DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8659

Leren jassen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 5 maart 2010, KG ZA 10-144 NB/MB, H. tegen Y. c.s. (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim Advocaten en Mr. Kitty van Boven, I-EE).

Auteursrecht. Ongeschreven Modellenrecht. Groothandel in leren jassen stelt dat gedaagde winkeliers met de verkoop van gesteld overeenstemmende leren jassen inbreuk maken op de auteurs- en modelrechten van de groothandel. Vorderingen afgewezen. De door eiser geclaimde modellen zijn voorshands niet als nieuw aan te merken. Enige onduidelijkheid over de overgelegde documenten (“Het is immers niet logisch dat een ontwerper zich in de maand september in het jaartal vergist.”)

4.2. Met betrekking tot alle rechtsgronden die H. aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd - (inbreuk op) auteursrecht, modelrecht en/of (het plegen van een) onrechtmatige daad (slaafse nabootsing) - geldt dat van cruciaal belang is of de door haar geclaimde modellen nieuw zijn. Als dat niet bet geval is kunnen de vorderingen alleen al daarom niet worden toegewezen H. dient dan ook, nu dat door de gedaagden gemotiveerd betwist wordt, in de eerste plaats voldoende aannemelijk te maken dat de ontwerpen van haar jassen origineel zijn en dat soortgelijke jassen niet op de markt waren vóór de datum van de ontwerpen van H..

4.5. Kortom, H. heeft haar stellingen met betreking tot de 'nieuwheid' van de modellen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Y. c.s., op voorhand niet aannemelijk gemaakt. Alleen al op grond daarvan zijn de vorderingen jegens Y c.s. niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8658

Abusievelijk

Vzr. Rechtbank Breda, 8 maart 2010, KG ZA 10-88, Happy-Point tegen Heijzoo (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur)

Auteursrecht. Opblaasbare Abraham-pop (zie ook Rechtbank Breda, 6 januari 2010, IEF 8498). Standaard vonnis, inbreuk aangenomen.

3.4. Heijzoo heeft als verweer aangevoerd dat zij abusievelijk de foto met daarop afgebeeld de Abraham-pop van Happy-Point op haar website heeft geplaatst, dat het niet de bedoeling is geweest deze Abraham-pop te verkopen en dat zij de Abraham-pop ook niet verkoopt.

3.5. Dit verweer wordt verworpen als zijnde irrelevant en ongeloofwaardig. Reeds het gebruik van (een abeelding van) de Abraham-pop van Happy-Point door Heijzoo op haar website, betreft een inbreukmakende handeling. Voorts is voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van Heijzoo is (geweest) deze Abraham-pop te verkopen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Happy-Point als productie 13 een mailwisseling (…)  overgelegd. Op 1 februari 2010 heeft Y. de Ruijter aan Heijzoo gevraagd of de Abraham-pop ook nog in andere modellen leverbaar is, waarop Heijzoo op 3 februari 2010 heeft geantwoord: "Deze heb ik op dit moment voor dit seizoen nog maar in een model. namelijk de modellen die u ziet op onze site." Niet door Heijzoo is betwist dat op 3 februari 2010 er maar 1 foto van een Abraham-model op de website stond, te weten de Abraham-pop van Happy-Point. Heijzoo heeft nog gesteld dat zij zelf een ontwerp voor de productie van een Abraham-pop heeft gemaakt dat zij aan de producent wilde verstrekken. Ter onderbouwing heeft Heijzoo op de mondelinge behandeling een afbeelding van de door haar ontworpen Abraham-pop overgelegd. Aan deze stelling gaat de voorzieningenrechter voorbij. Immers, indien Heijzoo daadwerkelijk een andere Abraham-pop had willen laten produceren en verkopen, had het voor de hand gelegen dat een afbeelding van deze Abraham-pop op de website van Heijzoo zou zijn geplaatst.

Lees het vonnis hier.

IEF 8647

Zich onderscheidt door de gekozen herkenbare elementen

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 2 maart 2010, LJN: BL6499(Gevoegde zaken / Slaafse nabootsing voetsteunen).

Auteursrecht  Slaafse Nabootsing. Stukgelopen samenwerking. Hof bekrachtigt vonnissen waarvan beroep (Rb Zwolle, LJN: BD5628). Producent van in hoogte verstelbare voetsteunen (Basic 952) stelt dat voormalige distributeur inbreuk maakt op auteursrecht, dan wel zich schuldig maakt aan slaafse nabootsing. Geen auteursrecht (technisch bepaald). Wel slaafse nabootsing. Licentienemer kan optreden tegen slaafse nabootsing. Proceskosten gemengde zaak. In citaten:

6. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [x] niet heeft aangetoond dat zij auteursrechthebbende op de Basic 952 is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [x] op grond van slaafse nabootsing (deels) toegewezen. Volgens de voorzieningenrechter heeft [x] voldoende aannemelijk gemaakt dat een voetensteun niet (noodzakelijker)wijs de uiterlijke vormgeving hoeft te hebben van de Basic 952 en dat een andere weg had kunnen - en dus moeten - worden ingeslagen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.015.434/01:

Auteursrecht: 11. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de vorm van de Basic 952, zoals deze blijkt uit de door [appellante] overgelegde producties, in overwegende mate ingegeven door het technisch effect ervan en niet door de persoonlijke invulling van de maker. Bij een verstelbare voetensteun als de onderhavige gaat het er om dat deze met de voet eenvoudig bedienbaar is met goed bereikbare pedalen en dat de voeten (zonder inspanning) op de voetenplank kunnen rusten zonder weg te glijden. Om dat te bereiken is de plank van de voetensteun van de Basic 952 aan de zijkanten afgerond en aan de bovenzijde voorzien van horizontale profielen die aan de buitenzijde scheef omhooglopen.

12. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat bij die verschillende onderdelen persoonlijke keuzes van de ontwerper mogelijk zijn, waaronder het doorlopen van de verticale profielen in de zijkant van de voetensteun, maar deze betreffen naar het voorlopig oordeel van het hof binnen het gehele ontwerp zodanig geringe aspecten dat niet gesproken kan worden van een eigen oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker.

(…)

1019h Proceskosten: 16. (…) De beslissingen van de voorzieningenrechter ten aanzien van de auteursrechtelijke grondslagen worden door het hof bekrachtigd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht een volledige proceskostenveroordeling heeft afgewezen. Grieven 4 en 5 delen het lot van de voorgaande grieven.

(…)

25. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet de handhaving van auteursrechten. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep een intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. Op verzoek van [geïntimeerden] zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in zaak 200.015.434/01 veroordeeld worden in de daadwerkelijk door [geïntimeerden] gemaakte kosten.

26. [geïntimeerden] hebben niet gespecificeerd welk deel van de door haar in totaal opgevoerde kosten, te weten EUR 24.801,33 inclusief BTW betrekking heeft op haar verweer tegen de handhaving van de auteursrechten in de onderhavige zaak en welk deel op het door Roessink c.s ingestelde beroep tegen toewijzing van de vorderingen op grond van slaafse nabootsing in de zaak 200.013.238. Het hof schat, mede aan de hand van het door [geïntimeerden] bij productie 4 van de memorie van antwoord overgelegde overzicht, dat de verdeling 50% - 50% bedraagt en veroordeelt [appellante] tot betaling van in totaal EUR 12.400, 66 inclusief BTW.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.013.238/01:

Slaafse nabootsing: 30. Deze grief berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De voorzieningenrechter heeft bij de beoordeling van de vordering uit slaafse nabootsing niet aangenomen dat [geïntimeerde] als licentienemer beschouwd moet worden.

31. Daarenboven gaat de stelling van [appellanten] uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat hier om de bescherming die [geïntimeerde] meent te mogen ontlenen aan het gemene recht, zoals neergelegd in artikel 6:162 BW en de daarop ontwikkelde rechtspraak. De vraag of [geïntimeerde] op grond van artikel 6:162 BW zelfstandig kan optreden tegen de slaafse nabootsing van haar voetensteunen, is in beginsel uitsluitend afhankelijk van de vraag of zij een bedrijfsdebiet voor dit product in Nederland heeft opgebouwd.

(…)

36. Op grond van de door beide partijen in geding gebrachte producties (…) en uit eigen waarneming bij gelegenheid van de gehouden pleidooien, stelt het hof vast dat er meerdere, op in het oog springende wijze onderling van elkaar verschillende voetensteunen bestaan die blijkbaar alle een markt hebben. Geen van deze voetensteunen bevat de kenmerkende elementen die de Basic 952 onderscheidend vermogen geven, waaronder de achthoekige vorm van de voetenplank, de ronde verschroomde pedaalvormen en de in de zijkant van de voetenplank doorlopende ribbels.

37. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] genoegzaam aangetoond dat de Basic 952 door de gekozen herkenbare elementen zich onderscheidt van de rest van de markt en al gedurende een reeks van jaren met een marktaandeel van 50 procent een eigen plaats op de markt van voetensteunen inneemt.

(…)

40. (…) De mogelijkheid om via technische alternatieven hetzelfde resultaat te bereiken speelt bij deze beoordeling geen rol. Onderzocht moet worden of [appellanten], zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Basic 952 afbreuk te doen, variaties had kunnen (en dus moeten) aanbrengen teneinde verwarring omtrent de herkomst van de product zoveel mogelijk te voorkomen.

(…)
42. Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat [appellanten] op eenvoudige wijze variaties op de hiervoor in overweging 36 beschreven herkenbare elementen van de Basic 952 kunnen aanbrengen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de VS 80 en VS 81 afbreuk wordt gedaan.

(…)

48. Naar het voorlopig oordeel van het hof neemt het enkele aanbrengen van de naamsvermelding [appellannte] de verwarring niet weg. Dit geldt temeer nu bij de inschatting van dit verwarringsgevaar in aanmerking moet worden genomen dat de Basic 952 voorheen door [appellanten] verkocht werden, waardoor het in de rede ligt dat er eerder onduidelijkheid ontstaat met betrekking tot de herkomt van de VS 80 en VS 81.

1019h Proceskosten: 56. In geval van een gemengde zaak wordt een schatting gemaakt van de proceskosten die aan de op de intellectuele eigendomsgrondslag gebaseerde deel van de procedure moet worden toegerekend. De opvatting van [appellanten] dat dit tot gevolg heeft dat een verliezende partij aanspraak heeft op een (volledige) proceskostenvergoeding indien de vordering op de andere grondslag wordt toegewezen, berust op een verkeerde lezing van artikel 1019h en de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. De voorzieningenrechter heeft [appellanten] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld met toepassing van het algemene liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 8644

Op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 maart 2010, KG ZA 10-37, Bodum AG & PI-Design tegen Ten Berg’s Handelsmaatschappij B.V.

Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht. Dubbelwandige glazen. Kort geding na opheffingskortgeding na ex parte(Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, IEF 8486). Bodum stelt dat gedaagde middels haar tweewandige glazen (‘Double Feeling”) en door het gebruik van de metatag BODUM  inbreuk maakt op de aan Bodum toekomende auteurs- model- en merkrechten. Vordering toegewezen (afgewezen in opheffingskortgeding).

Strijd met de goede procesorde. Auteurs- en modelrechtelijke  vorderingen afgewezen nu deze zelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen in  het opheffingskortgeding.  Merkenrechtelijk vordering m.b.t. metatag wel toegewezen:  Ongerechtvaardigd voordeel trekken uit onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum.

Goede procesorde: 4.2. Het is vaste rechtspraak dat het aanhangig maken van een kort geding nadat in een eerder kort geding dezelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen, in strijd is met de goede procesorde, althans misbruik van procesrecht oplevert (vgl. HR 27 mei 1983, LJN AG4601). Deze regel geldt wellicht niet onverkort als de eerste procedure een ex parte procedure in de zin van artikel 1019e Rv betreft, aangezien in die procedure strengere eisen aan de aannemelijkheid van de inbreuk en de spoedeisendheid van de voorziening plegen te worden gesteld dan in een kort geding in de zin van artikel 254 Rv. Die situatie doet zich echter niet voor als in de eerste procedure de verzochte maatregelen aanvankelijk ex parte zijn toegewezen, maar in het kader van een daarop volgende herzieningsprocedure op tegenspraak krachtens artikel 1019e lid 3 Rv zijn herroepen. (…)

4.3 (…)  De hoofdvordering die Bodum in deze procedure heeft ingediend, is hetzelfde als de in de ex parte procedure verzochte maatregel, te weten een voorlopig bevel om inbreuken op de auteursrechten en modelrechten van Bodum te staken. De feitelijke grondslagen die Bodum voor deze maatregel heeft aangevoerd, zijn ook identiek. (…) Geconcludeerd moet dus worden dat Bodum in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde, althans misbruik van haar processuele rechten heeft gemaakt. Gelet daarop kan een inhoudelijke beoordeling van de grondslagen van haar vorderingen met betrekking tot de glazen achterwege blijven.

Slaafse nabootsing: 4.5. Het betoog van Bodum dat zij haar vorderingen ook baseert op een nieuwe grondslag, te weten slaafse nabootsing, kan evenmin leiden tot een andere conclusie. Bodum vordert namelijk geen bevel tot staking van slaafse nabootsing of ander onrechtmatig handelen. Haar vordering heeft uitsluitend betrekking op inbreuken op auteursrechten en modelrechten (zie het in r.o. 3.1 weergegeven citaat). Zelfs nadat de voorzieningenrechter Bodum daar ter zitting op had gewezen, is het gebrek niet hersteld.(…)

Metatag: 4.6. De voorgaande conclusies over de processuele handelswijze van Bodum gelden niet voor het geschil over het gebruik van het teken BODUM als metatag. Dat geschil maakte namelijk geen onderdeel uit van de eerder tussen partijen gevoerde procedures omdat Bodum dat gebruik – naar zij stelt – pas begin februari 2010 heeft geconstateerd. Dit gebruik vergt dus wel een inhoudelijke beoordeling.

(…)

4.8. Naar voorlopig oordeel is het gewraakte gebruik van het teken BODUM strijdig met artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE omdat Ten Berg ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum. Voorshands moet namelijk worden aangenomen dat het gebruik van het teken BODUM als metatag op zijn minst bepaalde zoekmachines beïnvloedt in die zin dat door dat gebruik de website van Ten Berg in de lijsten met zoekresultaten staat die verschijnt als internetgebruikers het woord “Bodum” als zoekterm invoeren in die zoekmachines, althans dat de website van Ten Berg een hogere plaats in die lijsten inneemt dan die zou hebben gehad zonder dat gebruik. Ten Berg erkent ook dat zij de metatag heeft gebruikt om de vindbaarheid van haar internetpagina te vergroten.

4.10. Op grond van het voorgaande komt het gevorderde verbod voor toewijzing in aanmerking. Hoewel Ten Berg stelt het gebruik van de metatag al te hebben staakt, heeft Bodum een spoedeisend belang bij toewijzing van het verbod omdat Ten Berg niet onvoorwaardelijk heeft willen toezeggen het gebruik gestaakt te houden. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8626

Een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 09-1403, Waterarchitect van Bueren tegen DeltaSync B.V.

Auteursrecht. Stukgelopen samenwerking. Eiser van Bueren brengt afstudeerproject ‘Het Drijvend Paviljoen’ onder in gezamenlijke onderneming DeltaSync. Van Bueren ‘beëindigt zijn betrokkenheid’ en partijen sluiten een vertrekovereenkomst. Geschilpunten worden voorgelegd aan een bindend adviseur, die concludeert dat de auteursrechten bij Van Bueren liggen. I.c. vordert Van Bueren gebruiksverbod en rectificatie.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. De bindend adviseur is buiten zijn opdracht getreden en had niet bindend over het auteursrecht mogen adviseren.  Het Rotterdam Drijvend Paviljoen van gedaagden is daarnaast geen auteursrechtelijke ontlening van het ontwerp van Van Bueren. Het onbeschermde concept mag hetzelfde zijn, de uitvoering is dat niet, bij goede beschouwing: “Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp.” “Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren.” 1019h proceskosten boven indicatietarief vanwege bindend advies procedure.

Bindend advies: 4.8. Onbegrijpelijkheid van de motivering of ondeugdelijke toepassing van het recht zijn in beginsel onvoldoende grond voor terzijdestelling van een bindend advies. Dit ligt anders voor het geval dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht treedt. Dat heeft zich in dit geval onmiskenbaar voorgedaan nu de opdracht (…) zich beperkt tot een geschil met betrekking tot de handelsnaam waaronder niet zijn te begrijpen geschillen met betrekking tot de vraag wie als maker of auteursrechthebbende met betrekking tot de ontwerpen is aan te merken. De bindend adviseur verwijst weliswaar naar een mondelinge behandeling op 16 januari 2009 waarbij door partijen zou zijn gesteld dat het geschil tussen partijen ook ander aspecten zou betreffen, maar dat partijen geldig zijn overeengekomen ook die aspecten aan bindend advies te onderwerpen blijkt niet. (…)

4.9. Een uitbreiding van de opdracht zonder dat blijkt dat beide partijen zich daarmee hebben verenigd is niet toelaatbaar. Een geldig bindend advies heeft immers het effect dat partijen worden afgetrokken van hun recht op toegang tot de gewone rechter voor een inhoudelijke beoordeling van hun geschil. Naar voorlopig oordeel is er dan ook een aanmerkelijke kans dat het bindend advies op deze grond door de bodemrechter zal worden vernietigd.

Auteursrecht: 4.14. Anders dan Van Bueren veronderstelt is het Rotterdam Drijvend Paviljoen geen auteursrechtelijke ontlening van zijn ontwerp. De voorzieningenrechter wijst op in elk geval de elementen b, c en h. De afwezigheid van die elementen leidt naar voorlopig oordeel ook tot een andere algemene indruk.   

4.15. Bij die beoordeling weegt de voorzieningenrechter mee, anders dan Van Bueren,  dat het ontwerp Drijvend Paviljoen zich vooral onderscheidt door conceptuele en technische kenmerken waarmee het algemene idee van op het water drijvende bolstructuren wordt gerealiseerd. Concepten en ideeën worden door het auteursrecht niet beschermd. Voor datgene wat technisch bepaald is, geldt hetzelfde. Dat de gekozen techniek relevant is voor de uiterlijke vorm van het ontwerp doet daar niet aan af. Bij de beoordeling van de vraag of de ontwerpen naar algemene indruk met elkaar overeenstemmen, dient dan ook te worden geabstraheerd van al datgene waardoor idee, techniek en concept tot uitdrukking komen. Bij drijvende bolstructuren, waarbij de bollen zijn samengesteld uit zesvlakken en een vulling hebben van uitbollend transparant foliemateriaal (de transparante EFTE-kussens) wordt elk ontwerp gedomineerd door de trekken die worden gedicteerd door gekozen idee, concept en techniek. Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp. 

4.16. Binnen het bestaande thema van drijvende bolstructuren, waarin zowel Van Bueren als DeltaSync, zich kennelijk specialiseren, is in beginsel iedere verdere ontwikkeling en uitwerking, mits voldoende afstand is genomen, als een nieuw werk te kwalificeren. Het Drijvende Paviljoen Rotterdam is in die zin een nieuw ontwerp, auteursrechtelijk niet ontleend aan eerdere uitwerkingen van het thema zoals het Drijvend Paviljoen.

4.17. Dat het Drijvend Paviljoen Rotterdam is ontwikkeld binnen de kring van Delta-Sync wordt door Van Bueren niet betwist. Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren. Voorshands is DeltaSync aan te merken als maker en ontwerper van dit project. Het auteursrecht komt toe aan DeltaSync en niet aan Van Bueren.

Proceskosten: 4.26. In dit kort geding heeft Van Bueren zich beroepen op een IE recht en zich daartoe primair beroepen op de uitkomst van een bindend advies procedure. DeltaSync heeft niet ten onrechte het verweer gevoerd dat het bindend advies in een bodemprocedure ongeldig zal worden verklaard. Dit brengt mee dat de kosten van voorbereiding en uitwerking van dit verweer in de proceskosten zijn begrepen. 

4.27. Dit specifieke verweer leidt er ook toe aanleiding bestaat af te wijken van het indicatietarief. In deze zaak was naast een gedegen behandeling van het auteursrecht ook uitvoerig aandacht nodig voor het bindend advies dat van Bueren als primaire grondslag van zijn recht opvoerde. In dat licht is de kostenopgave van de zijde van DeltaSync niet als onredelijk of onevenredig aan te merken. Van Bueren zal, daarom worden veroordeeld tot betaling van € 24.614,90 aan DeltaSync.

Lees het vonnis hier.

IEF 8621

Een drietal vloerlampen

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 25 februari 2010, LJN: BL5634, Besselink tegen Gedaagde (afbeeldingen met dank aan Eva Veldhoen, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Vloerlampen. Gedaagde stelt dat eiseres Besselink middels de door haar verhandelde lampen inbreuk maken op de auteursrechten van gedaagde. Besselink vordert in het kort geding onder meer een verbod tot het doen van dergelijke mededelingen en vordert een rectificatie. 

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat gedaagde daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks o.a. Trendhopper-filialen aan te schrijven, heeft gedaagde volgens de rechter onrechtmatig gehandeld. (klik hier voor meer afbeeldingen).

4.9 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat [Gedaagde in conventie] daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks een klant van [Eisers in conventie]], Trendhopper, aan te schrijven en mede te delen dat met de verkoop van de lampen van [Eisers in conventie]] inbreuk op de auteursrechten van [Gedaagde in conventie] wordt gemaakt, heeft [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] gehandeld. Het voorgaande klemt te meer nu [Gedaagde in conventie] de klanten van [Eisers in conventie]] heeft aangeschreven zonder zich eerst tot [Eisers in conventie]] te wenden. [Gedaagde in conventie] betoogt weliswaar dat zij [Eisers in conventie]] op de beurs in Hong Kong heeft aangesproken op de verkoop van de lampen, maar gelet op de inhoud van de door [Eisers in conventie]] als productie 33 overgelegde verklaringen van [vennoot jr.] en [vennoot sr.] is de juistheid van het betoog van [Gedaagde in conventie] in dit kort geding niet komen vast te staan.

4.10 Met de constatering dat [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] heeft gehandeld, ligt het in conventie onder I gevorderde voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd. Gelet op de in het geding zijnde belangen, ligt ook de onder III in conventie gevorderde rectificatie voor toewijzing gereed.

Lees het vonnis hier.

IEF 8616

De vergewissingsplicht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, HA ZA 09-1261, Cassina S.P.A. tegen Van Roon B.V.

Auteursrecht. Le Corbusier meubelen. Schadevergoeding en proceskosten na onthoudingsverklaring. Toerekenbare schade i.v.m. vergewissingsplicht: gedaagde had niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Vorderingen afgewezen, nu gederfde winst en reputatieschade niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule.

4.3. Van Roon heeft zulks bestreden. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de meubels te koop werden aangeboden op een met naam en faam bekende meubelbeurs in Shanghai en dat zij geen enkele reden had om te veronderstellen dat de meubelmodellen auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat verweer wordt verworpen. In het kader van haar vergewissingsplicht heeft Van Roon niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Als professional in de meubelbranche had zij immers dienen te begrijpen dat het in casu gaat een model, dat dus door iemand ontworpen en vervaardigd is en derhalve een auteursrechtelijke maker zal hebben. Zulks geldt te meer nu de meubels op een beurs in China te koop werden aangeboden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in dat land minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Van Roon heeft het risico van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk van een derde maker derhalve willens en wetens aanvaard en zij kan, indien, zoals hier, dat risico zich verwezenlijkt, zich er niet met succes op beroepen dat de inbreuk haar niet kan worden toegerekend.

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht aan Van Roon kan worden toegerekend, is zij gehouden de door Cassina ten gevolge van de auteursrechtinbreuk geleden schade te vergoeden. (…)

4.7. Wat de gestelde schade ter zake afbreuk aan de reputatie en goede naam van Le Corbusier betreft, acht de rechtbank op zichzelf aannemelijk dat de waarde van de goodwill van Cassina en de exclusiviteit van het model LC02 door de verkoop van de namaakmeubels, die lager zijn geprijsd, enigszins, zij het, gelet op hetgeen Van Roon heeft aangevoerd, in beperkte mate, is aangetast. Cassina heeft de schadebegroting evenwel slechts in die zin onderbouwd dat zij via een ingewikkelde formule uitgaat van de gederfde winst en vervolgens de reputatieschade met die gederfde winst gelijkstelt. Wat daarvan ook zij, nu de gederfde winst, zoals in het vorenstaande is overwogen, aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule niet kan worden vastgesteld, deelt de reputatieschade daarvan het lot, zodat de vordering van Cassina ook in die zin niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8607

Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is

Rechtbank Amsterdam, 7 mei 2008,  LJN: BL4414, G-Star International B.V. tegen Cool Cat Nederland B.V.

Auteursrecht. Winstafdracht/verlies na inbreuk. Vonnis uit mei 2008, vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl. ‘Keuze winstafdracht dan wel geleden verlies. Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is, de gederfde winst van G-Star dan wel de met de inbreuk door Cool Cat behaalde netto winst, dienen eerst allebei deze bedragen te worden vastgesteld. Er volgt een berekening van de met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst.

De door G-Star gederfde winst was bij eerder tussenvonnis reeds vastgesteld op € 14.662,91. Dat G-Star daarnaast nog andere schade heeft geleden is niet komen vast te staan. Aangezien het bedrag aan door G-Star gederfde winst het bedrag aan door Cool Cat met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst overschrijdt, wordt ervan uitgegaan dat G-Star aanspraak maakt op eerstgenoemd bedrag dat, onder aftrek van de reeds betaalde schadevergoeding, wordt toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8604

Fatboy (wel) The Original

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 16 februari 2010, (…) Fatboy-The-Original B.V. tegen Sitting Bull GmbH (met dank aan Jacqueline Schaap & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Fatboy-zaak. Nieuwe wending in de Fatboy beschermingssaga na de ongemeen spannende cliffhanger in eerste instantie. Hof Den Bosch vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 juni 2008, IEF 6288). 

Aan de Fatboy zitzak komt volgens het hof wèl auteursrechtelijke bescherming toe (geen vergroot kussen, wel tamelijk beperkte beschermingsomvang). De Fatboy zitzak is evident niet ontleend aan de Airbag. Gedaagde Sitting Bull  heeft wèl inbreuk gemaakt op de rechten van Fatboy. Het optreden of het niet optreden van Fatboy tegen andere eventuele inbreukmakers brengt daarin geen verandering. 1019h proceskosten eerste aanleg: €53.981,37, hoger beroep:  €50.000. In citaten:

6.7. Vraag 6.5.a) [komt de Fatboy zitzak voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking]: Ja.

6.7.4. Fatboy noemt in het voetspoor van de geraadpleegde prof. Marinissen de bijna absurde vergroting van een bestaande vorm (bijvoorbeeld de troffel in het Kröller-Müller park) welke maakt dat de bestaande grondvorm er niet aan in de weg staat dat het om een nieuw werk gaat. Dàt argument gaat hier niet op, omdat het bij dat voorbeeld (en andere vergelijkbare voorbeelden) gaat om absurde vergrotingen welke een voorwerp opleveren dat niets meer van doen heeft met de functie van het oorspronkelijke voorwerp en dat met het oorspronkelijke voorwerp geen enkele andere relatie heeft dan die vorm. Die situatie doet zich hier niet voor. De functie is in het onderhavige geval immers minstens sterk verwant met die van de functie van een traditioneel kussen. Bovendien is de Fatboy zitzak een factor 2 tot 3 groter dan een traditioneel kussen, maar niet een factor 30 of meer zoals bij de door Marinissen bedoelde voorbeelden.

6.7.5. Desondanks wijken, ook al is een bestaande grondvorm gebruikt, de kenmerken van dit ontwerp - als omschreven in rov. 6.7.3 - op zoveel punten en op zodanige wijze af van de tot dan toe gangbare kussens, dat de totaalindruk is ontstaan van een nieuw werk met een eigen oorspronkelijk karakter, dat het stempel van de maker draagt, zodat daaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.

6.7.6. Overigens strekt de bescherming zich slechts uit tot de eigen karakteristieke trekken van de Fatboy zitzak in een ander werk. De verwantschap met traditionele kussens leidt ertoe dat de beschermingsomvang tamelijk beperkt is. In het voetspoor daarvan heeft Fatboy, naar zij bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep toelichtte, haar vordering dan ook aldus geformuleerd dat deze zich beperkt tot een vordering tegen inbreuk welke feitelijk neerkomt op (vrijwel) slaafse nabootsing.

6.8. Vraag 6.5.b) [ontlening aan de Airbag]: Nee.

6.8.1. Vast staat dat in 1997 een ontwerp voor een zitzak geheten Airbag is gepubliceerd in een tijdschrift, naar het hof uit de stellingen van partijen begrijpt: een toonaangevend tijdschrift. Volgens Setälä dateert zijn eerste ontwerp uit 1998; dit is door hem verder ontwikkeld en resulteerde in de uiteindelijke vorm van de Fatboy zitzak. Het hof acht op zichzelf aannemelijk dat Setälä kennis heeft genomen van (de bewuste aflevering van) dat tijdschrift. Overigens stond de Airbag daarin afgebeeld met een klein fotootje van omstreeks 5 x 5 cm; het originele tijdschrift is bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoond.

6.8.2. Het gaat niet om de vraag of dat eerste ontwerp van Setälä oorspronkelijk is in de zin van de Auteurswet. Fatboy claimt immers niet ten aanzien van dat eerste ontwerp auteursrechtelijke bescherming, maar ten aanzien van de Fatboy zitzak in zijn uiteindelijke verschijningsvorm. Doorslaggevend is dus of de Fatboy zitzak in zijn definitieve verschijningsvorm geacht moet worden te zijn ontleend aan de Airbag, en dat is evident niet het geval. Meest in het oog springend is reeds, dat blijkens het fotootje uit het tijdschrift de Airbag door middel van een dwarse naad en banden langs de zijkanten de vorm van een stoeltje aanneemt, wat bij een Fatboy zitzak geenszins het geval is. Ter zitting is een Airbag getoond, en daaruit bleek dat deze bovendien aan de achterzijde is voorzien van kruislings, diagonaal in hoesjes geplaatste strips van glasvezel, welke als de banden aan de voorzijde gespannen worden een gebogen vorm aannemen. Aldus fungeren deze strips als een rudimentair frame. Ook de Airbag is vrij fors, ofschoon niet zo groot als de Fatboy zitzak. De randen zijn echter veel minder geprononceerd breed, in elk geval niet rondom zo breed als bij de Fatboy zitzak. De stof is ook minder glanzend.

6.8.3. Wat er verder van de exercities met het over elkaar plaatsen van vergrote of verkleinde kopieën van de schets van Setälä en van het fotootje van de Airbag ook zij: het enkele feit dat er enige gelijkenis lijkt te zijn aan te wijzen tussen de Airbag zoals die op dat fotootje staat en één van de schetsen uit de ontwerpstadia van Setälä mist relevantie nu - zoals gezegd - het te beoordelen werk de definitieve verschijningsvorm is en niet de bewuste schets van Setälä. Los daarvan acht het hof voornoemde gelijkenis tussen de schets van Setälä en de foto van de Airbag onvoldoende aanwijzing dat Setälä met die schets eenvoudig de foto van de Airbag zou hebben overgetrokken of nagetekend. Niet valt uit te sluiten dat Setälä bij zijn eerste ontwerp, en trouwens ook bij het definitieve resultaat, mede is geïnspireerd door die Airbag, zoals hij ook door andere ontwerpen geïnspireerd zal zijn, maar dat vormt onvoldoende aanwijzing voor auteursrechtelijk relevante ontlening.

6.8.4. Grieven 1 en 2 slagen mitsdien. Op de Fatboy zitzak rust een auteursrecht.

6.9. Vraag 6.5. c) [overeenstemming tussen de Fatboy zitzak en de Sitting Bull zitzak]: Ja.

6.9.1. Vast staat dat SB een zitzak op de markt brengt welke in een aantal opzichten, en in zijn totale indruk, sterk gelijkt op de Fatboy zitzak. Dit geldt met name voor (nagenoeg) alle kenmerken welke het hof hiervoor heeft aangeduid onder rov. 6.7.3. De geringe afwijkingen - het afwijkende en anders geplaatste label, het wat minder glanzende karakter van de stof - kunnen daar niet aan af doen. Dat de producten sterk met elkaar overeenstemmen is ook niet gemotiveerd betwist door SB. De Sitting Bull zitzak moet daarom worden beschouwd als een verveelvoudiging van de Fatboy zitzak.

Lees het arrest hier.

IEF 8581

Het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, LJN: BL2812, [Appellant] tegen KSI Gastronomiezubehor-Handels und Produktions Gesellschaft.

Auteursrecht. Modellenrecht.  Vormgeving lampen. Voormalig importeur/distributeur KSI op sfeerlampen, betrekt nu sfeerlampen en vullingen van [KS], een bedrijf dat in het verleden heeft samengewerkt met KSI. KSI stelt dat appellant hierdoor inbreuk maakt op het aan KSI toekomend auteursrecht op de lampen. Lampen zijn (binnen de stijl) wel aan te merken als werken. Hof houdt zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit et laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE).

13. Indien de situatie echter is geweest, zoals door [appellant] bij verweer is geschetst (CvA onder 3 en bijlage proces-verbaal pleidooi d.d. 29 oktober 2009), dat [KS] degene is geweest die voor KSI een lampenlijn heeft ontwikkeld en vervaardigd, moet de vraag wie als maker en auteursrechthebbende kan worden aangemerkt naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden beantwoord aan de hand van de auteurswet, maar aan de hand van de destijds geldende Benelux-Modellenwet (hierna: BTMW), sinds 1 september 2006 vervangen door het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE), omdat de sfeerlampen gekwalificeerd kunnen worden als modellen in de zin van art. 1 BTMW (art. 3.1 BVIE). Op grond van de artikelen 23 juncto 6 lid 2 BTMW (thans art. 3.29 juncto 3.8 lid 2 BVIE) geldt dat wanneer een (al dan niet gedeponeerd) model op bestelling is ontworpen en deze bestelling is gedaan met het oog op het gebruik daarvan in de handel, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd en aldus auteursrechthebbende is, behoudens andersluidend beding (BenGH 22 juni 2007, Electrolux, NJ 2007/500). De stelplicht en bewijslast van zo'n andersluidend beding rust op [appellant]. Dit betekent dat ook indien de situatie zo zou zijn geweest als door [appellant] is gesteld, KSI in beginsel - alsdan behoudens bewijs van andersluidend beding - als maker/auteursrechthebbende moet worden beschouwd.

14. Partijen hebben zich in de discussie over en weer geen rekenschap gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van de BTMW/BVIE noch van de toepasselijkheid van artikel 8 Aw. Het hof zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog bij akte uit te laten, voor het eerst aan de zijde van [appellant].

Lees het arrest hier