IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12265

Gedeeltelijk aanpassen van de letter 'H'

OHIM Kamer van Beroep 27 november 2012, zaaknr. R0273/2009-3 (D. Jesús Enrique Samper Rives tegen DOPAT, S.A.)

Gemeenschapsmodellenrecht. Merkenrecht. Jesús Enrique Samper Rives heeft het Gemeenschapsmodel 794870-0004 geregistreerd. DOPAT S.A. vordert een nietigverklaring op grond van artikel 25, paragraaf 1, letter e) CDR, op basis van het aan haar toekomend beeldmerk.

Ter beoordeling staan de twee tekens die bestaan uit verschillende representaties van de letter "H". Gezien de gelijkenis tussen het Gemeenschapsmerk en de letter "H" die is opgenomen in het model en de soortgelijkheid van producten, bestaat er gevaar voor verwarring.

De kamer heeft met het voorstel tot gedeeltelijke aanpassing met de woorden "dat zonder de letter 'H' het design blijft bestaan in een aangepaste vorm" bedoeld dat deze aanwijzing moet worden geïnterpreteerd op een dusdanige wijze dat met een gedeeltelijke wijziging een duidelijke, nauwkeurige, volledige, begrijpelijke, duurzame en objectieve aanpassing plaatsvindt. Met andere woorden: met de gedeeltelijke wijziging wordt niet een algehele verwijdering van de letter 'H' bedoeld.

De houder is in de gelegenheid gesteld een aangepaste versie van het model te overhandigen, maar heeft dit achterwegen gelaten. Het beroep wordt afgewezen.

Helaas slechts in Spaans beschikbaar
12. El 25 de septiembre 2009, la Tercera Sala informó al titular de que la renuncia parcial mediante las palabras “sin que la letra ‘H’ forme parte de él”, no cumplía los requisitos exigidos en el artículo 18, apartado 2 del REDC, sobre el “Mantenimiento del dibujo o modelo en forma modificada”, dado que dicho artículo debe interpretarse en el sentido de que puede constituir una renuncia parcial indicada de forma clara, precisa, completa en sí misma, inteligible, duradera y objetiva. 

21. En este caso, la Sala considera que una renuncia parcial solo ediante una explicación no cumple dichos requisitos exigidos al no ir acompañada de una representación de la forma modificada del modelo y, específicamente en el caso de autos, la explicación “sin que la letra ‘H’ forme parte de él” no constituye una indicación clara, precisa, completa en sí misma, inteligible, duradera y objetiva de la renuncia, ya que dichas palabras pueden interpretarse no solo como una supresión total de la letra “H” sino por una supresión parcial de las tres líneas que forman la letra “H”. En consecuencia, la Sala no comparte el argumento del titular de que no es imprescindible presentar una nueva representación del modelo o dibujo modificado. La División  de Anulación no incurrió en error al considerar que el titular no había presentado una solicitud de la forma modificada.

IEF 12264

Beeldcitaatrecht: Niet noodzakelijk om naast de bronwebsite ook de maker te vermelden

Ktr. Arnhem, Rechtbank Oost-Nederland 14 januari 2013, LJN BY9264 (ihvBreda.nl)

Auteursrecht. Beeldcitaatrecht ex artikel 15a Auteurswet (Aw).

Rechtspraak.nl: Gedaagde heeft zonder toestemming van eiser en meestal zonder naamsvermelding nieuwswaardige foto’s van eiser, een professioneel fotograaf, geplaatst op zijn website [ihvbreda.nl - nieuwsstream]. Eiser stelt dat gedaagde daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten op die foto’s en vordert onder meer een schadevergoeding.

Gedaagde beroept zich op het citaatrecht. De manier van citeren door gedaagde op zijn website van zowel een klein deel van de tekst van het nieuwsbericht als de bijbehorende nieuwsfoto in miniatuurformaat in de vorm van nieuwsoverzichten valt naar het oordeel van de kantonrechter onder citeren in de zin van artikel 15a lid 2 Aw. Dit citeren is toegestaan indien aan de vier cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat daaraan is voldaan, zodat gedaagde geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De vorderingen van eiser worden afgewezen.

Uit overweging 4.14 (...) Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

Overige geselecteerde citaten:

4.4. (...) Dit citeren is toegestaan indien aan de onderstaande vier cumulatieve vereisten van lid 1 is voldaan:
1) het werk waaruit wordt geciteerd rechtmatig openbaar is gemaakt;
2) het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs is geoorloofd en aantal en omvang van de geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd;
3) artikel 25 Aw (dat de zogenaamde persoonlijkheidsrechten van de auteursrechthebbende bevat) in acht wordt genomen; en
4) voor zover redelijkerwijs mogelijk de bron, waaronder de naam van de maker, op duidelijke wijze wordt vermeld.

4.8.  Wil een beeldcitaat redelijkerwijs geoorloofd zijn dan is van belang dat het citaat inhoudelijk relevant is (niet slechts ter illustratie) en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk (de publicatie) in het geheel waarin het beeldcitaat is opgenomen. Dat wil zeggen dat niet elk hergebruik van een foto een toegestaan citaat is. Hergebruik van beeld dat uitsluitend of in overwegende mate dient als versiering of verfraaiing is niet toegestaan.

Het beeld moet worden overgenomen, omdat het nodig is in het werk waarin het wordt opgenomen. Het beeld moet een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt (HR 26 juni 1992, IER 1992/40, Damave/Trouw). Ook mag het citaat niet neerkomen op een verkapte exploitatie van het origineel (HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268, Malmberg/Beeldrecht). Verder moet het citaat proportioneel zijn. Dit betekent dat niet meer mag worden overgenomen dan nodig is voor het werk.

4.10. (...) Immers, door het kleine formaat van de foto’s vielen de foto’s niet op en waren ze ondergeschikt aan (het nieuwsoverzicht van) de website van [gedaagde partij].

4.11.  Daarnaast geldt dat het gebruik van de miniatuurfoto’s op de website van [gedaagde partij], waarvan onvoldoende gemotiveerd bestreden is dat de foto’s slechts gedurende een periode van zeven dagen na publicatie zichtbaar zijn en daarna automatisch van de website worden verwijderd, ook proportioneel is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] daarmee niet langer gebruik gemaakt van de foto’s van [eisende partij] dan nodig was gelet op de actualiteit en de nieuwswaarde van deze nieuwsfoto’s, zodat de litigieuze beeldcitaten proportioneel waren. Dat de beeldcitaten afbreuk zouden doen aan de door het auteursrecht beschermde belangen van [eisende partij] ter zake de exploitatie van deze foto’s is niet komen vast te staan. De overname van deze foto’s als beeldcitaten is een zodanig ondergeschikt onderdeel van de daarbij behorende tekst van het daarmee corresponderende nieuwsbericht in het nieuwsoverzicht op de website van [gedaagde partij], dat daarmee geen sprake is van een vorm van exploitatie van de foto’s van [eisende partij] door [gedaagde partij]. Geconcludeerd moet worden dat aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 2 Aw is voldaan.

Persoonlijkheidsrechten
4.14.  Gesteld noch gebleken is dat van alle litigieuze vijf foto’s van [eisende partij] de naams¬vermelding op de bronwebsite voorkwam. Dit betekent dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat bij alle beeldcitaten [gedaagde partij] nalatig is geweest de naamsvermelding van de maker van de foto te vermelden. Indien de naamsvermelding in de bron ontbrak was het voor [gedaagde partij] redelijkerwijs niet mogelijk om daarvan bij zijn beeldcitaat melding te maken. Van [gedaagde partij] kon in dat geval niet worden verwacht dat hij daarnaar eerst onderzoek had gedaan alvorens gebruik te maken van de foto’s op zijn website. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kanton¬rechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

4.15.  Nu aan alle cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan slaagt het beroep van [gedaagde partij] op het citaatrecht. Dit betekent dat de door [gedaagde partij] op zijn website opgenomen beeldcitaten van de litigieuze foto’s van [eisende partij] toelaatbaar waren en hij hiermee dus geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [eisende partij]. De vorderingen van [eisende partij] zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
DeNieuweReporter (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
DirkZwagerIEIT (Beeldcitaat: vermelding naam fotograaf naast vermelding bron niet noodzakelijk?)
IusMentis (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
QuestIE

IEF 12263

Kettingverlichting met LED-lampjes

OHIM Kamer van Beroep 3 december 2012, zaaknr. 944/2011-3 (IDO S.r.l. tegen LOTTI IMPORTEX S.r.l.)

Gemeenschapsmodellenrecht. Eigen karakter en geïnformeerde gebruiker. IDO Srl registreert een Gemeenschapsmodel 1549957-0002 voor "LED-lamp". Importex Srl dient hiertegen een verzoek in tot een nietigverklaring van het model, op grond van artikel 25 CDR, bij gebrek aan nieuwheid en eigen karakter.

De mate van ontwerpersvrijheid in dit gebied is beperkt en er moet rekening worden gehouden met het grote aanbod in de sector. Kenmerkend voor het model is niet alleen de vorm van de bol, maar ook de positie van de LED. De LED-lamp is in feite al geplaatst in de transparante lamp. Zij is van buitenaf zichtbaar, zowel wanneer de lamp brandt alsook wanneer deze is uitgeschakeld.

De geïnformeerde gebruiker van het product is de consument van kettingverlichting en lichtslangen ten behoeve van decoratie. De algemene indruk van het gemeenschapsmodel uit de catalogus in doc. C (een losse pagina uit de catalogus "Fantasy Lights", gedateerd 2003, Arteleta Company Ltd) is vanuit het oogpunt van de gebruiker verschillend.

De lamphouder en de bedrading hebben, ongeacht kleur, een significante invloed op het uiterlijk. Volgens de Kamer van Beroep is de aanwezigheid van de houder en de kabels van grote invloed op de totaalindruk van het model. De algehele uitstraling is significant verschillend van die van het model uit de catalogus. Het verzoek tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 6 CDR, is ongegrond. De kamer verklaart het beroep ongegrond, het model blijft in stand.

Helaas slechts in het Italiaans beschikbaar
9.b) caratteristica del modello non è unicamente la forma del bulbo ma anche il posizionamento dei led al suo interno; i led, infatti, pur collocati all’interno del bulbo – che è trasparente – sono visibili all’esterno, sia quando la lampadina è accesa, sia quando è spenta.

81. A parere di questa Commissione, pertanto, la corretta  definizione del prodotto nella presente fattispecie, vale a dire quella che traspare oggettivamente dall’illustrazione del modello, dovrebbe essere quella di “porzione di luminaria o ghirlanda luminosa”.

82. L’utilizzatore informato del prodotto – intendendosi per tale il prodotto complesso di cui al modello comunitario – è, a giudizio della Commissione, colui che compra luminarie a catena, ghirlande luminose e simili, per fini di decorazione.

83. Dal punto di vista di tale utilizzatore, la luminaria oggetto del modello comunitario e quella presente nel catalogo di cui al doc. C non producono la stessa impressione generale. Infatti, l’aspetto, in un caso, è quello di una lampadina ad attacco a vite; nell’altro,  è quello di una porzione di ghirlanda luminosa.

84. In altri termini, il portalampada e i cavetti che ne dipartono, indipendentemente dal colore, incidono in maniera notevole sull’aspetto del modello comunitario e devono, conseguentemente, essere presi  in considerazione nell’esame del carattere individuale rispetto alle anteriorità divulgate.

IEF 12262

Voor een jaar geen beheerder van een sociale mediaprofiel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 december 2012, LJN BY9149 (M tegen H)

Eerder op ITenRecht.nl IT 1015. Sociale media-profielen. Onrechtmatige publicaties. Lijfsdwang toegepast in civielrechtelijke verhouding.

M. vordert dat de voorzieningenrechter H verbiedt om voor een periode van één jaar gebruiker/beheerder van een social media profiel te zijn en dat dit vonnis in de plaats zal treden van alle handelingen van H die noodzakelijk zijn voor het doen verwijderen van al zijn social media profielen, waaronder die op Hyves en Facebook. Ook vordert M succesvol het gevorderde middels lijfsdwang ten uitvoer te leggen en H te gijzelen totdat de teksten en afbeeldingen op de profielen zijn verwijderd.

H heeft zich niet gehouden aan een eerder vonnis van 2 augustus 2012 (LJN BY9146) op grond waarvan hij de onrechtmatige teksten diende te verwijderen. Ook in deze teksten wordt M in verband gebracht met prostitutie, pedofilie, seksueel misbruik en kindermisbruik. De teksten zijn onrechtmatig, maar de veroordeling wordt niet opgevolgd, zelfs niet onder last van een dwangsom. Na overweging wijst de voorzieningenrechter lijfsdwang toe van ten hoogste drie dagen bij iedere overtreding van het verbod en gebiedt H om zijn sociale mediaprofielen op Hyves, Facebook en blogspot verwijderen en verbiedt H om voor één jaar de beheerder/gebruiker van een sociaal mediaprofiel te zijn.

4.4. (...) Lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid van H en mag ingevolge artikel 587 Rv slechts worden toegepast indien aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt en het belang van M toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt. Nu is gebleken dat bij het vonnis (...) opgelegde dwangsom niet voldoende effect sorteert, is lijfsdwang op zijn plaats. Nu lijfsdwang als uiterst en zeer ingrijpend dwangmiddel moet worden beschouwd, zal de toepassing daarvan worden beperkt tot een periode van, bij iedere overtreding, ten hoogste drie dagen.

4.5. Ter zake van het verweer van H. dat de gevorderde veroordelingen buitenproportioneel zijn overweegt de voorzieningenrechter dat H niet heeft onderbouwd waarom dit het geval zou zijn. H heeft volstaan met de enkele mededeling dat de gevorderde veroordelingen buitenproportioneel zijn, zonder daarvoor redenen aan te voeren.

Op andere blogs:
DirkZwagerIEIT (Rechter spreekt verbod op gebruik sociale media uit)
Ius Mentis (Rechter verbiedt smaadpleger socialemediaprofielen te hebben)
LeidenLawBlog (Even stalkers and sex offenders have a right to use social media)
SOLV (Christiaan Alberdingk Thijm: Socialemediaverbod is buiten proporties)

IEF 12261

My Little Pony beschermd als werk van toegepaste kunst

Hof Den Haag 22 januari 2013, LJN BY8716 (Simba Toys en Top team tegen Hasbro)
Uitpsraak mede ingezonden door Paul Mazel en Alexandra van Beelen, Trip Advocaten & notarissen.

Intellectuele eigendom, toepassing van de materiële-reciprociteitstoets in art. 2 lid 7 Berner Conventie, werkgeversauteursrecht, slaafse nabootsing. Speelgoedpony.

Hasbro c.s. zijn gespecialiseerd in het ontwerpen, fabriceren en verhandelen van spellen en speelgoed, waaronder de serie speelgoedponyfiguren 'My Little Pony'. Hasbro c.s. verzetten zich tegen de verhandeling door Simba c.s. van de Simba Pony II.

Auteursrecht
Hasbro c.s. roepen voor My Little Pony auteursrechtelijke bescherming in voor Nederland. Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Berner Conventie is Nederlands recht als lex loci protectionis van toepassing. Voldoende staat vast dat auteursrechtelijke bescherming in de VS in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dit betekent dat de materiële-reciprociteitstoets (2 lid 7 van de Berner Conventie) er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst. Het hof is van oordeel dat dit object - My Little Pony - naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als een 'werk van toegepaste kunst' dat in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming (artikel 1 juncto artikel 10 lid 1 sub 11 Auteurswet).

Werkgeversauteursrecht
Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op wikipedia direct achter de namen van de makers van My Little Pony, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten. Het is voldoende aannemelijk dat Hasbro Inc. op grond van artikel 7 en/of 8 Auteurswet moet worden aangemerkt als originair rechthebbende van het auteursrecht in Nederland ter zake van My Little Pony.

Inbreuk
Van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin ('ontlening', artikel 13 Auteurswet) is sprake indien een voldoende mate van overeenstemming bestaat tussen het auteursrechtelijk beschermde werk (My Little Pony) en het beweerdelijk inbreukmakende werk (Simba Pony II). Het hof acht voldoende aannemelijk dat Toy Team ter zake van Simba Pony II inbreukmakende handelingen in Nederland verricht.

Inbreukmakers
Door thans in Nederland de Simba Pony II van de markt te halen wegens auteursrechtinbreuk of slaafse nabootsing terwijl deze pony in de rest van Europa wel mag worden verhandeld omdat Hasbro c.s. elders niet (met succes) optreden tegen deze pony, ontstaat strijd met de grondbeginselen van de Europese Unie c.q. artikelen 34 en 35 VWEU. Het hof verwerpt dit betoog wat betreft het auteursrecht onder verwijzing naar artikel 36 VWEU, waaronder ook de bescherming van het auteursrecht valt. Dit leidt tot de slotsom dat de Simba Pony II van Simba c.s. inbreuk maken op de aan Hasbro Inc. toekomende auteursrechten in Nederland ter zake van My Little Pony.

Slaafse nabootsing
Door de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken. Simba c.s. is dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat.

Slotsom
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen).  De vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag zijn deels toewijsbaar (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

Auteursrecht
6.5.6. Tezamen genomen is naar het oordeel van het hof voorshands voldoende komen vast te staan dat auteursrechtelijke bescherming in de Verenigde Staten in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dat betekent dat de materiële-reciprociteitstoets in artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst.

6.6. Uit het bovenstaande tezamen genomen volgt dat My Little Pony in Nederland, onder Nederlands recht, in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming als werk van toegepaste kunst. In zoverre slaagt incidentele

 Werkgeversauteursrecht
7.4 Volgens Simba c.s. is My Little Pony gemaakt door drie Amerikanen, namelijk Bonnie Zacherle, Charles Muenchinger en Steve d'Aguanno. Dit blijkt, aldus Simba c.s., uit de Engelstalige wikipedia-website. Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op deze website, direct achter de namen van deze personen, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten ('while working for Hasbro').

Inbreuk
8.3. In Simba Pony II komen de hiervoor in rechtsoverweging 6.3 genoemde karakteristieke uiterlijke kenmerken van My Little Pony terug. Simba Pony II is immers ook een pastelkleurige speelgoedpony met een enigszins kinderlijke en mollige - niet natuurgetrouwe - proportionering met afgeronde lijnen, lange golvende, kambare haren (manen en staart) in een andere kleur met glitters, benen die vanaf kniehoogte naar onderen iets breder uitlopen, een licht opgetild voorbeen ('klaar om te spelen'), glitters, en een vriendelijke gezichtsuitdrukking (grote sprankelende ogen). De verschillen waar Simba c.s. op hebben gewezen (met name in de pleitnota in eerste aanleg onder 3.13) zijn naar voorshands oordeel van het hof niet relevant en niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met My Little Pony overeenstemmende, totaalindruk. Dat Simba Pony II altijd met een poppetje wordt verkocht en My Little Pony nooit, zoals Simba c.s. aanvoeren, is - wat daar verder ook van zij - niet relevant; het hof verenigt zich met het oordeel daarover, en de gronden waarop dat oordeel rust, van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.9.1 van het bestreden vonnis. De conclusie is dat Simba Pony II van Simba c.s. aan My Little Pony van Hasbro c.s. is ontleend en derhalve sprake is van inbreuk.

Slaafse nabootsing
12.4. In aanmerking nemende de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3 hiervoor), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken; zij hadden, zo hebben Hasbro c.s. ook onbetwist gesteld, qua vormgeving andere wegen kunnen inslaan om afstand te bewaren tot My Little Pony. Naar voorlopig oordeel van het hof zijn Simba c.s. dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat. Dat de Simba Pony II met een poppetje wordt verkocht, is daartoe onvoldoende. Principale grief II faalt dus.

Slotsom
14.1. Slotsom is dat naar voorlopig oordeel van het hof de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter zijn toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen), en dat de vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag deels toewijsbaar zijn (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

IEF 12260

Hogere boete voor buitenlandse illegale kopieerder passend?

HR 22 januari 2013, LJN B8327 (appeldagvaarding verzonden aan onvolledig buitenlands adres)

Bluray DVD cases

Hoge boete omdat taakstraf niet goed te executeren valt nu verdachte in het buitenland woont en forse winst heeft behaald met illegaal kopiëren van dvd's. Appeldagvaardig is aan onvolledig buitenlands adres verzonden. Vernietiging uitspraak.

Het hof heeft verdachte schuldig bevonden aan het samen met anderen schuldig maken aan het op grote schaal illegaal kopiëren van dvd's. Dergelijk handelen leidt tot concurrentievervalsing en benadeling van de rechthebbenden van de auteursrechten. Het hof heeft een hogere geldboete  passend geacht, omdat een werkstraf niet goed valt te executeren nu verdachte in het buitenland woont. Het is ook passend, aldus het hof, omdat verdachte met zijn handelen op illegale wijze een forse winst heeft behaald.

Verzoeker (verdachte) is bij verstek veroordeeld voor het opzettelijk inbreukmaken op een anders auteursrecht. De verzoekster klaagt in het eerste middel dat art. 349, eerste lid, Sv en art. 588, tweede lid, Sv zijn geschonden, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding op geldige wijze is betekend, terwijl deze niet naar het juiste, van verzoeker bekende adres in het buitenland is verzonden. Volgens de steller van het middel is het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding op een geldige wijze is betekend onbegrijpelijk, nu in de appeldagvaarding de straatnaam ontbreekt en deze dus is verzonden naar een onvolledig adres.

Het eerste middel slaagt, de Hoge  Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.

2.3. Noch de aan het dubbel van de "Dagvaarding van verdachte in hoger beroep" gehechte akte van uitreiking, noch de door het Ressortparket Arnhem verzonden, retour gekomen enveloppe waaraan de "Dagvaarding van verdachte in hoger beroep" is gehecht, houdt in dat de dagvaarding in hoger beroep naar het volledige - met inbegrip van de straatnaam "Av. Republica Argentina" - buitenlandse adres van de verdachte, alwaar hij blijkens de GBA-overzichten stond ingeschreven, is verzonden. Daaruit volgt dat de dagvaarding in hoger beroep niet is betekend overeenkomstig art. 588, tweede lid, Sv (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317). Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verdachte in hoger beroep behoorlijk is gedagvaard is in het licht hiervan niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.

Uit de Conclusie P-G mr. Hofstee: Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het op grote schaal illegaal kopiëren van dvd's. Dergelijk handelen leidt tot concurrentievervalsing en benadeling van de rechthebbenden van de auteursrechten. Verdachte heeft uit winstbejag gehandeld, ten koste van anderen. Ten voordele van verdachte neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juni 2010 niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Gelet op het voorgaande acht het hof de straf die de politierechter in eerste aanleg heeft opgelegd in beginsel passend. In plaats van een werkstraf, bestaande uit een taakstraf, zal het hof evenwel een hogere geldboete opleggen, omdat een werkstraf niet goed valt te executeren, nu verdachte in het buitenland woont. Het hof acht een hogere geldboete ook passend, omdat verdachte met zijn handelen op illegale wijze een forse winst heeft gemaakt.

IEF 12259

Verwarringsgevaar op inherent onderdeel van een riem

OHIM Kamer van Beroep 26  september 2012, zaaknr. 489/2011-3 (D. Mohamed Dairek Toumi tegen DIESEL S.P.A.)

Gemeenschapsmodel tegenover ouder merkenrecht. Nietigheidsverklaring. Verwarringsgevaar.

Toumi heeft een aanvraag ingediend tot registratie van het Gemeenschapsmodel 625116-0001. Tegen de aanvraag wordt door DIESEL, als oudere merkhouder, een nietigheidsverklaring gevorderd.

Wat betreft de vergelijking van de betrokken waren, ziet het oudere merk op "kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels" terwijl het gemeenschapsmodel betrekking heeft op "gespen". Er is een duidelijk verband tussen "gespen" en "riemen",  deze zijn opgenomen in de bredere categorie van "jurken" of "kleding". Gespen worden gezien als een inherent onderdeel van een riem. De producten zijn zeer vergelijkbaar en de consument van dergelijke producten is identiek. Het merk kan visueel en conceptueel worden waargenomen. Zowel visueel als auditief zijn de tekens vrijwel identiek.

Aangezien de beiden vrijwel identiek zijn en gelden voor soortgelijke producten, bestaat er een verwarringsgevaar bij het relevante publiek. De consument heeft geen directe vergelijking, waardoor zij moeten afgaan op de algehele indruk die wordt gewekt, wat het gevaar voor verwarring vergroot. DIESEL kan daarom zijn recht uitoefenen tegen aanvrager van het model op grond van artikel 5 van de Merkenrechtrichtlijn en artikel 20 van de Italiaanse wet. In het licht van het voorgaande wordt het beroep afgewezen.

21. Por lo que se refiere a la comparación de los productos amparados por los signos en conflicto, la marca anterior protege “prendas de vestir, calzado, artículos de sombrerería” de la clase 25 de la Clasificación de Niza mientras que el DMCconcierne “hebillas”. 

22. Existe una evidente relación entre “hebillas” y “cinturones” que están incluidos en la categoría más amplia de “vestimenta” o “prendas de vestir”. En efecto, las hebillas son una parte inherente de los cinturones. Las hebillas son imprescindibles para el uso de los  cinturones, de modo que estos no podrían cumplir su finalidad sin incorporar una hebilla. Los productos son muy similares. Las hebillas y las prendas de vestir pueden compartir los mismos canales de distribución (por ejemplo tiendas de ropa y de accesorios), y son complementarios en el sentido de ser productos que son útiles o imprescindibles el uno para el otro. Del propio DMC se desprende que lo protegido no es únicamente una hebilla sino una parte del cinturón. En múltiples ocasiones no se podría llevar un pantalón sin cinturón con hebilla. El destinatario de dichos productos es idéntico. 

28. De todas formas, la Sala considera que  esta diferencia no impide que la marca anterior se pueda percibir tanto visual como fonética y conceptualmente en el modelo comunitario. Visualmente, la diferencia principal, como se acaba de observar, reside en que en el modelo la palabra DIESEL aparece en letra negrita y gruesa. No obstante, los signos son prácticamente idénticos. Fonéticamente, la palabra DIESEL es idéntica tanto en la marca como en el DMC. Conceptualmente, dicha palabra significa una clase de carburante. 

31. Puesto que los signos son prácticamente idénticos y los productos son similares, se reúnen las condiciones para considerar que existe un riesgo de confusión por parte del público pertinente. Dicho riesgo se ve incrementado por el hecho de que en múltiples ocasiones no se puede comparar los signos uno al lado del otro y el consumidor tendrá que valerse únicamente de su memoria imperfecta. Por lo tanto, la solicitante puede ejercer su derecho exclusivo en contra del titular del modelo a tenor del artículo 5 de la DM y del artículo 20 de la Ley italiana.

IEF 12258

Modelaanvraag per fax niet geschikt voor registratie

OHIM Kamer van Beroep 9 november 2012, zaaknr. R0457/2012-3, R0458/2012-3, R0459/2012-3, R0460/2012-3, R0461/2012-3 (Zound Industries International AB)

Modellenrecht, registratie, fax, artikel  4(1)(e) CDIR*. Zound Industries heeft een verzoek gedaan tot het registreren van ontwerpen van (delen / verpakkingen van) een hoofdtelefoon (001290456; 1290464; 1290423; 1290431 en 1290415). Het verzoek tot registratie wordt ontvangen per fax. De gefaxte afbeelding van het model is van onvoldoende kwaliteit. Indien binnen een maand nadat het faxverzoek is gedaan een kopie van de aanvraag wordt nagezonden, geldt de datum van indiening van het per fax gedane verzoek.

* It shall be of a quality permitting all the details of the matter for which protection is sought to be clearly distinguished and permitting it to be reduced or enlarged to a size no greater than 8 cm by 16 cm per view for entry in the Register (...)

In de richtlijnen voor onderzoek van Gemeenschapsmodellen staat dat een aanvraag per telefax (fax) niet geschikt is voor registratie. De afbeelding van het ontwerp kan door de aanvraag per fax mogelijk worden vervormd. Het besluit om de aanvraag niet te accepteren, wegens de slechte kwaliteit van de per fax verzonden ontwerp en het daardoor ontbreken van details, is juist. De kamer sluit zich aan bij het standpunt dat de details van het onderwerp waarvoor bescherming wordt gevraagd niet duidelijk zichtbaar zijn in de per fax verstuurde afbeelding. Het beroep wordt afgewezen.

16 The ‘Guidelines for the examination of Community designs’ available on the Office’s website oami.europa.eu state in paragraph 4.6.2 under the title ‘Transmission of the application by fax’ that ‘Transmission by telecopier (fax) may not be appropriate for design applications, because the representation of the design may be distorted. Where an application is transmitted by fax nevertheless, it is highly recommended that a confirmation copy is filed without delay, either by personal or post delivery’.

17. The question of whether the decision  of the Office not to accept the representations of the design sent by fax as the quality of the reproduction is such that it does not permit all the details of the matter for which protection is sought to be clearly distinguished, was correct, has not been disputed by the applicant. In any case, the Board agrees with the examiner on this point, as the Board is also of the opinion that the details of the matter for which protection is sought in the case at hand can not be clearly distinguished from the representations sent by fax.

IEF 12257

Antwoord kamervragen: Fiscale vluchtroutes voor merken en royalty's

Beantwoording vragen van het lid Bashir (SP) over fiscale vluchtroutes door Nederland (ingezonden 21 november 2012), kenmerk IFZ/2012/717 U.

5 Kunt u aangeven hoe de constructie van het onderbrengen van merken van internationale concerns in Nederland werkt en wat de vastgestelde bijbehorende belastingtarieven zijn? Hoe wijkt deze constructie af ten opzichte van de mogelijkheden in ons omringende landen?

Antwoord op vraag 5: Het onderbrengen door een internationaal concern van merkenrechten in Nederland kan bezwaarlijk als een constructie worden aangemerkt. Elk internationaal concern heeft de vrijheid zijn bedrijfsactiviteiten daar uit te voeren en de voor deze bedrijfsactiviteiten benodigde activa daar onder te brengen waar het hem goeddunkt. Als hij dat in Nederland doet kan het concern zekerheid vooraf krijgen over de wijze waarop op dat activum kan worden afgeschreven en, wanneer hij het activum verkrijgt van een verbonden partij, welke prijs de Belastingdienst zakelijk vindt. Er wordt nooit afgeweken van het wettelijke belastingtarief.

8 Kunt u een voorbeeld laten zien van een tax-ruling aan een internationaal concern betreffende de royalty’s?

Antwoord op vraag 8: Er is geen eenduidig begrip ‘tax-ruling betreffende de royalty’s’.

Wanneer een Nederlandse belastingplichtige een activum ter beschikking stelt van een verbonden vennootschap zal hij daarover een zakelijke vergoeding moeten  verantwoorden in zijn belastingaangifte. Van de belastingdienst kan hij zekerheid krijgen over een zakelijke vergoeding voor de in Nederland verrichte dienst. Mede in reactie op vraag 5 ben ik overigens graag bereid een technische briefing  over de APA-/ATR praktijk door de Belastingdienst voor u te laten verzorgen.

9 Kunt u aangeven wat de opbrengsten zijn van de belasting op royalty’s van internationale concerns die door Nederland gesluisd worden? Kunt u eventueel aangeven welk bedrag Nederland misloopt door eventuele
kortingen?

Antwoord op vraag 9: Nee. De Belastingdienst houdt dit niet apart bij. Nederland loopt geen belastinginkomsten mis aangezien er geen kortingen worden gegeven.

10 Gaat u tegen deze belastingontwijking maatregelen nemen? Zo ja, wat zijn deze maatregelen en wanneer gaat u die nemen? Zo nee, waarom niet?

11 Zijn er landen die officieel hebben geklaagd over constructies die via Nederland mogelijk zijn? Zo ja, welke landen? Zo nee, is het bij u bekend dat er internationaal onvrede is?

Antwoord op vraag 10 en 11: Er zijn recentelijk initiatieven ontplooid bij de Europese Commissie en bij de OESO om mogelijke belastingontwijking te analyseren en om naar maatregelen te zoeken. Daaruit blijken geen signalen dat er internationale onvrede is over de rol van Nederland bij mogelijke belastingontwijking. Nederland gaat actief in die projecten participeren. In mijn brief aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik overigens dieper op dit vraagstuk ingegaan.

 

IEF 12256

Aan woonstijl aan te passen flatscreen maakt geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 januari 2013, zaaknummer C/09/432020 (BANG & OLUFSEN A/S tegen Loewe c.s.)

Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Marlou van de Braak en Annette Hirschfeld, Hoyng Monegier LLP.
 
Procesrecht, geharmoniseerd auteursrecht, grensoverschrijdende bevoegdheid, laattijdige producties, buiten beschouwing laten van producties, ook waartegen geen bezwaar. Auteursrecht, modellenrecht, eenvoudige modelregistratie.

B&O is houdster van het Gemeenschapsmodel 001595521-0001 voor ‘Televisietoestellen’. Tijdens de consumentenelektronicabeurs in Berlijn (de IFA) heeft Loewe c.s. haar nieuwste flatscreentelevisie, de Loewe Reference ID, gepresenteerd. ‘ID’ staat voor ‘Individual Design’. Beiden televisies kunnen worden aangepast aan de omgeving en de eigen smaak of aan de (woon)stijl van de consument.

Procesrecht - bevoegdheid
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is, terwijl in het Painer-arrest bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat. De verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten zijn samenhangend in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen, hetgeen betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt.

Procesrecht - laattijdige producties
Eerst aan het einde van haar tweede termijn heeft B&O een multomap overgelegd onder de noemer ‘overzicht van onvolledigheden in producties 5A en 5B van Loewe’. B&O heeft desgevraagd geen zinvolle verklaring gegeven waarom niet voorafgaand aan de zitting een en ander aan de orde had gesteld. (...)

Hij [red. B&O] verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren.

Alle, met een enkele uitzondering, bij repliek overlegde stukken worden buiten beschouwing gelaten, ook stukken waartegen geen bezwaar is gemaakt.

Auteursrecht
Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat de externe ontwerper van B&O, Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.

Modelrecht
Het betreft niet een zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zij- en achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Procesrecht
4.5. Wat betreft de voor het auteursrecht wél betwiste samenhang tussen de vorderingen in de zaken tegen Loewe GmbH en Loewe AG enerzijds en die in de zaak tegen Loewe B.V. anderzijds, geldt nog het volgende. Loewe c.s. wordt verweten met verhandeling van hetzelfde voortbrengsel, de Reference ID, inbreuk te maken op het(zelfde) auteursrecht van B&O. Terecht heeft B&O erop gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie 10 volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is 11 , terwijl in het Painer-arrest 12 bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat, hetgeen te meer geldt indien de nationale bepalingen waarop de tegen de diverse gedaagden ingediende vorderingen zijn gebaseerd volgens de rechter in hoofdzaak identiek zijn (r.o. 81 en 82 van het arrest). Gelet daarop, en voorts gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat voor Loewe c.s. voorzienbaar was dat zij kon worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste een van hen woonplaats had, wordt voorshands aangenomen dat de verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten samenhangend zijn, zowel feitelijk als rechtens, in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. 4.6. Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt kennis te nemen van de jegens Loewe GmbH en Loewe AG ingestelde vorderingen.

Procesrecht - laattijdige producties
4.10. De timing en wijze waarop B&O zulks gemeend heeft te moeten doen, gaan alle perken echter te buiten. In de eerste plaats valt niet in te zien, en desgevraagd is ter zake ook geen zinvolle verklaring verkregen, waarom B&O een en ander niet reeds voorafgaand aan de zitting, althans ten minste niet in haar eerste termijn aan de orde had kunnen stellen. De gegunde spreektijd van 60 minuten bood daarvoor voldoende gelegenheid. In de tweede plaats beperkte de reactie van B&O zich niet tot het noemen van de modellen uit de producties van Loewe c.s. die niet tot het vormgevingserfgoed kunnen worden beschouwd, doch zijn, integendeel, ook diverse andere stukken onder de noemer ‘aantekeningen voor repliek’ overgelegd. Een dergelijke handelwijze komt in strijd met de eisen van een goede procesorde. Hij verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren. 4.11. Dit alles leidt ertoe dat alle bij repliek overgelegde stukken, met uitzondering van die onder de tabbladen 2 t/m 7, buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt dus ook voor stukken waartegen van de zijde van Loewe c.s. geen bezwaar is gemaakt.

Modelrecht
4.17. Deze laatste stelling getuigt, zo meent ook Loewe c.s., van een modelrechtelijk onjuiste benadering en wordt verworpen. Anders dan B&O suggereert, betreft haar model geen zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zijen achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Een andersluidende opvatting zou in strijd komen met de rechtszekerheid van derden.

4.21. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is.

4.24. Wat de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen betreft, heeft Loewe c.s.primair het verweer gevoerd dat niet is gebleken dat de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 door de externe ontwerper, wijlen de heer Lewis, aan B&O zijn overgedragen. Zij wijst erop dat B&O slechts een overeenkomst heeft overgelegd waarbij de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 op 6 november 2012 zijn overgedragen van de vennootschap David Lewis Designers ApS aan B&O. Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. Zoals Loewe c.s. heeft betoogd, kent de Deense auteurswet (Bekendtgørelse af lov om ophavsret) naar voorlopig oordeel inderdaad geen algemene bepaling van werkgeversauteursrecht, met uitzondering van een bepaling in artikel 59 voor software, welke hier niet relevant is, en geldt (ingevolge artikel 1 van genoemde wet) als uitgangspunt dat het auteursrecht aan de maker ervan toekomt, welk recht bij overeenkomst kan worden overgedragen. Een dergelijk stuk ontbreekt evenwel. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Hier wringt zich dat B&O heeft nagelaten een opinie naar Deens recht over te leggen ter zake. Bij dit alles komt nog dat blijkens het eigen citaat van B&O19 kennelijk ook de heer Torsten Valeur als ontwerper van de BeoVision 10 heeft te gelden, zoals Loewe c.s. heeft gesteld. Van hem is in de eerste plaats niet duidelijk of ook hij in dienst was bij David Lewis Designers ApS. Zou dat het geval zijn, dan geldt in de tweede plaats dat ook hier niet is komen vast te staan of zijn auteursrechten aan David Lewis Designers ApS zijn overgedragen. Bij die stand van zaken en gelet op het feit dat voor nadere bewijslevering binnen het beperkte bestek van een kort geding geen ruimte is, kan van een dergelijke overdracht voorshands niet worden uitgegaan. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.