IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12620

Visuele gelijkenis tussen BB en Bierbar in art-deco stijl

BBIE oppositie 15 april 2013, no. 2005851 (R&A Bailey & Co tegen Van der Meulen) (pdf)
Beslissing mede ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en Rijksuniversiteit Groningen.

Merkenrecht. Oppositieprocedure van Benelux gecombineerde woord-/beeldmerk BIERBAR gebaseerd op eerdere inschrijving van Gemeenschapswoord/beeldmerken 7594484 en 7029788. De oppositie wordt toegewezen en het depot wordt niet ingeschreven, er bestaat verwarringsgevaar.

Merk en teken hebben het beeld bestaande uit de letters “BB” gemeen. De gelijkenis bestaat verder ook uit het feit dat deze letter met de rug naar elkaar staan en verbonden zijn door het middelste streep van de letter "B" en de letters hebben een gelijkaardige ronde, sierlijke vorm. Op visueel vlak stemmen de tekens overeen. Bieren zijn soortgelijk aan alcoholhoudende dranken, want ze kunnen bij en in dezelfde gelegenheden worden genuttigd. Oppositie wordt toegewezen.

Visuele vergelijking
32. Merk en teken hebben het beeld bestaande uit de letters “BB” gemeen. De gelijkenis tussen deze beeldelementen bestaat niet enkel uit het feit dat het twee letters “B” betreft, maar ook uit het feit dat de opbouw en weergave in beide gevallen overeenstemmend is: in beide gevallen staan de letters “B” met de rug naar elkaar toe en worden deze letters verbonden door het middelste streepje van de letter “B”. Bovendien hebben de letters een gelijkaardige ronde, sierlijke vorm.

33. Het Bureau is dan ook van oordeel dat er sprake is van tekens die op visueel vlak overeenstemmen.

Auditieve vergelijking
35. Het Bureau is van oordeel dat het in aanmerking komend publiek de letters BB zowel in het ingeroepen recht als in het bestreden teken zal herkennen. Het ingeroepen recht zal dan ook worden uitgesproken als “BÉBÉ” of als “dubbel “B”. Het bestreden teken zal uitgesproken worden ofwel door enkel te refereren aan “bierbar”, ofwel als “BÉBÉ” of als “dubbel “B”, al dan niet in combinatie met het onderschrift “bierbar”.

36. Merk en teken zijn auditief ofwel niet overeenstemmend, ofwel identiek, ofwel sterk overeenstemmend.

Begripsmatige vergelijking
37. De letters “BB” hebben geen vaststaande betekenis voor het in aanmerking komend publiek, in tegenstelling tot het woord “bierbar” in het bestreden teken. Merk en teken zijn begripsmatig niet overeenstemmend.

41. Bieren zijn soortgelijk aan alcoholhoudende dranken. Ze kunnen immers bij en in dezelfde gelegenheden genuttigd worden. Ze zijn bovendien concurrerend: iemand kan de keuze maken tussen een biertje of een ander alcoholisch drankje. Bovendien worden bieren, die een subcategorie van de alcoholische dranken zijn, verkocht op dezelfde plaatsen waar zij zich in dezelfde rayons of in aanpalende rayons bevinden als de alcoholische dranken (zie: GEU, ROSALIA DE CASTRO, T-421/10, 5 oktober 2011).

42. De niet-alcoholische dranken minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; vruchtendranken en vruchtensappen worden veelal gecommercialiseerd en geconsumeerd samen met alcoholische dranken en zijn het voorwerp van een algemene distributie, gaande van de voedingsschappen van de grootwarenhuizen tot bars en cafés (zie GEU, arrest Hai, T-33/3, 9 maart 2005). Daarnaast is het mogelijk dat een mix van verschillende drankjes wordt aangeboden, zoals een siroop of ander preparaat voor de bereiding van dranken in combinatie met een alcoholhoudend drankje.

49. Op visueel vlak stemmen de tekens overeen. Op auditief vlak zijn zij ofwel niet overeenstemmend, ofwel identiek, ofwel sterk overeenstemmend. Begripsmatig stemmen de tekens niet overeen. In dit kader merkt het Bureau echter op, dat het gevaar voor verwarring bij een deel van het publiek al voldoende is om een oppositie toe te wijzen (GEU, Hai/Shark, T-33/03, 9 maart 2005). De waren zijn soortgelijk. Het Bureau is dan ook van oordeel dat het in aanmerking komend publiek kan menen dat deze waren afkomstig zijn van dezelfde of van economisch verbonden ondernemingen.

52. Het Bureau is van oordeel dat het in aanmerking komend publiek kan menen dat de betrokken waren afkomstig zijn van dezelfde of van economisch verbonden ondernemingen, en er aldus sprake is van gevaar voor verwarring.

53. Aangezien de oppositie reeds slaagt op basis van één van de ingeroepen rechten, dient aan de beoordeling van het andere ingeroepen recht niet meer toegekomen te worden.

IEF 12619

Effect ONEL/OMEL op de praktijk van het OHIM

Het Office for the Harmonization in the Internal Market (OHIM) heeft in het kader van de HvJ EU-uitspraak Onel/Omel [IEF 12154] haar Manual on Proof of Use aangepast zodat het overeenkomt met hetgeen is bepaald in dit arrest (hier):

  • The revised version of the Manual now spells out the principle that the territorial borders of the Member States should be disregarded in the assessment of whether a CTM has been put to ‘genuine use in the Community’.
  • Moreover, the previous reference to the Joint Statements by the Council and the Commission has been deleted. According to these Statements, ‘use which is genuine within the meaning of Article 15 in one country constitutes genuine use in the Community’. Such an automatic assumption can no longer stand.
  • Finally, the exact territorial extent of the use that is needed in a particular case to meet the genuine use test has to be determined on a case-by-case basis, taking into account all the relevant facts and circumstances.

The revised version of the Manual will enter into force immediately after publication.

Huidige versie

IEF 12618

Elke winkel kan zich dus Wereldwinkel noemen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 2 mei 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:5911, zaaknr. C/15/201731 / KG ZA 13-144 (Landelijke vereniging van Wereldwinkels tegen stichting Wereldwinkels Nederland)
Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip Advocaten & Notarissen.

Collectieve actie (3:305a BW). Geen inbreuk handelsnaamrecht. Misleidende mededeling in combinatie met landkaart over inwisselbaarheid cadeaubon.

De Vereniging is opgericht in 1972 en voert de handelsnamen wereldwinkel en wereldwinkels, in haar Formulehandboek staat "de naam Wereldwinkel is generiek (...en...) kan niet worden gedeponeerd en juridisch beschermd. Elke winkel kan zich dus Wereldwinkel noemen. Het onderscheid zit dan in de huisstijl waarvan het logo dus wel is gedeponeerd.". De Stichting is opgericht in 2012 en gebruikt dezelfde handelsnamen, zij heeft via haar website en via brieven (aan ook leden van de vereniging) opgeroepen tot aansluiting bij haar stichting.

De voorzieningenrechter concludeert dat de aanduiding 'wereldwinkel' een algemeen gebruikte en generieke term is voor winkels die handelen in fair trade producten en als zodanig inmiddels tot het publieke domein is gaan behoren. Dat brengt mee dat het anderen vrij moet staan deze aanduidingen in hun handelsnaam te gebruiken, zodat de vereniging geen exclusief recht kan claimen op het gebruik daarvan. Het is, mede vanwege het gebruik van een andere huisstijl en logo, niet aannemelijk gemaakt dat de brief tot verwarring heeft geleid.

De Stichting wordt bevolen om de misleidende mededelingen in combinatie met de landkaart en een lijst van alle wereldwinkels in Nederland en per provincie van haar website te verwijderen. Het gaat hierbij om de mededeling over de inwisselbaarheid van cadeaubonnen bij deze wereldwinkels.

4.6. In het formulehandboek dat de Vereniging aan haar leden zendt, is over het gebruik van de naam ‘wereldwinkel’ door niet-leden vermeld dat elke winkel zich wereldwinkel kan noemen, omdat de naam ‘wereldwinkel’ generiek van karakter is. Dat deze passage een misvertand is, zoals de Vereniging ter zitting heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Veeleer is aannemelijk dat ook ten tijde van de opstelling van dit handboek al sprake was van gebruik van de aanduiding wereldwinkel als generieke aanduiding, en dat de Vereniging het met haar ideële doelstellingen vond stroken om daarbij aan te sluiten. Van belang is ook dat de Vereniging nooit is opgetreden tegen het gebruik van de aanduiding ‘wereldwinkel’ door de zoëven genoemde ongebonden wereldwinkels.
De Vereniging heeft in dat verband ook benadrukt dat dit kort geding zich uitsluitend richt tot de Stichting en niet mede tot de bij haar aangesloten winkeliers.
Bijkomend argument is tenslotte nog dat het woord ‘wereldwinkel’ in de Van Dale is opgenomen met als omschrijving “verkooppunt van producten uit ontwikkelingslanden” en dat in de ons omringende landen voor die verkooppunten vergelijkbare termen als ‘weltladen’, ‘worldshop’ en ‘magasins du monde’ worden gebruikt.
4.7.
Concluderend acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de aanduiding ‘wereldwinkel’ een algemeen gebruikte en generieke term is voor winkels die handelen in fair trade producten en als zodanig inmiddels tot het publieke domein is gaan behoren. Dat brengt mee dat het anderen vrij moet staan deze aanduidingen in hun handelsnaam te gebruiken, zodat de Vereniging geen exclusief recht kan claimen op het gebruik daarvan. Dat exclusieve recht kan temeer niet worden geclaimd in een situatie waarin de winkeliers die zich bij de Stichting hebben aangesloten zelf de aanduiding wereldwinkel rechtmatig als (onderdeel van hun) handelsnaam gebruiken. Het ligt immers voor de hand dat een associatie van deze wereldwinkels in haar (handels)naam tot uitdrukking wil brengen dat zij een associatie van wereldwinkels is.

Onrechtmatige publicatie
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het rechtmatige gebruik van de aanduidingen ‘wereldwinkel’ en ‘wereldwinkels’ als handelsnaam door de Stichting brengt reeds mee dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de brief die de Stichting aan de leden van de Vereniging heeft gestuurd en op haar website heeft geplaatst onrechtmatig is. Dit geldt te meer nu de Stichting in haar brief een geheel andere huisstijl en logo heeft gebruikt dan de Vereniging hanteert en niet aannemelijk is geworden dat juist het gebruik van de aanduidingen ‘wereldwinkel’ en ‘wereldwinkels’ in de brief tot verwarring heeft geleid. De vordering van de Vereniging tot rectificatie van de brief van de Stichting zal dan ook worden afgewezen.

Misleidende mededelingen
4.14. De Stichting heeft betwist dat sprake is van misleidende mededelingen. Zij stelt dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het over en weer inwisselen van cadeaubonnen. De Vereniging betwist echter dat dergelijke afspraken zijn gemaakt en nu deze afspraken door de Stichting niet nader zijn onderbouwd, is voorshands niet aannemelijk geworden dat het mogelijk is door (wereldwinkels die zijn aangesloten bij) de Stichting uitgegeven cadeaubonnen in te wisselen bij leden van de Vereniging. Gelet op het vorenstaande zijn de op de website geplaatste teksten “De cadeaubon van Wereldwinkels Nederland kun je gebruiken bij je aankopen in de wereldwinkel”en “De bon is gegarandeerd en inwisselbaar bij de wereldwinkel, kijk onder het kopje 'Wereldwinkels' voor een winkel bij jou in de buurt”5in combinatie met de landkaart met alle wereldwinkels in Nederland6 en de lijst met alle wereldwinkels per provincie7 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eveneens misleidend als bedoeld in artikel 6:194 BW. De Stichting dient van alle winkels die zij op haar site vermeldt na te gaan hoe die omgaan met de door haar uitgegeven cadeaubonnen en haar informatie dienovereenkomstig aan te passen.

Lees de uitspraak hier Zaaknr. C/15/201731 / KG ZA 13-144, ECLI:NL:RBNHO:2013:5911 (pdf)

IEF 12617

Gemeenschappelijke mededeling tenuitvoerlegging IP Translator

European Trade Mark and  Design Network, Gemeenschappelijke mededeling over de tenuitvoerlegging van “IP Translator”, 2 mei 2013.
Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom heeft, in samenspraak met de andere landen van de Europese Unie en het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt, besloten om een gezamenlijke verklaring te publiceren naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 19 juni 2013 ("IP Translator", zaak C-307/10, IEF 11454).

Uit't persbericht: Dit arrest heeft invloed op de praktijk van alle merkenbureaus van de Europese Unie en noopt tot convergentie in de interpretatie van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice. Onverminderd het feit dat elk bureau gebonden is aan de eigen nationale wetgeving, nationale rechterlijke uitspraken en in sommige gevallen eerdere mededelingen, bestaat er een bereidheid en een behoefte om samen te werken teneinde dit arrest geharmoniseerd uit te voeren om zowel de bevoegde autoriteiten als de marktdeelnemers
rechtszekerheid te verschaffen.

Wat de eerste vraag betreft, werken de merkenbureaus van de Europese Unie samen om tot een gemeenschappelijke opvatting te komen over de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid in de benaming van waren en diensten en om een gemeenschappelijke reeks beginselen te ontwikkelen die op hun respectieve classificatiepraktijken moeten worden toegepast.

Wat de tweede vraag betreft, werken de merkenbureaus van de Europese Unie samen om te bepalen welke van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice aanvaardbaar zijn met het oog op classificatie, krachtens bovengenoemde criteria van duidelijkheid en nauwkeurigheid. Dit zal resulteren in een geharmoniseerde benadering waarbij voor elke benaming wordt onderzocht of zij met het oog op classificatie kan worden aanvaard. Zodra hierover definitief overeenstemming is bereikt, zal dit worden meegedeeld.

Wat de derde vraag betreft, hebben de merkenbureaus van de Europese Unie een overzicht opgesteld van de wijze waarop elk bureau omgaat met specifieke onderwerpen die verband houden met de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het Hof. Dit overzicht biedt volledige transparantie en omvat de volgende onderwerpen:
• Het laat zien hoe elk bureau de omvang van de bescherming van zijn eigen merken met de benamingen van een hoofdklasse van de classificatie van Nice als geheel interpreteert – voor merken die voor en na het “IP Translator”-arrest zijn ingediend. (Tabel 1, Tabel 2)
• Het bevat informatie over de wijze waarop elk bureau in zijn register, publicaties en certificaten de intentie van de aanvrager met betrekking tot de hoofdklassen van de classificatie van Nice en de alfabetische lijst zichtbaar maakt. (Tabel 3)
• Elk nationaal bureau geeft aan hoe het de omvang van de bescherming van Gemeenschapsmerken met de benamingen van een hoofdklasse van de classificatie van Nice als geheel interpreteert – voor merken die voor en na het “IP Translator”-arrest zijn ingediend. (Tabel 4)
• Het BHIM geeft aan hoe het de omvang van de bescherming van nationale merken met de benamingen van een hoofdklasse van de classificatie van Nice als geheel interpreteert – voor merken die voor en na het “IP Translator”-arrest zijn ingediend. (Tabel 5)
• Merken ingediend na “IP Translator” met de benamingen van de hoofdklasse als geheel: Hoe kan de aanvrager bescherming krijgen voor de complete alfabetische lijst? (Tabel 6)

De merkenbureaus van de Europese Unie benadrukken nog eens dat zij zullen blijven samenwerken in het kader van het convergentieprogramma, met als doel de transparantie en voorspelbaarheid ten gunste van zowel onderzoekers als gebruikers te vergroten.

Een eerste concreet doel is een geharmoniseerde lijst van aanvaardbare waren en diensten. Deze zal worden gepresenteerd in een visuele hiërarchische structuur die het de gebruiker gemakkelijk zal maken beschrijvingen van waren en diensten te vinden die aan het gewenste niveau van bescherming voldoen. Hiertoe zal worden gebruikgemaakt van classificatie-instrumenten als TMclass.

De hiërarchische structuur dient uitsluitend voor administratieve doeleinden en heeft geen rechtsgevolgen. Niettemin is deze structuur een alomvattend en dynamisch classificatie-instrument dat een algemeen aanvaardbare terminologie bevat en de gebruiker bij de samenstelling van specificaties van waren en diensten meer zekerheid biedt. Aanvragers kunnen hiermee eenvoudiger aan de in het “IP Translator”-arrest bedoelde vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoen.

Lees de gehele mededeling, inclusief tabellen, hier.

IEF 12616

WIPO-selectie april 2013

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. Ditmaal over:

A) Aanwijzingen dat er meer aan de hand is, eis niet geschikt voor UDRP procedure
B) Easybook.com bestaat uit beschrijvende termen, die te maken hebben met diensten verweerder (e-books)
C) Registratie domeinnaam tijdens onderhandelingen is niet te kwader trouw
D) Zes weken voor indienen van eis een merkregistratie ingediend
E) Natwest heeft geen rechten opgebouwd voor nwolb
F) Ticketnetwork is twee jaar later dan de domeinnaam als merk geregistreerd
G) Eiser bewijst niet 'common law’ merkrechten op afkorting RT van "The Real Truth Magazine"
H) Eiser toont niet te kwader trouw ten tijde van registratie aan

Deze selectie is samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

DNL2012-0076
goolfy.nl > Complaint denied
A) Luxemburgse houder van Beneluxmerk voor indoor glow-in-the-dark golfbanen “Goolfy”. Merk is geregistreerd in December 2007. Domeinnaam is eerder geregistreerd, namelijk in februari van dat jaar. Sinds november 2012 is domeinnaam in handen van verweerder. Sprake van verwarringwekkende overeenstemming en geen sprake van eigen recht of legitiem belang. Geschillenbeslechter wijst de eis toch af omdat de eis niet geschikt is om in de geschillenprocedure te behandelen. Er zijn aanwijzingen om kwader trouw aan te nemen, echter, er zijn ook aanwijzingen om aan te nemen dat er in dit geval (met betrekking tot overdracht van merkrechten en de rol van eventuele derden) meer aan de hand is.

“Having noted that, the Panel finds that aspects of this case together might be taken to suggest bad faith on the part of the Respondent. However, the Panel also notes indications in the record of a rather troubled and protracted history between the parties (and possibly the mentioned third party), in relation to the registration and use of various identifiers potentially relevant to this case, among others the transfer of the Trademarks. In light of this, as much as the Complainant’s case may well have merit, the Panel finds that in the end it is more suited to possible determination in court than within the abbreviated framework of the .NL Regulations. Proceedings under the Regulations do not lend themselves to extensive fact-finding by panels (see, e.g., Avenza Systems Inc. v. Exqte, WIPO Case No. DNL2012-0011).”

D2013-0310
easybook.com > Complaint denied
B) Eiser heeft Italiaans merk “Easy Book” sinds 1987 en biedt onder dat merk reisdiensten aan. Verweerder verkoopt onder de in 1996 geregistreerde domeinnaam e-books. Domeinnaam hoeft niet te worden overgedragen nu verweerder volgens geschillenbeslechter eigen recht/legitiem belang bij de domeinnaam heeft. Domeinnaam bestaat uit beschrijvende aanduidingen. De diensten die verweerder aanbiedt – het verkopen van e-books – hebben te maken met die beschrijvende termen, niet met de diensten (reizen) van eiser.

“The use of a domain name that is linked to the generic or descriptive value of the domain name may be considered a fair and legitimate use. See, e.g., Landmark Group v. DigiMedia.com, L.P., NAF Claim No. 285459 (a legitimate interest, on the part of a respondent, in a disputed domain name may be found “[if] the domain names have been registered because of their attraction as dictionary words, and not because of their value as trademarks”); National Trust for Historic Preservation v. Barry Preston, WIPO Case No. D2005-0424 (“A number of Panels have concluded that a respondent has a right to register and use a domain name to attract Internet traffic based on the appeal of a commonly used descriptive phrase, even where the domain name is confusingly similar to the registered mark of the complainant…It is clear, however, that the respondent must be using the domain name not in the trademark sense but in the descriptive sense, to communicate some aspect of the services offered.”); Havanna S.A. v. Brendan Hight, Mdnh Inc, WIPO Case No. D2010-1652 (“Prior decisions under the UDRP show there may well be a legitimate interest if the domain name is a generic word or a geographic indicator, provided it is not used to trade on the trademark owner’s goodwill.”). See WIPO Overview on WIPO Panel Views on Selected UDRP Questions (“WIPO Overview 2.0”), paragraph 2.2.

In the case at hand there is a clear link to the generic or descriptive value of the disputed domain name and the use made by Respondent of it. Respondent is offering books for sale and not services or products which are similar to Complainant’s trademark. There are no indications that Respondent is using the disputed domain name to trade on the goodwill that may be linked to Complainant’s trademark. Moreover, the evidence provided by Complainant that Respondent would be offering the disputed domain name for sale is not in itself, in the view of the Panel, conclusive.”

D2013-0253
daedousa.com > Complaint denied
C) Eiser en verweerder zijn in 2007 met elkaar in onderhandeling geweest over het sluiten van een distributieovereenkomst. Verweerder zou daartoe de producten van eiser (Deado vechtsportartikelen) gaan verkopen in de VS. In al zijn enthousiasme heeft verweerder vóór het sluiten van de overeenkomst – dus tijdens de onderhandelingen – zonder goedkeuring van eiser de domeinnaam geregistreerd. Dit maakt echter niet dat er sprake is van kwader trouw. Eiser slaagt er niet in aan te tonen dat er sprake was van registratie te kwader trouw.

“It is clear to the Panel from the factual matrix in this case that the Respondent registered the disputed domain name in contemplation of the commercial arrangement between the Parties coming into existence. There is no evidence in the record that the Respondent either sought or received the Complainants’ permission to do so. However, there is no provision under the Policy or consensus among UDRP panels that registering a domain name in the absence of express authorization is per se bad faith, where that domain name is intended to be used, and ultimately is used, for a business venture between the trademark owner and the other party (see Recaro North America, Inc. v. Speedware Motorsports, WIPO Case No. D2010-0412).”

“In these circumstances, the Panel finds that the Complainants have failed to prove that the disputed domain name was registered in bad faith in terms of the Policy. Accordingly, the Panel does not require to consider in detail the Respondent’s use of the disputed domain name following the termination of the Distribution Contract. In reaching the above conclusion, however, the Panel takes no position on the merits of any contractual dispute that may exist between the Parties, and the finding in the present proceedings should in no way be considered as preventing the Complainants (or indeed either of the Parties) from seeking to pursue this matter through the courts, should they so choose. Furthermore, this Decision should not be regarded as in any way condoning or endorsing the Respondent’s conduct following termination of the Distribution Contract, nor should it be construed as a finding that the Respondent has not acted in bad faith in a wider context than that which the Panel may consider within the framework of the Policy.”

D2013-0260
purva.com > Complaint denied
D) Indiase merkhouder “Purva”, Australische verweerder. Eis loopt stuk op kwader trouw omdat verweerder zes weken voor het indienen van de eis door eiser een merkaanvraag in Australië – ter registratie van het “Purva” merk - heeft gedaan. De geschillenbeslechter vertrouwt het echter niet geheel en geeft aan dat eiser de mogelijkheid krijgt om zijn eis opnieuw in te dienen wanneer door later gebruik van de domeinnaam blijkt dat de intenties (bij registratie van de domeinnaam) van verweerder te kwader trouw waren.

“While the Panel has found that the Complaint has failed under this, the third element of the Policy, the Panel has not found this an easy case to decide and recognises that it is conceivable that the Respondent registered the Domain Name, knowing of the Complainant’s trade mark rights and with the intention at some time to exploit those rights to his own advantage by bad faith use of the Domain Name. It is conceivable that although the trade mark application predated the Complaint, the Respondent had anticipated the Complaint and that the application was a sham designed simply to defeat the anticipated Complaint.

The Panel has sufficient doubts as to the Respondent’s intentions to recommend that if the Respondent’s future use of the Domain Name should suggest that the Respondent’s motivation at the outset was, as the Complainant has contended, in bad faith, the Complainant should be permitted to re-file the Complaint. In so recommending the Panel recognises that whether or not a re-filed complaint is to be accepted is a matter for the Center and the panel selected to decide the case.”

D2013-0120
nwolb-online.com > Complaint denied
E) Erg voor de hand liggende uitkomst: geen sprake van verwarringwekkende overeenstemming tussen merk “Natwest” en domeinnaam www.nwolb-online.com. Ze lijken in de verste verte niet op elkaar. Eiser heeft niet onderbouwd dat zij merkrechten heeft (opgebouwd) op naam “nwolb”.

“Complainant argues that “nwolb” is an abbreviation of “Natwest Online Bank”. However, the Panel finds that Complainant fails to show that it has any (unregistered) trademark rights in the “nwolb” sign1. According to the Panel, the “nwolb” sign cannot be seen as confusingly similar to the NATWEST trademark. Complainant’s NATWEST trademark and the “nwolb” sign only share i) two characters, the letter “n” and the letter “w” and ii) the front position of the letter “n”. According to the Panel, Complainant’s NATWEST trademark and the “nwolb” sign expression are clearly distinct from each other. As a result the disputed domain name does not contain any distinctive element in which the Complainant shows to have rights. (See Viacom International, Inc. (“Viacom”) v. na, Max Crossan and Max Fret, WIPO Case No. D2008-2003)

For these reasons, the Panel finds that Complainant has failed to satisfy the requirements of paragraph 4(a)(i) of the Policy. Because this is an essential element of the claim, it is not necessary to resolve the remaining factual disputes on the other elements. See Pet Warehouse v. Pets.com, Inc., WIPO Case No. D2000-0105 (the panel needs not consider elements of legitimate interests or bad faith if complainant fails to establish enforceable rights in mark).”

D2013-0218
ticket-network.com > Complaint denied
F) Het merk van eiser “ticketnetwork” is later (in 2003) geregistreerd dan de domeinnaam (2001) van verweerder. Registratie te kwader trouw is dan in het algemeen haast niet meer aan te tonen. Deze uitspraak bevestigt het voorgaande. Eis wordt afgewezen wegens onvoldoende bewijs.

“In the present case, the Complainant has failed to demonstrate to the satisfaction of the Panel that the Respondent was aware of the Complainant at the time of registration of the disputed domain name, and that it has intentionally registered the disputed domain name in order to misdirect customers searching for the Complainant. As the disputed domain name was registered several years prior to the filing date of the Trademark, it was the Complainant’s responsibility to come forth with evidence demonstrating this contention, all the more because “ticket network” may be perceived as a generic term and the disputed domain name does not misspell the Trademark, but merely adds a hyphen. The Panel therefore finds that the Complainant has failed to demonstrate that the disputed domain name was registered in bad faith.

Further, the Complainant has not demonstrated that the disputed domain name is being used in bad faith. Although passive holding does not, as such, prevent a finding of bad faith, the Panel must examine all the circumstances of the case to determine whether the Respondent is acting in bad faith (paragraph 3.2 of the WIPO Overview 2.0). In the present case, the Panel finds that the Complainant has failed to bring forward evidence justifying the conclusion that the Respondent is using the disputed domain name in bad faith. The mere fact that the disputed domain name is confusingly similar to Trademark is in itself insufficient to find that customers are misled or that the website linked to the disputed domain name is endorsed by the Complainant. This is even more so given that the designation “ticket network” may be perceived as generic. SeeTicket Software LLC v. MRWFX Inc., WIPO Case No. D2011-0721.”

 D2013-0320
rt.org > Complaint denied
G) Eiser brengt al zo’n 10 jaar een christelijk blad uit onder de naam “The Real Truth Magazine” en meent daarom nu ‘common law’ merkrechten te hebben opgebouwd op de afkorting “RT” (afkorting van “Real Truth”). Voorwaarde hiervoor is dat eiser aantoont dat het publiek het teken “RT” met zijn producten en diensten associeert. Daarin is eiser niet in geslaagd. Geen sprake van verwarringwekkende overeenstemming dan wel kwader trouw. Domeinnaam rt.org hoeft derhalve niet te worden overgedragen.

“To establish common law rights as a trademark in the alleged RT Mark, Complainant must show the Mark acquired secondary meaning, i.e., that the public associates the asserted mark with Complainant's goods or services. See First Place Financial Corp. v. Michele Dinoia c/o SZK.com, NAF Case No. FA 506772; see also CPP, Inc. v. Nokta Internet Technologies, WIPO Case No. D2008-0591 (holding that when relying on common law rights in UDRP proceedings, “the Complainant must adduce sufficient evidence to demonstrate that the claimed mark has in fact been used as a mark labeling goods or services and, through its use, attracted significant goodwill and reputation associated with the Complainant's goods or services in a definable market.”); WIPO Overview of WIPO Panel Views on Selected UDRP Questions, Second Edition (“WIPO Overview 2.0”), at paragraph 1.7 (“The complainant must show that the name has become a distinctive identifier associated with the complainant or its goods or services. Relevant evidence of such “secondary meaning” includes length and amount of sales under the trademark, the nature and extent of advertising, consumer surveys and media recognition […] However, a conclusory allegation of common law or unregistered rights (even if undisputed) would not normally suffice; specific assertions of relevant use of the claimed mark supported by evidence as appropriate would be required.”). On the record here, the Panel agrees with Respondent, Complainant has not shown any rights in the alleged RT Mark.

To begin with, Complainant failed to provide the Panel with any evidence of its use of the alleged RT Mark for even a small amount of time, let alone a time sufficient to establish common law rights. See Koninklijke Nederlandse Springsstoffen Fabriek N.V. v. Kim Hyungho GMM, WIPO Case No. D2002-0707 (holding that “As long as there is no registration of the letters KNSF as a company name or a trademark [for Koninklijke Nederlandse Springsstoffen Fabriek], and the Complainant has not substantiated that the abbreviation has been used to such an extent that it has been generally known to the relevant commercial circuit as a trademark or trade name for Complainant, Complainant has failed to prove that he has rights in KNSF as a trademark.”) Rather, Complainant’s assertion of common law rights is based on bald assertions that the Mark has been in “commercial use, in association with The Real Truth Magazine” and that “The Real Truth” has been in circulation and used the “RT” mark throughout the U.S. and in other countries for 10 years”. So the best that Complainant can do is to try to piggyback rights for the alleged RT Mark on its claimed 10-year use of the term “The Real Truth Magazine”.”

D2012-2516
grupouninter.com > Complaint denied
H) Met betrekking tot de kwader trouw gaat eiser alleen in op gebruik van domeinnaam te kwader trouw. Bij de geschillenprocedure voor .com domeinnamen moet echter ook kwader trouw ten tijde van registratie worden aangetoond. Hier gaat de eiser in zijn geheel niet op in. Het is niet de verantwoordelijkheid van het panel om dat te doen. Eis wordt dan ook afgewezen.

“As the Rules clearly indicate, in order for the panel to adjudicate a domain name dispute, the panel must find that the domain name was registered and is being used in bad faith. In other words, the panel must examine separately two issues which takes place in different moments: 1) whether or not bad faith existed when the disputed domain name was registered; and 2) whether or not the disputed domain name is being used in bad faith.

It is not always easy to draw a clear line between these two circumstances, given that the former requires the evaluation of a static event, while the latter requires examining the dynamics of a conduct during a period of time. The Panel is also aware that in many instances, it is quite difficult to keep these two circumstances separate.

However, the Complainant has a duty to examine and argue both circumstances and it is not the panel's job to do so.

In the present case, the Complainant has only examined and argued that the disputed domain name is being used in bad faith, but said nothing and did not proffer any argument about the disputed domain name having been registered in bad faith.”

IEF 12615

Bronzen Voorhoutkrokus postuum uitgereikt aan André Beemsterboer

Uit't persbericht van VOI©E: Op 23 april heeft Job Cohen, voorzitter van VOI©E, de bronzen Voorhoutkrokus postuum uitgereikt aan André Beemsterboer, één van de drie inititatiefnemers voor de vereniging VOI©E, die deze maand haar eerste lustrum viert. De uitreiking vond plaats tijdens de Werkconferentie Flexibel Auteursrecht, een gezamenlijk initiatief van Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen. Uit handen van Job Cohen nam Elma Beemsterboer, de weduwe van André, in het bijzijn van hun kinderen het bronzen beeldje in ontvangst. De bronzen Voorhoutkrokus is vervaardigd door beeldend kunstenaar Loek Bos, naar een idee van Paul van Solingen.

Lees verder

IEF 12614

BBIE serie april 2013

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 33 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie maart 2013.

23-04
ragstar
RAKSTAR
Toegew.
fr
22-04
Pelikan
PELICAFE
Toegew.
fr
18-04
TUPPER
TOPPERTOYS
Afgew.
nl
15-04
(fig.)
BB BIERBAR
Toegew.
nl
12-04
FLORALÍ
Floralis Boskoop BV
Gedeelt.
nl
12-04
FORZA10
FORZA
Afgew.
nl
11-04
MARCHE
MARSHE BREDA
Toegew.
nl
11-04
LADYBIRD
LadyBird My Princess
Toegew.
fr
10-04
SECURITON

SECURITEC SECURITY TECHNOLOGIES SECURITY SOLUTIONS

Afgew.
fr
04-04
THRILLER
THRILLER FESTIVAL 100 UUR HUIVER ZOETERMEER
Toegew.
nl

 

04-04
THRILLER
THRILL
Toegew.
nl
04-04
DARJEELING
Darjeeling Consulting
Afgew.
fr
29-03
GREEN & BLACK'S
Green & White
Toegew.
nl
29-03
ALPHA
IEF 12613

In database geplaatste foto is verantwoordelijkheid websitehouder

Kantonrechter Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2013, LJN BZ9289 (Bert van Loo producties tegen F-Actif B.V.)
Uitspraak ingezonden door Bert van Loo, Van Loo Products.

Auteursrecht. Foto. Gematigde schadevergoeding gevorderd. Aansprakelijkheid eigenaar website. Van Loo is gediplomeerd beroepsfotograaf en heeft een toeristisch fotoarchief van Nederland opgebouwd. F-Actif exploiteert onder de naam trouwlocaties.nl een website met een database met verschillende soorten trouwlocaties. Op haar website wordt een foto (ook als thumbnail op de startpagina) getoond waar Van Loo auteur van is.

Dat de foto is verwijderd en per vergissing en foutief geplaatst is en dat er geen commercieel belang is, neemt niet weg dat er geen inbreuk is gepleegd. Het beroep op de disclaimer van F-Actif slaagt niet, evenmin als het verweer dat er misbruik wordt gemaakt van het auteursrecht ex 3:12 lid 2 BW. Dat (een stagiaire bij) Trouwbox de database heeft samengesteld doet er niet aan af dat F-Actif als eigenaar van de website verantwoordelijkheid draagt.

Van Loo heeft aansluiting gezocht bij het door haar gehanteerde basistarief (van €750) en een verhoging op grond van haar leveringsvoorwaarden (3x toeslag). Het totaalbedrag heeft zij gematigd tot €1.500 exclusief BTW, F-Actif wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.2. Het verweer dat de foto thans verwijderd is, dat de foto -achteraf bezien- per vergissing en foutief geplaatst is en dat F-Actif geen enkel commercieel belang had bij het plaatsen van de foto neemt niet weg dat F-Actif ten tijde van het plaatsen inbreuk gemaakt heeft (...) zodat deze verweren niet opgaan.

4.3. Ook het beroep dat F-Actif doet op de op haar website geplaatste disclaimer slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat hetgeen in de disclaimer vermeld is, tussen partijen is overeengekomen. Een eenzijdige verwijzing naar een disclaimer op een website kan niet worden aangemerkt als een rechtshandeling die derden zoals Van Loo bindt.

4.5. Ten slotte heeft F-Actif ter comparitie nog naar voren dat niet zij, maar (een stagiaire in dienst van) Trouwbox de database heeft samengesteld. Dit doet echter niet af aan de verantwoordelijkheid die F-Actif als eigenaar van de website heeft voor hetgeen daarop gepubliceerd wordt. Dit kan daarom geen afbreuk doen aan de aansprakelijkheid van F-Activ voor inbreuk op het auteursrecht.

4.7. Van Loo heeft bij de begroting van haar schade aansluiting gezocht bij het door haar gehanteerde basistarief, dat in het onderhavige geval €750,- exclusief btw bedraagt. Op grond van haar leveringsvoorwaarden is zij, naar zij onweersproken gesteld heeft, gerechtigd daarover drie toeslagen van ieder € 750,- exclusief BTW toe te passen. Het totaal heeft Van Loo voorts gematigd tot €1.500, - exclusief BTW.
4.9. De kantonrechter stelt voorop dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk door een inbreuk te herstellen door achteraf alsnog het gangbare tarief te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. In dat geval zou immers het systeem van bescherming van auteursrechten illusoir worden gemaakt. Daarom acht de kantonrechter de door Van Loo gevorderde schade, zoals hiervoor weergegeven, gerechtvaardigd. De schadevordering is dan ook toewijsbaar.

Lees het vonnis rolnr. 12-11211/417, LJN BZ9289 (pdf)

IEF 12612

Verslag: Google Nederland en Auteursrechtbelangen op weg naar oplossingen

Uit de VOI©E-nieuwsbrief: Verslag (deel 1), een bundel, 8 presentaties, en 3 adviezen. De UNESCO dag van het auteursrecht, 23 april, werd dit jaar door Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen uitgeroepen tot de dag van het flexibel auteursrecht in Nederland. Met circa 130 genodigden van organisaties van gebruikers en rechthebbenden is besproken welke problemen gebruikers van auteursrechtelijk beschermde werken ervaren, die zouden kunnen worden opgelost met een meer flexibel (uitoefenen van) auteursrecht. Job Cohen, voorzitter van mede-organisator VOI©E sprak van een zeer geslaagde dag en een belangrijk initiatief van Google en van de Federatie Auteursrechtbelangen.

In search of flexibilities
Op 9 februari 2012 vond op initiatief van het ministerie van Veiligheid & Justitie een internationale conferentie plaats met als thema ‘Towards Flexible Copyright’? Centraal stond de studie van de professoren Hugenholtz (UvA) en Senftleben (VU): ‘Fair use in Europe. In search of flexibilities’.

Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen hebben samen in de vorm van een werkconferentie op 23 april 2013 een nationaal vervolg gegeven aan dit initiatief, waarbij de vraag centraal stond: welke problemen komen we tegen en op welke wijze kan een meer flexibel auteursrecht oplossingen bieden voor deze problemen?

Een veertigtal organisaties en instellingen (onderwijs en onderzoek, internetgebruikers, bibliotheken en erfgoedinstellingen, bedrijfsleven) is benaderd om in kaart te brengen of en waar het auteursrecht innovatie zou kunnen belemmeren.

Een team van onafhankelijke deskundigen heeft aan het eind van de conferentie geadviseerd over de onderwerpen zich lenen voor nadere uitwerking en discussie. Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen zullen binnenkort bespreken op welke wijze een vervolg aan de gevoerde discussie kan worden gegeven. Het streven is om de conclusies van de nadere uitwerking in het najaar te presenteren.

Bundel met inbreng
Er gaat gelukkig ook heel veel goed met het auteursrecht en er is ook al heel veel informatie beschikbaar, maar deze werkconferentie richtte zich op de problemen en wensen van gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk. Alle geleverde inbreng is samengebracht in een bundel die tijdens de werkconferentie beschikbaar is gesteld. In deze bundel staan nog geen commentaren en reacties van rechthebbenden. De Federatie Auteursrechtbelangen wil eerst luisteren naar de problemen om vervolgens samen met belanghebbenden te kijken welke oplossingen mogelijk zijn. Google Nederland wil ook graag het overleg tussen betrokken partijen entameren. Wat Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen betreft, is deze werkconferentie dan ook een eerste stap op weg naar oplossingen.

De door Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen gevormde programmacommissie heeft in overleg met de voorzitter van het onafhankelijke deskundigenpanel, Arda Gerkens, een selectie gemaakt van vier onderwerpen die als case zijn gepresenteerd tijdens de conferentie op basis van de volgende criteria:

- de focus ligt op voorbeelden van problemen die mogelijk met meer flexibiliteit in de (beperkingen op de exclusieve rechten in de) Auteurswet zouden kunnen worden opgelost;

- voorkeur voor concrete voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen die een nieuw licht op de problematiek laten schijnen boven lopende discussies die al geruime tijd onderwerp zijn van wetgeving en overleg;

- een goede mix uit de inbreng vanuit de diverse sectoren van gebruikers (onderwijs en onderzoek, internetgebruikers, bibliotheken en erfgoedinstellingen, bedrijfsleven).

Economisch perspectief
De werkconferentie begon met twee economische visies op het thema flexibilisering van auteursrecht, vanuit het perspectief van de gebruiker (door Joost Poort, IViR) en vanuit het perspectief van de maker (door Pim van Klink, kunsteconoom en voorzitter van de Federatie Auteursrechtbelangen).

Volgens Joost Poort kan een meer flexibel auteursrecht leiden tot lagere licentiekosten en minder vraaguitval, lagere transactiekosten en minder onzekerheid. Maar het welvaartseffect is in de praktijk lastig vast te stellen. De toetssteen moet zijn: hoe verhoudt dit zich tot de prikkels voor de creatie en exploitatie van toekomstige werken, gevonden geld of redelijke verwachting? (Hier de presentatie van Joost Poort.)

Volgens Pim van Klink is in de creatieve sector sprake van zeer zware aanbodconcurrentie, gekoppeld aan zeer complexe afzetomstandigheden. Dat maakt het een extreem lastige markt voor creatieven. Het intellectuele eigendomsrecht is daarom van cruciaal belang: zonder eigendomsrecht geen exploitatiebasis! Internet heeft deze marktproblemen vergroot , daardoor is productiebescherming harder nodig. Niet het auteursrecht, maar gebrekkige verdienmodellen zijn volgens Pim van Klink een gevaar voor de democratie. Auteursrecht is geen blokkade maar een voorwaarde en stimulans voor innovatie! Zijn aanbevelingen ter zake:
- geen open norm, maar marktwerking/zelfregulering;
- versterking positie rechthebbenden op internet;
- stimulering legaal aanbod;
- marktstrategieën voor makers in samenwerking met cbo’s;
- ontwikkeling Centre for Creative Business Development;
- alliantie ‘techs’ & ‘contents’ voor gezamenlijke verdienmodellen uit welbegrepen eigenbelang.
(Hier de presentatie Pim van Klink)

Vier cases
Vervolgens werden vier cases besproken aan de hand van een presentatie van de indiener, een repliek van een rechthebbende, vragen van het onafhankelijk panel (Arda Gerkens, Antoon Quaedvlieg en Paul Rutten) en discussie met de zaal, een en ander onder kundige leiding van dagvoorzitter Erwin Blom. Aan het eind van de dag gaf het panel advies aan betrokken partijen.

Flexibele nieuwe toepassingen voor cultureel erfgoed?
Paul Keller (Kennisland) plaatste de problematiek rond het digitaliseren van cultureel ergfgoed (zie daarvoor de verzamelde inbreng in de bundel) in een nieuw licht, met een voorbeeld van gewenste user generated content om het publiek meer bij het erfgoed te betrekken, dat is tegengehouden door de rechthebbenden. In 2011 is naar aanleiding van de digitale restauratie van het overgebleven materiaal van de TV-serie Ja Zuster, Nee Zuster het plan opgevat om een competitie uit te schrijven, waarin het publiek zou worden gevraagd de verloren gegane fragmenten opnieuw in te spelen. De rechthebbenden op de muziek, de erven van componist Harry Bannink, weigerden om werken van hem voor download aan te bieden (wat voor een remix project wel noodzakelijk is). Onder de huidige Nederlandse Auteurswet was het in deze situatie niet mogelijk om dit project te realiseren. (Zie hier presentatie Paul Keller)

In haar repliek ging toneelschrijver en dramaturg Sophie Kassies in op het belang van de bescherming van de integriteit van werk en maker. (Lees hier de repliek van Sophie Kassies)

Flexibel zoeken in audiovisuele content
Nathalie van Schie houdt zich bij TNO bezig met nieuwe innovatieve diensten waarbij audiovisuele content doorzoekbaar worden gemaakt om de relevante fragmenten te kunnen gebruiken voor professioneel gebruik of commercieel gebruik (een tv-gids voor tablets). Het is moeilijk om daarvoor de rechten te regelen. (Zie hier presentatie van Nathalie van Schie).

Nadine van Herten, senior jurist RTL Nederland, gaf in haar repliek aan dat toepassingen die leiden tot het beter vinden van de programma’s van RTL geen enkel probleem is, maar als er sprake is van commercieel gebruik er gewoon zakelijke afspraken gemaakt moeten worden. Een en ander is sterk afhankelijk van het gekozen model. Nu ligt er wel een praktisch probleem bij het clearen van rechten. De producent of omroep koopt rechten in bij heel veel partijen, ook veel internationale partijen, en die rechten worden doorgaans niet voor elke vorm van gebruik verkregen. De oplossing ligt in een grotere rechtenconcentratie bij de producent, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

De waarde van foto’s
Michiel Leenaars, directeur Internet Society Nederland heeft aan de hand van de problematiek van de ‘premiejagers’ die bloggers en websites met hoge rekeningen bestoken voor het gebruik van een foto de op diverse fronten spelende kwestie van gebruik en waarde van foto’s belicht. (Zie hier de presentatie van Michiel Leenaars)

Gebruiker en rechthebbende Peter van den Doel, directeur Spaarnestad Photo, vroeg om meer begrip voor de boze fotografen. Het archief van de fotograaf vormt zijn pensioen: tegenwoordig duiken over op het internet zijn foto’s ongevraagd op en als de fotograaf daar op wil wijzen, wordt hij weggehoond.

De flexibiliteit van Epke Zonderland voor het onderwijs
Esther Hoorn, copyright librarian RUG, presenteerde de case van een door een universitair docent bewerkt filmpje van de winnende oefening van Epke Zonderland, die op last van het IOC van YouTube is verwijderd. (Zie hier presentatie Esther Hoorn)

Daarna vertelde Ron Zuijlen (adjunct-directeur Stichting VO-content) over de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs, waarbij docenten in toenemende mate gebruik willen maken van internetbronnen ter aanvulling, maar soms ook ter vervanging van het onderwijsmateriaal dat door uitgevers is ontwikkeld. Men loopt daar tegen tal van auteursrechtelijke vragen aan. Zie ook de verzamelde inbreng in de bundel. Stichting VO-content richt zich op het aanbieden van vrij voor het onderwijs te gebruiken content onder een creative commons licentie. (Zie hier presentatie van Ron Zuijlen)

Rob Sudmeijer, manager Business Innovation & New Media Uitgeverij ThiemeMeulenhoff, gaf in zijn repliek aan dat uitgevers zich steeds minder zullen begeven in het ontwikkelen van content (daar is al zoveel van beschikbaar), de expertise van uitgevers zit in de ontwikkeling van didactiek.

De beoordeling en advies van het panel
Vanuit het auteursrecht
Antoon Quaedvlieg gaf zijn beoordeling en advies vanuit zijn auteursrecht-expertise.

Volgens Quaedvlieg is met betrekking tot flexibel auteursrecht de vraag of er een algemene juridische maatregel moet komen, een soort fair use bepaling of ad hoc oplossingen voor bepaalde gebleken probleempunten. Hijzelf heeft een sterke voorkeur voor het oplossen van werkelijke probleempunten. Naar zijn mening is er zowel voor gebruikers als voor rechthebbenden een groot risico bij een open flexibele norm, namelijk massieve rechtsonzekerheid. Ook in de Verenigde Staten is fair use met name een welkome inkomstenbron voor advocaten die de gang naar de rechter vaak als een roulette omschrijven.

Bij de Ja zuster – nee zuster case geeft Quaedvlieg een erfgoedinstelling die dit zou willen zonder toestemming van de rechthebbenden niet veel kans. Het algemeen belang bij innovatie en ontsluiting zou hier niet opwegen tegen het belang van rechthebbenden op een werk dat nog in de handel is en dat in een andere context wordt geplaatst. Hiervoor toestemming vragen is niet onredelijk en niet onoverkomelijk als het op een handige manier wordt ingeleid, bijvoorbeeld met behulp van een betrokken collectieve beheersorganisatie of belangenorganisatie.

Met betrekking tot het doorzoeken van audiovisuele content is het maatschappelijk belang groot en ziet hij ook geen probleem als het alleen gaat om het zoeken en verwijzen naar de bron. Als de content echter wordt aangeboden door een derde of via een andere website, dan ligt het in de rede daarvoor toestemming te regelen, dan betreedt men een nieuw exploitatiedomein.

Het gebruik van fotomateriaal op internet is een emotioneel knelpunt. Het grootste probleem ligt hier bij de handhaving. Door de veroordeling van de verliezer in de volledige kosten, ook in die van de advocaat van de winnaar, kan verliezen buitengewoon duur worden. Daardoor is de handhaving van auteursrechten agressiever geworden en kan de gebruiker in een chantagepositie worden gebracht.

Hier zouden betrokken partijen kunnen kijken naar de mogelijkheid om of technisch of via licentievoorwaarden iets te bedenken voor websites en blogs met beperkt bereik.

De Epke Zonderland case is volgens Quaedvlieg een schoolvoorbeeld van citaatrecht en gelijk een voorbeeld van het probleem van gedetailleerde regelgeving: het hangt altijd af van de aard en omvang van het gebruik. (Overigens bestaat de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen bij YouTube tegen een onterechte verwijdering. Zowel Tim Kuik van Brein als de juriste van Google hebben inmiddels aangeboden te helpen bij het terugplaatsen van het filmpje!)

In het onderwijs zijn er veel vragen over de grenzen van de wettelijke beperkingen, daar zouden betrokken partijen met goede voorlichting en hulpmiddelen nog goede diensten kunnen bewijzen.

Vanuit economie en innovatie
Paul Rutten (CI NEXT) gaf aan dat internet gericht is op delen en circuleren en dat iedere blokkade in feite tegennatuurlijk is, maar soms wel nodig is. Het is lastig als er nog geen normale praktijk is, dan mis je een virtuele omgeving om te experimenteren. Onzekerheid remt innovatie. Contenteigenaren worden in de praktijk vaak als laatste ingeschakeld. Dat is niet verstandig, niet eerst ontwikkelen, eerst huiswerk doen en juist samenwerking zoeken met rechthebbenden bij de start van de ontwikkelingsfase.

De erfgoed-case is lastig. Er zit al veel publiek geld in. Sterke voorkeur voor praktische regelingen. De problematiek rond zoeken in audiovisuele content zit voornamelijk in de contractensfeer. Voor onderwijsgebruik moeten duidelijke afspraken worden gemaakt.

Vanuit het maatschappelijk belang
Panelvoorzitter Arda Gerkens vindt dat ergoedinstellingen wel voorzichtig met auteursrecht moeten omgaan, dat zit vaak al in de aanpak, maar zij heeft er wel meer moeite mee als erven het gebruik kunnen tegenhouden.

Voor het zoeken in audiovisuele content is het lastig afspraken te maken, wellicht dat rechthebbenden ruimte kunnen creëren in de opstartfase.

Het handhaven van rechten met betrekking tot gebruik foto’s en in de Epke Zonderland case is een maatschappelijk probleem, slecht voor het draagvlak voor auteursrrecht. Cbo’s zouden hier een oplossing voor moeten aandragen.

Betrokken partijen moeten met elkaar de discussie aangaan over de ruimte voor onderwijsgebruik en het gebruik van internet.

Erwin Blom kon deze dag dan ook afsluiten met de conclusie dat er voor betrokken partijen nog het een en ander te doen is en deze conferentie daarvoor een mooi startpunt is geweest.

Deel 2 van het verslag verslag over de speech van Job Cohen en de discussie volgt aanstaande vrijdag.

IEF 12611

Prejudiciële vragen: Zijn onbevruchte menselijke eicellen een menselijke embryo?

UK High Court of Justice, 17 April 2013, [2013] EWHC 807 (Ch), (International Stem Cell Corporation v Comptroller General of Patents)
Octrooirecht. Biotechnologische uitvinding. Er wordt voortgebouwd op de Brüstle-vragen/beslissing [IE-Forum 12151]. The question to be referred: The parties have suggested that the following question should be referred. In my judgment this succinctly identifies the issue. Subject to any further submissions, this is the question that I intend to refer:

Are unfertilised human ova whose division and further development have been stimulated by parthenogenesis, and which, in contrast to fertilised ova, contain only pluripotent cells and are incapable of developing into human beings, included in the term "human embryos" in Article 6(2)(c) of Directive 98/44/EC on the legal protection of biotechnological inventions?

48. As to the referring Judgment, the Comptroller points out that the citation from [44] relied on by ISCC is incomplete. Once one takes into account the remainder of this paragraph, it is much more difficult to suggest that the conclusion of the CJEU expressly contradicted the findings of the Bundesgerichtshof. In particular, the German Court went on to say:
"Independent of this one point in favour of qualification as an embryo as defined in Art. 6 para 2c) of the Directive could be the fact that such cells in any event in the first division stages go through the same development as a fertilized egg cell and therefore appear equally worthy of protection."
My understanding of this passage is that the Bundesgerichtshof was pointing to the similarity between initial stages of development of parthenotes and fertilised egg cells and hypothesising that it could be said that parthenotes were equally worthy of protection from patentability.

49. The Comptroller further submits, correctly in my view, that whilst the Advocate General was clear that the dividing line was whether the cells were totipotent or pluripotent, it does not appear that the CJEU followed this distinction. Unlike the Advocate General, the Court did not frame its decision in relation to parthenotes on a conditional basis, even though it clearly had in mind the distinction between pluripotent and totipotent cells (see paragraph [22] of the CJEU Judgment).

50. Therefore, the Comptroller submits that it is unclear whether the test that the CJEU had in mind turned on merely commencing the process of development of a human being (whether or not the potential exists for the completion of the process), or commencing a process which is capable of leading to the birth of a viable human being. For the reasons given by Mr Mitcheson on behalf of the Comptroller, I agree.