IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12361

Gerecht EU week 8

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) Hogere voorziening: Verwarringsgevaar woordelement „Seven” en het woordmerk „SEVEN FOR ALL MANKIND”.
B) Merk BERG en het beeldmerk met de woordelementen „B BERG” leiden tot verwarringsgevaar wegens associatie met het merk 'Christian Berg'
C) Aanspraak op anciënniteit gaat niet op wegens zwart en wit weergave
C) BIODERMA onvoldoende onderscheidend en beschrijvend  karakter
E) Geen verwarringsgevaar tussen de merken BAMIX en KMIX

HvJ EU, zaak C-655/11P (Seven for all mankind / Seven)

A) Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 oktober 2011, SEVEN / BHIM - SEVEN FOR ALL MANKIND (SEVEN FOR ALL MANKIND) (T176/10), waarbij het Gerecht beslissing R 1514/20082 heeft vernietigd van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 januari 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder van de gemeenschapsbeeldmerken en het internationale beeldmerk met het woordelement „Seven”, voor waren van de klassen 3, 9, 12, 14, 15, 16, 18, 20, 22, 25 en 28 tegen de inschrijving van het woordmerk „SEVEN FOR ALL MANKIND” voor waren van de klassen 14 en 18 – Uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Bij het onderzoek van de overeenstemming van de tekens in aanmerking te nemen aspecten.

De hogere voorziening wordt afgewezen. Het hof volgt de uitspraak van het Gerecht, dat auditieve, begripsmatige en visuele overeenstemming kan worden vastgesteld, de toevoeging van de woorden “for all mankind” doen aan deze overeenstemming niet af. De waren zijn in hoge maten soortgelijk. Naar het oordeel van het hof kan enige mate van auditieve overeenstemming, door de aanwezigheid van het gemeenschappelijke bestanddeel 'Seven', worden vastgesteld. Ook op IPKat, MARQUES Class46.

113. The General Court noted, at paragraphs 42 and 45 of the judgment under appeal, that those two particular aspects are not sufficient of themselves to dispel the phonetic similarity created by the element common to both marks, or to give the trade mark for which registration is sought a conceptual content that is sufficiently different from that of the earlier marks.

114. Thus the mere recognition of the ‘remarkable’ and ‘philosophical’ aspects in that mark cannot preclude the conclusion that, owing to the presence of the word ‘seven’, there is an overall similarity between the signs at issue and, as a result, a likelihood of confusion between them.

115. It must be noted in this respect that, like the findings relating to the visual similarity between the signs at issue, mentioned at paragraphs 101 to 104 of this judgment, the findings relating to the phonetic and conceptual aspects of those signs are based on an analysis of all relevant factors and are consistent with the assessments which the General Court must carry out, as pointed out at paragraph 70 of this judgment.

Gerecht EU 20 februari 2013, zaak T-224/11 en T-225/11 (Caventa / OHMI - Anson's Herrenhaus (BERG)) en T-631/11 (Caventa / OHMI - Anson's Herrenhaus (B BERG))

B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „BERG” en het beeldmerk met de woordelementen „B BERG” voor waren van de klassen 25 en 28 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1494/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 februari 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Christian Berg” voor waren en diensten van de klassen 3, 18, 25 en 35 is ingesteld.

Het beroep wordt verworpen. Bij de beoordeling van het verwarringsgevaar dient rekening te worden gehouden met de consument in de mode-industrie. Het merk BERG en het bestanddeel 'Berg' uit het merk 'Christian Berg' hebben een grote mate van overeenstemming. De gelijkheid van het relevante publiek en de waren, waaronder sportkleding, leidt tot de conclusie dat sprake is van verwarringsgevaar. Het merk BERG wordt mogelijk met de familienaam 'Christian Berg' geassocieerd.

45. Die Klägerin wendet sich gegen die Feststellung der Beschwerdekammer bezüglich der Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Wortzeichen BERG und Christian Berg mit dem Argument, dass diese, jeweils als Ganzes betrachtet, in bildlicher, klanglicher und begrifflicher Hinsicht unterschiedlich seien. Zudem habe die Beschwerdekammer nicht die Prüfung aller Umstände des Einzelfalls vorgenommen, wie sie nach dem Urteil des Gerichtshofs vom 24. Juni 2010, Becker/Harman International Industries (C-51/09 P, Slg. 2010, I-5805), erforderlich sei. Hierzu macht sie u. a. geltend, dass sich dem Bestandteil „Berg“ in dem Zeichen Christian Berg keine selbständig kennzeichnende Stellung zuerkennen lasse, dass der Begriff „Berg“ nicht als Familienname wahrgenommen werde und dass der Unterschied, der sich aus der Hinzufügung des Vornamens „Christian“ ergebe, bedeutsam sei, da die Verbraucher daran gewöhnt seien, einen Vornamen zu verwenden, um zwei Personen oder auch zwei Unternehmen voneinander zu unterscheiden.

64. Im Rahmen der Beurteilung der Verwechslungsgefahr im vorliegenden Fall ist daher zu berücksichtigen, dass der Verbraucher in der Bekleidungsbranche häufig auf einen Bestand von Marken stößt, die aus einem Familiennamen abgeleitet sind.

66. Dies gilt auch für die Sportartikel der Klasse 28. Hinsichtlich der Waren, die Sportbekleidung ergänzen und die häufig in denselben Geschäften verkauft und unter derselben Marke vertrieben werden, besteht nämlich die Gefahr, dass der Verbraucher annimmt, die Sportbekleidung der Marke Christian Berg und die Sportartikel der Marke BERG stammten von demselben Unternehmen, da die fraglichen Marken in den Branchen der betreffenden Waren möglicherweise dahin wahrgenommen werden, dass sie von demselben Familiennamen abgeleitet sind.

Gerecht EU 20 februari 2-13 T-378/11 (Langguth Erben / OHMI (MEDINET))

C) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1598/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om de door verzoeker op basis van een aantal oudere nationale en internationale merken geclaimde anterioriteit van het beeldmerk met het woordelement „MEDINET” te erkennen.

Het beroep wordt verworpen. Inzake een aanspraak op de anciënniteit van oudere merken bij een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken MEDINET als gemeenschapsmerk is van belang dat wanneer het oudere merk in kleur is geregistreerd, bij het vaststellen van gelijkheid met het basismerk, de aanvraag tot internationale inschrijving ook in kleur is. De aanspraak op anciënniteit gaat niet op aangezien het merk in kleur niet gelijk is aan een merk in zwart en wit.

57. Wat de in punt 56 supra vermelde handelingen betreft, heeft de kamer van beroep, nadat zij in punt 15 van de bestreden beslissing eraan had herinnerd dat een merk in kleur niet gelijk was aan een merk in zwart en wit, gepreciseerd dat „artikel 3, lid 3, van besluit EX-03-5 [daarom] [verlangde] dat wanneer het oudere merk in kleur [was], het bewijs (uittreksel uit het register) van het oudere merk ook in kleur [was]” (punt 16 van de bestreden beslissing) en dat „evenzo bij een internationale inschrijving die gelijkheid met het basismerk [veronderstelde], [werd] verlangd dat wanneer dit basismerk in kleur [was], de aanvraag tot internationale inschrijving ook in kleur [was]” en dat „[de] afbeelding van het merk in kleur ook nodig [was] in het kader van regel 15, lid 2, [sub] e, van [verordening nr. 2868/95]” (punt 17 van de bestreden beslissing).

63. In casu heeft de kamer van beroep in punt 21 van de bestreden beslissing de door verzoekster vermelde eerdere beslissingen beschouwd als „strijdig met een vaste praktijk van de afdelingen van het [BHIM] die in eerste aanleg uitspraak doen en ook als niet in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen”. Zij heeft daaraan toegevoegd dat „[h]etzij de zaken waarop [verzoekster] zich beriep niet vergelijkbaar waren en het in dat geval niet nodig [was] dat zij op dezelfde manier [werden] beoordeeld, hetzij deze zaken wel vergelijkbaar waren en het beginsel van de wettigheid van het optreden van het [BHIM] in dat geval [primeerde] en dat er [geen sprake was van] een recht dat onjuiste beslissingen opnieuw worden genomen”.

68. Zelfs al was verzoeksters argument ontvankelijk, het kan niet slagen. Een dergelijk argument aanvaarden zou immers tot gevolg hebben dat het vereiste van gelijkheid van de merken van artikel 34, lid 1, van verordening nr. 207/2009 zinledig wordt. Indien verzoeksters redenering werd gevolgd, zou het mogelijk zijn aanspraak te maken op de anciënniteit van een ouder merk, zelfs al was het aangevraagde gemeenschapsmerk volledig verschillend, aangezien de houder van de merken tenslotte zijn oppositie voor de periode tussen de inschrijvingsdatum van het oudere merk en de inschrijvingsdatum van het gemeenschapsmerk zou baseren op het oudere merk zoals initieel ingeschreven, zoals verzoekster benadrukt. Het vereiste van gelijkheid van de merken zou dus geen bestaansreden meer hebben.

Gerecht EU 21 februari 2013 T-427/11 (Laboratoire Bioderma / OHMI - Cabinet Continental (BIODERMA))

D) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „BIODERMA” voor waren en diensten van onder meer de klassen 3, 5 en 44 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 861/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 februari 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de door Cabinet Continental ingestelde vordering tot nietigverklaring van dat merk.

De beslissing R 861/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) wordt geannuleerd en het beroep wordt voor het overige verworpen. Het het woordmerk "BIODERMA" heeft een beschrijvend karakter en onvoldoende onderscheidend vermogen voor waren en diensten in de klasse 5.

53. En deuxième lieu, la marque en cause doit être considérée comme descriptive des produits et des services qui ont pour caractéristique essentielle la recherche d’une préservation de la peau, à l’occasion de leur utilisation ou de leur mise en œuvre. Il en est ainsi, tout d’abord, des lotions pour les cheveux et de la parfumerie relevant de la classe 3 et des services de salons de coiffure relevant de la classe 44, ensuite, des emplâtres, du matériel pour pansements et des désinfectants, relevant de la classe 5, et, enfin, des préparations pour blanchir et autres substances pour lessiver ainsi que des préparations pour nettoyer, polir, dégraisser et abraser, relevant de la classe 3.
62. Au points 42 à 46 de la décision attaquée, la chambre de recours, après avoir rappelé que chacun des motifs de refus d’enregistrement énumérés à l’article 7, paragraphe 1, du règlement n° 207/2009 est indépendant des autres et exige un examen séparé, a estimé que, au vu du caractère promotionnel de l’élément verbal « bio » pour tout type de produit qui a un rapport avec la peau, la combinaison des éléments verbaux « bio » et « derma » ne permettra pas au public pertinent de percevoir l’origine commerciale des produits et des services en cause.

63. Toutefois, force est de constater qu’une telle appréciation revêt un caractère erroné à l’égard des substances diététiques à usage médical relevant de la classe 5. Si l’élément verbal « bio » peut être compris comme une référence à leur origine biologique et n’est, pour cette raison, pas à même de permettre d’identifier leur origine commerciale, il en va différemment de l’élément verbal « derma », lequel revêt un caractère pour le moins inhabituel s’agissant de la commercialisation de substances diététiques à usage médical. Partant, il convient de considérer que, à l’égard de ces produits, la marque en cause dispose du minimum de caractère distinctif requis pour que le public ciblé puisse identifier leur origine commerciale.

Gerecht EU 21 februari 2013, T-444/10 (ESGE / OHMI - De'Longhi Benelux (KMIX))

E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk "BAMIX" voor waren van de klassen 7 en 40, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1249/20092 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 juli 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "KMIX" voor waren van de klassen 7 en 11.

Het beroep wordt verworpen. De visuele overeenstemming tussen "BAMIX" en ‘KMIX’ weegt niet op tegen de verschillen tussen de twee merken. De kleine mate van fonetische overeenstemming en aangezien de merken niet begripsmatig met elkaar kunnen worden vergeleken leidt tot de conclusie dat geen sprake is van verwarringsgevaar.
Ook op IPKat
Ook op MARQUES

28. Thus, even if, as the applicant claims, the signs at issue have three letters in common, the differences between those signs – resulting, firstly, from the letters situated at their beginning and, secondly, from the difference between the number of letters constituting those signs – outweigh their common characteristics. Therefore, the Board of Appeal did not err in concluding that the signs at issue were not visually similar.

41. Finally, since the signs at issue are meaningless, a conceptual comparison of the signs is not possible.

42. Given the visual differences between the signs at issue, the reduced importance of their medium degree of phonetic similarity and the fact that they cannot be compared conceptually, it is clear that the Board of Appeal did not err in finding that the signs at issue were not similar overall. Therefore, the Board of Appeal could also conclude, without error, that there was no likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, even though the goods covered by the signs at issue were identical or similar.

IEF 12360

Pilot voor afwijkend procesreglement Hof 's-Hertogenbosch

Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 12 december 2012.

Procesrecht. Sinds 1 januari 2013 is voor civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het kader van een pilot dit procesreglement van toepassing, dat afwijkt van het Landelijk procesreglement en geldt voor alle bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige en aanhangig gemaakte civiele zaken. De afwijkingen beogen de doorlooptijd van de procedure sterk te bekorten. De pilot duurt in beginsel 1 jaar.

De belangrijkste aanpassingen
1. Kortere termijnen, minder mogelijkheden tot uitstel: zie de artikelen 2.10, 2.11-2.14, 2.17, 2.20, 2.22, 2.24, 4.5 en 6.4.
2. Alle termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, ook de termijnen voor het nemen van de gewone memories. Partijperemptoir stellen is in beginsel niet meer aan de orde.

3. De termijnen voor het verrichten van proceshandelingen worden in beginsel niet onderbroken voor betaling van griffierecht, behandeling bezwaar tegen eiswijziging en behandeling van de meeste incidenten: zie de artikelen 2.3, 2.9 en 2.14.
4. Minder mogelijkheden tot het nemen van aktes: zie de artikelen 2.9 en 2.23.
5. Pleidooi in beginsel binnen 3 maanden na datum verzoek: zie artikel 4.1.
6. Fourneren voor arrest vervalt. Overleggen procesdossier eerste aanleg bij aanbrengen zaak en uitspraak op griffie dossier; zie artikelen 3.1 en 5.1.

Enkele artikelen

2.11 Uitstel voor memories
Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.

2.12 Nader uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
b. Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. De termijn van dit uitstel, indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.

4.5 Schriftelijk pleidooi
Op eenparig verzoek van partijen kan het hof schriftelijk pleidooi toestaan. Met de keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak wordt afstand gedaan van het recht op mondeling pleidooi. Indien schriftelijk wordt gepleit, geldt voor het overleggen van de pleitnota’s één termijn van zes weken en in kort geding vier weken. (...)

6.4 Geen nieuwe advocaat gesteld
Indien zich op de in artikel 6.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, vervalt het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat te verrichten en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen.
Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoekt in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet wordt verricht, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald.

IEF 12359

The Netherlands: the country of cross-border injunctions in IP

Een bijdrage van Tobias Cohen Jehoram, Jan Pieter Hustinx, Gertjan Kuipers, Koen Limperg en Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek N.V..

Part 1: Patents, trademarks and design rights
Part 2: Copyright and Advertising

Part 3: Pre-trial cross-border measures

Part 1: Patents, trademarks and design rights
Intellectual property ("IP") rights are territorially limited rights. To enforce your IP rights in different territories (usually countries) you traditionally have to address courts in each territory separately. Dutch courts have allowed exceptions to this rule by granting cross-border injunctions covering other countries as well. This has been a trend with the Dutch courts since 1989[i] but met with considerable criticism and was rejected by the Court of Justice of the European Union ("CJ") in 2006. Recently, however, the winds seem to have changed once again: the cross-border practice has been endorsed conditionally by the CJ. Although the CJ case law mainly pertains to patent rights, we see cross-border injunctions being granted in other fields of IP as well, notably in trademark and designs cases. This newsletter provides an overview of the possibility to obtain cross-border injunctions in the Netherlands for the aforementioned IP rights. It is the first in a series of three; in part two we will address cross-border measures for other IP rights (such as copyright) and in part three we will give an update on 'pre-trial cross-border enforcement' and securing evidence in the Netherlands for the infringement of IP rights outside the Netherlands.

1. Cross-border measures in IP cases - legal background
2. Patents: Dutch cross-border measures against foreign defendants accepted
3. Trademark and Design Rights: Dutch courts grant cross-border injunctions
4. Practical consequences and conclusion

Part 2: Copyright and Advertising
This is the second of a series of newsletters on the granting of cross-border injunctions regarding (territorially limited) intellectual property ("IP") rights by Dutch courts. Last week, in Part 1, we gave a general introduction and focused on cross-border injunctions for patents, trademarks and design rights. In this part we address cross-border measures for copyright, other IP rights and advertising law. In Part 3 we will give an update on 'pre-trial cross-border enforcement' and securing evidence in the Netherlands for the infringement of IP rights outside the Netherlands.

1. Copyright Law: material law EU countries harmonised by Copyright Directive
2. Advertising Law: maximum harmonisation
3. Other IP rights
4. Practical consequences and conclusion

Part 3: Pre-trial cross-border measures
This is the third and last of a series of newsletters on the granting of cross-border injunctions regarding (territorially limited) intellectual property ("IP") rights by Dutch courts. In part 1, we gave a general introduction and focused on cross-border injunctions for patents, trademarks and design rights. In the second part we addressed cross-border measures for copyright, other IP rights and advertising law. In this part we give an update on 'pre-trial cross-border enforcement' and securing evidence in the Netherlands for the infringement of IP rights outside the Netherlands.

1. Anti-Piracy Regulation: stopping infringement at Europe's borders
2. Securing "cross-border evidence"
3. Practical consequences and conclusion
4. Summary of cross-border jurisdiction in IP cases

IEF 12358

In dikte, kleur en materiaal helemaal geen afwijking te vinden

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo 12 februari 2013 (eiser tegen Out of the Blue KG)

[Eiser] is houder van het benelux en gemeenschapsmodel voor speelgoed met de (merk)naam Qoboqob en 'stuiterschijf'. Out of the Blue brengt ook een stuiterschijf op de markt, de zogenaamde ‘Bouncing disc’, waarop de tekst ‘Reflexx Solutions’ is aangebracht.

De voorzieningenrechter laat de ronde schijfvorm en de verwerkte geul buiten beschouwing bij de beoordeling van de nieuwheid van het model, er zijn verder geen vormkenmerken die op basis van het ingeschreven model nog voor toetsing in aanmerking komen. De inbreukvordering op het modelrecht wordt afgewezen omdat de vormgeving door de functie is bepaald.

Nu de Bouncing disc van Out of the Blue nagenoeg identiek is aan de qoboqob, wordt gesteld dat er sprake is van slaafse nabootsing. De omvang is nagenoeg gelijk en in dikte, kleurstelling en materiaal is zelfs helemaal geen afwijking te vinden. Out of the Blue maakt gebruik van het Engelse equivalent van het door [eiser] gedeponeerde merk ‘stuiterschijf’. Naar voorlopig oordeel zijn de minimaal afwijkende grootte van de Bouncing disc en de andere merknaam op de stuiterschijf onvoldoende om door het weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet en dus afgaat op een onvolledig herinneringsbeeld, te worden opgemerkt. De vordering tot staken van onrechtmatig handelen wordt toegewezen voor het gebied van de Benelux onder last van een dwangsom. Er wordt tevens een recall bevolen.

4.7. Het model bevat slechts de enkele omschrijving ‘ronde schijf met een uitsparing in de rand waardoor er een geultje ontstaat’ en is geregistreerd voor de klassen 21-01 (spellen en speelgoed en 21-02 (gymnastiek en sport apparaten). De voorzieningenrechter is het met Out of the Blue eens, dat het modeldepot zoals dat is ingeschreven (zie rechtsoverweging 2.2.) niet uitblinkt in helderheid. Out of the Blue heeft terecht betoogd dat er in het depot niets is vermeld omtrent kleur- en materiaalgebruik, op het product aangebrachte teksten dan wel afmetingen.

4.13  De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op slaafse nabootsing is vereist dat het nagebootste product een eigen plaats inneemt op de markt, dat wil zeggen dat het zich aanmerkelijk onderscheidt van de andere producten op de markt.

[Eiser] heeft onweersproken gesteld dat er ten tijde van het modeldepot nog geen stuiterschijf op de markt was gebracht en hij de enige aanbieder van de stuiterschijf

- behoudens thans de bouncing disc - was, en Out of the Blue heeft erkend dat het mogelijk om een mogelijk inventieve technische vinding gaat. [Eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] daarmee een onderscheidende positie in de markt heeft veroverd.

4.14.  Naar voorlopig oordeel zijn de minimaal afwijkende grootte van de Bouncing disc en de andere merknaam op de stuiterschijf onvoldoende om door het weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet en dus afgaat op een onvolledig herinneringsbeeld, te worden opgemerkt. Dit geldt temeer nu er geen enkel verschil in kleuren, materie en overige maatvoering (dikte) is aangebracht. Aldus heeft Out of the Blue naar voorlopig oordeel niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat nodeloze verwarring ontstaat door het aanbieden van een stuiterschijf die wat uiterlijke vormgeving betreft nagenoeg gelijk is aan de qoboqob van [eiser]. Daarmee staat voorshands vast dat Out of the Blue jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de qoboqob van [eiser] slaafs na te bootsen en kan een verbod daarop worden toegewezen als in het dictum verwoord.

4.15.  Het vorenstaande betekent dat het gevorderde verbod gebaseerd op een onrechtmatige daad wegens slaafse nabootsing, dient te worden toegewezen.

IEF 12357

Wet oneerlijke handelspraktijken gelding middels reflexwerking

Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 20 februari 2013, LJN BZ1615 (Koninklijke Vereniging MKB-Nederland, Stichting Gilde tegen Holland Internet Group B.V. en Telefoongids.com B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Reclamerecht (RB 1626). Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. Internetadverteerder. Acquisitiefraude. Artikel 3:305a BW. Collectieve actie. Reflexwerking. Bewijslast. Artikel 6:193j BW. Dwaling. Vernietiging.

Stichting Gilde is door Telefoongids.com telefonisch benaderd omtrent de advertentiemogelijkheden op de website. Telefoongids.com heeft aan Stichting Gilde een offerte gefaxt, waarin (in kleine letters) was vermeld dat op de website een advertentie van Stichting Gilde geplaatst zou worden voor de duur van 36 maanden, tegen een prijs van € 150,00 per maand, en (in grote letters) de naam van Stichting Gilde was vermeld. Nadien heeft telefonisch een ‘verificatiegesprek’ plaatsgevonden, van welk gesprek door Telefoongids.com een geluidsopname is gemaakt. Na ontvangst van de Nota heeft Stichting Gilde gemaild dat zij ‘het abonnement’ wil stopzetten, omdat zij is geschrokken van de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag, zich niet kan herinneren daar toestemming voor gegeven te hebben en de stichting een vrijwilligersorganisatie betreft.

De vordering om de voor een consument geldende wettelijke regeling met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken middels reflexwerking ook te laten gelden voor ondernemers c.q. ondernemingen, wordt afgewezen omdat de principiële beslissing dat ook andere groepen dan consumenten extra bescherming dienen te krijgen de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Het is uitsluitend aan de wetgever algemene regels uit te vaardigen over een bijzondere mate van rechtsbescherming voor bepaalde groepen in de samenleving.

Ter zake de individuele vordering van de stichting oordeelt de rechtbank dat de stichting ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de internetadverteerder ter zake van het plaatsen van een advertentie op diens website, in een aan een consument vergelijkbare positie verkeerde. Omdat de kwetsbaarheid van de stichting wat betreft acquisitie te vergelijken is met die van een consument zijn de beschermende bepalingen van de wet op de oneerlijke handelspraktijken op de stichting van overeenkomstige toepassing.

De rechtbank acht het, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:193j BW, passend de bewijslast om te keren in die zin dat de internetadverteerder wordt belast met het bewijs van het juist en volledig informeren van de stichting, omdat de internetadverteerder als professionele partij het initiatief heeft genomen wat betreft het tot stand brengen van de overeenkomst en het tot haar mogelijkheden behoorde om het eerste telefonische gesprek zodanig vast te leggen, dat hier in een procedure door de rechter kennis van kan worden genomen.

Nu in het onderhavige geval het eerste telefoongesprek niet (meer) voorhanden is, en voor het overige door de internetadverteerder onvoldoende bewijs is geleverd dat de bejegening door haar van de stichting niet misleidend is geweest, en zij ter zake geen nader bewijs heeft aangeboden, heeft de internetadverteerder het benodigde bewijs niet geleverd. Aldus dient aangenomen te worden dat de stichting ten tijde van het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, hetgeen leidt tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling.

MKB-Nederland is ontvankelijk
4.1.7. Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid dat voldoende moet zijn getracht het gevorderde door het voeren van overleg te bereiken, nu voorafgaande aan het instellen van de vordering een overleg heeft plaatsgevonden over de wijze van acquisitie door de aan HIG gelieerde ondernemingen.

4.1.8. De rechtbank concludeert derhalve dat MKB ontvankelijk is in haar op grond van artikel 3:305a BW ingestelde vordering.

Rechter acht zich onbevoegd om in algemene termen te bepalen dat een MKB ondernemer een beroep op de WOH via reflexwerking toekomt.
4.3.6. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat op enig moment van regeringszijde in de Tweede Kamer is aangegeven (zie hiervoor onder r.o. 2.9.) dat het ter beoordeling van de rechter is om te voorzien in rechtsbescherming voor kleine zelfstandigen tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit is juist voor zover het gaat om rechtspraak in individuele gevallen, waarbij geoordeeld wordt binnen het huidige wettelijke kader. Uit de verdeling van taken en verantwoordelijkheden van de wetgever enerzijds, de rechter anderzijds, vloeit echter voort dat uitsluitend nadere besluitvorming in Den Haag of Brussel zal kunnen leiden tot wijziging van de regels die de rechter toepast en daarmee tot een fundamenteel betere rechtsbescherming voor kleine ondernemers/ondernemingen.

Eerste jurisprudentie over reflexwerking aan Wet Oneerlijke Handelspraktijken
4.5.5.  De wet betreffende oneerlijke handelspraktijken biedt slechts (extra) bescherming voor consumenten. MKB c.s. willen de hierin opgenomen regeling echter middels 'reflexwerking' ook voor Stichting Gilde van toepassing laten zijn. Met betrekking tot zulke reflexwerking overweegt de rechtbank dat deze slechts mogelijk is indien de toepassing van de regeling die bijzondere bescherming aan consumenten biedt, kan worden geplaatst in het kader van een algemene norm die eveneens strekt tot bescherming van een partij als Stichting Gilde. Deze algemene norm kan in casu worden gevonden in artikel 6:162 BW, betreffende de onrechtmatige daad. Uit deze bepaling volgt dat een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt. Artikel 6:162 BW strekt tot bescherming van iedereen. Misleiding is een onrechtmatige daad. Met de regeling van de oneerlijke handelspraktijken heeft de wetgever een verbijzondering (species) van de algemene regeling van de onrechtmatige daad willen geven. Gelet hierop zal de rechtbank in het navolgende beoordelen of Stichting Gilde een beroep kan doen op reflexwerking.

4.5.7.  De rechtbank dient, overeenkomstig het in het eerste lid van artikel 6:193j BW bepaalde, te beoordelen of, gelet op omstandigheden van het geval en de rechtmatige belangen van partijen, het passend is om Telefoongids.com te belasten met het bewijs van het juist en volledig informeren van Stichting Gilde. De rechtbank acht het passend de bewijslast aldus om te keren omdat Telefoongids.com als professionele partij het initiatief heeft genomen wat betreft het op afstand tot stand brengen van de advertentieovereenkomst. Het behoorde tot haar mogelijkheden en lag (dus) op haar weg om daarbij elke stap (elk gesprek, iedere schriftelijke communicatie) zodanig vast te leggen, dat hier in een procedure als de onderhavige door de rechter kennis van kan worden genomen.

4.5.10.  Aangenomen kan worden dat Stichting Gilde door de oneerlijke handelspraktijk bij het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken om¬trent het product, de prijs en de hoedanigheid van de contractspartner. Gelet op de inhoud van het eerste gesprek kon Telefoongids.com weten dat Stichting Gilde dwaalde en had zij Stichting Gilde hierover moeten inlichten. De vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling moet daarom worden toegewezen (artikel 6:228, eerste lid, sub b, BW).

Op andere blogs:
Ius Mentis (Geen principiële uitspraak over acquisitiefraude in proefproces MKB Nederland)

IEF 12356

Thuiskopieheffing: geen afdracht voor professioneel gebruik

Rechtbank Den Haag 20 februari 2013, LJN BZ1542 (Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.) - persbericht

Mede ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

Thuiskopie. Ongedifferentieerd heffen. Vierledig stelsel. Mutualisation. Geen afdracht voor professioneel gebruik. Opgaveverplichting. Vervalbeding en verjaring. Nader overleg over de hoogte van de vordering. Aanhouding van de zaak met mogelijkheid tot tussentijds hoger beroep.

Rechtspraak.nl: Stichting de Thuiskopie is in Nederland belast met het innen van de thuiskopieheffing als vergoeding voor auteursrechten. Zij daagde Imation, importeur en verkoper van optische dragers als data-cd’s en dvd’s, voor het niet afdragen van de thuiskopievergoeding over levering van blanco data-cd’s en dvd’s. De Rechtbank Den Haag stelt echter dat Imation geen vergoeding verschuldigd is voor de levering van data-cd’s en dvd’s aan professionele klanten. Ook al is er in het thuiskopiestelsel, bij de bepaling van de hoogte van de heffing voor data-cd’s en dvd’s meegerekend dat kan worden geheven over alle data-cd’s en dvd’s, op basis van Europese regelgeving is het alleen toegestaan een heffing te vragen voor dragers die door privépersonen worden gebruikt. De rechtbank gelast beide partijen opnieuw voor de rechtbank te verschijnen om vast te stellen welke bedragen over en weer gevorderd mogen worden.

In citaten:

2.19.  Met een beroep op de conclusie van de advocaat-generaal in de Padawan zaak en vervolgens op het Padawan-arrest heeft Imation vanaf juni 2010 betaling van thuiskopievergoeding die ziet op (directe en indirecte) leveringen door Imation aan professionele gebruikers (het door Imation zogenoemde ‘Commercial Channel’, dat zich onderscheidt van het door haar zogenoemde ‘Consumer Channel’ waarin zij levert aan bedrijven die op hun beurt doorverkopen aan privégebruikers) stopgezet. Imation heeft Stichting de Thuiskopie dienovereenkomstig bericht.

Ongedifferentieerd heffen
4.5.  Noch uit artikel 16c Aw noch uit enige andere bepaling uit die wet is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de betalingsplicht van de thuiskopievergoeding ook betrekking heeft op voorwerpen die niet worden gebruikt voor het maken van een thuiskopie maar voor professioneel gebruik.

4.6.  De rechtbank dient artikel 16c Aw bovendien richtlijnconform te interpreteren en dus zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de Auteursrechtrichtlijn, teneinde het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken. De rechtbank dient er daarbij vanuit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen. De Hoge Raad heeft in het arrest ACI/Thuiskopie overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de implementatiewet niet blijkt dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn.

4.9.  Uit het Padawan-arrest volgt ook - en daar gaat het in deze zaak om - dat heffen op alle dragers, ongeacht of die dragers juridisch of feitelijk ter beschikking worden gesteld aan privégebruikers dan wel aan professionele gebruikers, niet is toegestaan (hierna: ongedifferentieerd heffen).

Vierledig stelsel
4.10.  Stichting de Thuiskopie stelt dat in Nederland met betrekking tot professioneel gebruik het volgende vierledige stelsel geldt (hierna: vierledig stelsel):
(i) bepaalde blanco informatiedragers zoals onder meer floppy-disks en dvd RAM zijn geheel vrijgesteld van thuiskopievergoeding omdat deze hoofdzakelijk voor professionele doeleinden worden gebruikt;
(ii) voor bepaalde blanco dragers (alle analoge dragers zoals audiocassette, videocassette en minidisk en voor bepaalde digitale dragers namelijk audio cd-r/rw en HI MD) geldt een vrijstelling in geval van (aantoonbaar) professioneel gebruik (zoals uitgewerkt in de artikelen 7 en 8 van de Voorwaarden contractanten A). Uitsluitend audiovisuele productiebedrijven kunnen ook voor dvd in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling;
(iii) er geldt een restitutieregeling voor bedrijven die reeds aan Stichting Stemra hebben betaald voor het maken van kopieën op blanco dragers van auteursrechtelijk beschermde (audio) werken (“mechanische reproductierechten”);
(iv) voor de dragers data-cd (-r/rw) en dvd (-r/rw en +r/rw) is geen vrijstelling mogelijk voor professioneel gebruik maar is de mate van professioneel gebruik telkens al verdisconteerd in de hoogte van de thuiskopievergoeding ( mutualisation): de thuiskopievergoeding is in verband met de geschatte mate waarin de dragers professioneel worden gebruikt op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het geval zou zijn geweest als er een vrijstellingsregeling zou hebben gegolden voor professioneel gebruik.

Bevriezing stelsel
4.13.  Om diezelfde reden gaat de stelling van Stichting de Thuiskopie niet op dat de bevriezing van het stelsel door de AMvB’s (hiervoor vermeld in 2.10) - waardoor over mp3-spelers en hard-discs niet wordt geheven terwijl die wel worden gebruikt voor het maken van thuiskopieën - een rechtvaardiging vormt voor het ongedifferentieerd heffen over data-cd’s en dvd’s. Ook als de rechthebbenden door het niet heffen over bepaalde soorten dragers in hun belangen worden geschaad, zoals Stichting de Thuiskopie stelt, betekent dit, anders dan Stichting de Thuiskopie kennelijk meent, gezien het Padawan-arrest niet dat ter compensatie van die schade mag worden geheven op data-cd’s en dvd’s waarbij niet is voldaan aan het vereiste noodzakelijk verband tussen de heffing over het voorwerp en het ter beschikking stellen daarvan aan de natuurlijke persoon in de hoedanigheid van privégebruiker.

Mutualisation
4.16.  De rechtbank is met Imation van oordeel dat mutualisation geen onderdeel uitmaakt van de SONT-besluiten. (...)

4.19.  Mutualisation is, zoals overwogen, in strijd met artikel 16c Aw en in strijd met het Padawan-arrest omdat daarbij ongedifferentieerd wordt geheven en dus ook over dragers die bestemd zijn voor professioneel gebruik. Dat de mate van professioneel gebruik ten opzichte van privégebruik is verdisconteerd in een lagere thuiskopievergoeding voor alle data-cd’s en dvd’s maakt dit niet anders.

Belang, ongerechtvaardigde verrijking
4.27.  Ook is geen sprake van ongerechtvaardigd verrijken. Als al sprake van verrijking zou zijn, dan is dit een verrijking ten koste van de professionele eindgebruiker en niet ten koste van Stichting de Thuiskopie. Tot slot verschaft Imation zich geen oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van andere fabrikanten of importeurs. Dat anderen het systeem van mutualisation (kennelijk) niet aanvechten, is Imation niet aan te rekenen.

Tussenconclusie: geen afdracht voor professioneel gebruik
4.28.  Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Imation slechts verplicht is aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers.

Opgaveverplichting
Stichting de Thuiskopie heeft belang bij die opgave omdat, zoals hierna vermeld, Imation de thuiskopievergoeding dient af te dragen over ieder drager waarvan zij het professioneel gebruik niet kan aantonen.

4.33.  De gevorderde veroordeling tot het doen van gespecificeerde opgave aan Stichting de Thuiskopie van alle door Imation uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke opgave te blijven doen, is derhalve toewijsbaar. Daarbij dient een beperking in tijd te worden toegevoegd, te weten dat die opgaveverplichting geldt voor zolang de voorwaarden contractanten A waarin zulks is overeengekomen, ongewijzigd tussen partijen gelden.

Vervalbeding en verjaring
4.37.  Stichting de Thuiskopie heeft niet betwist dat zij, zoals Imation heeft gesteld, sinds 1999 aan de markt heeft gecommuniceerd dat voor data-cd’s en dvd’s (anders dan de uitzondering voor productiebedrijven) geen vrijstelling bestond voor professioneel gebruik zodat Imation en anderen geen beroep toekwam op artikel 7 van de voorwaarden contractanten A voor restitutie van thuiskopievergoeding. Onder die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stichting de Thuiskopie thans een geslaagd beroep zou kunnen doen op het vervalbeding om te betogen dat Imation geen recht (meer) heeft op restitutie omdat zij niet binnen de in artikel 7 onder b gestelde termijn (te weten in het kwartaal na het kwartaal waarin de dragers aan professionele gebruikers zijn geleverd) de benodigde gegevens zou hebben verstrekt aan Stichting de Thuiskopie.

4.38.  Het beroep op verjaring is door Imation niet bestreden, zodat er van moet worden uitgegaan dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006.

Verrekening
4.40. De rechtbank verwerpt de stelling van Stichting de Thuiskopie dat verrekening niet zou zijn toegestaan omdat de rechthebbenden, die thans door het beroep op verrekening geen thuiskopievergoeding meer ontvangen via Stichting de Thuiskopie, andere rechthebbenden zijn dan die in het verleden thuiskopievergoeding hebben ontvangen voor data-cd’s en dvd’s die professioneel werden gebruikt. De huidige rechthebbenden ontvangen aldus in het geheel geen vergoeding voor gemaakte privé-kopieën, hetgeen volgens de Stichting de Thuiskopie in strijd is met de drie-stappentoets van artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn. Daargelaten dat niet is in te zien dat verrekening door Imation van onverschuldigd betaalde bedragen er noodzakelijk toe zal leiden dat aan huidige rechthebbenden geen billijke vergoeding kan worden geboden, kan dit niet afdoen aan de uitdrukkelijk in de wet bepaalde verrekeningsbevoegdheid. Het risico dat Stichting de Thuiskopie, zoals zij stelt, failliet zal gaan als Imation mag overgaan tot verrekening, hetgeen ertoe zal leiden dat ook andere partijen gaan verrekenen, is geen reden om hierover anders te oordelen.

4.41.  Nu evenwel thans (nog) niet vaststaat dat en tot welk bedrag Imation een vordering heeft op Stichting de Thuiskopie, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht aan.

Bewijslast
4.44.  Artikel 7 onder a van de voorwaarden contractanten A en dan met name de zinsnede ‘voorziet de contractant de stichting van bescheiden waarmee ten genoegen van de stichting wordt aangetoond dat deze blanko dragers ook inderdaad professioneel worden gebruikt’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat op Imation de bewijslast rust ten aanzien van het daadwerkelijk professioneel gebruik van de door haar geleverde dragers. Dit geldt zowel voor de periode vóór juni 2010, over welke periode Imation aanspraak maakt op terugbetaling, als de periode vanaf juni 2010, waarin zij voor leveringen in het Commercial Channel niet heeft afgedragen.

4.45.  De door Imation in het kader van die bewijslast aan Stichting de Thuiskopie in ieder geval over te leggen bescheiden staan vermeld in artikel 7 onder c (zie 2.14 hiervoor). Dat uit artikel 8 van de voorwaarden contractanten A een andere verdeling volgt, is door partijen niet aangevoerd.

4.49.  De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Tussentijds hoger beroep
4.50.  Gezien de aanzienlijke inspanningen en kosten die mogelijk nodig zijn om over en weer te vorderen bedragen vast te stellen, ziet de rechtbank aanleiding om tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep open te stellen als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv. In voorkomend geval schorst zulk hoger beroep ingevolge artikel 350 Rv de tenuitvoerlegging van dit tussenvonnis.  

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (thuiskopie-vergoeding geldt niet voor professioneel gebruik)
FNV-KIEM (Thuiskopieheffing deels in strijd met Europese regels)

IEF 12355

Slechts de afbeelding van de inbreukmakende vuurkorf is uit de brochure gehaald

Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 15 februari 2013, zaaknr. C/18/138527 / KG ZA 13-11 (S&S Import & Export B.V. tegen Esschert Design B.V.)

Uitspraak ingezonden door Bert-Jan van den Akker, DOEN LEGAL.

Executiegeschil na Hof Leeuwarden, IEF 10762, betreft de auteursrechtelijke bescherming van een vuurkorf, de verpakking en de wikkel daarvan. Geen proceskostenveroordeling 1019h Rv.

S&S vordert opheffing van de gelegde beslagen en het treffen van (verdere) executiemaatregelen op grond van vermeende verbeurte van dwangsommen. Onderdelen van het dictum worden echter niet volledig tijdig nagekomen.

De afbeelding van de inbreukmakende vuurkorf is uit de brochure gehaald, maar de naam en productnummer zijn nog steeds vermeld en werden nog aangeboden en verhandeld. Dat het hof een korte termijn aan de veroordeling van het doen van schriftelijke opgave heeft verbonden, maakt het niet anders. S&S heeft nagelaten in de recallbrief te melden dat kosten voor afname, transport, enz. vergoed zouden worden.

Het onderhavige geschil betreft in wezen een executiegeschil, zodat voor een proceskostenveroordeling ex 1019Rv geen plaats is. De vorderingen worden afgewezen.

IEF 12354

Unified Patent Court overeenkomst is getekend

Council of the EU, Signing of the Unified Patent Court agreement, 6590/13 PRESSE 61, Brussels, 19 February 2013.

Opvallend is dat Polen en Spanje de UPC agreement niet hebben ondertekend. Italië heeft, ondanks de nog hangende procedure van Spanje en Italië tegen de Raad (zie IEF 12119), blijkbaar wel getekend.

Uit 't persbericht: The international agreement for establishing a Unified Patent Court (UPC) was signed today in Brussels. It will ensure the uniform applicability of patent law throughout the territories of the signatory countries [red. Bulgarije zal in enkele dagen tekenen].

Opening the signing ceremony, Mr Richard Bruton, Irish minister for Jobs, Enterprise and Innovation, said : "The signing of the Unified Patent Court is a truly historic moment, as it will give enterprises greater access to patent protection at European level, and make enforcement of patents affordable. It is an important milestone in the continued development of the single market – a priority for the Irish Presidency".

The new court will avoid the occurrence of multiple court cases with regard to the same patent in different member states. This will also prevent contradictory court rulings on the same issues. It will also reduce costs of patent litigation.

The UPC will be a court common to the contracting member states and thus subject to the same obligations under Union law as any national court. It is an international agreement concluded outside the EU institutional framework (16351/12 +COR 1).

Following the signing of the agreement, the ratification process by national parliaments can start. At least 13 member states will have to ratify the agreement for it to enter into force.

All the necessary decisions (designation of committees, budget, appointment of judges and president, recruitment of staff, facilities, etc.) should be adopted in a timely manner so as to enable the first registration of a European patent title with unitary effect in spring 2014.

The Central Division of the Court of First Instance will be located in Paris (France) with specialised sections in London (United Kingdom) and Munich (Germany).

The UPC is the third element of the “patent package”. The two regulations establishing enhanced cooperation for unitary patent protection and its translation arrangements were adopted on 17 December 2012 (see press release: 17824/12).

The establishment of a unitary patent system valid across the EU will contribute to an increase in patent activity, especially for small- and medium-sized enterprises. It will also contribute significantly to lowering the costs associated with obtaining a patent in the EU.

For more information see Factsheet.

Op andere blogs:
EPO (EPO welcomes historic signing of the Unified Patent Court Agreement)
KSNH (UPC Agreement Signing Ceremony: Today Is The Day. [UPDATED])

IEF 12353

Zonder geregelde rechtenkwestie overeenkomst een lege huls

Rechtbank Den Haag 13 februari 2013, LJN BZ3888 (Firefly Management B.V. tegen Stichting Bloemenbureau Holland)

Uitspraak ingezonden door Kriek Wille, Van Doorne.

Contractenrecht. IE speelt zijdelings mee. Opschorting onderhandelingen "no-go voor dit moment". Wilsovereenstemming en subsidiair: onaanvaardbaar afbreken van de onderhandelingen. Betaling van €10.000 nu geen samenwerking tot stand is gekomen.

Firefly voert het management van Ilse de Lange. BBH is een stichting die de bevordering van de verkoop van bloemen en planten ten doel heeft. Partijen zijn met elkaar in onderhandeling over een mogelijke samenwerking, die inhield dat het portret en de muziek van Ilse de Lange zouden worden ingezet ter promotie en ondersteuning (door partijen ook aangeduid als endorsement) van BBH, die daarvoor zou betalen en zich zou inzetten om de bekendheid van de artiest in het buitenland te vergroten.

Partijen hebben met elkaar gesproken, onder meer aan de hand van een concept-overeenkomsten, zonder (daar) volledig overeenstemming over te bereiken. Dat voor BBH sprake was van een "no-go voor dit moment", met andere woorden van opschorting van de onderhandelingen, heeft BBH daarna in niet voor misverstand vatbare bewoordingen geschreven aan Firefly, die dit in redelijkheid niet anders kon opvatten en dat ook zo heeft opgevat.

Uit de emails blijkt dat partijen in hoofdlijnen drie onderwerpen wensten te regelen. De endorsement van de artiest, de "deal met Universal" en het Gelredome concert. De "deal met Universal" betreft de rechtenkwesties die gemoeid waren met de endorsement van de artiest, meer in het bijzonder de afspraken over gebruik van de rechten die door Universal werden gehouden en de daarvoor te betalen vergoedingen. Het gegeven dat de rechtenkwesties niet (in hoofdlijnen) waren geregeld, staat reeds in de weg aan het oordeel dat partijen de door Firefly gestelde wilsovereenstemming in de vorm van een "rompovereenkomst".(...)

Vaststaat dat niet alle onderwerpen ten minste op hoofdlijnen geregeld waren, en er geen sprake kan zijn van overeenstemming tussen partijen over de beoogde samenwerking, ook niet in de door Firefly gestelde vorm van een rompovereenkomst.

Uit de ondubbelzinnig geformuleerde tekst van het bedoelde emailbericht, de betaling van € 10.000, blijkt dat BBH deze vergoeding verschuldigd is in het geval geen samenwerkingsovereenkomst tot stand komt. Het verweer van BBH dat dit bedrag moet worden beschouwd als een investering in de samenwerking met BBH stuit af op deze ondubbelzinnig geformuleerde tekst en het gegeven dat gesteld noch gebleken is dat partijen nadien een andere afspraak hebben gemaakt met de door BBH gestelde inhoud. Er is geen samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen en de rechtbank veroordeelt BBH in conventie tot het betalen aan Firefly van € 10.000.

4.1. (...) Dat voor BBH sprake was van een "no-go voor dit moment", met andere woorden van opschorting van de onderhandelingen, heeft BBH daarna (in het onder 2.28 bedoelde emailbericht) in niet voor misverstand vatbare bewoordingen geschreven aan Firefly, die dit in redelijkheid niet anders kon opvatten en dat ook zo heeft opgevat.(...)

4.3 Gelet op het voorgaande geldt als uitgangspunt voor de beoordeling dat BBH op 1 maart 2011 de onderhandelingen over de samenwerking tot oktober 2011 heeft opgeschort. Firefly was het daar niet mee eens en stelt primair dat toen reeds sprake was van een "rompovereenkomsf, waarin partijen overeenstemming hadden bereikt op hoofdlijnen en slechts sprake was van nader in te vullen ilwitte vlekken". BBH betwist dit gemotiveerd, door onder meer aan te voeren dat de rechtenkwesties die waren gemoeid met de endorsement niet waren geregeld en dat de overeenkomst zonder regeling dienaangaande een "lege huls" was.

4.8 Het gegeven dat de rechtenkwesties niet (in hoofdlijnen) waren geregeld staat reeds in de weg aan het oordeel dat partijen de door Firefly gestelde wilsovereenstemming in de vorm van een "rompovereenkomst". De overige geschilpunten over de door Firefly gestelde wilsovereenstemming kunnen onbesproken blijven.

Lees de uitspraak zaaknr. C/09/395685 / HA ZA 11-1642, LJN BZ3888.

IEF 12352

Geschriftenbescherming naar de afvalbak

Een bijdrage van Ernst-Jan Louwers, Louwers IP|Technology Advocaten.

Het zat er al lang aan te komen: de geschriftenbescherming gaat eraan. Tenminste als het aan het kabinet ligt. Of is de geschriftenbescherming al overleden door een uitspraak van de hoogste Europese rechter?

Bescherming Auteurswet: hoe zat het ook alweer?
De Auteurswet beschermt creaties met een voldoende eigen, oorspronkelijk karakter. Dat betekent dat alleen een creatie (een 'werk') beschermd is als de maker voldoende zijn eigen persoonlijke stempel in het werk heeft gestopt. Deze drempel is laag. Een werk komt al gauw in aanmerking voor bescherming onder de Auteurswet tenzij echt geen sprake is van creativiteit.

Voor geschriften geldt die eis van oorspronkelijkheid in Nederland niet. Alle geschriften zijn in Nederland in bepaalde mate beschermd, zelfs zonder enige creativiteit of oorspronkelijkheid. Denk daarbij bijvoorbeeld aan televisieprogramma's, telefoongidsen, catalogi, spoorboekjes, theaterprogramma's, gebruiksaanwijzingen en wedstrijdschema's. Geschriften mag je dus niet zomaar overnemen (enkele uitzonderingen daargelaten, waaronder citaten).

Overigens is 'geschriftenbescherming' een uniek Nederlands fenomeen.

Wetsvoorstel en internetconsultatie
Het kabinet heeft een wetsvoorstel gelanceerd om de geschriftenbescherming af te schaffen (de toelichting op het voorstel staat ook online; het gaat eigenlijk maar om één woordje: 'alle').

De bescherming van alle geschriften wordt gezien als te blokkerend voor vrijheid van informatie. Daar zit natuurlijk wel wat in, al moet je wel oppassen dat er geen onbedoelde neveneffecten zijn.

Om die reden en ook naar aanleiding van het rapport van de Commissie Auteursrecht van juli 2012 heeft het kabinet nu een internetconsultatie geopend. Daarin kan iedereen zijn mening geven over het wetsvoorstel, bijv. indien hij van mening is dat zijn belangen door de afschaffing van de geschriftenbescherming worden geraakt. Ook wordt gevraagd of overgangsrecht gewenst is.

Het kabinet geeft de volgende onderbouwing voor de afschaffing:

"Het kabinet wil met de modernisering van het auteursrecht ruimte bieden voor creativiteit en innovatie. Daarvoor is belangrijk dat alleen nog creatieve prestaties worden beschermd.
De bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften die geen creatieve prestatie vormen is meer mededingingsrechtelijk dan auteursrechtelijk van aard. Zij wordt voornamelijk gebruikt door drukkers, uitgevers of fabrikanten als wapen tegen het profiteren van gedane investeringen of om producten buiten de Nederlandse markt te houden.
'Het auteursrecht, en dus de Auteurswet is voor deze bescherming niet de aangewezen plaats, het civiele recht biedt er al mogelijkheden voor', aldus Teeven, die vindt dat feitelijke informatie in beginsel zo toegankelijk en uitwisselbaar mogelijk moet zijn.
Daarnaast brengt afschaffing van de geschriftenbescherming meer duidelijkheid. In de rechtspraktijk kan onduidelijkheid bestaan over de reikwijdte van de regeling. Daaraan komt nu een einde. Ook voor de consument kan de afschaffing voordelig uitpakken: zij werkt mogelijk concurrentiebevorderend. Daardoor zullen de prijzen dalen."

Gevolgen
Het voorstel kan vergaande gevolgen hebben, onder andere voor omroeporganisaties ten aanzien van programmagegevens.

Gevolg is dat ook geschriften straks alleen maar beschermd zijn onder de Auteurswet als ze voldoen aan de minimaal vereiste creativiteit. Zoals gezegd, is de drempel laag, maar louter informatieve opsommingen zoals programmagegevens, zullen straks niet meer via de Auteurswet gemonopoliseerd kunnen worden.

De omroepen zullen tandenknarsend moeten toezien hoe hun gegevens straks door iedereen kunnen worden gepubliceerd.

Maar zal de afschaffing van geschriftenbescherming nou verder ook ver strekkende gevolgen hebben? Waarschijnlijk niet, omdat de drempel voor bescherming nu eenmaal laag is. De meeste geschreven stukken zullen voldoende creativiteit bezitten voor bescherming. En louter informatieve lijstjes of documenten waar geen enkele creatieve inbreng terug te vinden is, moeten eigenlijk ook door iedereen overgenomen kunnen worden. Zo bezien is de afschaffing zo gek nog niet. Maar iedereen mag er nog wat over zeggen in de internetconsultatie.

Of effecten zoals prijsdaling daadwerkelijk worden bereikt, valt te bezien. Veeleer lijken dat soort argumenten er met de haren bijgesleept te zijn. De afschaffing was eigenlijk al langer onvermijdelijk.

Databanken
Voor databanken geldt een aparte wet, nl. de Databankenwet. Die wet beschermt echter alleen databanken waarin 'substantieel' is geïnvesteerd. Als een databank daaraan niet voldoet en dus niet onder de Databankenwet valt, kan deze in principe worden aangemerkt als 'geschrift'.

De EU-rechter heeft vorig jaar echter beslist dat ook voor auteursrechtelijke bescherming is vereist dat voldoende creatieve inspanningen zijn gedaan. M.a.w. een databank moet aan de gewone eisen van auteursrechtelijke bescherming voldoen de keuze of de rangschikking van de erin opgenomen gegevens moet een oorspronkelijke uiting zijn van de creatieve vrijheid van de maker ervan. De 'last post' voor de geschriftenbescherming werd dus al op EU-niveau geblazen Football Dataco (IEF 10977; zie ook annotatie Hugenholtz, NJ 2012, 433).

Verdere modernisering?
Hopelijk geeft het kabinet ook verder invulling aan de modernisering van de Auteurswet, maar daar verwachten wij niet zoveel van. De wet barst uit zijn voegen door alles wat gaandeweg onder deze wet is gebracht. Neem bijvoorbeeld de bescherming van software: het zou veel beter zijn om dat onder een aparte, eigen regeling te brengen, zoals dat ook voor databanken is gedaan in de Databankenwet. Een andere vreemde eend in de Auteurswet is het portretrecht dat zelfs helemaal niets met auteursrecht te maken heeft.

De vraag is of de overheid, gebonden door Europese regelgeving en verdragen, bereid en in staat is om de Auteurswet echt te moderniseren.

Het hele intellectuele eigendomsrecht zou eens op de schop moeten om lijn te brengen de rijstebrij.

Zo werd tijdens het laatste IE-diner in Amsterdam hartstochtelijk gepleit voor Burgerlijk Wetboek 9 waarin alle intellectuele eigendomsrechten gestructureerd en gemoderniseerd ondergebracht zouden kunnen worden.

Gaat dat er echt van komen? Wij verwachten daar de eerstkomende lichtjaren niet al teveel van.

Ernst-Jan Louwers