DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 12402

Memorie van Toelichting Kaderwet ZBO's

Memorie van Toelichting, Aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen, kamerstukken II, 2012/13, 33 554, nr. 3.

Collectief beheer. Het College van Toezicht auteursrechten (hierna: CvTA) geeft in zijn advies aan dat de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet op gespannen voet staan met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen die op afstand staat van de politiek [red. IEF 12400]. Met de inwerkingtreding van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten op 15 juli 2003 zijn de op grond van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten aangewezen collectieve beheersorganisaties (cbo’s), te weten Buma, Sena evenals de stichtingen De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht, onder het toezicht geplaatst van het CvTA.

De keuze voor een gecentraliseerd toezicht door een zelfstandig bestuursorgaan is ingegeven door de wens de vereiste onafhankelijkheid en specialistische deskundigheid de volle nadruk te geven, in combinatie met de vanzelfsprekendheid om de bemoeienis van de overheid met deze bij uitstek privaat georganiseerde en cultureel georiënteerde sector tot het strikt noodzakelijke te beperken (Kamerstukken II 2000/01, 27775). De reductie van vijf voordien bestaande toezichthoudende organen tot een centraal orgaan ligt daarnaast voor de hand vanuit overwegingen van efficiency en transparantie. Dit laat uiteraard de politieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het stelsel onverlet. Het toezicht op het functioneren van collectieve beheersorganisaties, in het algemeen en in individuele gevallen, is echter een zaak van het CvTA en de rechter. Betalingsplichtigen, zowel burgers als bedrijven en koepel- of brancheorganisaties, kunnen zich tot beide gremia wenden met klachten over een collectieve beheersorganisatie.

Het CvTA oefent tegenwoordig zowel markttoezicht als kwalitatief sectortoezicht uit. Het eerste aspect komt met name tot uitdrukking in een preventief tarieventoezicht, het tweede facet door toezicht op de naleving van een concreet aantal wettelijke kwaliteitscriteria door cbo’s, zoals transparantie, verantwoording en good governance (artikelen 3 resp. 2 van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten). Gelet hierop is het CvTA op afstand van de overheid geplaatst en, bij de recente herziening van de instellingswet, gehouden. Vanwege de taken die het CvTA uitoefent is die afstand gepast en gewenst. Het zou de geloofwaardigheid van het College in de sector, zowel bij cbo’s als bij betalingsplichtigen, kunnen schaden als de indruk zou kunnen ontstaan dat het College een verlengde arm van de minister zou (kunnen) zijn. Hierbij passen niet de corrigerende bevoegdheden die de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekennen. De minister moet niet de inhoud en de wijze van uitvoering van de taken van het College kunnen bepalen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel II
De voorgestelde wetswijzigingen gaan uit van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: de instellingswet), zoals deze komt te luiden indien wetsvoorstel 31766 tot wet is verheven en in werking is getreden.

B
Het toezicht op de collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is opgedragen aan een centraal college, namelijk het CvTA. Het CvTA is op grond van de op 15 juli 2003 in werking getreden instellingswet belast met het toezicht op een aantal collectieve beheersorganisaties. Door de voorgestelde wijzigingen wordt de Kaderwet uitdrukkelijk van toepassing verklaard op het CvTA.

Via het voorgestelde artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de instellingswet wordt het CvTA onder de werking van de Kaderwet gebracht. De artikelen 21 en 22 van de Kaderwet worden buiten toepassing verklaard voor het CvTA.

Voor artikel 21 geldt dat de bevoegdheid van een minister om beleidsregels te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan zich niet verdraagt met de gewenste onafhankelijkheid van het CvTA, zoals die bij de instellingswet is voorzien.

De Commissie Gerritse heeft in het advies "ZBO's binnen kaders" als uitgangspunt genomen dat de minister de bevoegdheid moet hebben om beleidsregels vast te stellen. Zij acht echter uitzonderingen denkbaar als er redenen zijn om te garanderen dat de minister deze bevoegdheid niet kan gebruiken. De Commissie wijst daarbij onder meer op de aard van de betrokken taken, te weten semi-rechterlijke, en acht het voorts denkbaar dat wordt afgezien van de bevoegdheid om beleidsregels te stellen als deze mede de relatie met de overheid zouden kunnen regarderen (par. 3.3). In casu wordt het niet wenselijk geacht dat de minister zich via beleidsregels met de toezichthoudende taak van het CvTA op collectieve beheersorganisaties bezig kan houden. De instellingswet kent zelf de nodige delegatiegrondslagen waarmee het toetsingskader voor het CvTA bij algemene maatregel van bestuur nader ingekleurd kan worden. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van een beperking van de beheerskosten bij collectieve beheersorganisaties, good governance, het beheer en de aanwending van (onverdeelde) gelden alsmede de samenwerking tussen beheersorganisaties (artikelen 2, leden 2, 3 en 4, en 21 van de instellingswet). Overigens wordt een ingrijpen in de toezichthoudende taken van het CvTA onwenselijk geacht, juist vanwege het feit dat het toezicht door College in veel gevallen een semi-rechterlijke dimensie heeft. Burgers, bedrijven, koepel- en brancheorganisaties kunnen zich immers tot het CvTA wenden met klachten over een auteursrechtorganisatie, waarna het CvTA - behoudens die gevallen waarin een klacht niet-ontvankelijk wordt geacht - een uitspraak zal moeten doen over de (on)gegrondheid van de klacht. Bedacht moet verder worden dat ook de Staat een gebruiker is of kan zijn van beschermde werken, zoals film en muziek, waarover afspraken nodig zijn met collectieve beheersorganisaties. Het is niet bij voorbaat ondenkbaar dat de Staat zich met een klacht over zo’n beheersorganisatie tot het CvTA zal willen wenden. Daarbij past geen bevoegdheid van de minister om beleidsregels uit te vaardigen.

In het verlengde hiervan wordt ook het in artikel 22 van de Kaderwet voorziene vernietigingsrecht van de minister niet op het CvTA van toepassing verklaard. Zoals al is aangegeven, oefent het CvTA markttoezichthoudende en semi-rechterlijke taken uit in een sector die bij uitstek behoort tot de kunst en cultuursector. Ieder voor zich, en zeker in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen deze aspecten, zoals de Commissie Gerritse uitdrukkelijk heeft aangegeven, een uitzondering op artikel 22 van de Kaderwet (par. 3.3). De instellingswet schrijft voor dat bevoegdheden van de Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot benoeming, schorsing en ontslag van de leden van het CvTA en het treffen van voorzieningen bij taakverwaarlozing moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken. Het betreft hier bevoegdheden die de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekent en die dus niet meer in de instellingswet behoeven te worden geregeld. Uit het oogpunt van eenvoud en leesbaarheid wordt voorgesteld het overeenstemmingsvereiste in de hier bedoelde gevallen op te nemen in een algemene bepaling in artikel 2, eerste lid, van de instellingswet.

IEF 12400

CvTA: Kaderwet op gespannen voet met onafhankelijkheid toezichthouder

Advies van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties (CvTA), Kamerstukken II, 2012/13 bijlage bij Kamerstuk 33554 nr. 3.

Collectief beheer. Het College is van mening dat artikel 21 van de Kaderwet op gespannen voet staat met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen ten opzichte van de organisaties van collectief beheer. In dit verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de huidige wet toezicht (toelichting bij artikel 2).

Het College meent dat artikel 21 van de kaderwet ZBO's, dat erop neerkomt dat de Minister het beleid van de toezichthouder kan bepalen, zich niet verhoudt met de wens van de wetgever om een afhankelijk toezicht, dat op afstand van de overheid staat, in te stellen.

Hetzelfde geldt voor de in artikel 22 van de Kaderwet genoemde bevoegdheid om besluiten van het zelfstandig bestuursorgaan te vernietiggen. Daarmee wordt de Minister de beroepsinstantie voor de besluiten van het College van Toezicht. Zulks verhoudt zich in de ogen van het College evenmin met het voorgestane onafhankelijke toezicht.

IEF 12356

Thuiskopieheffing: geen afdracht voor professioneel gebruik

Rechtbank Den Haag 20 februari 2013, LJN BZ1542 (Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.) - persbericht

Mede ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

Thuiskopie. Ongedifferentieerd heffen. Vierledig stelsel. Mutualisation. Geen afdracht voor professioneel gebruik. Opgaveverplichting. Vervalbeding en verjaring. Nader overleg over de hoogte van de vordering. Aanhouding van de zaak met mogelijkheid tot tussentijds hoger beroep.

Rechtspraak.nl: Stichting de Thuiskopie is in Nederland belast met het innen van de thuiskopieheffing als vergoeding voor auteursrechten. Zij daagde Imation, importeur en verkoper van optische dragers als data-cd’s en dvd’s, voor het niet afdragen van de thuiskopievergoeding over levering van blanco data-cd’s en dvd’s. De Rechtbank Den Haag stelt echter dat Imation geen vergoeding verschuldigd is voor de levering van data-cd’s en dvd’s aan professionele klanten. Ook al is er in het thuiskopiestelsel, bij de bepaling van de hoogte van de heffing voor data-cd’s en dvd’s meegerekend dat kan worden geheven over alle data-cd’s en dvd’s, op basis van Europese regelgeving is het alleen toegestaan een heffing te vragen voor dragers die door privépersonen worden gebruikt. De rechtbank gelast beide partijen opnieuw voor de rechtbank te verschijnen om vast te stellen welke bedragen over en weer gevorderd mogen worden.

In citaten:

2.19.  Met een beroep op de conclusie van de advocaat-generaal in de Padawan zaak en vervolgens op het Padawan-arrest heeft Imation vanaf juni 2010 betaling van thuiskopievergoeding die ziet op (directe en indirecte) leveringen door Imation aan professionele gebruikers (het door Imation zogenoemde ‘Commercial Channel’, dat zich onderscheidt van het door haar zogenoemde ‘Consumer Channel’ waarin zij levert aan bedrijven die op hun beurt doorverkopen aan privégebruikers) stopgezet. Imation heeft Stichting de Thuiskopie dienovereenkomstig bericht.

Ongedifferentieerd heffen
4.5.  Noch uit artikel 16c Aw noch uit enige andere bepaling uit die wet is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de betalingsplicht van de thuiskopievergoeding ook betrekking heeft op voorwerpen die niet worden gebruikt voor het maken van een thuiskopie maar voor professioneel gebruik.

4.6.  De rechtbank dient artikel 16c Aw bovendien richtlijnconform te interpreteren en dus zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de Auteursrechtrichtlijn, teneinde het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken. De rechtbank dient er daarbij vanuit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen. De Hoge Raad heeft in het arrest ACI/Thuiskopie overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de implementatiewet niet blijkt dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn.

4.9.  Uit het Padawan-arrest volgt ook - en daar gaat het in deze zaak om - dat heffen op alle dragers, ongeacht of die dragers juridisch of feitelijk ter beschikking worden gesteld aan privégebruikers dan wel aan professionele gebruikers, niet is toegestaan (hierna: ongedifferentieerd heffen).

Vierledig stelsel
4.10.  Stichting de Thuiskopie stelt dat in Nederland met betrekking tot professioneel gebruik het volgende vierledige stelsel geldt (hierna: vierledig stelsel):
(i) bepaalde blanco informatiedragers zoals onder meer floppy-disks en dvd RAM zijn geheel vrijgesteld van thuiskopievergoeding omdat deze hoofdzakelijk voor professionele doeleinden worden gebruikt;
(ii) voor bepaalde blanco dragers (alle analoge dragers zoals audiocassette, videocassette en minidisk en voor bepaalde digitale dragers namelijk audio cd-r/rw en HI MD) geldt een vrijstelling in geval van (aantoonbaar) professioneel gebruik (zoals uitgewerkt in de artikelen 7 en 8 van de Voorwaarden contractanten A). Uitsluitend audiovisuele productiebedrijven kunnen ook voor dvd in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling;
(iii) er geldt een restitutieregeling voor bedrijven die reeds aan Stichting Stemra hebben betaald voor het maken van kopieën op blanco dragers van auteursrechtelijk beschermde (audio) werken (“mechanische reproductierechten”);
(iv) voor de dragers data-cd (-r/rw) en dvd (-r/rw en +r/rw) is geen vrijstelling mogelijk voor professioneel gebruik maar is de mate van professioneel gebruik telkens al verdisconteerd in de hoogte van de thuiskopievergoeding ( mutualisation): de thuiskopievergoeding is in verband met de geschatte mate waarin de dragers professioneel worden gebruikt op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het geval zou zijn geweest als er een vrijstellingsregeling zou hebben gegolden voor professioneel gebruik.

Bevriezing stelsel
4.13.  Om diezelfde reden gaat de stelling van Stichting de Thuiskopie niet op dat de bevriezing van het stelsel door de AMvB’s (hiervoor vermeld in 2.10) - waardoor over mp3-spelers en hard-discs niet wordt geheven terwijl die wel worden gebruikt voor het maken van thuiskopieën - een rechtvaardiging vormt voor het ongedifferentieerd heffen over data-cd’s en dvd’s. Ook als de rechthebbenden door het niet heffen over bepaalde soorten dragers in hun belangen worden geschaad, zoals Stichting de Thuiskopie stelt, betekent dit, anders dan Stichting de Thuiskopie kennelijk meent, gezien het Padawan-arrest niet dat ter compensatie van die schade mag worden geheven op data-cd’s en dvd’s waarbij niet is voldaan aan het vereiste noodzakelijk verband tussen de heffing over het voorwerp en het ter beschikking stellen daarvan aan de natuurlijke persoon in de hoedanigheid van privégebruiker.

Mutualisation
4.16.  De rechtbank is met Imation van oordeel dat mutualisation geen onderdeel uitmaakt van de SONT-besluiten. (...)

4.19.  Mutualisation is, zoals overwogen, in strijd met artikel 16c Aw en in strijd met het Padawan-arrest omdat daarbij ongedifferentieerd wordt geheven en dus ook over dragers die bestemd zijn voor professioneel gebruik. Dat de mate van professioneel gebruik ten opzichte van privégebruik is verdisconteerd in een lagere thuiskopievergoeding voor alle data-cd’s en dvd’s maakt dit niet anders.

Belang, ongerechtvaardigde verrijking
4.27.  Ook is geen sprake van ongerechtvaardigd verrijken. Als al sprake van verrijking zou zijn, dan is dit een verrijking ten koste van de professionele eindgebruiker en niet ten koste van Stichting de Thuiskopie. Tot slot verschaft Imation zich geen oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van andere fabrikanten of importeurs. Dat anderen het systeem van mutualisation (kennelijk) niet aanvechten, is Imation niet aan te rekenen.

Tussenconclusie: geen afdracht voor professioneel gebruik
4.28.  Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Imation slechts verplicht is aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers.

Opgaveverplichting
Stichting de Thuiskopie heeft belang bij die opgave omdat, zoals hierna vermeld, Imation de thuiskopievergoeding dient af te dragen over ieder drager waarvan zij het professioneel gebruik niet kan aantonen.

4.33.  De gevorderde veroordeling tot het doen van gespecificeerde opgave aan Stichting de Thuiskopie van alle door Imation uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke opgave te blijven doen, is derhalve toewijsbaar. Daarbij dient een beperking in tijd te worden toegevoegd, te weten dat die opgaveverplichting geldt voor zolang de voorwaarden contractanten A waarin zulks is overeengekomen, ongewijzigd tussen partijen gelden.

Vervalbeding en verjaring
4.37.  Stichting de Thuiskopie heeft niet betwist dat zij, zoals Imation heeft gesteld, sinds 1999 aan de markt heeft gecommuniceerd dat voor data-cd’s en dvd’s (anders dan de uitzondering voor productiebedrijven) geen vrijstelling bestond voor professioneel gebruik zodat Imation en anderen geen beroep toekwam op artikel 7 van de voorwaarden contractanten A voor restitutie van thuiskopievergoeding. Onder die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stichting de Thuiskopie thans een geslaagd beroep zou kunnen doen op het vervalbeding om te betogen dat Imation geen recht (meer) heeft op restitutie omdat zij niet binnen de in artikel 7 onder b gestelde termijn (te weten in het kwartaal na het kwartaal waarin de dragers aan professionele gebruikers zijn geleverd) de benodigde gegevens zou hebben verstrekt aan Stichting de Thuiskopie.

4.38.  Het beroep op verjaring is door Imation niet bestreden, zodat er van moet worden uitgegaan dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006.

Verrekening
4.40. De rechtbank verwerpt de stelling van Stichting de Thuiskopie dat verrekening niet zou zijn toegestaan omdat de rechthebbenden, die thans door het beroep op verrekening geen thuiskopievergoeding meer ontvangen via Stichting de Thuiskopie, andere rechthebbenden zijn dan die in het verleden thuiskopievergoeding hebben ontvangen voor data-cd’s en dvd’s die professioneel werden gebruikt. De huidige rechthebbenden ontvangen aldus in het geheel geen vergoeding voor gemaakte privé-kopieën, hetgeen volgens de Stichting de Thuiskopie in strijd is met de drie-stappentoets van artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn. Daargelaten dat niet is in te zien dat verrekening door Imation van onverschuldigd betaalde bedragen er noodzakelijk toe zal leiden dat aan huidige rechthebbenden geen billijke vergoeding kan worden geboden, kan dit niet afdoen aan de uitdrukkelijk in de wet bepaalde verrekeningsbevoegdheid. Het risico dat Stichting de Thuiskopie, zoals zij stelt, failliet zal gaan als Imation mag overgaan tot verrekening, hetgeen ertoe zal leiden dat ook andere partijen gaan verrekenen, is geen reden om hierover anders te oordelen.

4.41.  Nu evenwel thans (nog) niet vaststaat dat en tot welk bedrag Imation een vordering heeft op Stichting de Thuiskopie, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht aan.

Bewijslast
4.44.  Artikel 7 onder a van de voorwaarden contractanten A en dan met name de zinsnede ‘voorziet de contractant de stichting van bescheiden waarmee ten genoegen van de stichting wordt aangetoond dat deze blanko dragers ook inderdaad professioneel worden gebruikt’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat op Imation de bewijslast rust ten aanzien van het daadwerkelijk professioneel gebruik van de door haar geleverde dragers. Dit geldt zowel voor de periode vóór juni 2010, over welke periode Imation aanspraak maakt op terugbetaling, als de periode vanaf juni 2010, waarin zij voor leveringen in het Commercial Channel niet heeft afgedragen.

4.45.  De door Imation in het kader van die bewijslast aan Stichting de Thuiskopie in ieder geval over te leggen bescheiden staan vermeld in artikel 7 onder c (zie 2.14 hiervoor). Dat uit artikel 8 van de voorwaarden contractanten A een andere verdeling volgt, is door partijen niet aangevoerd.

4.49.  De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Tussentijds hoger beroep
4.50.  Gezien de aanzienlijke inspanningen en kosten die mogelijk nodig zijn om over en weer te vorderen bedragen vast te stellen, ziet de rechtbank aanleiding om tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep open te stellen als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv. In voorkomend geval schorst zulk hoger beroep ingevolge artikel 350 Rv de tenuitvoerlegging van dit tussenvonnis.  

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (thuiskopie-vergoeding geldt niet voor professioneel gebruik)
FNV-KIEM (Thuiskopieheffing deels in strijd met Europese regels)

IEF 12269

Printers en plotters reproduceren met als tussenstadium een digitale opslag

Conclusie A-G HvJ EU 24 januari 2012, gevoegde zaken C-457/11, C-458/11, C-459/11, C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten)

Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding.

De vraag of reproducties via printers en plotters vallen onder het begrip „de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” van artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn. Vraag of reproducties via printers en plotters daaronder vallen. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

Conclusie van de A-G: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

- De woorden „reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in artikel 5, lid 2, sub a, van [auteursrechtrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee enkel wordt gedoeld op reproducties van analoge originelen waarvan met optische middelen een beeldopname wordt gemaakt. Hieronder wordt mede begrepen de reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn en bij die beperking of restrictie heeft voorzien in een billijke compensatie voor analoog kopiëren door middel van een heffing op apparaten waarmee zulke kopieën kunnen worden gemaakt, dient een nationale rechter die wenst te bepalen of die heffing verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling in gevallen waarin de kopieën worden gemaakt met behulp van een reeks op elkaar aangesloten apparaten, te onderzoeken hoe de heffing wordt berekend voor fotokopieerapparaten en in hoeverre die berekening kan worden getransponeerd op een dergelijke reeks apparaten. Hij dient te beoordelen of de toepassing van de heffing op een dergelijke reeks apparaten, of op afzonderlijke apparaten in de reeks, een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van rechthebbenden en gebruikers vormt. Hij dient met name te verifiëren dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid ontstaat, niet enkel tussen importeurs of distributeurs van apparaten (met inbegrip van andere apparaten met vergelijkbare functies), maar ook tussen de kopers van verschillende soorten apparaten, die uiteindelijk de last van de heffing dragen.

- Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 geeft lidstaten de keuze of en in hoeverre in een billijke compensatie moet worden voorzien wanneer rechthebbenden de beschikking hebben over technische voorzieningen, maar deze niet toepassen.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 of 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn, hebben de betrokken rechthebbenden niet langer de mogelijkheid controle over het kopiëren van hun werken uit te oefenen door de verlening of weigering van hun toestemming. Wanneer in die situatie in een billijke compensatie is voorzien, kunnen de lidstaten rechthebbenden niettemin toestaan om hetzij afstand te doen van iedere aanspraak op billijke compensatie hetzij hun werken contractueel beschikbaar te stellen onder voorwaarden die hun de mogelijkheid geven een billijke compensatie te ontvangen voor toekomstig kopiëren. In beide gevallen wordt de aanspraak van de rechthebbende op billijke compensatie geacht te zijn uitgeput, en niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiering van een algemeen stelsel van billijke compensatie.

- Richtlijn 2001/29 moet in aanmerking worden genomen vanaf 22 juni 2001, de datum van inwerkingtreding ervan, door nationale wetgeving die in billijke compensatie voorziet, aldus uit te leggen dat de doelstelling om zodanige compensatie toe te kennen ter zake van op of na 22 december 2002 plaatsvindende reproductiehandelingen, niet ernstig in gevaar wordt gebracht door de wijze van oplegging van een heffing waarmee beoogd wordt in billijke compensatie te voorzien over de verkoop van apparaten vóór die datum; de richtlijn is evenwel niet van toepassing op reproductiehandelingen die plaatsvonden vóór 22 december 2002.

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?

2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?

4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?

5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (AG Sharpston's VG Wort Opinion: another case on copyright levies and fair compensation)

IEF 12254

Exclusieve uitzendrechten niet onevenredige beperking van vrijheid van ondernemerschap

HvJ EU 22 januari 2013, zaak C-283/11 (Sky Österreich) - dossier - persbericht: De beperking van de kosten voor het uitzenden van korte fragmenten van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, is geldig.

Prejudiciële vraag gesteld door het Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.

Nieuwsexceptie, korte fragmentenregeling, exclusieve uitzendrechten. Na de conclusie A-G IEF 11417 (Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd). Over de verenigbaarheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten met de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, zoals gewaarborgd door de artikelen 16 en 17 van het Handvest en door artikel 1 van het aanvullende protocol bij het EVRM. Het recht van alle omroeporganisaties op het verkrijgen van toegang tot evenementen van groot belang voor het publiek die op basis van exclusiviteit worden uitgezonden, met het oog op het maken van korte verslagen. Beperking van eventuele compensatie tot extra kosten die rechtstreeks uit het verschaffen van toegang voortkomen. Evenredigheid.

Antwoord van het HvJ EU:

64. Bovendien sluit artikel 15 van richtlijn 2010/13 niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest is vastgesteld, hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren. Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is, en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

67. In die omstandigheden kon de Uniewetgever op goede gronden de beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap opleggen die artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 meebrengt voor de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, en op het standpunt staan dat de uit deze bepaling voortvloeiende nadelen niet onevenredig zijn aan de doelen die daarmee worden nagestreefd, en een eerlijk evenwicht tot stand brengen tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden.

Het hof verklaart voor recht:

Bij onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) kunnen aantasten.

Prejudiciële vraag: Is artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) 1 verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?
In citaten:
61 Door vereisten vast te stellen voor het gebruik van de fragmenten uit het signaal heeft de Uniewetgever ervoor gezorgd dat de omvang van de inmenging in de vrijheid van ondernemerschap en het eventuele economische voordeel dat de televisieomroeporganisaties kunnen halen uit het verzorgen van een kort nieuwsverslag, nauwkeurig worden afgebakend.

62 Artikel 15, lid 5, van richtlijn 2010/13 bepaalt immers dat de korte nieuwsverslagen over het evenement waarvoor exclusiviteit voor de uitzending geldt, niet voor alle soorten televisieprogramma’s kunnen worden gemaakt, maar uitsluitend voor algemene nieuwsprogramma’s. Aldus wordt gebruik van fragmenten uit het signaal in amusementsprogramma’s, die een grotere economische impact hebben dan algemene nieuwsprogramma’s, overeenkomstig punt 55 van de considerans van richtlijn 2010/13 uitgesloten.

63 Voorts zijn de lidstaten overeenkomstig genoemd punt van de considerans en artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 gehouden de wijze van en de voorwaarden voor het aanbieden van de uit het signaal gebruikte fragmenten te definiëren met inachtneming van de exclusieve televisie-uitzendrechten. In dit verband vloeit uit de leden 3, 5 en 6 van dit artikel en uit genoemd punt 55 van de considerans voort dat deze fragmenten onder meer kort moeten zijn en niet langer dan 90 seconden mogen duren. Tevens zijn de lidstaten gehouden de termijnen te bepalen voor de transmissie van deze fragmenten. Ten slotte moeten de televisieomroeporganisaties die een kort nieuwsverslag verzorgen, ingevolge genoemd lid 3 de bron van de in hun reportages gebruikte korte nieuwsverslagen vermelden, hetgeen ten aanzien van de houder van de betrokken exclusieve televisie-uitzendrechten een positief reclame-effect kan hebben.

64 Bovendien sluit artikel 15 van richtlijn 2010/13 niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest is vastgesteld, hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren. Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is, en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

65 Wat de rechten en belangen betreft die artikel 15 van richtlijn 2010/13 beoogt te beschermen, dient daarentegen in herinnering te worden gebracht dat de commercialisering, op basis van exclusiviteit, van evenementen van groot belang voor het publiek een toeneemt, zoals in punt 51 van het onderhavige arrest is vastgesteld, en de toegang van het publiek tot de informatie over deze evenementen aanzienlijk kan beperken.

66 Gelet op, enerzijds, het belang van de bescherming van de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren, de vrijheid en de pluriformiteit van de media, die door artikel 11 van het Handvest worden gewaarborgd en, anderzijds, de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap, zoals deze wordt verleend door artikel 16 daarvan, stond het de Uniewetgever vrij om regels vast te stellen zoals die van artikel 15 van richtlijn 2010/13, waarin beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap worden gesteld maar waarin tegelijkertijd, vanuit het oogpunt van de noodzakelijke afweging van de betrokken rechten en belangen, voorrang wordt gegeven aan de toegang van het publiek tot informatie boven de contractsvrijheid.
67 In die omstandigheden kon de Uniewetgever op goede gronden de beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap opleggen die artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 meebrengt voor de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, en op het standpunt staan dat de uit deze bepaling voortvloeiende nadelen niet onevenredig zijn aan de doelen die daarmee worden nagestreefd, en een eerlijk evenwicht tot stand brengen tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden.

68 Uit al het voorgaande volgt dat bij onderzoek van de prejudiciële vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 kunnen aantasten.

Op andere blogs:
IPKat (The (low) cost of balancing broadcasting rights with the public interest)

IEF 12238

Verkoop via website valt niet onder transactie waarover thuiskopievergoeding verschuldigd is

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 januari 2013, zaaknr. C/09/417411 / KG ZA 12-402 (Stichting De Thuiskopie tegen Pixmania)
Uitspraak mede inzonden door Jens van den Brink, Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan.

In't kort: De Thuiskopie is de collectieve beheersorganisatie die belast is met de inning en verdeling van de thuiskopievergoeding (artikel 16c lid 1 en 2 Aw. Pixmania is een Franse onderneming, die technische producten verkoopt via internet.

Pixmania heeft niet betwist dat zij tot het tweede kwartaal van 2012 geen opgave als bedoeld in artikel 16f Aw heeft gedaan van verkopen aan Nederlandse afnemers via ww.pixmania.com en www.pixmania.nl. Zij ontkent ook niet dat zij voor april 2012 wel blanco informatiedragers aan Nederlandse afnemers heeft verkocht. Pixmania heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens De Thuiskopie. Dit geldt niet voor haar verkopen via de websites www.pixmania-pro.com en www.pixmania-pro.nl.

De verkoop van Pixmania via haar websites valt derhalve, gezien de vereisten die daarbij aan professionele afnemers worden gesteld, niet onder de transacties waarover Pixmania een thuiskopievergoeding aan De Thuiskopie verschuldigd is. (r.o. 4.12). Wel is een heffing verschuldigd voor de verkoop via de consumentenwebsite van Pixmania.

De voorzieningenrechter verbiedt Pixmania om, voor eigen rekening of voor rekening van een ander, blanco informatiedragers in Nederland te importeren. Hieronder is in ieder geval begrepen de verkoop en verzending van blanco informatiedragers aan in Nederland wonende en/of gevestigde afnemers via haar webshops, zonder daarover opgave te doen aan De Thuiskopie en/of zonder de verschuldigde thuiskopievergoeding aan De Thuiskopie te betalen, met uitzondering van de in overweging 4.12 bedoelde webshop(s).

Verder in citaten:

Op het algemene publiek gerichte webshop van Pixmania.

4.1. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of Pixmania importeur is in de zin van artikel 16c lid 2 Aw bij haar op het algemene publiek gerichte webshop, die onder meer toegankelijk is via www.pixmania.com en www.pixmania.nl. Voorop wordt gesteld dat uit de arresten van het Hof van Justitie1 en de Hoge Raad2 in de Opus-zaak volgt dat noch de contractuele verhouding tussen de leverancier en de afnemer, noch de enkele omstandigheid dat de bedrijfsmatige handelaar in het buitenland gevestigd is, beslissend is voor de vraag of Pixmania importeur is.

4.4. Pixmania heeft voorts betoogd dat artikel 3 van de Richtlijn Elektronische Handel (RlEH) er aan in de weg staat dat aan haar strengere eisen worden gesteld door de Nederlandse rechter dan in haar land van vestiging, Frankrijk, worden gesteld. Naar Frans recht wordt volgens Pixmania niet de buitenlandse leverancier, maar de particuliere afnemer van blanco informatiedragers aangemerkt als de importeur die de thuiskopievergoeding dient te voldoen. Weliswaar zijn auteursrechten uitgezonderd van de werkingssfeer van artikel 3 RlEH, maar uit het arrest van het Hof Den Haag van 29 maart 20114 volgt, dat de heffing van thuiskopievergoeding geen handhaving van auteursrechten vormt. De handhaving daarvan valt dan ook onverminderd onder artikel 3 RlEH, aldus Pixmania.

4.7. Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de handhaving van artikel 16c lid 2 Aw begrepen dient te worden onder de in artikel 3 lid 3 RlEH uitgezonderde ‘gebieden’, waaronder auteursrechten en naburige rechten. Het Hof van Justitie beschouwt de incassering van een billijke vergoeding als een voorwaarde voor toepasselijkheid van de auteursrechtelijke exceptie voor privé-kopieën en overweegt in dat kader uitdrukkelijk dat die vergoeding ook bij verkopers op afstand in een andere lidstaat geïncasseerd moet worden. De diensten waarop artikel 3RlEH betrekking heeft, omvatten ook verkoop op afstand. Met zijn overwegingen impliceert het Hof derhalve dat de heffing van een thuiskopievergoeding bij verkoop op afstand van blanco informatiedragers behoort tot de voorwaarden voor de auteursrechtelijke exceptie voor privé-kopieën en is uitgezonderd van de bescherming van artikel 3 RlEH. Dat uit het arrest van het Hof Den Haag van 29 maart 2011 volgt dat niet-naleving van artikel 16c lid 2 Aw, niet valt aan te merken als een inbreuk op auteursrechten in de zin van de Handhavingsrichtlijn, betekent niet dat artikel 16c lid 2 Aw ook niet behoort tot het gebied van het auteursrecht in de zin van de Richtlijn elektronische handel.

4.12. Bij dergelijke afnemers mag Pixmania ervan uitgaan dat het gaat om ondernemingen, niet om particulieren. Naar voorlopig oordeel zijn de omstandigheden van het geval bij een dergelijke verkoop aldus, dat niet Pixmania maar haar afnemer beschouwd moet worden als de importeur in de zin van artikel 16c lid 2 Aw. Daarvoor is redengevend dat die afnemer de eerste commerciële handelaar is in de distributieketen in Nederland en dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, voorshands niet valt in te zien waarom het innen van de thuiskopievergoeding bij commerciële handelaren die via de webshop van Pixmania kopen, anders dan bij handelaren die dragers via andere kanalen inkopen en als importeur worden aangemerkt, praktisch gezien niet goed mogelijk zou zijn. De verkoop van Pixmania via haar websites www.pixmania-pro.com en www.pixmania-pro.nl valt derhalve, gezien de vereisten die daarbij aan afnemers worden gesteld, niet onder de transacties waarover Pixmania een thuiskopievergoeding aan De Thuiskopie verschuldigd is.

Tussenconclusie
4.13. Pixmania heeft niet betwist dat zij tot het tweede kwartaal van 2012 geen opgave als bedoeld in artikel 16f Aw heeft gedaan van verkopen aan Nederlandse afnemers via www.pixmania.com en www.pixmania.nl en ontkent ook niet dat zij voor april 2012 wel blanco informatiedragers aan Nederlandse afnemers heeft verkocht. Pixmania heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens De Thuiskopie. Dit geldt niet voor haar verkopen via de websites www.pixmania-pro.com en www.pixmania-pro.nl.

Op andere blogs:
DomJur 2013-945

IEF 12211

(Beperkt) gefaseerde inwerkingtreding wet toezicht cbo's

Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken II, 2012/13, 31 766, nadere memorie van antwoord.

Over de brief van de Vereniging van Organisaties die intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (Voice), waarin wordt ingegaan op de problematiek van de one-stop-shop voor onderhandelingen, betalingen en klachten in met name de omroepsector. Bestuurlijke boete bestuurders, gedwongen samenwerking en de gefaseerde inwerkingtreding.

(...) mijn voornemen ([is] kenbaar gemaakt om de inwerkingtreding van de in artikel 2, vierde lid, van het wetsvoorstel opgenomen regeling voor beleggingen van collectieve beheersorganisaties aan te houden in afwachting van de nadere ontwikkelingen rond het richtlijnvoorstel. Op de overige onderdelen kan het wetsvoorstel na aanvaarding door Uw Kamer geheel in werking treden. Mijn voornemen berust op het feit dat het wetsvoorstel en de in het richtlijnvoorstel verankerde visie van de Europese Commissie nog ver uiteenlopen waar het gaat om de regels ten aanzien van beleggingen door cbo’s. (...)

Het wetsvoorstel gaat hierin verder door de mogelijkheid tot beleggen te beperken tot, samengevat, producten met een hoofdsomgarantie aan het einde van de looptijd, vastrentende waarden en van staatswege uitgegeven waardepapieren (artikel 2 lid 4). Om te voorkomen dat we nu op korte termijn een regeling in werking laten treden, die wellicht al gauw weer moet worden herzien als gevolg van Europese ontwikkelingen, lijkt het me goed die laatste eerst even af te wachten. Dat acht ik juist ook vanuit wetgevingsoptiek een valabele reden. Dit betekent overigens niet dat ik nu al bij voorbaat wil afzien van het in dit wetsvoorstel voorgestelde beleggingsregime. Wel meen ik dat er ruimte moet zijn voor een heroverweging als de uiteindelijke EU-richtlijn over collectief beheer daartoe aanleiding geeft. Daarbij zal uiteraard ook de praktische uitvoerbaarheid een punt van aandacht zijn.

IEF 12199

Overeengekomen vergoeding betalen, ook bij een niet vertoonde voetbalwedstrijd

Uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten 28 december 2012, dossiernr. 70252 (betalingsplichtige tegen Stichting Videma)

Auteursrecht. Uitzending voetbalwedstrijd. Ondanks het niet tonen van de voetbalwedstrijd, moet de overeengekomen vergoeding betaald worden.

Samenvatting uit de VOI©E-Nieuwsbrief: Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.

IEF 12124

Uitleg over settopbox als aangewezen voorwerp

Beantwoording kamervraag over de aanwijzing van settopboxen in het thuiskopiebesluit, kenmerk 330689.

Een settopbox is een apparaat waarmee televisiesignalen worden gedecodeerd. Veel modellen bevatten een harde schijf, waarop kan worden gekopieerd. Het Besluit van 23 oktober 2012 [IEF 11927], houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet (Stb 2012, 505) voorziet per 1 januari 2013 in een heffing op een aantal voorwerpen waarop een privékopie kan worden gemaakt van een met auteursrecht beschermd werk.

De aanwijzing van de voorwerpen waarop een vergoeding rust, is gebaseerd op het advies van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT). De SONT heeft voor haar advies als uitgangspunt genomen dat voorwerpen die voor meer dan 10% worden gebruikt voor thuiskopiëren, in aanmerking worden genomen voor de heffing. Op basis van onderzoek naar het gebruik van voorwerpen in de markt (afkomstig van Gfk) is de SONT tot de conclusie gekomen dat settopboxen voor meer dan 10% worden gebruikt voor thuiskopiëren. Ik heb geen aanleiding gezien om in het thuiskopiebesluit af te wijken van dit advies.

IEF 12115

VNO NCW en MKB NL bepleiten uitstel thuiskopieregeling en stroomversnelling voor oplossingen

Brief VNO NCW en MKB Nederland aan de leden van de vaste Kamercommissie voor V&J, Thuiskopie heffing per 1 januari 2013, 10 december 2012.

Hoewel het tijdelijke karakter van de regeling positief is, wordt de korte voorbereidingstijd, waar ook de Raad van State op wees, hierdoor natuurlijk niet verholpen en zijn nog lang niet alle uitvoeringsvraagstukken geadresseerd.

Wij bepleiten daarom om de heffing in het eerste halfjaar van 2013 nog niet in te laten gaan en deze tijd te gebruiken om onder regie van het Ministerie zelf met betrokken partijen te overleggen welke alternatieven mogelijk zijn, maar in ieder geval te komen tot een modus waarin op korte termijn de kosten, onduidelijkheden en lasten voor de invoering kunnen worden teruggedrongen tot reële proporties inclusief een beslechting rondom de omvang van de schade. Tevens raden wij aan om ACTAL te vragen de impact op bedrijven nader te onderzoeken en hoe deze verder te minimaliseren.

Bezwaren m.b.t. het systeem
Meer fundamenteel beschouwen we de huidige situatie als een stand still oplossing. Immers, voor de gemiddelde leek wordt downloaden -ongeacht de bron- hiermee 'afgekocht'. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in een recente enquête dit verre de voorkeur van het publiek geniet boven een downloadverbod.

Wij bepleiten dat - naast bovenstaand spoedoverleg met het oog op de invoering van  de regeling - er in 2013 een Commissie komt met als opdracht "het in een stroomversnelling brengen van oplossingen die technologie onafhankelijk zijn, recht doen aan de rechthebbenden voor het gebruik van hun werken en partijen in het gehele traject niet onnodig belast. Daarbij moet nadrukkelijk betrokken worden wat Nederland kan doen om het Europese traject waaruit mogelijke oplossingsrichtingen positief te beïnvloeden".
Ook hier lijkt hete ons noodzakelijk dat de regie bij de overheid ligt, maar dat de Commissie samengesteld wordt uit de 'gouden driehoek' van overheid, relevante bedrijfsleven en vertegenwoordigers uit kennisinstellingen.