IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12392

Inbreukvordering verkoop via internet (deels) beperkt tot Nederland

Vzr. Rechtbank Den Haag 1 maart 2013, zaaknr. C/09/433123 / KG ZA 12-1411 (G-Star Raw C.V. en Facton Ltd. tegen Race and Win SA)

Uitspraak mede ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP.

Merkenrecht. Verstekvonnis. Inbreuk op internationale, Benelux en Gemeenschapsmerken RAW. Vorderingen Facton toewijsbaar voor Nederland. Vorderingen G-Star toewijsbaar voor EU. Onvoldoende aannemelijk dat gedaagde via aan haar gelieerde rechtspersonen inbreuk maakt.

Gedaagde is behoorlijk opgeroepen ter terechtzitting, maar hij is daar niet verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend.

Omdat de gestelde inbreuken mede bestaan uit het te koop aanbieden van waren voorzien van de merken van eiseressen via internet, zodat de gestelde inbreuken mede in Nederland plaatsvinden. Gelet op de omvang van de bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de gestelde inbreuken op de gemeenschapsmerkrechten van Facton Ltd., zoals bepaald in artikel 98 lid 2 GMVo, zijn de vorderingen van Facton Ltd. voor zover gegrond op haar Gemeenschapsmerkrechten slechts toewijsbaar voor Nederland.

De vordering komt de voorzieningenrechter voor het overige noch onrechtmatig noch ongegrond voor en wordt daarom – op de wijze zoals hierna vermeld – toegewezen, met dien verstande dat het verbod wordt beperkt tot gedaagde, omdat voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gedaagde via aan haar gelieerde (rechts)personen inbreuk heeft gemaakt of zal gaan maken.

IEF 12390

Geschriftenjurisprudentie tekeningen van aandrijfassen en uitgaande assen

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Hof Leeuwarden 22 september 1999, BIE 2001, nr 60, p. 286 m.nt. AAQ (GEC Alsthom Régulateurs Europa e.a./E.P. Controls e.a.)

Door zonder toestemming van GEC tekeningen aan derden aan te bieden, heeft IJsselstein niet gehandeld zoals een goed werknemer betaamt; tekeningen van GEC hebben geen eigen origineel karakter en persoonlijk stempel van de maker, doch zijn wel 'andere geschriften' in de zin van de Aw; de tekeningen van IJsselstein zijn ontleend aan die van GEC, derhalve auteursrechtinbreuk) (met noot A.A.Q.).

Art. 7:611 BW - Het stond IJsselstein tijdens zijn dienstbetrekking niet vrij om zonder toestemming van GEC met Belliss in zee te gaan en hij heeft daarmee niet gehandeld zoals een goed werknemer betaamt, ook al bevat de arbeidsovereenkomst te dezen geen specifieke bepaling. Evenmin stond het hem vrij tekeningen die hij uit hoofde van zijn functie mee naar huis mocht nemen, zonder toestemming van GEC aan derden aan te bieden en op deze wijze zijn werkgever te beconcurreren.

Art. 10, lid 1 Aw (geschriftenbescherming) - De tekeningen van GEC waarop aandrijfassen en uitgaande assen zijn getekend hebben geen eigen origineel karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. De tekeningen zijn wel aan te merken als 'andere geschriften' waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt. Hieraan doet niet af dat de tekeningen niet openbaar zijn gemaakt. Het is in overeenstemming met de ratio van het auteursrechten aanzien van geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter, dat in een geval als het onderhavige, waarin GEC tekeningen slechts aan bepaalde bedrijven onder de verplichting tot geheimhouding ter beschikking stelt, uitsluitend aan GEC als degene(n) die op schrift stelt/stellen, het voordeel van het exploiteren in auteursrechtelijke zin toekomt. Vergelijking van de tekeningen van GEC met die van IJsselstein wijst uit dat bij die laatste duidelijk sprake is van ontlening. Derhalve is sprake van inbreuk.

Onder 6 (...) Het hof vermag ook overigens niet in te zien dat de ten processe bedoelde tekeningen een eigen origineel karakter hebben dar her persoonlijk stempel van de maker draagt. Naar het oordeel van het hof zijn de tekeningen wel aan te merken als 'andere geschriften' als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder 1 van de Auteurswet 1912 en komt daaraan auteursrechtelijke bescherming toe, zij het met zekere beperkingen. Daaraan doet niet af dat de tekeningen niet openbaar zijn gemaakt en evenmin bestemd zijn om openbaar te worden gemaakt, een voorwaarde genoemd in het arrest HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116. Het is in overeenstemming met de ratio van het auteursrecht ten aanzien van geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter zoals verwoord door de Hoge Raad in genoemd arrest, dat in een geval als het onderhavige, waarin GEC B.V. tekeningen slechts aan bepaalde bedrijven onder de verplichting tot geheimhouding ter beschikking stelt, uitsluitend aan GEC B.V./GEC c.s., als degene(n) die op schrift stelt/stellen. het voordeel van het exploiteren in auteursrechtelijke zin toekomt.

Onder 7 (...) Het hof is van oordeel dat bij de als producties 19a, 19b en 19c bij memorie van grieven overgelegde tekeningen van GEC c.s. en E.P. Controls duidelijk sprake is van ontlening, en wel op grond van het volgende.

De vormgeving en de maten op drie tekeningen van E.P, Controls en die van GEC c.s. (…) komen nagenoeg geheel met elkaar overeen, zij het dat op de (…) tekeningen van E.P. Controls de getallen achter de komma zijn afgerond. De maten, vermeld op beide als productie 19c overgelegde tekeningen zijn nagenoeg gelijk. Verder blijkt dat Engelse woorden, vermeld op de tekeningen van GEC c.s., op de tekeningen van E.P. Controls in het Nederlands zijn vertaald en deels op dezelfde plaats op de tekeningen zijn weergegeven, terwijl de tekst 'section' is gewijzigd in 'sectie' onder meer door toevoeging met de pen van een 'e' (productie 19a) en de tekst 'length for hardening' is gewijzigd in 'lengte v. harden' onder meer door toevoeging met de pen van een 'e'. Verder heeft de pijl onderaan de as op de tekening van E.P. Controls (productie 19c) geen functie, terwijl de overeenkomstige pijl op de tekening van GEC c.s. verwijst naar de Engelse tekst.

Daarbij komt dat blijkens het proces-verbaal van de deurwaarder van 1 2 december 1995 (productie XI bij conclusie van repliek) ten huize van IJsselstein zijn aangetroffen zowel tekeningen van GEC c.s. als papier van E.P. Control met daarop geplakte tekeningen die volgens de deurwaarder geleken op die van GEC c. s.

Derhalve is er sprake van inbreuk.
(...)
Het hof verenigt zich hier met de door GEC c.s. gestelde maatstaf voor de beoordeling of de tekeningen geheime know-how bevatten, welke maatstaf feitelijk weinig verschilt met de door de rechtbank gehanteerde maatstaf.

10 Grief IV is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de handelingen van E. P. Controls slechts dan onrechtmatig zij n wanneer de tekeningen geheime know-how bevatten.

11 Gelet op de context waarin het oordeel van de rechtbank is gegeven (namelijk betreffende handelingen in verband met tekeningen) is dit oordeel - afgezien van de eerdergenoemde geschriftenbescherming - op zichzelf juist.

Uit de noot van Antoon Quaedvlieg
Zijn tekeningen geschriften?
Het Nederlandse auteursrecht kent een bijzondere 'geschriftenbescherming'. Deze houdt in dat geschriften niet hoeven te voldoen aan de algemene basiseis van het auteursrecht dat een werk een eigen, oorspronkelijk karakter moet hebben en het persoonlijk stempel van de maker moet dragen. De geschriftenbescherming is het resultaat van de uitleg van de wet door de Hoge Raad in het door het Hof geciteerde arrest van 25 juni 1965, NJ 1966,116,'Televizicr TT'. De geschriftenbescherming staat al jaren van vele zijden aan kritiek bloot, recentelijk weer gevoed door twijfels of haar voortbestaan in overeenstemming is met de databankrichtlijn.

In het licht van kritiek op de geschriftenbescherming verdient een voorzichtige, restrictieve interpretatie de voorkeur. Zeker als het, zoals in dit geval, technische informatie betreft, ten aanzien waarvan, buiten het octrooirecht, in het algemeen een sterke negatieve reflexwerking wordt aangenomen.

De beslissing van het Hof geeft echter blijk van een extensieve interpretatie van de term 'geschriften' door er mede tekeningen onder te vatten. Spraakgebruikelijk ligt mijns inziens een tot alfanumerieke teksten beperkte uitleg meer voor de hand. Daar komt bij dat art. 10 Aw tekenwerken afzonderlijk van geschriften noemt in lid 1 sub 6 en dat het dus goed mogelijk is - of zelfs door de wet verplichtend wordt opgelegd - om de 'geschriftenbescherming' te beperken tot de genoemde alfanumerieke teksten. Een dergelijke beperking vindt steun in de doctrine.

De richting die het Hof inslaat kan leiden tot bescherming van alles wat grafisch op papier weer te geven is, inclusief bijvoorbeeld niet-oorspronkelijke foto's. Een dergelijke uitbreiding kan niet de bedoeling zijn. Bovendien brengt zij in digitaal perspectief andere merkwaardige gevolgen mee, met name moeilijk te rechtvaardigen onderscheiden. Een uitsluitend digitaal opgeslagen tekst valt zonder twijfel onder de geschriftenbescherming, maar is een uitsluitend digitaal opgeslagen foto of tekening ook een geschrift? Ik meen van niet. De enige verwantschap die men zou kunnen aanvoeren tussenfoto's en tekeningen enerzijds en geschriften anderzijds is het feit dat ze, in de analoge wereld, alle als drukwerk op papier verschijnen, en derhalve iets met 'drukkersbescherming' van doen kunnen hebben. In de digitale wereld ontvalt dat punt van verwantschap. Wie daarentegen zou menen dat een progressieve interpretatie van de term 'geschriften' meebrengt dat ook digitaal opgeslagen tekeningen en foto's van de geschriftenbeschermingen moeten profiteren, komt onvermijdelijk voor de vraag te staan of die bescherming zich dan niet ook moet uitstrekken over nog weer andere digitaal opgeslagen fenomenen, zoals driedimensionale objecten en/of muziek zonder eigen karakter. Dan is het eind zoek.

De bescherming van geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter blijkt voorts in deze zaak niet onontbeerlijk te zijn om te komen tot het door het Hof gewenste resultaat: t.w. dat het handelen van deze (ex-)werknemer ontoelaatbaar is. In gevallen waarin evenwel geen sprake zou zijn van een onbehoorlijk handelen in een context van know howbescherming of van schending van verplichtingen als goede werknemer, zal het gebruik van de technische tekeningen mijns inziens geoorloofd moeten zijn. Een concurrent die de tekeningen zou verwerven zonder zich op welke wijze dan ook aan onbehoorlijk handelen schuldig te maken, zou in het gebruik dat van niet belemmerend moeten worden door een beroep op het auteursrecht op technische tekeningen zonder eigen of persoonlijk karakter.

De geschriftenbescherming kan alleen worden ingeroepen voor geschriften die zijn openbaar gemaakt of bestemd om openbaar gemaakt te worden (verder: openbaarmakingseis). Het Hof stelt die eis in dit geval terzijde met het argument dat de ratio van de geschriftenbescherming toestaat haar ook toe te passen als tekeningen slechts aan bepaalde bedrijven onder de verplichting tot geheimhouding ter beschikking worden gesteld. Maar brengt dat laatste niet reeds openbaarmaking in de door de Hoge Raad bedoelde zin mee? Mijns inziens houdt de openbaarmakingseis niet in een eis van terbeschikkingstelling aan het 'algemene' publiek. Technisch gesproken is in beginsel al van openbaarmaking sprake als één exemplaar van de tekeningen rechtmatig op commerciële termen aan een wederpartij is verkocht, verhuurd of anderszins ter beschikking gesteld, al dan niet onder de voorwaarde van geheimhouding.

Eerder verdedigde ik in dit blad dat de openbaarmakingseis in feite slechts een verhulde vorm van de voorwaarde dat het om een 'marktgericht product' moet gaan.

Antoon Quaedvlieg

 

IEF 12389

Tijdstip van de douanebestemming van goederen in tijdelijk opslag

Conclusie A-G HvJ EU 28 februari 2013, zaak C-542/11 (Staatssecretaris van Financiën tegen Codirex Expeditie BV) - dossier

Douane - Zoll - CustomsPrejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden.

Als randvermelding. Vraag: Wat is het tijdstip waarop niet-communautaire goederen een douanebestemming verkrijgen in de zin van artikel 50 van het [douanewetboek], in een geval waarin goederen met de status 'in tijdelijke opslag' zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer?

Conclusie A-G:

„Niet-communautaire goederen met de status 'in tijdelijke opslag’ die zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, verkrijgen een douanebestemming in de zin van artikel 50 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, wanneer de aangifte is aanvaard en de goederen zijn vrijgegeven.”

IEF 12388

Agendering openbaar debat toezicht collectief beheer

Dinsdag 5 maart 2013, openbare behandeling om 13.30 uur, debat - dossier 31 766.

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u vanaf 16:00 het debat online via de live stream volgen (link).

Gaat u het debat missen, zie een week later via: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 12387

Benelux wil door enquête omvang advertentiefraude in kaart brengen

In navolging van IEF 12357 (MKB Nederland-uitspraak).

Uit't persbericht: Het Secretariaat-Generaal van de Benelux-Unie organiseerde in 2012 een overleg tussen ondernemersorganisaties uit België, Nederland, Luxemburg en de ministeries van Justitie en Economische Zaken over de strijd tegen acquisitiefraude/ advertentiefraude. Dit met het doel een samenwerking op Benelux-niveau op te zetten om misleidende marketing praktijken te voorkomen en weg te werken.

De cijfers die momenteel beschikbaar zijn, geven slechts een gedeeltelijk beeld van het economisch verlies dat hiermee gepaard gaat et onderschatten het frauduleuze karakter van bepaalde praktijken, zoals door sommige uitgevers van bedrijvengidsen. Het Benelux-secretariaat roept daarom alle betrokken ondernemers op een korte vragenlijst in te vullen.

Enkele voorbeelden van advertentiefraude:

Valse facturen : een factuur of herinnering wordt verstuurd die doet vermoeden dat er reeds een overeenkomst werd gesloten terwijl dit niet het geval is. Het betalen van die factuur heeft de aanvaarding van de aanbieding tot gevolg.

Bedrijvengids : ondernemers worden uitgenodigd om hun gegevens in een bedrijvengids op te nemen of te updaten waarbij in kleine letters wordt toegezegd om maandelijks gedurende meerdere jaren buitensporig hoge abonneekosten te betalen.

Advertentiefraude : ondernemers worden ertoe aangezet om kosteloos in te tekenen op een reclame-inlassing in een tijdschrift dat zogezegd breed wordt verspreid, terwijl er na een proefperiode van een maand voor de aanbieding moet worden betaald.

Domeinnaam (Slamming) : via valse verlengingsberichten, vrij te koop gestelde domeinnamen, vals register of valse gids tracht de fraudeur de houder van een domeinnaam onder druk te zetten teneinde hem soms zeer aanzienlijke geldsommen af te troggelen.

Phishing : er wordt geprobeerd om wachtwoorden van bankrekeningen of kredietkaartnummers te ontfutselen om geld afhandig te maken waarbij de criminelen zich voordoen als een bekende organisatie.

Inschrijving van merken, tekeningen en modellen : er wordt een uitnodiging verstuurd tot het betalen van een onevenredig hoog bedrag voor de inschrijving of vernieuwing van een merk terwijl deze geen bescherming van de intellectuele eigendom bieden.

Spooknota’s: verkapte offertes in de vorm van facturen met vermelding in kleine letters “Dit is geen factuur maar een offerte/aanbieding”. Zij hebben betrekking op diensten of goederen die nooit zijn geleverd en waarvan de oplichter hoopt dat deze zal worden betaald uit onachtzaamheid door de administratieve diensten.

IEF 12386

Software en woordmerken te kwalificeren als vermogensrecht

Rechtbank Rotterdam 30 januari 2013, LJN BZ2599 (vof Delltatech)

The bad news is...Merkenrecht. Beëindiging samenwerking. Octrooien op hardware. Software. Medische toepassingen.

Drie vennoten hebben met elkaar samengewerkt ten behoeve van de ontwikkeling, marketing en verkoop van apparatuur en software voor medische toepassingen. De samenwerking vond aanvankelijk plaats in de vorm van een vof en nadien van een bv. De vennoten hebben met elkaar gesproken over de beëindiging van de tripartiete samenwerking. In dat kader is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt. Vervolgens zijn de verhoudingen verstoord. In het kader van enerzijds de afwikkeling van de samenwerking en anders de voortzetting van de werkzaamheden door twee van de drie vennoten zijn over en weer verschillende vorderingen ingesteld. De vorderingen hebben in conventie onder meer betrekking op managementfee/onkosten, overname van aandelen en schadevergoeding ter zake van het gebruik van de software en het woordmerk. In reconventie hebben de vorderingen onder meer betrekking op niet - afgedragen omzet, het liquidatiesaldo en schadevergoeding wegens winstderving.

De rechtbank stelt voorop dat de software en het woordmerk zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f.. De vordering tot het terug op naam van de v.o.f. zetten van de Europees woordmerkregistratie heeft geen juridische grondslag. Weliswaar heeft eiser bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening 207/2009.

De zaak wordt aangehouden.

In citaten:
2.6.  Blijkens een screenshot van de [gedaagde 4]-website van de v.o.f. is daarop vermeld:

All patents and trade[gedaagde 2]s in this software and hardware are property of Delltatech Netherlands.

2.7.  Het woordmerk [gedaagde 4] is op 8 juni 2005 in Europa gedeponee[g[gedaagde 1]de 1] van [gedaagde 1] (“[X]”). Op verzoek van [gedaagde 1] is dit, ondanks later protest van [eiser 1] aan het BHIM, per 7 april 2010 gewijzigd in “[g[gedaagde 1]de 1]”. In de Verenigde Staten stond het woordmerk geregistreerd ten name van de v.o.f. De Amerikaanse inschrijving is op 18 augustus 2009 geëindigd. Op 9 maart 2005 zijn in samenwerking met de Technische Universiteit Delft door [eiser 1] en [gedaagde 1] Europese octrooiaanvragen gedaan en verkregen op de uitvinding van de [gedaagde 4]-simulator. Bij brief van 8 juli 2010 van de TU Delft heeft zij met onmiddellijke ingang de aan haar verleende octrooien laten vervallen.

2.14 (...)
Merknaam en Octrooi

Eerste discussiepunt was merknaam [gedaagde 4] en het octrooigebruik.
Afgesproken is dat er geen belemmeringen zijn om het octrooi te gebruiken door [eiser 1] en [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [eiser 1] geven elkaar alle ruimte om de hardware te gebruiken onder eigen naam. Verder is er afgesproken dat, nationaal en internationaal, geen van de partijen gebruik kan maken van de merknaam [gedaagde 4].
Met de TU Delft moeten er nieuwe afspraken gemaakt worden mbt de kosten van het octrooi.

6.5.  De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op het hiervoor onder 6.4 sub c) weergegeven verweer van [gedaagden] is in elk geval duidelijk dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van de software; de zogenaamde executable files. Uit de processtukken blijkt dat deze software werd gebruikt ten behoeve van de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator. Dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van in elk geval de executable files is te kwalificeren als een vermogensrecht van de v.o.f. Bij elke doorontwikkeling die relevant was voor (de verkoop van) het product, werd er feitelijk een nieuwe executable file aan de v.o.f. ter beschikking gesteld. Dit komt neer op een licentie voor de v.o.f. die het recht geeft op nieuwe updates. Het is moeilijk voorstelbaar hoe anders het product kon worden doorontwikkeld en aangepast aan de eisen van de klanten en het voortschrijdend inzicht van de ontwerper(s). Kortom: zolang de samenwerking van partijen voortduurde kon gebruik gemaakt worden van de software zoals die werd ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de in de v.o.f. samenwerkende vennoten.

6.11.  Naar de rechtbank begrijpt vormt het in de Verenigde Staten gedeponeerde woordmerk geen afzonderlijke grondslag van de vorderingen. Daaraan zal verder dan ook voorbij worden gegaan. Hetzelfde geldt voor de stellingen die partijen hebben gewisseld over de octrooien betreffende de hardware, nu ten aanzien van deze octrooien geen vorderingen worden ingesteld.

6.38.  De rechtbank stelt in dit kader voorop dat, zoals hiervoor onder 6.5/6.6 en 6.9 is overwogen, de software van de [gedaagde 4]-simulator (althans het recht gebruik te maken van in elk geval (de updates van) de executable files) en het woordmerk [gedaagde 4] zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f. Eveneens moet hetgeen hiervoor onder 6.18 ter zake van de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken als uitgangspunt worden genomen.

E. De vordering van [eiser 1] tot veroordeling van [gedaagde 1] het woordmerk [gedaagde 4] weer op naam van de v.o.f. te doen zetten
6.42.  Aan zijn vordering op dit punt heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] medio 2010 onrechtmatig zichzelf in plaats van de v.o.f. als rechthebbende van het gemeenschapsmerk [gedaagde 4] heeft laten registreren bij het BHIM. Deze onrechtmatige wijziging dient ongedaan te worden gemaakt, aldus [eiser 1].

6.44.  Sprake is van een gemeenschapsmerk als bedoeld in Verordening (EG) nr. 207/2009. [eiser 1] heeft weliswaar bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening. [eiser 1] wordt verzocht de juridische grondslag van zijn thans ingestelde vordering te onderbouwen met inachtneming van het Europees Merkenrecht, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam. Zijn enkele stelling dat het woordmerk “terug moet” naar de v.o.f. en dat daarvoor een juridische procedure nodig is, is onvoldoende om als grondslag van de vordering te kunnen dienen en voor de rechtbank om ambtshalve haar bevoegdheid te beoordelen.
IEF 12385

Maandoverzicht personalia februari 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

 

Wanda van Kerkvoorden werd onlangs benoemd tot lid van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten
Wanda van Kerkvoorden (managing partner van SOLV Advocaten in Amsterdam) is door het parlement van de Orde benoemd als nieuw lid van de Algemene Raad. Van Kerkvoorden is gespecialiseerd in ICT-contracten en geschillen. Zij zal zich vanaf 1 januari 2013 binnen het bestuur van de Orde bezighouden met procesinnovatie, digitaliseringsprocessen en ICT-projecten.


MARQUES appoints a new Executive Director, Christopher Barnard
MARQUES is very pleased to announce that it has appointed Christopher Barnard as its Executive Director. This is a new role created to meet the expanding influence of MARQUES in the IP world over the last few years. His appointment begins on 1 March 2013 in time to meet all the members of the MARQUES Council and Teams at the MARQUES Spring Meeting in Barcelona on 7-8 March 2013.

Nieuwe lichting van 16 BBMM geslaagden!
Vrijdag 18 januari jl. was voor een aantal (kandidaat) BMM-ers een belangrijke dag in hun loopbaan: het afsluitende mondelinge examen. Onder leiding van de Examencommissie en examinatoren werden 18 gemachtigden, advocaten en industrie-gemachtigden drie kwartier onderworpen aan een praktijktest. Productbescherming, merkonderzoek, inbreuk en een modelzaak passeerden de revue. Aan het einde van de middag mochten 16 kandidaten onder groot applaus het felbegeerde diploma in ontvangst nemen.

Hoyng Monegier breidt octrooigemachtigden praktijk uit met Michiel de Baat
Hoyng Monegier is pleased to announce that Michiel de Baat has joined the firm's patent prosecution group as Of Counsel. Michiel will be responsible for the mechanical patent prosecution area. Michiel studied physics and law at Leiden University, and has over 10 years of experience as a patent attorney in The Netherlands and Belgium. He assists a number of companies in developing and implementing intellectual property rights policies, focusing on patents not only as a means of protection, but also as a commercial instrument.  He brings a wealth of experience in different areas, in particular in the automotive and agricultural industries.

Lokke Moerel van De Brauw benoemd tot hoogleraar Global ICT Law
Lokke Moerel, partner bij De Brauw Blackstone Westbroek wordt op 1 maart benoemd tot hoogleraar Global ICT Law aan het Tilburg Institute for Law, Technology and Society (TILT), onderdeel van Tilburg University. De benoeming sluit aan bij het proefschrift van Moerel in 2011 waarin zij pleit voor invoering van wereldwijde privacy codes voor multinationals, zogeheten Binding Corporate Rules. Lokke Moerel zal naast haar hoogleraarschap aan Tilburg University verbonden blijven als partner ICT bij De Brauw Blackstone Westbroek.

 

IEF 12384

Huidige Auteurswet laat geen ruimte voor e-lending

Kamerbrief, Aanbieding rapport 'Online uitlenen van e-books door bibliotheken', referentie 469165. Bijlage 'Verkenning ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ (Pdf).

In de Hoofdlijnenbrief actualisering bibliotheekwetgeving van 7 december 20111 is een verkenning aangekondigd naar het vraagstuk van het leenrecht in het digitale domein. Openbare bibliotheken hebben op basis van een beperking in de Auteurswet de mogelijkheid om auteursrechtelijk beschermde, fysieke werken tegen een billijke vergoeding uit te lenen. Bij verschillende gelegenheden is in het kader van de landelijke digitale bibliotheek de vraag naar de toepasselijkheid van het leenrecht op e-books aan de orde geweest. Genoemde verkenning is inmiddels afgerond. Het rapport ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ treft u hierbij aan.

Onderzocht is of het uitlenen van digitale werken (e-lending) door openbare bibliotheken onder de regeling van het leenrecht in de Auteurswet kan vallen en of het Europese auteursrechtelijke kader ruimte laat voor een wettelijke uitzondering in het auteursrecht. Voorts is onderzocht wat de economische gevolgen zouden zijn van de invoering van een eventuele wettelijke beperking. Ten derde is gekeken naar hoe e-lending in een aantal landen is vormgegeven.

Het onderzoek geeft de volgende bevindingen:

  • Uit de tekst en de geschiedenis van de huidige Auteurswet moet de conclusie worden getrokken dat de wet alleen betrekking heeft op het uitlenen van stoffelijke (fysieke) exemplaren van werken en geen ruimte laat voor e-lending;
  • Ook de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht, die het leenrecht voor de lidstaten van de Europese Unie heeft geharmoniseerd, lijkt beperkt te zijn tot de uitleen van materiële exemplaren en laat daarom waarschijnlijk geen ruimte voor aanpassing van de Nederlandse wet;
  • Behalve de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht is ook de Auteursrechtrichtlijn van 2001 van belang. Deze bevat een limitatieve lijst van toegestane wettelijke beperkingen van het auteursrecht, waaronder ook enkele beperkingen voor openbare bibliotheken. Geen van deze bepalingen biedt de bibliotheken de ruimte om aan hun leden e-books online ter beschikking te stellen;
  • Ten aanzien van de economische gevolgen geeft het rapport aan dat een aantrekkelijk uitleenaanbod van e-books kan leiden tot omzetderving bij commerciële partijen. E-lending door openbare bibliotheken kan daarentegen ook positieve effecten voor marktpartijen hebben, doordat via dat aanbod nieuwe groepen consumenten kunnen worden bereikt en lezers interesse kunnen ontwikkelen voor de aanschaf van e-books.

Op grond van bovenstaande bevindingen moet de conclusie worden getrokken dat het bestaande Europese kader van richtlijnen op het terrein van het auteursrecht geen ruimte laat voor invoering op nationaal niveau van een wettelijke uitzondering die e-lending door openbare bibliotheken – al dan niet tegen vergoeding – toestaat. Dit betekent dat het uitlenen van e-content door openbare bibliotheken zal moeten plaatsvinden op basis van contractuele afspraken tussen betrokken partijen zoals auteurs, uitgevers, rechtenorganisaties, distributeurs en bibliotheken. Met deze bevindingen en conclusies houd ik rekening bij de aangekondigde bibliotheekwetgeving, die u na de zomer krijgt toegezonden.

In Europees verband wordt langs verschillende lijnen aandacht gegeven aan de transitie van openbare bibliotheken van fysiek naar digitaal. Waar mogelijk zal ik bepleiten dat daarbij ook het onderwerp ‘e-lending en openbare bibliotheken’ op de agenda komt.

IEF 12383

Stemmingen over de moties betreft auteursrechten

Stemmingen Auteursrechten, Handelingen II vergaderingnummer 38, 36, 2012-2013.

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over auteursrechten, te weten:
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over afzien van een downloadverbod (29838, nr. 56); motie wordt aangenomen
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over het niet meer inzetten van ISP's als politieagent (29838, nr. 57); motie wordt aangehouden
- de motie-Oskam/Taverne over een alternatief handhavingsmechanisme. (29838, nr. 58); de motie wordt verworpen
- de motie-Oskam over aanpassing van de thuiskopie-AMvB (29838, nr. 59); de motie wordt verworpen

IEF 12382

Eén van de opslagboxen als winkel ingericht

Rechtbank Oost-Nederland 11 februari 2012, LJN BZ2358 (Opslagbox als winkel)

Unit 13Strafrecht. Merkvervalste goederen. De raadsman van verdachte heeft tot vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde dat zijn cliënt zijn beroep heeft gemaakt van en/of bedrijf heeft uitgeoefend ten aanzien van de handel in merkvervalste goederen. De raadsman heeft aangevoerd er geen grote omzet is geweest en dat het inrichten van een winkel onvoldoende is om bedrijfsmatig handelen en/of beroepmatig handelen in merkvervalste goederen aan te nemen.

Gezien de professionele opzet in de boxen, de grote hoeveelheden aangetroffen goederen in de boxen, de lange periode dat verdachte zich met het handelen heeft beziggehouden, de grote geldbedragen die verdachte heeft aangewend om goederen in te kopen alsmede de omstandigheid dat verdachte de inrichting van de ‘winkel’ zelf heeft bekostigd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van het handelen in merkvervalste goederen, zijn beroep en bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De rechtbank legt (in combinatie me wapenbezit en vuurwerkbezit) een taakstraf op bestaande uit een werkstraf van 120 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde“uit beroep en/of bedrijf handelen”

De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie valt te lezen dat op 23 december 2011, naar aanleiding van CIE-informatie, door de politie een onderzoek is ingesteld aan de [adres] te Deventer. Aan voornoemd adres bleek een boxenverhuurbedrijf gevestigd te zijn alwaar opslagboxen werden verhuurd.

Verbalisanten troffen daar verdachte aan in [een box]. Verdachte had [een box] ingericht als winkel (verdachte had zelf de stellingen geplaatst en bekostigd )en de box bevatte grote hoeveelheden kledingstukken, geurtjes, tassen en schoenen .

Ook andere boxen bevatten grote hoeveelheden kleding. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat een gedeelte van de goederen was geruild maar dat een gedeelte ook namaak was.

Voorts valt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen op te maken dat op het moment van binnenkomst van verbalisanten een klant in de“winkel” aanwezig was om kleding te kopen.

De rechtbank overweegt vervolgens dat verdachte tegenover de politie in zijn verklaring heeft beaamd dat hij in de periode van 16 oktober 2009 tot 5 juni 2011 via Marktplaats merkvervalste goederen heeft aangeboden. In datzelfde verhoor is verdachte geconfronteerd met 6 financiële overzichten waarop verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat die overzichten gekochte goederen betreffen die verdachte heeft ingekocht. De goederen zijn bij verdachte thuis of bij de loods geleverd.

Gezien de professionele opzet in de boxen, de grote hoeveelheden aangetroffen goederen in de boxen, de lange periode dat verdachte zich met het handelen heeft beziggehouden, de grote geldbedragen die verdachte heeft aangewend om goederen in te kopen alsmede de omstandigheid dat verdachte de inrichting van de ‘winkel’ zelf heeft bekostigd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van het handelen in merkvervalste goederen, zijn beroep en bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Bewezenverklaring
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat

1. Hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 3 april 2012 in de gemeente en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten (grote) hoeveelheden kleding en parfums en schoeisel en tassen en bestek en stickers en labels met -ondermeer- de merk(en)/handelsna(a)m(en) Adidas en Björn Borg en Botticelli en Burberry en Cacharel en Chanel en DKNY en Doce&Gabbana en G-Star en Gucci en Hugo Boss en Lacoste en Yves Saint Laurent en Pixie en/of Lanvin, heeft verkocht, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd en in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en het plegen van dit misdrijf bedrijf heeftuitgeoefend.