IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12561

Wat leren ons de Stokke-arresten van de Hoge Raad?

Voor de vrijdagmiddagborrel: Wat leren ons de Stokke-arresten van de Hoge Raad? In één zin, volgens Dirk Visser [Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden]: Het is zaak om als eiser enige combinatie van onbeschermde trekken die terugkomt in het werk van gedaagde als een overgenomen beschermde trek te presenteren.

(c) Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011/289 (BSA) en HR 16 juni 2006, LJN AU8940, NJ 2006/585 (Kecofa/Lancôme)).

Daarbij verdient opmerking dat deze uitsluiting van auteursrechtelijke bescherming zich niet uitstrekt tot alle elementen die een technische functie bezitten: daarmee zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden.

(d) Het feit dat het werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, LJN AX3171, NJ 2006/493 (Slotermeervilla's)).

(e) Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op een gebruiksvoorwerp dient beoordeeld te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend, met dien verstande dat ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, een (oorspronkelijk) werk kan zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. Bij de vergelijking van de totaalindrukken dienen dus ook onbeschermde elementen in aanmerking te worden genomen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de "werktoets" beantwoordt. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk of bepaalde elementen daarvan, passen binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd zijn. Onderzocht moet worden of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode (HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546 (Decaux/Mediamax)).

Hetzelfde nogmaals, anders geformuleerd, bij de bespreking van de middelen in Stokke / Fikszo [IEF 12553]:

“Zoals volgt uit het hiervoor […] overwogene, zijn bij de vergelijking van de totaalindrukken de auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk - in voorkomend geval: met inbegrip van onbeschermde elementen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de "werktoets" beantwoordt - bepalend. Daaraan doet niet af dat bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet kunnen worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen.”

Dirk Visser

IEF 12560

Rechtspraak.nl meldt technische storing

Update: 17:15 storing lijkt te zijn verholpen. De website Rechtspraak.nl lag (sinds) donderdag niet plat door een cyberaanval, maar door een technische storing. Dat meldt een woordvoerder van de Raad voor de Rechtspraak vrijdag. Hoe het komt dat werd uitgegaan van een cyberaanval, is nog onduidelijk. Het probleem zat hem in een combinatie van de RSS-feed en zoekopdrachten in de nieuwsberichten. Die onderdelen zijn tijdelijk stopgezet ofwel niet toegankelijk. Dit heeft ook gevolgen voor de eventuele hyperlinks die IE-Forum.nl gebruikt.

Vaak is een alternatieve (fax) versie van het vonnis nog wel beschikbaar, kijkt u daarvoor helemaal onderaan het betreffende artikel. Excuses voor het ongemak

IEF 12559

Geschil over stopzetten filmproductie

Rechtbank Amsterdam 10 april 2013, Zaaknummer C/13/522119 / HA ZA 12-894 (NL Film & TV tegen Independent Films Distributie)

Uitspraak ingezonden door Sander Dikhoff en Gaico Bos, Bousie advocaten.

Contractenrecht. Filmpraktijk. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over het stopzetten van de productie van de film. Welke partij is schuldig aan het afblazen van de film, over de inhoud van de tussen partijen bestaande overeenkomst, over de vraag welke van de partijen is tekortgeschoten in de nakoming ervan, welke van de partijen de overeenkomst kon ontbinden en wie aan wie schade moet voldoen.

Van de inzendende advocaat:
De producent, eiser in conventie, vordert verklaring voor recht dat de distributeur in strijd heeft gehandeld met de tussen partijen bestaande distributieovereenkomst, dat de distributeur onrechtmatig heeft gehandeld en dat de producent de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Tenslotte vordert de producent een bedrag van ruim 750.000 Euro vermeerderd met rente.

In reconventie vordert de distributeur verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen wordt gevormd door een licentiecontract aangevuld met nadere afspraken, dat de producent is tekortschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst, dat de producent jegens de distributeur onrechtmatig heeft gehandeld door de film stop te zetten en te pogen de overeenkomst te ontbinden en dat de producent onrechtmatig beslag heeft gelegd. Voorts vordert de distributeur ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van ruim 530.000 Euro vermeerderd met rente.
 
De conventionele vorderingen van NL Film worden afgewezen. “Ten slotte wordt ook de vordering onder 5, tot vergoeding van schade, afgewezen.”
 
Reconventionele vorderingen van Independent Films worden toegewezen. NL Film moet schadevergoeding betalen aan Independent Films. “Nu vast is komen te staan dat NL Film toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst dient zij de schade die Independent als gevolg van de tekortkoming in de nakoming heeft geleden te vergoeden.“

Aangezien de hoogte van de schade tijdens de comparitie niet aan de orde is geweest, krijgt Independent Films de gelegenheid bij akte de schade nader te onderbouwen.

IEF 12558

Beroep op auteursrecht, rechtvaardigt geen uitzendverbod

Vzr. Rechtbank Amsterdam 11 april 2013, LJN BZ7028 (Eisers tegen CCCP en VARA)

Uitspraak mede ingezonden door Jens van den Brink en Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan.

Mediarecht. Auteursrecht. Portretrecht. De Vara zendt het televisieprogramma Rambam uit, dat wordt geproduceerd door CCCP. Van eisers zijn onder valse voorwendselen opnames gemaakt die zullen voorkomen in de uitzending van Rambam van 15 april 2013. Eisers vorderen onder meer een verbod deze opnames uit te zenden. Deze vordering wordt afgewezen. Toewijzing van de vordering om het programma voorafgaand aan de uitzending ervan te verbieden, zou immers op gespannen voet komen te staan met artikel 7 Grondwet (het verbod op censuur).

Gezien de wijze waarop eisers zich op het internet presenteren, weegt de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer minder zwaar dan de vrijheid van meningsuiting van Vara en CCCP. Rambam is een kritsisch en satirisch programma dat aandacht moet kunnen besteden aan de praktijken van eisers op het internet, waarbij internetbezoekers 'gouden bergen' worden beloofd. Ook het feit dat eisers onder valse voorwendselen zijn verleid tot het geven van een interview acht de voorzieningenrechter in dit geval niet zo ernstig dat dit een (voorafgaand) uitzendverbod rechtvaardigt.

Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook het beroep van eisers op het auteursrecht op hun liedjes geen uitzendverbod van de gemaakte opnames rechtvaardigt. Aangezien de belangenafweging in het voordeel van gedaagden uitvalt, kunnen eisers zich evenmin met succes beroepen op hun portretrecht.

2.2. [eiser 1] en [eiser 2] zijn via een Nederlandse vennootschap onder firma werkzaam voor de Luxemburgse vennootschap Avantix SARL (hierna Avantix). Avantix houdt zich onder meer bezig met het verkopen van systemen waarmee geld kan worden verdiend op het internet. Voor haar activiteiten plaatst zij advertenties op www.marktplaats.nl die verwijzen naar verschillende promotiefilmpjes op het internet. In die filmpjes zijn [eiser 1] en [eiser 2] te zien die hierin wervend optreden en waarin zij tevens verslag doen van hun eigen (financiële) successen. Die filmpjes zijn onder meer te zien op de websites 100europeruur.nl, 500europermaand.nl, degeldverdienpil.nl, ikbenmijneigenbaas.nl, miljonairvoorbeginners.nl, [website] en [website].

3.2. [eiser 1] en [eiser 2] voeren hiervoor – samengevat weergegeven – de volgende gronden aan. De opnames van 17 maart 2013 zijn onder valse voorwendselen verkregen. Dit is in strijd met de regels van de Raad voor de Journalistiek. Uitzending van de opnames vormt een inbreuk op het recht van privacy van [eiser 1] en [eiser 2] en op hun portretrecht alsmede op het recht van privacy van hun vrienden, collega’s en familie, die eveneens zijn gefilmd. De uitzending zal gaan over oplichting via internet en ook dit is onrechtmatig jegens eisers; hun werkzaamheden zijn immers volkomen legaal en er is geen sprake van oplichting. Indien een koper zijn geld terug wil, krijgt hij het terug (ook na de termijn van 30 dagen zoals genoemd in de voorwaarden). Nog nooit is een deurwaarder ingeschakeld of een incassoprocedure gevoerd. Als al sprake zou zijn van oplichting dan maakt Avantix zich hieraan schuldig, niet [eiser 1] en [eiser 2] in privé. Dit feit alleen dient al te leiden tot toewijzing van de vorderingen. Verder voeren [eiser 1] en [eiser 2] aan dat op de muziek van [muziekband] auteursrecht rust. Het uitzenden van die muziek vormt een inbreuk op dit recht. Door de poging [eiser 1] en [eiser 2] € 1.500,- afhandig te maken, heeft CCCP zich schuldig gemaakt aan oplichting. Ook een belangenafweging dient ertoe te leiden dat de opnames niet worden uitgezonden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben onder meer een groot belang bij de bescherming van een ongestoorde bedrijfsvoering. Hun belangen wegen zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting waarop gedaagden zich beroepen. In dit kader is van belang dat geen sprake is van een ernstige misstand die aan de kaak moet worden gesteld.

 4.8. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] op het auteursrecht op hun liedjes geen uitzendverbod van de gemaakte opnames rechtvaardigt. [eiser 1] en [eiser 2] erkennen dat zij hun repertoire hebben aangemeld bij Buma-Stemra. Afhankelijk van de omstandigheden hebben zij enkel recht op een vergoeding die betaald wordt via Buma-Stemra. Bovendien kan op voorhand niet worden uitgesloten dat een beroep van gedaagden op artikel 15 Auteurswet (het citaatrecht) zal slagen. Een en ander kan pas worden beoordeeld na uitzending.

Op andere blogs:
Mediareport (Geen verbod op Rambamuitzending over ‘opmerkelijke advertenties’)

IEF 12557

CBO-Keurmerk per 15 april verder verbeterd

Met ingang van 15 april 2013 treedt een aangepaste versie van de CBO-Keurmerkcriteria in werking. Op advies van de Commissie van Belanghebbenden, waarin ook het betalingsplichtige bedrijfsleven vertegenwoordigd is, heeft VOI©E de CBO-Keurmerkcriteria op een aantal punten verbeterd.

De verbeteringen vloeien voort uit de eerste praktijkervaringen met het keurmerk, en met name de bevindingen van de onafhankelijke auditor van het Keurmerkinstituut. De aanpassingen betreffen vooral een verduidelijking en strakkere definiëring van een aantal begrippen, zodat een betere en meer eenduidige toetsing van de criteria mogelijk wordt. Ook zijn criteria die de transparantie bevorderen verbeterd, bijvoorbeeld de verplichting om in het jaarverslag een toelichting te geven op het gevoerde beleid terzake van bestedingen aan sociaal-culturele fondsen en de vermelding van relevante nevenfuncties van bestuurders.

De aanpassingen in de CBO-Keurmerkcriteria hebben tevens geleid tot enige aanpassingen in het bijbehorende Normenkader en in de Richtlijnen goed bestuur en integriteit. De nieuwe versies van deze documenten per 15 april 2013 zijn hier te vinden.

Het CBO-Keurmerk is voor het eerst aan alle leden van VOI©E verleend in het najaar van 2011. Ook in 2012 zijn alle leden opnieuw gecertificeerd. VOI©E werkt samen met alle belanghebbenden voortdurend aan de verdere verbetering van het Keurmerk om een goede invulling te geven aan de roep om meer transparantie en daarbij de objectiviteit te waarborgen.

IEF 12556

CISAC-beschikking wordt deels vernietigd

Gerecht EU 12 april 2013, zaaknr. T-442/08 (CISAC-European Broadcasting Union tegen Europese Commissie) - persbericht

Serie (zie onder) uitspraken over de CISAC-zaak betreffende het creëren van mededinging tussen collectieve (muziek)beheersorganisaties. In steekwoorden: Mededingingsregelingen. Auteursrechten betreffende openbare uitvoering van muziekwerken via internet, satelliet en kabel. Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG. Verdeling van geografische markt. Bilaterale overeenkomsten tussen nationale auteursrechtenorganisaties. Onderling afgestemd feitelijk gedrag waarbij mogelijkheid van verlenen van multiterritoriale licenties en multirepertoirelicenties wordt uitgesloten. Bewijs en het vermoeden van onschuld. Artikel 3 van de beschikking wordt vernietigd.

Arresten van enkele Collectieve Auteursrechtorganisaties tegen de Europese Commissie betreffende de nietigverklaring van beschikking C(2008) 3435 def. van de Commissie in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698 – CISAC), betreffende een mededingingsregeling in het kader van de voorwaarden voor de behartiging van de rechten tot openbare uitvoering van de muziekwerken, alsmede voor de verlening van de desbetreffende licenties door de auteursrechtenorganisaties, die betrekking heeft op het gebruik in de wederkerigheidsovereenkomsten van de lidmaatschapsbeperkingen die zijn vervat in de modelovereenkomst van de International Confederation of Societies of Authors and Composers („modelovereenkomst CISAC”), of op de feitelijke toepassing van die lidmaatschapsbeperkingen.

Artikel 3 van beschikking van de Commissie wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op International Confederation of Societies of Authors and Composers (CISAC).

Leeswijzer:
2.  Het eerste middel: schending van de artikelen 81 EG en 253 EG doordat de Commissie het bestaan van onderling afgestemd feitelijk gedrag met betrekking tot de beperkingen tot het nationale grondgebied niet zou hebben aangetoond
a)  De bewijswaarde van de elementen die de Commissie ten bewijze van het onderling afgestemde feitelijke gedrag heeft aangedragen zonder zich uitsluitend op het parallellisme van de gedragingen van de AO’s te baseren
De discussies die de AO’s in het kader van de door verzoekster beheerde activiteiten over de omvang van de in de OWV’s opgenomen machtigingen hebben gevoerd
De overeenkomst van Santiago
De overeenkomst van Sydney
Het gestelde historische verband tussen de exclusiviteitsclausule en de beperkingen tot het nationale grondgebied
Conclusie over de door de Commissie aangedragen bewijselementen
b)  De plausibiliteit van de andere verklaringen voor het parallelle gedrag van de AO’s dan het bestaan van onderlinge afstemming
Voorafgaande opmerkingen
De noodzaak van aanwezigheid ter plaatse om de doeltreffendheid van de strijd tegen ongeoorloofd gebruik van muziekwerken te garanderen
–  Het NBS
–  De Simulcast- en de Webcasting-overeenkomst
–  De overeenkomst van Santiago
–  De gemeenschappelijke onderneming Celas, het verlenen van rechtstreekse licenties en het initiatief van een uitgever
–  Het document met het opschrift „Cross border collective management of online rights in Europe”
3.  Conclusie met betrekking tot de uitkomst van het beroep

T-451/08 - Stim / Commissie
T-442/08 - CISAC / Commissie
T-434/08 - Tono / Commissie
T-433/08 - SIAE / Commissie
T-432/08 - AKM / Commissie
T-428/08 - STEF / Commissie
T-425/08 - Koda / Commissie
T-422/08 - SACEM / Commissie
T-421/08 - PRS / Commissie
T-420/08 - SAZAS / Commissie
T-419/08 - LATGA-A / Commissie
T-418/08 - OSA / Commissie
T-417/08 - Sociedade Portuguesa de Autores / Commissie
T-416/08 - Eesti Autorite Ühing / Commissie
T-415/08 - Irish Music Rights Organisation / Commissie
T-414/08 - Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra / Latvijas Autoru apvienība / Commissie
T-413/08 - SOZA / Commissie;
T-411/08
- Artisjus / Commissie
T-410/08 - GEMA / Commissie
T-401/08 - Säveltäjäin Tekijänoikeustoimisto Teosto / Commissie
T-398/08 - Stowarzyszenie Autorów ZAiKS / Commissie
T-392/08 - AEPI / Commissie

Op andere blogs:
IPKat (CISAC decision finally out (and likely to orientate reform debate?)
IP-Watch (EU General Court Clears Copyright Collecting Societies Of Antitrust Charges)
KluwerCopyrightBlog (The Empire Strikes Back: CISAC beats Commission in General Court)
Webwereld (EU-vonnis brengt Pan-Europese muzieklicenties dichterbij)

IEF 12555

Twitter-account als voeren van handelsnaam niet onderbouwd

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 april 2013, zaaknr. C/16/336266 KL ZA 13-21 (V.O.F. Smit Telecom tegen Smit)

Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur.

Zie eerder de beschikking op grond van 6 Hnw, zie IEF 11303. Handelsnaamrecht. Vaststellingsovereenkomst. Twitteraccount. V.o.f. Smit Telecom c.s. voert aan dat Smit niet de vaststellingsovereenkomst is nagekomen door ook na 1 januari het gebruik te staken, in de overeenkomst staat 31 maart. Ten aanzien van de vordering tot nakoming van de door Smit opgestelde onthoudingsverklaring is de voorzieningenrechter van oordeel dat die verklaring eenzijdig is opgesteld door Smit en niet is geaccepteerd door V.O.F. Smit Telecom. Van een overeenkomst met als inhoud de onthoudingsverklaring is geen sprake.

Smit heeft alle Twitter-volgers van @smittelecom overgezet naar zijn nieuwe Twitter-account @S_Telecom_Urk, echter hij weigert het Twitter-account over te dragen. V.O.F. Smit Telecom c.s. heeft niet onderbouwd op welke wijze er nog sprake is van handelen door Smit onder de naam Smit Telecom. Het gevorderde wordt afgewezen.

4.3. V.O.F. Smit Telecom c.s. heeft erkend dat vóór de zitting van 31 maart 2013 met behulp van Twitter.com alle volgers van het oude Twitter-account dat door Smit in gebruik was, heeft overgezet naar zijn nieuwe Twitter-account @S_Telecom_Urk. Hiermede is het geschil over het Twitter-account @smittelecom nog niet beëindigd, aangezien Smit weigert het laatstgenoemd Twitter-account over te dragen aan V.O.F. Smit Telecom c.s.. Met deze hulp van Twitter is Smit goed geholpen.
Smit brengt naar voren dat zijn Twitter-account is aangepast, waardoor @smittelecom niet meer wordt getoond bij de door hem verzonden berichten, waarmee hij heeft voldaan aan artikelen 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst.

4.4. (...) De voorzieningenrechter stelt vast dat voornoemde artikelen geen overdracht van dat Twitter-account inhouden en V.O.F. Smit Telecom c.s. niet heeft onderbouwd op welke wijze er nog sprake is van handelen door Smit onder de naam Smit Telecom, zodat ook dit deel van de vordering wordt afgewezen. Dit heeft als gevolg dat de vorderingen onder 3 en 4 van de gewijzigde eis zullen afgewezen.
IEF 12554

HR stelt prejudiciële vragen over de wezenlijke waarde van de waar (Tripp Trapp)

HR 12 april 2013, nr. 11/04114, LJN BY1533 (Hauck tegen Stokke)

Hauck Alpha Stokke

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en mede door Klos Morel Vos & Schaap.

Zie eerder de Conclusie A-G in IEF 11836. Auteursrecht. Merkenrecht. Vragen over wezenlijke waarde van de waar. De Hoge Raad verwijst naar de vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan en stelt de volgende vragen van uitleg:

1. a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (i), van de Richtlijn 89/104/EEG zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat vormmerken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?

b. Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2. a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii), van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b. Is van 'een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft' in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c. Is voor de beantwoording van vragen 2. a en 2.b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als 'wezenlijk' in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d. Indien het antwoord op vraag 2.c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3. Dient art. 3 lid 1 van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel onder (e) bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het vormmerk een teken behelst waarvoor het aldaar onder (i) bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder (iii) bedoelde?

Lees het arrest nr. 11/04114, LJN BY1533..

Op andere blogs:
Cassatieblog (Hoge Raad stelt vragen over nietigheidsgronden vormmerk)
IPKat (Little time to talk about Hauck)

IEF 12553

Betrekken van niet-auteursrechtelijk beschermde trekken bij bepaling van de totaalindruk

HR 12 april 2013, nr. 11/00447, LJN BY1532 (Stokke tegen Fikszo en H3 Products)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Zie eerder Conclusie A-G in IEF 11837. Auteursrecht. Vormgeving. Nabootsing (art. 13 Aw). Zowel het middel in het principale beroep als het middel in het incidentele beroep richten klachten tegen hetgeen het hof in zijn tussenarrest heeft geoordeeld met betrekking tot de beschermingsomvang van de Tripp Trapp en de toetsing aan het totaalindrukkencriterium. Het principale beroep wordt verworpen en Stokke c.s. wordt veroordeeld in de kosten. Het incidentele beroep wordt eveneens verworpen en Fikszo c.s. worden in de kosten veroordeeld.

Bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, kunnen de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen. Dat overname van "onbeschermbare elementen" meegenomen dient worden bij antwoord van de inbreukvraag, volgt niet uit InfoPaq I. Het is een onjuiste rechtsopvatting die voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

In citaten: 5.1.1. (...) Betoogd wordt dat in de beoordeling van de totaalindrukken rekening dient te worden gehouden met alle elementen, en dus niet alleen met de auteursrechtelijk beschermde trekken. Het onderdeel faalt omdat het bestreden oordeel juist is. Zoals volgt uit het hiervoor in 4.1 onder (e) overwogene, zijn bij de vergelijking van de totaalindrukken de auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk - in voorkomend geval: met inbegrip van onbeschermde elementen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de "werktoets" beantwoordt - bepalend. Daaraan doet niet af dat bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet kunnen worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen.

5.2.1. (...) Dat overname van "onbeschermbare elementen", zoals het onderdeel betoogt, meegenomen moet worden bij de beantwoording van de inbreukvraag, volgt voorts niet uit het door het onderdeel genoemde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU (...)

5.1.3 Onderdeel 1.2(c) betoogt dat bij de beoordeling van een auteursrechtelijke inbreukvraag juist de nadruk dient te liggen op de punten van overeenstemming en niet op de punten van verschil. Geklaagd wordt dat door zich bij de beoordeling te beperken tot twee geïdentificeerde vormgevingselementen, het hof alle anderszins overeenstemmende elementen uit het oog verliest. Ook dit onderdeel faalt nu het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

5.2.1. (...) Het onderdeel klaagt dat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of de Yasmine en de Thomas, kort gezegd, aan de "werktoets" voldoen. Het onderdeel faalt, omdat het miskent dat het mogelijk is dat een bewerking van een werk daarvan noch een verveelvoudiging vormt, noch een bewerking die een nieuw, oorspronkelijk werk is.

5.2.2 Onderdeel 11.2(a) verwijt het hof zijn beoordeling te hebben beperkt tot de twee door hem geïdentificeerde auteursrechtelijk beschermde trekken en aldus te zijn voorbijgegaan aan verschillende essentiële stellingen van Stokke c.s. met betrekking tot de oorspronkelijkheid van de vormgeving van afzonderlijke elementen van de Tripp Trapp, waaronder de keuze voor stijlen, voor staanders aan de onderzijde, voor een diagonaal in de stijlen, voor een aanknoping aan de voorzijde van diagonaal en staanders, voor metalen tegenelementen en voor een open, transparant uiterlijk. (...) Het hof heeft dus bij de beoordeling van de totaalindrukken op meer ' elementen van de vormgeving gelet dan enkel de schuine staanders (waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt) en de L-vorm. Het hof was daarbij, om zijn oordeel juist en begrijpelijk te doen zijn, niet gehouden uitdrukkelijk in te gaan op alle door Stokke c.s. genoemde vormgevingselementen.

5.3 Onderdeel III. 1 klaagt over rov. 16 van het tussenarrest met het betoog, samengevat, dat het hof bij de toepassing van het totaalindrukken-criterium heeft miskend dat blijkens het hiervoor in 5.1.2 vermelde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU ook voor gebruiksvoorwerpen geldt dat sprake is van een auteursrechtelijk relevante - bedoeld is kennelijk: inbreukmakende - bewerking als in de gewraakte bewerking iets terug te vinden is van datgene wat het werk tot een auteursrechtelijk beschermd werk maakt. Het onderdeel faalt omdat, zoals reeds hiervoor in 5.1.2 is vermeld, in de bedoelde overwegingen van het Infopaq(I)-arrest niet anders is beslist dan dat voor de auteursrechtelijke bescherming van delen van een werk de eis geldt dat zij als dusdanig de oorspronkelijkheid van het volledige werk in zich dragen, hetgeen meebrengt dat de eis geldt dat zij bepaalde van de bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de eigen intellectuele schepping van de auteur van dit werk. De totaalindrukken-toets is daarmee niet onverenigbaar.

6.3.5. Het klaagt dat het hof had dienen te beoordelen of de Bambino kan worden aangemerkt als een zelfstandig werk, hetgeen een minder verstrekkende eis is dan het criterium dat sprake dient te zijn van een nieuw, oorspronkelijk werk.
Het onderdeel faalt, enerzijds op de hiervoor in 5.2.1, voorlaatste zin, vermelde grond, anderzijds in verband met de omstandigheid dat, zoals het hof in rov. 4 van het tussenarrest met juistheid heeft overwogen, met "zelfstandig werk" in rov. 3.5 van het evenvermelde arrest Una Voce Particolare niet iets anders is bedoeld dan "nieuw, oorspronkelijk werk" in de zin van art. 13 Aw.

Lees het arrest nr. 11/00447, LJN BY1532.

Op andere blogs:
KvdL (Beschermingsomvang meegroeistoel te klein voor auteursrechtinbreuk)

IEF 12552

Gerecht EU week 15

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) GREEN beschrijvend voor 'teruggewonnen' en 'gerecyclede' goederen
B) Antwoord van Parfums Rochas SAS ingediend buiten de tijd die ervoor staat
C) Verwarring tussen HASTELLOY en ASTALOY zelfs bij professioneel publiek
D) Geen verwarringsgevaar tussen GIUSEPPE ZANOTTI DESIGN en ZANOTTI

Gerecht EU 11 april 2013, zaak T-294/10, CBp Carbon Industries / OHMI (CARBON GREEN) - dossier

A) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1361/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 april 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „CARBON GREEN” in te schrijven voor waren van klasse 17.

Het beroep wordt afgewezen. Terecht is geoordeeld dat het aangevraagde merk beschrijvend is voor de betrokken goederen, in de zin van artikel 7 (1) (c), van Verordening nr. 207/2009. Het woord 'groen' duidt in dit geval op ecologisch voordeel. De omschrijving van de betrokken goederen verwijst naar 'teruggewonnen' en 'gerecyclede' goederen. Het kenmerk van de goederen is dat ze bijdragen aan het behoud ecologisch evenwicht. In die context heeft het woord 'groen' een rechtstreeks en concreet verband met de betrokken waren. Op de blog: MARQUES

25. As for the word ‘green’, the parties agree on the fact that in the present case, it denotes ecological benefits. However, it is apparent from the actual description of the goods concerned, which refers to ‘reclaimed’ and ‘recycled’ goods, that a feature of the goods is that they contribute to maintaining ecological balance. In that context, the word ‘green’ has a direct and specific relationship with the goods concerned, and enables the relevant public to perceive immediately, without further thought, a description of a characteristic of those goods.

26. Therefore, the Board of Appeal was right to find, in paragraph 23 of the contested decision, that the word ‘green’ must be considered, from the point of view of the relevant public, as descriptive of a characteristic of the goods concerned.

Gerecht EU 10 april 2013, zaak T-360-11, Fercal - Consultadoria e Serviços / OHMI - Parfums Rochas (PATRIZIA ROCHA) -
dossier

B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het Gemeenschapswoordmerk „PATRIZIA ROCHA”, voor waren van klasse 25, strekkende tot vernietiging van beslissing R 2355/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 april 2011, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van het nationale woordmerk „ROCHAS”, voor waren van de klassen 2, 3, 14, 16, 18, 21, 25, 26 en 34.

Het is Parfums Rochas SAS niet toegestaan om aan de procedure deel te nemen. De uiterste datum voor het antwoord van "Parfums Rochas SAS" verliep op 13 december 2011 om middernacht. Het antwoord van Parfums Rochas SAS is gedeponeerd bij de griffie op 2 januari 2012, na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het antwoord op grond van artikel 135, paragraaf 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering. Geconcludeerd moet worden dat het antwoord was ingediend buiten de tijd die ervoor stond.

14. Le délai de présentation du mémoire en réponse pour Parfums Rochas S.A.S. prenait ainsi fin le 13 décembre 2011 à minuit.

16. Or, l’original signé du mémoire en réponse de Parfums Rochas S.A.S. n’a été déposé au greffe du Tribunal que le 2 janvier 2012, soit après l’expiration du délai de présentation du mémoire en réponse prévu à l’article 135, paragraphe 1, premier alinéa, du règlement de procédure mentionné au point 14 ci-dessus.

17. Partant, il y a lieu de conclure que ce mémoire a été déposé hors délai.

Gerecht EU 10 april 2013, zaak T-505/10, Höganäs / OHMI - Haynes (ASTALOY) - dossier

 

C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „ASTALOY” voor waren van klasse 6 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1530/20094 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 augustus 2010, houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „HASTELLOY” voor waren van klasse 6 is ingesteld.

Het beroep wordt afgewezen. Gezien de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, de totaalindruk voor het relevante publiek en de overeenstemming van de producten kan verwarringsgevaar worden verondersteld. Zelfs voor een professioneel publiek dat actief is binnen deze niche en die een hoge mate van aandacht besteedt, kan niet worden uitgesloten dat de betrokken merken tot verwarring over de commerciële herkomst van de producten zullen leiden.

68. Even if coexistence without the likelihood of confusion of the trade marks at issue were to be established on the basis of the affidavits provided by the applicant, the Court finds that the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion between those marks given the visual and phonetic similarities of the marks at issue, the relevant public and the similarity of the products.

69. Indeed, even for a professional public which is active in the field of metallurgy and which pays a high degree of attention, it cannot be ruled out that the trade marks at issue could create an association or even confusion as to the commercial origins of the products sold under each of those marks, given the small visual and phonetic differences between the marks at issue and the possibility that they both evoke an alloy.

70. That conclusion is not called into question by the applicant’s argument based on the fact that it is also the owner of the ASTALOY CrM trade mark, which covers the same geographic area and the same products as those covered by the contested application. As the intervener has pointed out, it was only before the Court that the applicant raised that argument for the first time. In addition, the applicant has provided no proof in support of its claim. Finally, that trade mark is not identical to either the mark applied for or the earlier mark invoked. The likelihood of confusion must be assessed on the basis of the mark applied for and of earlier mark forming the basis of the opposition.

Gerecht EU 9 april 2013, zaak T-336/11, Italiana Calzature / OHMI - Vicini (Giuseppe GIUSEPPE ZANOTTI DESIGN) - T-337/11 - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de communautaire en nationale beeld- en woordmerken, met het woordelement „ZANOTTI”, voor waren van de klassen 18 en 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 634/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 april 2011 houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het beeldmerk met de woordelementen „GIUSEPPE ZANOTTI DESIGN” in te schrijven voor waren van de klassen 18 en 25 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie.

Het beroep wordt afgewezen. De term "Zanotti" heeft geen zelfstandige onderscheidende positie in het aangevraagde merk. Het figuratieve element domineert de de totaalindruk van het aangevraagde merk en de term "zanotti" is nauw verbonden met de naam "Giuseppe" voorafgaande en de term "Design" opvolgende. Het woord "Giuseppe Zanotti design" zou door de consument kunnen worden opgevat als een aanduiding van de ontwerper en niet als de commerciële herkomst van de producten. De tekens zijn over het algemeen verschillend in visuele termen en hebben zowel auditief als conceptueel een geringe mate van soortgelijkheid. Van verwarringsgevaar is geen sprake.

52. À cet égard la chambre de recours a constaté, à juste titre, au point 61 de la décision attaquée, que le terme « zanotti » ne détenait pas une position distinctive autonome dans la marque demandée. D’une part, c’est l’élément figuratif qui domine l’impression visuelle globale de la marque demandée et, d’autre part, ledit terme, placé au milieu de l’élément verbal, est étroitement associé au prénom Giuseppe le précédant ainsi qu’au terme « design » lui succédant.

62. À cet égard, il convient de constater que la marque italienne figurative et la marque communautaire verbale antérieures sont très similaires, toutes les deux étant, de manière exclusive, constituées par le terme « zanotti » qui, dans le cas de la marque figurative est écrit en caractères stylisés, mais néanmoins facilement lisibles sans que cette stylisation ajoute un aspect figuratif particulier à la marque italienne. En conséquence, les considérations relatives à la similitude des signes examinés aux points 36 à 42 ci-dessus peuvent s’appliquer en l’espèce. Les signes en cause sont donc globalement différents sur le plan visuel, présentent un degré de similitude faible sur le plan phonétique et un degré de similitude moyen sur le plan conceptuel.

64. Au vu de tout ce qui précède, il convient de constater qu’il n’existe pas de risque de confusion entre la marque demandée et les marques antérieures invoquées par la requérante à l’appui de son opposition. En conséquence, il y a lieu de rejeter le présent moyen ainsi que le recours dans son ensemble.