in any sense a competitor of the Complainant. Rather, he is an animal rights advocate advancing a particular view of how not-for-profit animal shelters ought to be operated, whose right to free speech ought to be given considerable weight by the Panel. Moreover, “tarnishment” of a trademark must be distinguished from the use of the trade mark for the identification of a trade mark owner in the process of legitimate criticism of the trade mark owner. Absent any evidence of an intent to gain commercial advantage, the Panel does not believe that mere knowledge of the likely diversion of internet users from the Complainant’s website is sufficient, of itself, to constitute bad faith. The Panel cannot find evidence of any such intent in this case.”

D2013-0215
ricketnetwork.com; ticketneteork.com; ticketnetwirk.com; ticketnetworj.com; tivketnetwork.com > Complaint denied
Eiser is houder van het merk “ticketnetwork” dat is geregistreerd op 31 mei 2005. Verweerder is houder van een vijftal domeinnamen die lijken op het merk van eiser. Steeds is slechts één letter anders. Aannemelijk dat er sprake is van typosquatting. Het enkele feit van typosquatting, is geen bewijs van kwader trouw. Uiteindelijk heeft de eiser de eis onvoldoende onderbouwd. Eis wordt afgewezen.

“The Complainant also cites to the decision in National Association of Professional Baseball Leagues, Inc., d/b/a Minor League Baseball v. John Zuccarini, WIPO Case No. D2002-1011 (“Zuccarini”) asserting that the “Respondent’s typo-squatting behavior is, in and of itself, evidence of bad faith.” However, in Zuccarini, while the respondent’s typosquatting was a factor in the learned panel’s finding of bad faith registration and use of the domain name, the Complainant also argued extensively with regard to the required elements to be proven under the Policy and provided extensive supporting evidence of bad faith, including printouts of the website accessible at the domain name. Here, while the Respondent’s behavior may be characterized as typosquatting and such behavior may support a finding that the Domain Names are confusingly similar to the Complainant’s mark, some evidence of abuse at least must be provided for purposes of the third element. In the present case, not even print-outs of the web pages at the Domain Names have been supplied even after the Complainant had an opportunity to provide such evidence in the amended Complaint submitted pursuant to the Center’s deficiency notification. Further, the Panel’s own review shows that the Domain Names do not currently resolve to any website. Such omissions and lack of explanation by the Complainant give the Panel reservation about giving the Complainant any further bites at the “evidentiary apple” via a panel order requesting such materials, which the Panel does not find to be appropriate here. Ultimately, the burden is on the Complainant to prove its case and it is this Panel’s view, that confusing similarity combined with limited assertions alone, is not sufficient to support a finding that the Respondent registered and is using or had used the Domain Names in bad faith.”
IEF 12747

Geen volledige zekerheid dat het vonnis vernietigd zal worden

Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2383 (curatoren JOHNNY & JACQUI HOES tegen Hoes BV en Telstar BV)
Kort geding. Verhouding tot de bodemprocedure. Naburige rechten. [X] is rechtsopvolgster onder algemene titel van Y, die in 1994 de Oude Catalogus had verkregen, een omvangrijk bestand geluidsopnamen van diverse artiesten, bestemd voor exploitatie. Geïntimeerden hebben in 2003 Y gedagvaard en gevorderd om de Oude Catalogus over te dragen en de ten onrechte ontvangen royalties aan Z te betalen. Daarover is in 2007 IEF 4254 zo ook besloten, daarna is arrest gewezen.

Echter het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren de stelling baseren dat al vast staat dat het eerdere vonnis uit 2007 vernietigd zal worden, is van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat Z B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan X BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van A B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt. Het Hof bekrachtigt het vonnis van 20 november 2012.

4.2.1. De curatoren hebben [geintimeerden] cs bij exploot van 25 oktober 2012 in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort weergegeven:
I. de Oude Catalogus terug te leveren aan de curatoren op straffe van een dwangsom,
II. de exploitatie van de Oude Catalogus, voor zover dat tot schade aan de waarde daarvan leidt, te staken op straffe van een dwangsom, en een verbod aan [geintimeerden] cs de Oude Catalogus of enig intellectueel eigendomsrecht daarop te vervreemden, bezwaren of in licentie te geven, op straffe van een dwangsom,
III. [geintimeerden] cs te veroordelen tot afgifte van een gedetailleerd overzicht van hetgeen in het kader van de exploitatie van de Oude Catalogus sinds 20 april 2007 is geschied, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geintimeerden] cs in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.

4.2.3. Bij vonnis van 20 november 2012 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het spoedeisend belang van de curatoren weliswaar niet ontbreekt, maar dat dat wel voor enige relativering in aanmerking komt. Het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren hun stelling baseren dat al vast staat dat het vonnis van 7 maart 2007 vernietigd zal worden, is immers al van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat [Z.] B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan [X.] BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van [A.] B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Het is voorts niet denkbeeldig dat [Z.] B.V. zich kan beroepen op een retentierecht.
Op deze gronden heeft de voorzieningenrechter de vordering in kort geding afgewezen en de curatoren in de proceskosten veroordeeld.

4.3.5. De curatoren stellen in de toelichting op grief II dat de overweging in het tussenarrest van 13 september 2011 waarop zij zich beroepen, een bindende eindbeslissing bevat en dat de mogelijkheid dat het hof daarop terugkomt, als uitgesloten kan worden beschouwd nu de procedure in de hoofdzaak alleen nog gaat over het bedrag waarop [A.] B.V. aanspraak kan maken wegens in verband met de Oude Catalogus gemaakte kosten.
De curatoren zien er daarbij echter aan voorbij dat het om samenhangende vorderingen gaat, dat het hof ervoor had kunnen kiezen om een deelarrest te wijzen maar dat niet heeft gedaan, en dat een tussentijdse veroordeling tot afgifte zou ingrijpen in de situatie waarover het hof nog heeft te oordelen, terwijl daarvoor geen noodzaak bestaat. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt.

4.3.7.1. Grief V is, zo stellen de curatoren, niet alleen een verzamelgrief, maar bevat ook een bezwaar tegen de afwijzing van de overige vorderingen van de curatoren (vermeld in r.o. 4.2.1 sub II en III van dit arrest). Gelet op het tussenarrest in de hoofdzaak van 13 september 2011 is de exploitatie van de Oude Catalogus door de [groep]-groep onrechtmatig jegens de curatoren, waardoor hun schade steeds verder oploopt. Daarnaast hebben zij een rechtmatig en dringend belang bij verantwoording door [geintimeerden] cs van de exploitatie van de Oude Catalogus vanaf 20 april 2007, zo stellen de curatoren.

4.3.7.2. Het hof is van oordeel dat de curatoren onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die hun belang, laat staan hun spoedeisend belang, bij het staken van de exploitatie en het afleggen van verantwoording door [geintimeerden] cs op dit moment, kunnen onderbouwen. Nu [A.] B.V. de Oude Catalogus op dit moment niet onrechtmatig onder zich heeft is ook de exploitatie daarvan door [A.] B.V. op dit moment op die grond niet zonder meer onrechtmatig.
IEF 12746

Hulpverzoeken bevatten onduidelijke en niet toelaatbare disclaimer

Rechtbank Den Haag 5 juni 2013, zaaknr. C09/408756 / HA ZA 11-2804 (Enpros tegen X en Smart Seal)
Octrooirecht. Hulpverzoeken. [X] is houder van Europees octrooi EP 1 404 587 B9 voor een ‘valve device for a drinking container and method for using it’. Enpros is houdster van Europees octrooi EP 1 286 900 B1 voor een ‘carbonated beverage container with suction spout’ (verder: EP 900). Enpros vordert in conventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 587. In reconventie vordert Smart Seal een verklaring voor recht dat EP 587 beperkt door vijf hulpverzoeken geldig is.

Ongeacht of de door Smart Seal gewenste disclaimer dient te worden getoetst aan G 1/03 of G 2/10 is deze alleen toelaatbaar indien de aldus aangepaste conclusies ook voldoen aan de door het EOV gestelde eisen van octrooieerbaarheid, waaronder de door artikel 84 EOV gestelde eis van duidelijkheid. Enpros stelt onder meer dat de geïntroduceerde disclaimer niet voldoet aan de door G 2/10 gestelde eis dat de disclaimer voldoende duidelijk is. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Het Nederlandse deel van EP 587 wordt vernietigd.

4.8. Smart Seal meent dat de ingevoegde disclaimer toelaatbaar is omdat deze zou voldoen aan de voorwaarden die daar voor worden gesteld in G 1/037. Het gaat hier volgens Smart Seal bovendien om een zogenaamde ‘disclosed disclaimer’ waarvoor (slechts) de eisen gelden van G 2/10. Aan de eisen van beide uitspraken is echter volgens Smart Seal voldaan. Smart Seal stelt dat voor de vakman duidelijk zal zijn wat onder uitstulpen moet worden verstaan en dat het erom gaat dat de uitstulping inwaarts in de drankhouder is.8

4.9. Ongeacht of de door Smart Seal gewenste disclaimer dient te worden getoetst aan G 1/03 of G 2/10 is deze alleen toelaatbaar indien de aldus aangepaste conclusies ook overigens voldoen aan de door het EOV gestelde eisen van octrooieerbaarheid, waaronder de door artikel 84 EOV gestelde eis van duidelijkheid.9

4.14. Omdat niet duidelijk is wat de grenzen van de afscheiding zijn, is alleen al daardoor evenmin duidelijk of enig deel van de afscheiding uitstulpt in de drankhouder. Bovendien is evenmin duidelijk wat de begrenzing is van een deel van de afscheiding in welke zich de opening bevindt. Met deze onduidelijkheden is het voor de vakman bijvoorbeeld niet mogelijk vast te stellen of de afscheiding van onderstaande figuur 10 van het octrooi op het uitvergrote punt uitstulpt in de drankhouder. De onzekerheid wordt voor de vakman nog groter omdat Smart Seal slechts de conclusies van het octrooi aanpast, waardoor het octrooi nu uitvoeringsvoorbeelden omvat zoals bijvoorbeeld weergegeven in figuur 19a, waarin nu juist een uitstulpende afscheiding lijkt te zijn weergegeven.

4.15. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Van de onafhankelijke conclusies 1 en 31 zoals verleend is hiervoor al vastgesteld dat deze nietig zijn omdat de geclaimde materie in het licht van WO 133 niet nieuw is. Daarmee moet nu de gestelde nietigheid van de volgconclusies als verleend worden onderzocht.

4.15. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Van de onafhankelijke conclusies 1 en 31 zoals verleend is hiervoor al vastgesteld dat deze nietig zijn omdat de geclaimde materie in het licht van WO 133 niet nieuw is. Daarmee moet nu de gestelde nietigheid van de volgconclusies als verleend worden onderzocht. 4.26. De volgconclusies 4, 5, 7 - 17, 19, 24, 28, 29 en 30 zijn alle, direct of indirect, afhankelijk van conclusies 1 en/of 2. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat deze volgconclusies zich beperken tot een membraan dat drukafdichtend aanligt tegen de afscheiding, bevatten zij alle toegevoegde materie in strijd met artikel 123 lid 2 EOV.
IEF 12745

Arrest in de escitalopramzaak

HR 7 juni 2013, LJN BZ4115 (Lundbeck tegen Tiefenbacher en Centrafarm B.V.)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Geert Theuws, Hoyng Monegier LLP.
In't kort
: Octrooirecht. Zie eerdere conclusie A-G IEF 12417. Lundbeck is houdster van EP347066 B1 en ABC 300155 op de stof escitalopram. Lundbeck heeft een cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel valt uiteen in een 'Algemeen Middel' en drie (I-III) middelonderdelen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof [IEF 10820] en wijst de zaak terug naar hetzelfde Hof.

4.2. Het middel keert zich tegen de hiervoor onder (c)-(e) vermelde oordelen . Het betoogt in de eerste plaats dat het hof heeft miskend dat het op inventieve wijze oplossen van het probleem dat een gemiddelde vakman (en derhalve de stand van de techniek) over een stof met te verwachten gunstige eigenschappen niet kan beschikken, betekent dat de bedoelde stof die op die wijze wordt verschaft en waarmee de stand van de techniek derhalve wordt verrijkt, (nieuw en) inventief is.

4.3. Dit betoog is gegrond (...)

4.1 (...) (c) Op de prioriteitsdatum lag het voor de vakman voor de hand om na te gaan of een racemaat is te scheiden in zijn enantiomeren omdat er vele aanwijzingen bestonden dat een zuiver enantiomeer een betere werking kan hebben dan het racemaat. Bij citalopram bestond een redelijke verwachting dat van die betere werking sprake zou zijn, zoals naderhand ook het geval is gebleken bij escitalopram. Het in het Amerikaanse octrooischrift US-A 4.136.193 geopenbaarde racemaat citalopram, bestaat, zo weet de vakman, uit twee enantiomeren. De vakman die op zoek is naar een enantiomeer dat beter werkt dan het racemaat, komt dus direct uit bij ofwel het (+)-enantiomeer ofwel het (-)-enantiomeer van Citalopram, waarbij een verbeterde werking van het (+)-enantiomeer met een factor van ongeveer 2 ten opzichte van het racemaat niet verrassend is (zodat van een verrassend technisch effect geen sprake is). Het door [eiseres] aan de stand der techniek toegevoegde escitalopram mist daarom inventiviteit (rov. 8.1-8.9).
(d) De werkwijze om escitalopram te verkrijgen volgens conclusie 6 van EP 066 is nieuw en inventief (rov. 9-12). Daarmee heeft [eiseres] tevens de uitsluitende rechten verkregen voor het rechtstreeks daarmee verkregen escitalopram. Het standpunt van [eiseres] dat zij daarmee ook de uitsluitende rechten heeft verkregen op escitalopram als zodanig, is onjuist. Absolute stofbescherming wordt verleend aan hem die voor het eerst de stand van de techniek heeft verrijkt met een nieuw én inventief product. Indien, zoals hier, de inventiviteit slechts is gelegen in de werkwijze waarmee het (nieuwe, maar niet inventieve) product voor het eerst wordt verkregen, is de stand van de techniek verrijkt met deze werkwijze en met het product verkregen volgens die werkwijze, voor welke werkwijze en product dan bescherming wordt verleend. Zolang derden niet in staat zijn het product te verkrijgen via een wezenlijk andere bereidingswijze, zoals volgens [eiseres] hier het geval is, is er in feite sprake van een stofbescherming. Naarmate er echter wezenlijk andere werkwijzen voor de bereiding van het product aan de stand van de techniek worden toegevoegd, vallen de daarmee verkregen producten, indien toegepast door een derde, niet onder de werkwijze-conclusie van het octrooi (rov. 14.1-14.3 en 14.5-15).
(e) Uit uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europese Octrooibureau valt mogelijk iets anders af te leiden met betrekking tot de stofbescherming, namelijk dat indien geen bekende manier bestaat om een op zichzelf bekende en dus niet inventieve stof te maken, degene die daarvoor een methode ontwikkelt die nieuw en inventief is, ook een octrooi op de stof kan claimen. In dat geval rust echter de bewijslast dat op de prioriteitsdatum geen bekende werkwijzen bestonden waarmee het enantiomeer kon worden verkregen, op de houder van het op het enantiomeer gerichte octrooi. [Eiseres] heeft dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod gedaan (rov. 14.3 en 14.4).

4.3 Dit betoog is gegrond. Een stof waarvan de samenstelling en mogelijke eigenschappen op zichzelf bekend zijn en die om die reden op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek als bedoeld in art. 56 Europees Octrooiverdrag (EOV) en art. 6 ROW 1995, kan desondanks niet voor de hand liggend zijn in de zin van die bepalingen en daarom octrooieerbaar, als uit de stand van de techniek op de prioriteitsdatum geen werkwijze bekend is om die stof te verkrijgen en met de geclaimde werkwijze derhalve voor het eerst die stof kan worden verkregen op een inventieve wijze. In zodanig geval geldt immers dat ook de stof, hoewel op zichzelf bekend wat betreft samenstelling en mogelijke eigenschappen, niet op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. In dat geval kan daarom ook een stofoctrooi worden verkregen.
Dit is de vaste lijn van de Kamers van beroep van het Europees Octrooibureau (zie de beslissingen die worden aangehaald onder 2.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Ook door de hoogste rechters van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is - met betrekking tot het onderhavige octrooi - in deze zin geoordeeld (BGH 10 september 2009, Xa ZR 130/07 en - hoewel de inventiviteit in die uitspraak als zodanig niet meer ter discussie stond - House of Lords, UK, 25 februari 2009, [2009] UKHL 12).

4.4 Het hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel van het hof is dus onjuist, terwijl het hof niet tot de hiervoor in 4.1 aan het slot van (c) vermelde slotsom heeft kunnen komen dat escitalopram inventiviteit mist, nu het bij het bereiken van die slotsom niet heeft betrokken dat escitalopram ook inventief kan zijn op de hiervoor in 4.3 vermelde grond.

4.5.1 Ook het hiervoor in 4.1 onder (e) vermelde oordeel van het hof kan geen stand houden. [Eiseres] heeft in dit geding gemotiveerd aangevoerd dat escitalopram inventief is op de hiervoor in 4.3 vermelde grond. Blijkens zijn hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel heeft het hof de juistheid van deze stelling tot uitgangspunt genomen. Het heeft voorts in rov. 10.1-12 de stelling van [verweerster 1] en Centrafarm verworpen die inhoudt dat conclusie 6 van EP 066 inventiviteit mist omdat, kort gezegd, de methoden voor scheiding van (de) enantiomeren (van citalopram) voor de hand liggend zijn. Daarbij heeft het hof weliswaar in rov. 12 de waarde in het midden gelaten van het door [verweerster 1] en Centrafarm in het geding gebrachte rapport van Matrix Laboratories van 27 november 2008 - volgens welk rapport de enantiomeren van citalopram kunnen worden bereid langs een andere weg dan beschreven bij conclusie 6, namelijk met gebruik van desmethylcitalopram als precursor - maar het heeft niet vastgesteld dat de verwijzing naar dat rapport, waarvan de inhoud door [eiseres] gemotiveerd is bestreden als onjuist en niet naar behoren onderbouwd, een voldoende betwisting oplevert van de stelling van [eiseres]. Het heeft de stelling van [eiseres] reeds daarom niet kunnen afdoen op de grond dat [eiseres] dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. In onderdeel II onder 4 liggen hierop gerichte klachten besloten, die slagen.

4.5.2 Overigens klaagt onderdeel II onder 4 eveneens terecht dat het hof bij zijn oordeel is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de bewijslast in dit verband. Nu [verweerster 1] en Centrafarm vernietiging van het octrooi vorderen wegens het ontbreken van inventiviteit, rust de bewijslast van de stelling dat die inventiviteit ontbreekt, in beginsel op hen (art. 150 Rv). Dit wordt niet anders doordat het hier het bewijs betreft van een eis als bedoeld hiervoor in 4.3, te weten dat geen (andere) werkwijze bekend is om de geclaimde stof te bereiden.
Uit de door het hof genoemde uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europees Octrooibureau volgt geen andere bewijslastverdeling. In de eerste plaats heeft die uitspraak betrekking op de verlening van een octrooi en niet op de vernietiging van een reeds verleend octrooi. In de tweede plaats is die uitspraak gebaseerd op de bijzonderheden van (de stand van de techniek met betrekking tot) het daarin aan de orde zijnde geval van het zuiver maken van een chemische stof. In deze zaak gaat het om iets anders, namelijk -naar het hof heeft vastgesteld in rov. 7 en 18.5 - om het verkrijgen van een nieuwe stof.

Lees de uitspraak nr. 12/00888, LJN BZ4115 (pdf).

Op andere blogs:
Cassatieblog (Stofoctrooi op reeds bekende, maar met nieuwe en inventieve werkwijze verkregen stof)

 

IEF 12744

Directeur Rijksmuseum slaat plank mis inzake auteursrecht en volgrecht

Een bijdrage van Pictoright.

Volgens directeur Wim Pijbes van het Rijksmuseum zou het auteursrecht en het volgrecht voor kunstenaars sterk beperkt moeten worden. Het Rijksmuseum zou er “last” van hebben, aldus Pijbes in diverse media gisteren [red. Nieuws.nl/Novum].

De realiteit is dat het Rijksmuseum al geruime tijd auteursrechten van bij Pictoright aangesloten makers niet respecteert. Het museum weigert tot op heden het met de museumvereniging overeengekomen standaardcontract te ondertekenen. Ondanks meerdere pogingen van Pictoright om hier een oplossing voor te vinden, is dat nog steeds niet gelukt. Gezien de opstelling van Pijbes zou het zo maar op een rechtszaak kunnen uitlopen. Heel spijtig, kostbaar en onnodig.

Als men zich realiseert met welke budgetten het Rijksmuseum werkt, dan komt het standpunt van Pijbes wel in een heel merkwaardig daglicht te staan. De verbouwing van het Rijksmuseum kostte bijvoorbeeld bijna 400 miljoen euro. De standaardregeling met Pictoright voor een groot deel van het auteursrechtelijk relevante gebruik kost het museum ongeveer 5.000 euro. Hier hebben we dus te maken met een miljonair die moord en brand schreeuwt omdat hij tien euro moet betalen.

Overigens lijkt Pijbes ook slecht geïnformeerd. Het volgrecht is bijvoorbeeld geen regeling uit de tijd van de stoomtrein. Het is in 2006 in Nederland geïntroduceerd. Verder verwijst hij naar Engeland, waar het allemaal veel beter geregeld zou zijn. Het volgrecht is echter in Europa geharmoniseerd, wat betekent dat in alle Europese landen grotendeels dezelfde regeling geldt. Bij transacties tussen musea onderling en met particulieren, hoeven musea geen volgrecht af te dragen.

Misschien zou Pijbes zich iets meer moeten realiseren wie al die mooie spullen uit zijn museum hebben gemaakt. Juist nu de hele kunstensector zo onder druk staat, is zijn betoog wel erg wrang.

IEF 12743

Minister: Voor radiomodel voor het internet is geen steun in EU

Verslag naar aanleiding van schriftelijk overleg Raad voor concurrentievermogen, Kamerstukken II 2012/13, 21 501-30, nr. 310.
radio vintageAuteursrecht. De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op het zogenoemde radiomodel waarin de naburige rechten voor streaming op internet via collectieve licenties zouden lopen in plaats van via de individuele platenmaatschappijen. Ook vragen zij om een reactie op hun redenering dat het probleem bij de licentiëring niet zozeer zit in 27 collectieve beheersorganisaties, maar in de duizenden platenmaatschappijen die afzonderlijk toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de content waarvan zij de rechten bezitten.

(...) Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen.

Aangelegenheden betreffende auteursrecht liggen in de eerste plaats op het beleidsterrein van de minister van Veiligheid en Justitie. Het radiomodel is eerder aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg auteursrechten op 22 november 2012. Daar heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangegeven dat een radiomodel een keuze zou betekenen voor een collectieve oplossing in plaats van een individuele oplossing die uitgaat van licenties. Het belangrijkste nadeel van een dergelijke verplichte collectieve oplossing is dat het de rechthebbenden de mogelijkheid ontneemt om zelf te beslissen over het afgeven van een licentie. In die zin lijkt een radiomodel meer op een afnamemodel dan op een verdienmodel en lijkt het de opkomst van nieuwe verdienmodellen in de markt juist te ontmoedigen. Dit bezwaar speelt zowel bij muziekwerken als bij audiovisuele werken.

Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen. Volgens de Commissie is er geen probleem bij de online licentiëring door platenmaatschappijen. Online muziekdiensten worden inmiddels veelvuldig gelicentieerd. Van versnippering van rechten over duizenden platenmaatschappijen is geen sprake. Doorgaans kan een muziekdienst volstaan met een licentie van een beperkt aantal grote platenmaatschappijen (majors).