IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12381

In hoger beroep is slechts over de proceskosten gepleit

Hof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ1902 (Danisco tegen Novozymes)

Octrooirecht. Proceskostenvergoeding 1019h Rv. Gevolgen van HvJ EU Bericap/Plastinnova [IEF 12005].

In eerste aanleg heeft Danisco in conventie de vernietiging van EP 592 gevorderd. In reconventie vorderde Novozymes een inbreukverbod met nevenvoorzieningen. De rechtbank [IEF 9818] is tot de slotsom gekomen dat het octrooi geldig is en heeft op die grond de vordering van Danisco afgewezen. In reconventie is zij tot het oordeel gekomen dat Danisco met haar TPT-granules indirect inbreuk maakt op EP 592 en heeft zij een inbreukverbod aan Danisco opgelegd en een aantal nevenvorderingen aan Novozymes toegewezen.

Bij brief hebben de advocaten het hof meegedeeld dat het, gelet op de beslissing van de Technische Kamer van Beroep, in hoger beroep nog slechts om de proceskosten ex artikel 1019h Rv gaat. Partijen hebben vervolgens ook slechts over de proceskosten gepleit.

In citaten:

14. Uit de uitspraak van het HvJEU in de zaak Bericap/Plastinnova blijkt dat de in de rov. 8.2 en 8.3 van het zojuist aangehaalde arrest van dit hof weergegeven uitleg van (het toepassingsbereik van) de Handhavingsrichtlijn, en in het kielzog daarvan, van de artikelen 1019 e.v. Rv. (rov. 8.4 en 8.5), daarmee in lijn is. Dat het daarbij niet slechts gaat om bescherming tegen daadwerkelijke inbreuk, maar ook tegen dreigende inbreuk, volgt bijvoorbeeld uit het bepaalde in artikel 9, in het bijzonder lid 1 onder a), van de Handhavingsrichtlijn. Met het oog op de vraag of ook hetgeen door dit hof is overwogen in rov. 8.6 van voornoemd arrest in overeenstemming is met de uitspraak in de zaak Bericap/Plastinova, is het volgende van belang.

16. Uit het feit dat ook degene die ten onrechte blijkt te zijn beticht van (dreigend) inbreukmakend handelen, aanspraak kan maken op vergoeding van zijn (redelijke en evenredige) kosten, volgt noodzakelijk dat aan deze een vergoeding toekomt van kosten gemaakt voor het aanvoeren van verweren tegen het gesteld (dreigend) inbreukmakend handelen. Een belangrijk en veel gevoerd verweer tegen (dreigend) handhavend optreden door de houder van het desbetreffende intellectuele eigendomsrecht is de stelling dat dat recht niet bestaat of ongeldig (nietig) is.
Het hof is van oordeel dat ook de kosten van een dergelijk verweer onder het toepassingsbereik van de Handhavingsrichtlijn - en dus van artikel 1019 e.v. Rv. - vallen. De uitspraak van het HvJEU inzake Bericap/Plastinnova staat niet aan dat oordeel in de weg.

18. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen. Het op de uitspraak van het HvJEU in de zaak Bericap/Plastinnova gebaseerde verweer van Novozymes tegen de gevorderde vergoeding ex artikel 1019h Rv. in conventie, wordt derhalve verworpen.

19. Novozymes maakt voorts bezwaar tegen de gevorderde vergoeding op de grond dat deze niet redelijk en evenredig is. (...)

25.(...) Het hof verwerpt het bezwaar van Novozymes tegen de hoogte van de door Danisco voor het pleidooi begrote kosten. Dat deze hoger zijn dan die zij zelf heeft gemaakt, is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de redelijkheid en evenredigheid ervan. Voorts is in zaken als de onderhavige gebruikelijk dat een partij wordt bijgestaan door meer dan één deskundige. Hoewel denkbaar zou zijn geweest om in dit geval, waarin het nog slechts om de proceskosten gaat, met één advocaat ter zitting te verschijnen, zal het hof aan de andere keuze van Danisco geen gevolgen verbinden, nu de advocaat van Novozymes zich ter zitting heeft laten vergezellen door de octrooigemachtigde van Novozymes en derhalve zelf ook met twee deskundigen is verschenen.

Het hof, in conventie en in reconventie, veroordeelt Novozymes in de kosten van het geding van Danisco in eerste aanleg en verstaat dat Novozymes het terzake tussen partijen overeengekomen bedrag aan Danisco heeft voldaan;

IEF 12380

In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle 21 november 2012, LJN BZ1553 (Wavin Overseas B.V. tegen Picenum Plast Spa)

Procesrecht. Uitleg artikel 6 lid 2 EEX-Vo. In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes die partijen in hoofdzaak hebben gemaakt.

2.4. Kernvraag van het incident is of Wavin de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan gronden op artikel 6, sub 2, EEX-Vo. Dat artikel bepaalt, voor zover van belang, dat bij een vordering tot vrijwaring de verweerder kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de hoofdzaak aanhangig is, "tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent". De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend.
Dat Dywidag om haar moverende redenen kiest voor de Nederlandse rechter is, anders dan Picenum ingang wil doen vinden, niet relevant voor de vraag of Wavin haar vordering slechts heeft ingesteld om Picenum van haar eigen rechter af te trekken. Andere, rechtens relevante, feiten of omstandigheden waaruit een terecht beroep op de "tenzij-formule" kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken. Dat Wavin deze keuze van Dywidag respecteert, is evenmin een relevante omstandigheid. Zij is immers niet verplicht om - zo daar al gronden toe zijn - de keuze van Dywidag in rechte te bestrijden.
2.5.  De incidentele vordering van Picenum tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank om kennis te nemen van het geschil tussen partijen dient te worden afgewezen.
IEF 12379

Beslissing van voor 1 januari na de herziening gerechtelijke kaart

Rechtbank Rotterdam 11 februari 2012, LJN BZ2310 (Overgangsrecht herziening gerechtelijke kaart)

Herziening gerechtelijke kaart. Procesrecht. Voorzieningenrechter in persoon niet als enige rechter bevoegd te oordelen in dit geschil.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht is bevoegd aangaande een vóór 1 januari 2013 gewezen vonnis door de rechtbank Dordrecht aangaande een vordering die ziet op artikel 611d Rv. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Voorzover gedaagde heeft betoogd dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog omdat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend oog heeft gehad op de functie van voorzieningenrechter en niet op de persoon die deze bekleedt.

4.2.  Voorzover [gedaagde] heeft willen betogen dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog reeds op grond van het feit dat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend het oog heeft gehad op de functie van (voorzieningen) rechter en niet op de persoon die deze bekleedt zelf.

Overigens is voor de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van het gedeelte van de vordering dat ziet op opheffing, dan wel schorsing, van de bij het kort geding vonnis opgelegde dwangsommen kennis te nemen het volgende van belang.

Op 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijk kaart (Staatsblad 2012, 303, Kamer-stukken 32 891) in werking getreden. Deze herziening heeft (ondermeer) tot gevolg gehad dat de gerechtelijke kaart in Nederland per 1 januari 2013 bestaat uit 10 arrondissementen met elk één rechtbank. Anders dan voor het in werking treden van de Wet herziening gerechtelijke kaart is niet langer sprake van hoofdplaats, vestigingsplaats en nevenvestigingsplaats, maar wordt er per 1 januari 2013 uitsluitend nog een onderscheid gemaakt tussen zittingsplaats en overige zittingsplaats (zie artikel 21b lid 1 en 2 Wet RO). Bij algemene maatregel van bestuur is voor de rechtbank Rotterdam als zittingsplaats aangewezen Rotterdam en Dordrecht. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor de toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Nu de dwangsom voor 1 januari 2013 is opgelegd door de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, is - gelet op het voorgaande - per 1 januari 2013 de voorzieningen-rechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd om van het gedeelte van de vordering dat ziet op artikel 611d Rv kennis te nemen.

4.3.  Het spoedeisend belang, dat overigens door [gedaagde] niet wordt betwist, vloeit voort uit de aard van de vorderingen.

IEF 12378

Vaststelling plagiaat door softwareprogramma is een inhoudelijke beoordeling

Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 12 februari 2012, LJn BZ2259 (Eiser tegen Beroepscommissie voor Examens Almeerse Scholen Groep)

Beoordeling plagiaat door bestuursrechter. Geen beroep tegen beoordeling van het kennen en kunnen, vaststelling van plagiaat met behulp van het softwareprogramma Ephorus is een inhoudelijke beoordeling. Art. 8:4 onder e Awb laat bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat.

Eiser heeft voor het vak Nederlands een werkstuk, de zogenoemde Meesterproef ‘Vettax onzin!’, als WORD document via Teletop ingeleverd. Met betrekking tot dit werkstuk is, na controle met het plagiaatdetectieprogramma Ephorus, vastgesteld dat het voor 93% overeenkwam met een eerder door een andere leerling ingeleverd werkstuk. De rector stelt vast dat daarom het cijfer 1 wordt toegekend.

Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.

9. Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een beoordeling ten grondslag ligt van het kennen en kunnen van eiser als bedoeld in genoemd artikel van de Awb. Dat deze beoordeling is uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Ephorus, laat onverlet dat het werkstuk inhoudelijk beoordeeld moet worden alvorens de conclusie plagiaat getrokken kan worden, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. De opgelegde maatregel waarbij aan eiser het cijfer 1 is toegekend voor zijn werkstuk is, gelet op artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit, het gevolg van deze beoordeling. Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.

10. Dit betekent niet dat tegen het bestreden besluit in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden is voldaan (zie AbRvS 13 mei 2009, LJN: BI3675).

Novagraaf (Heeft leerling plagiaat gepleegd)

IEF 12377

Het nieuw automerk Qoros GQ3 ligt in de clinch met KIA QUORIS en AUDI Q3

Een redactionele bijdrage van Corina Wolfert, Merkenbureau Abcor.

Het valt niet altijd mee om een merk goed en zonder problemen in de markt te zetten. Het Chinese autobedrijf Qoros Automotive kan hierover meepraten toen zij hun merk QOROS naar de Europese markt bracht. Het Chinese bedrijf heeft met Kia Motors Corporations een probleem omdat die een auto onder de gelijkende naam QUORIS introduceert. Aan de andere kant is AUDI opgetreden tegen het Chinese bedrijf omdat Qoros model de GQ3 heet. Audi is namelijk houder van het merk Q3. Hoe om te gaan met aanvallen en verweren?

Het Chinese autobedrijf QOROS is gevestigd in de Chinese stad Changshu. Qoros wil dit jaar zijn nieuwe modellen de GQ3, Estate en Cross Hybride op de beurs in Genève (7 t-m 17 maart) tonen. Het is de bedoeling dat het sedan model de GQ3 eerst in de tweede helft van 2013 op de Chinese markt komt en daarna naar de Europese markt. Qoros heeft de ambitie om elk halfjaar een nieuw model op de markt te brengen. Om de rechten te beschermen, is het merk QOROS in vele landen geregistreerd.

Het autobedrijf Kia Motor Corporations blijkt ook gecharmeerd te zijn van een “Qoros”-achtige naam want zij hebben hun internationale K9 versie QUORIS genoemd. Kia deponeerde het merk tussen juli en november 2012 in de verschillende Europese merkenregisters. Qoros Automotive startte oppositie procedures tegen het merk QUORIS op basis van hun oudere merkrecht QOROS. Ondertussen gaat Kia gewoon door met reclame maken voor hun nieuwe sedan uitvoering QUORIS. Qoros heeft naast een oppositie tegen de merkregistraties ook de gang naar de rechtbank ingezet om een verbod op het gebruik van het merk QUORIS op te leggen. Kans dat de Chinese fabrikant hier in het gelijk wordt gesteld is groot en omdat het hier om een merkenrechtzaak gaat, kunnen zij een veroordeling vragen van alle proceskosten.

Het andere probleem speelt met Audi, die rechthebbende is op het merk Q3. Qoros vraagt in februari 2012 merkbescherming aan voor het merk GQ3 voor de nieuwe Sedan. Het merk GQ3 wordt zonder problemen ingeschreven juli 2012. Audi krijgt later lucht van dit nieuwe type en stapt naar de rechtbank om af te dwingen dat Qoros niet de combinatie Q3 gebruikt voor haar automodellen. Audi wordt in het gelijk gesteld. Als Audi beter had opgelet en zijn merk Q3 goed in de bewaking had gehad, dan had zij tijdig tegen de merkaanvraag van GQ3 kunnen optreden. Nu kan Audi alleen nog een doorhalingsactie starten tegen het merk GQ3 in het Europese merkenregister. Dit hebben zij vooralsnog niet gedaan. Qoros heeft in ieder geval eieren voor zijn geld gekozen en speelt nu op safe door zijn model de “3 Sedan” te noemen. Het is een weinig inspirerende naam. Hopelijk maakt het uiterlijk van de auto meer indruk.

Welke tips willen wij dit nieuwe ambitieuze autobedrijf meegeven als het gaat om het lanceren van nieuwe merken. Bij het bedenken van nieuwe woorden, gecombineerde letter cijfer combinaties, etc, is het aan te raden om een merkonderzoek te verrichten. Een onderzoek laat zien of er mogelijke problemen te verwachten zijn. Daarnaast is het bij naamcreatie altijd handig om back-up merken achter de hand te hebben. Wanneer een merk, om wat voor reden dan ook, niet gebruikt kan worden, kan er altijd teruggevallen worden op een ander merk. Hierdoor wordt het verlies aan tijd om een andere merknaam te gebruiken beperkt en kan er toch nog een goede merkpositionering plaatsvinden. Wanneer een merk wordt ingediend, vergeet dan niet om het merk in de bewaking te zetten. Op deze manier wordt een gelijkend of identiek merk gesignaleerd en kan er snel actie worden ondernomen.

Corina Wolfert

IEF 12376

Niet inbegrepen de handelingen waartegen de houder zich niet kon verzetten voor inwerkingtreding

BenGH 15 februari 2012, rolnr. A 2011/4/10 (Mag tegen Edco c.s.) - pdf A 2011/4/10

Uitspraak ingezonden door Niels Mulder, DLA Piper.

Benelux tekeningen modellenrecht. Overgangsrecht. Optreden tegen handelingen waartegen vóór inwerkingtreding houder zich niet tegen kon verzetten. Na IEF 11495 (Conclusie A-G).

Feiten: MAG produceert en verkoopt diverse modellen zaklampen (de 'Mag-Lite zaklampen') en treedt op tegen het op de markt brengen van een zaklamp door Edco (de 'Alu-zaklamp'). Naar aanleiding van een eerder geschil in 1998 hebben de partijen een overeenkomst gesloten, waarbij Edco zich zou onthouden van verhandelen van kopieën van MAG's zaklampen. Edco heeft zich hier niet aan gehouden.

Verklaring voor recht
Antwoord op vraag 1: Art. IV van het Protocol (...) dient aldus te worden uitgelegd dat onder de in dat artikel genoemde handelingen niet zijn begrepen de handelingen waartegen de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten krachtens de tekst van art. 14 lid 8 BTMW, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dat Protocol.

Antwoord op vraag 2: Als regel van overgangsrecht moet worden aangenomen dat art. 14 lid 1 BTMW, zoals gewijzigd bij het in vraag 1 genoemde Protocol, niet van toepassing is op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Protocol was begonnen, indien de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten tegen deze handelingen krachtens art. 14 lid 8 BTMW zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol.

Vragen:
1. Dient art. IV van het Protocol aldus te worden uitgelegd dat onder de in dat artikel genoemde handelingen moeten worden begrepen, de handelingen waartegen de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten krachtens de tekst van art. 14 lid 8 BTMW, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dat Protocol?

2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, dient dan nochtans als regel van overgangsrecht te worden aangenomen dat artikel 14 lid 1 BTMW, zoals gewijzigd bij het Protocol, niet van toepassing is op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was begonnen, indien de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten tegen deze handelingen krachtens art. 14 lid 8 BTMW zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol?

IEF 12375

Cassatie verworpen: afwijzing schadevordering uit onrechtmatige beslaglegging

HR 22 februari 2013, LJN BY6104 (Handelskwekerij B&L B.V. tegen Green Works International. B.V.)

Kwekersrecht. Contractenrecht. In navolging van IEF 10359 (Hof) , IEF 8128 (Rb). De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uit de conclusie A-G: Vaststaat dat in de algemene voorwaarden die Productions hanteerde bij de verkoop van planten een bepaling was vervat die vermeerdering uitdrukkelijk verbood. In artikel 13 staat de Kwekersrechtelijke of contractuele bescherming van originele rassen vermeld. Het hof ging er vanuit dat het B&L contractueel was verboden tot vermeerdering van de geleverde planten over te gaan en dat hiervan sprake is geweest.

Dat de contractuele wederpartij (Green Works Productions) een ander is dan degene die aansprakelijk is voor het onrechtmatige beslag (GWI) en dat Productions geen procespartij is, zijn op zichzelf geen argumenten die eraan in de weg staan dat voor de toerekening van schade aan het onrechtmatig beslag wordt meegewogen of B&L wanprestatie heeft gepleegd. Ten opzichte van Productions heeft dit oordeel geen gezag van gewijsde. De klachten falen.

Hof overweegt in r.o. 3.9:
Vaststaat dat in de algemene voorwaarden die Productions hanteerde bij de verkoop van planten(5) een bepaling was vervat die vermeerdering uitdrukkelijk verbood:
"Art. 13. Kwekersrechtelijke of contractuele bescherming van originele rassen
1. Weefselkweekproducten van rassen behorende tot de sierteeltsector, die door in Nederland en/of enig ander land aangevraagd of verleend kwekersrecht dan wel middels een contractueel kettingbeding zijn beschermd, mogen niet voor vermeerdering of verhandeling worden gebruikt.
2. De aldus beschermde rassen worden door de verkoper aangeduid met "R" of "P". (... )"

Uit de conclusie: 2.11 In het licht van het voorgaande is het hof bij zijn oordeel over de toerekenbaarheid van de schade (winstderving en arbeidskosten) van een juiste maatstaf uitgegaan door de aard van de schade in ogenschouw te nemen en in dat kader relevant te achten of de schade al dan niet aan een rechtmatig belang is toegebracht. Dat sprake is van een niet-rechtmatig belang baseerde het hof op de oordelen dat het B&L contractueel was verboden geleverde planten te vermeerderen (rov. 3.9), dat B&L tot zodanige vermeerdering is overgegaan en dat deze de herkomst vormt van de in beslag genomen planten (rov. 3.10-3.12), en dat B&L vergoeding vordert van schade bestaande uit gederfde winst als gevolg van het feit dat zij niet in staat is geweest de door haar jegens Productions gepleegde wanprestatie te effectueren (rov. 3.14). Deze gedachtegang getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is alleszins naar behoren gemotiveerd. De vindplaatsen waarnaar in de cassatiedagvaarding wordt verwezen (voetnoot 14) leveren geen ten deze relevante stellingen op. Dat de contractuele wederpartij (Productions) een ander is dan degene die aansprakelijk is voor het onrechtmatige beslag (GWI) en dat eerstgenoemde geen procespartij is in de onderhavige procedure, zijn op zichzelf geen argumenten die eraan in de weg te staan dat voor de toerekening van schade aan het onrechtmatig beslag wordt meegewogen of B&L wanprestatie heeft gepleegd. Ten opzichte van Productions heeft dit oordeel geen gezag van gewijsde. De klachten falen.

2.13 De rechtsklacht faalt reeds omdat het overwegend feitelijke oordeel of B&L aan haar stelplicht heeft voldaan in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst.
In de toelichting wordt gesteld dat de omstandigheid dat van B&L na een gemotiveerde betwisting wordt verwacht dat zij haar stellingen verder onderbouwt, onverlet laat dat de rechter een bewijsopdracht dient te geven indien, zoals in casu, de stellingen voldoende duidelijk waren en het bewijsaanbod voldoende gespecificeerd was. Voor zover hierin een afzonderlijke rechtsklacht moet worden gelezen, faalt deze nu zij op een onjuiste rechtsopvatting berust: waar de stellingen van een partij nader dienen te worden onderbouwd en zij dus niet aan haar stelplicht heeft voldaan, behoeft die partij in beginsel niet tot het bewijs van deze stellingen te worden toegelaten.(20)

IEF 12374

Publieke EU-consultatie: groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht

Publieke consultatie voor de ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht, 20 februari - 17 mei 2013.

Uit 't persbericht: The European Commission invites comments on a proposal for new competition rules for the assessment of technology transfer agreements, through which a licensor permits a licensee to exploit patents, know-how or software for the production of goods and services. The proposal aims to update the current regime in order to strengthen incentives for research and innovation, facilitate the diffusion of intellectual property and stimulate competition. In light of stakeholders' submissions, the Commission will adopt a new regime before April 2014.

Uit de consultatie:
Objective of the consultation
In the meaning of the EU competition rules, a technology transfer agreement is a licensing agreement where one party (the licensor) authorises another party or parties, the licensee(s), to use its technology (patent, know-how, software license) for the production of goods and services.

The rules on how to assess technology transfer agreements are set out in two instruments, the technology transfer block exemption regulation ("TTBER") and accompanying Guidelines. The TTBER exempts certain categories of licensing agreements concluded between companies that have limited market power and that respect certain conditions set out in the TTBER. Such agreements are deemed to have no anticompetitive effects or, if they do, the positive effects outweigh the negative ones. The Guidelines provide guidance on the application of the TTBER as well as on the application of EU competition law to technology transfer agreements that fall outside the safe harbour of the TTBER.

These instruments will expire on 30 April 2014. The Commission has now drafted a proposal for a revised TTBER and Guidelines. The current consultation is seeking stakeholders' views on this proposal.

Addressees of this public consultation
Citizens, public authorities, organisations, and, in particular, the business community and their representatives as well as other stakeholders including industry associations and consumer interest associations who have had direct experience of applying the current rules on technology transfer agreements and/or who deal to a significant extent with licensing agreements for the transfer of technology.

Main changes

For the assessment of whether technology pools such as patent pools are pro-competitive, an important factor is whether only complementary technology (i.e. non-competing technology) is included in the pool. Technology which is essential to produce a particular product is by definition complementary (if you need both A and B to produce X, then A and B are both essential and complementary). The Commission proposes to clarify that the definition of essentiality covers not only essentiality in relation to producing a particular product but also in relation to complying with a standard.

The section further clarifies that licensing agreements between a pool and third parties in principle fall outside the scope of the TTBER. This is because licensing out from a pool is normally considered to be a multiparty agreement given that contributors in general determine together the conditions for such licensing.

Finally, the section on pools now provides a comprehensive safe harbour for pools covering not only the creation of the pool but also its subsequent licensing out. By structuring their pool and the subsequent licensing agreements from the pool in such a way that the safe harbour conditions are fulfilled, the pool contributors can be certain that the pool is considered to be pro-competitive, regardless of the market share the pool could obtain. This is expected to give further incentives to the creation of pro-competitive pools.

How to submit your contribution

  • In your reply, please indicate whether you are replying as citizen, organisation or public authority. If your organisation is registered in the Transparency Register, please indicate your Register ID number. If your organisation is not registered, we invite you to register now. It is not compulsory to be registered in order to reply to the consultation. Contributions from registered and non-registered organisations will be published under different headings.
  • Contributions will be published on this webpage. Submissions that are clearly marked "confidential" will be treated as such and not published. In that case please also provide a non-confidential version of your reply. It is important to read the privacy statement attached to this consultation for information on how your personal data and contribution will be dealt with.
  • You are invited to respond to this consultation in any official EU language. Given the possible delays in translating comments submitted in certain languages, translations of the replies into one of the Commission's working languages (preferably English) would be welcome to enable the Commission to process them more swiftly.
  • We would appreciate receiving documents in an electronic format.
  • Please note that we cannot guarantee to take account of replies received after the deadline.
IEF 12373

NMa honoreert gedeeltelijk het Wob-verzoek van VEVAM voor de inzage in RODAP-samenwerking

NMa 18 januari 2013, zaaknummer 7549 (wob-verzoek VEVAM, samenwerking RODAP)

Het Wob-verzoek van VEVAM (die een aantal auteursrechtelijke vergoedingen incasseert voor regisseurs o.a. vegoeding die kabel-exploitanten betalen voor het doorgeven van werken en de zogenaamde thuiskopievergoedingen) is gedeeltelijk gehonoreerd.

De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft op met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een verzoek ontvangen van VEVAM om alle schriftelijke stukken te verstrekken inzake  documenten die de Nederlandse Mededingingsautoriteit vanaf 1 december 2010 onder zich heeft welke zien op de samenwerking binnen (dan wel met) RODAP (en haar afzonderlijke leden). RODAP vertegenwoordigt de partijen in de waardeketen van productie tot en met distributie van audiovisuele mediadiensten: film- en televisieproducenten, omroepen en distributeurs. Het Wob-verzoek is gedeeltelijk gehonoreerd.

De niet verstrekte informatie wordt geweigerd omdat het vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens betreft (artikel lo, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob), er bij verstrekking sprake is van onevenredige benadeling op grond van artikel io, tweede lid onder sub g Wob, er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 13 lid 1 Wob) en/of er sprake is van aantasting van informatie welke op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens niet wordt verstrekt.

Omdat uw verzoek deels betrekking heeft op informatie afkomstig van of betrekking hebbend op derden, is aan die derden gevraagd of zij bezwaar hebben tegen openbaarmaking en zo ja, op welke gronden van artikel 10 van de Wob. Omdat niet alle verzoeken tot geheimhouding geheel zijn ingewilligd, verstrek ik u, gelet op artikel  6,  derde lid, van de Wob de geschoonde informatie twee weken na de bekendmaking van dit besluit. De bovenbedoelde derden ontvangen een afschrift van dit besluit.

IEF 12372

LIRA dagvaardt UPC, Ziggo en Delta voor vergoeding schrijvers

LIRA, LIRA dagvaardt UPC, Ziggo en Delta voor vergoeding schrijvers, 22 februari 2013.

Uit 't persbericht: De afgelopen twee jaar heeft LIRA samen met organisaties van regisseurs, beeldmakers, componisten, tekstdichters, muziekuitgevers, uitvoerende musici en kunstenaars (het rechthebbendencollectief) onderhandeld met omroepen, kabelexploitanten en andere aanbieders van televisiepakketten verenigd in RoDAP. Doel van de onderhandelingen was om te komen tot een regeling voor de vergoeding van auteurs voor het gebruik van hun werken op de Nederlandse radio en televisie, via uitzending gemist en door video-ondemand diensten. De regeling zou onder meer dienen ter vervanging van de toen nog bestaande model-licentieovereenkomst voor de uitzending in televisiepakketten van de kabelexploitanten en andere distributeurs.

Sinds 1985
Deze modelovereenkomst is in 1985 tot stand gekomen door overleg tussen de rechtenorganisaties en de kabelexploitanten. Al meer dan een kwart eeuw werden op grond van dit contract door LIRA de ontvangen vergoedingen verdeeld onder de aangesloten binnen- en buitenlandse (scenario)schrijvers en vertalers. Op 1 oktober 2012 is het modelcontract geëindigd, zonder dat er een nieuwe regeling is getroffen.

De gang naar de rechter
Omdat LIRA vanaf 1 oktober 2012 geen kabelvergoedingen meer ontvangt voor de creatieve makers die zij vertegenwoordigt, heeft Lira aan de kabelexploitanten en overige distributeurs eind 2012 een licentieovereenkomst aangeboden.

Inmiddels hebben diverse kabelaars een nieuwe licentieovereenkomst met LIRA gesloten. Maar de grootste kabelexploitanten, waaronder UPC, Ziggo en Delta, betalen sinds 1 oktober 2012 geen vergoedingen meer aan LIRA voor de doorgifte in hun pakketten.

LIRA stapt naar de rechter om via die weg alsnog te bewerkstelligen dat UPC, Ziggo en Delta een redelijke vergoeding betalen aan LIRA ten behoeve van de door haar vertegenwoordigde auteurs. In 2005 was ook al een gang naar de rechter noodzakelijk om de kabelexploitanten ervan te overtuigen dat zij een vergoeding moesten betalen voor het gebruik van het werk van filmmakers zoals scenarioschrijvers.

LIRA is de collectieve beheersorganisatie voor (scenario)schrijvers, vertalers en journalisten. LIRA incasseert en verdeelt auteursrechtvergoedingen voor onder andere kabeldoorgifte, thuiskopie, leenrecht en reprorecht.