DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8564

Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard

Hoge Raad, 29 januari 2010,LJN: BK1599, GAVITA AS tegen PUUTARHALIIKE HELLE OY c.s.  (met uitgebreide conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Assimilatieverlichting / armaturen. Werkbegrip. Uiterlijk voortbrengsel resultaat van keuze die door technische uitgangspunten is beperkt. Geen rechtsvragen. 81 RO.

Het gaat in deze zaak om de vraag of een product van Gavita - een verlichtingsarmatuur voor de glastuinbouw - kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van art. 10, lid 1, onder 11o Auteurswet (Aw) en, zo ja, of Gavita aldus de door haar gestelde inbreuk op haar auteursrechten kan doen verbieden. De rechtbank was van oordeel dat de armatuur van Gavita auteursrechtelijke bescherming toekomt, doch oordeelde dat de vereiste mate van overeenstemming tussen de armatuur van Gavita en die van Helle c.s. ontbreekt. Het hof oordeelde dat het uiterlijk van de verlichtingsarmatuur zo zeer door technisch/functionele eisen is bepaald dat de armatuur niet als auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.1 Onderdeel I, waarin niet wordt bestreden dat de volgens het hof bepalende aspecten van het uiterlijk van de assimilatielamp alle verband houden met technische en functionele eisen en evenmin dat die aspecten voor dat uiterlijk bepalend zijn, keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het in rov. 3.5 en 3.6, slotzin [“Dit brengt mee dat de keuzemogelijkheden te beperkt waren voor een auteursrechtelijk relevante creatieve inbreng." – IEF], neergelegde oordeel.

3.3.2 Deze klachten worden, voor zover zij al feitelijke grondslag hebben, alle tevergeefs voorgesteld omdat het hof bij zijn bestreden oordeel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, dit oordeel voor het overige - verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard - in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht en ten slotte ook toereikend is gemotiveerd.

3.4.1 De klachten van onderdeel II richten zich tegen
a. rov. 3.7, waarin het hof oordeelt dat het betoog van Gavita en de beide hiervoor bedoelde deskundigen dat voor mogelijk moet worden gehouden dat eenzelfde (optimale) functionaliteit zou zijn bereikt indien met betrekking tot een of meer van de in rov. 3.6 genoemde aspecten andere keuzes waren gemaakt, niet voldoende feitelijk is toegelicht, onderscheidenlijk
b. rov. 3.8, waarin het hof aan voormeld oordeel de gevolgtrekking verbindt dat voor een bewijsopdracht aan Gavita met betrekking tot de door haar gestelde creatieve ruimte bij de vormgeving van assimilatieverlichting als de onderhavige geen plaats is en bovendien oordeelt dat het desbetreffende bewijsaanbod van Gavita onvoldoende gespecificeerd is.

3.4.2 De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Lees het arrest hier.

IEF 8555

De breed uitgemeten - maar niettemin geringe – verschillen

Vzr Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2010, KG ZA 09-1296, Hasbro Inc. tegen Action Non Food B.V. (met dank aan Onno van Raaij, Ventoux)

Auteursrecht. My Litte Pony is auteursrechtelijk beschermd werk (Voor alle zekerheid stelt de voorzieningenrechter nog even “dat er in ieder geval onderscheid bestaat tussen de niet-natuurgetrouwe speelgoedpaarden en de speelgoedpaarden en -pony's die wel natuurgetrouw zijn”). Discounter Action maakt inbreuk middels de verkoop van “Princess Pony Club” en is daarvoor zelf aansprakelijk en moest ”beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.”. Matiging proceskosten, o.a. met kosten tweede advocaat (“niet in toga gekleed”).

4.5 Nu aangenomen moet worden dat "My Little Pony" een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet is, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of Action door haar handelen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op "My Little Pony". Action heeft dit betwist met de stelling dat de "Princess Club Pony" in voldoende mate afwijkt van "My Little Pony". Zo stelt zij dat er bij verschillen waarneembaar zijn in onder meer grootte, draaibaarheid van het hoofd, haar(inplant), mate van gedetailleerdheid van de gezichtsuitdrukking, vorm en stand van de benen, versiering en materiaalkeuze. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Bij een globale visuele vergelijking van de speelgoedpony's van partijen, valt de sterke gelijkenis onmiddellijk op. De door Action breed uitgemeten - maar niettemin geringe - verschillen, doen daar niet aan af. Het gaat er bij de vaststelling of er sprake is van overname van auteurrechtelijk beschermde elementen immers om dat gelet moet worden op de totaalindruk van het beschermde werk. Op hoofdlijnen heeft de maker van "Princess Club Pony" - zonder dat de functionaliteit daartoe dwingt - bij zijn creatie dezelfde karakteristieke kenmerken als die van "My Little Pony" tot uitgangspunt genomen en onvoldoende afstand daarvan genomen. Anders dan Action betoogt zijn binnen het concept van een speelgoedpony verscheidene uitvoeringen denkbaar en mogelijk. Hasbro c.s. heeft zulks, ook weer ter terechtzitting, voldoende aannemelijk gemaakt. Door de grote gelijkenis, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op louter toeval kan berusten, is aannemelijk dat de gemiddelde consument die dit soort speelgoed koopt (en die niet op de verschillende details let, maar naar het geheel kijkt) denkt dat de speelgoedpony's bij elkaar horen.
Gelet op het hiervoor overwogene moet worden aangenomen de "Princess Club Pony" inbreuk maakt op het auteursrecht van Hasbro C.S., nu zij vrijwel identiek is aan de "My Little Pony" van Hasbro C.S.

Verwijtbare schuld: 4.6 Waar Action nog heeft betoogd dat er geen sprake is van haar verwijtbare schuld ter zake van de inbreuk nu haar leverancier Toi Toys heeft nagelaten haar te waarschuwen dan wel te vrijwaren, geldt dat dit verweer niet tegen Hasbro c.s. kan worden ingeroepen nu dit slechts relevant is in de rechtsverhouding tussen Action en haar toeleverancier en voorts onverlet laat dat Action in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarbij komt het zeer onaannemelijk voor dat Action zich niet op de hoogte gesteld zou hebben van de relevante marktsituatie en geldende auteursrechten alvorens zich met "Princess Club Pony” in te laten. Voor zover zij dit heeft nagelaten, komt dit voor haar rekening en risico. Action heeft moeten beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.

Proceskosten: 4.14 (…) Gelet op het feit dat het her een kort geding procedure betreft van een gemiddelde moeilijkheidsgraad en, onder meer, op het feit dat de kosten voor een tweede advocaat die - niet in toga geldeed - op de zitting verschijnt en daar niet het woord voert in de kostenspecificatie is opgenomen, acht de voorzieningenrechter het redelijk de proceskosten te matigen tot het in het dictum bepaalde bedrag.

Lees het vonnis hier.

IEF 8537

Buitenbad

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 januari 2010, KG ZA 09-1705, Askelen B.V. & Backyard Adventures B.V. tegen Melkwit B.V. & X.

Auteursrecht. Modellenrecht. Verplaatsbaar, komvormig, houtgestookt buitenbad (‘Dutchtub’). Stukgelopen samenwerking. Geschil over IE-rechten gezamenlijke onderneming (Backyard). Werkgeversfictie niet van toepassing. Geen opdrachtgevers-model- en auteursrecht (‘Electrolux’ betoog). Rechtmatigheid opzegging licentieovereenkomst niet betwist.

Aan haar vorderingen Melkwit c.s. te verbieden om gebruik van haar auteursrechten en niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten te maken, legt eiser Askelen ten grondslag dat zij medeauteursrechthebbende en mede-rechthebbende ter zake het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is,  zodat Melkwit c.s. voor enige exploitatie de toestemming van Askelen behoeft. Dit betoog wordt verworpen:

5.7. (…) Desgevraagd heeft Askelen c.s. ter zitting erkend dat X de Dutchtub zelf heeft ontworpen, zodat dit niet in geschil is. Askelen c.s. heeft evenwel betoogd dat er in de loop van de tijd wijzigingen zijn doorgevoerd ten aanzien waarvan Askelen althans Y ook in scheppende zin heeft bijgedragen. Askelen c.s. heeft die stelling geprobeerd te onderbouwen aan de hand van haar producties 9a en 9b, doch Melkwit c.s. heeft dat betoog ten pleidooie op al haar onderdelen gemotiveerd weersproken, onder meer door verwijzing naar de licentieovereenkomst (waaruit blijkt dat Backyard aan Melkwit royalty betaalde voor de exploitatie van de Dutchtubs – vgl. r.o. 2.5.) en voorts naar door haar in het geding gebrachte (getuigen)verklaringen en correspondentie. Askelen c.s. heeft haar andersluidende stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat die wordt verworpen. Dit betekent dat de stelling dat het beweerdelijke mede-auteurs- en nietingeschreven gemeenschapsmodelrecht van Y dat via de werkgeversfictie van artikel 7 Auteurswet (hierna: Aw) en artikel 14 lid 3 GModVo aan Askelen zou toekomen, welke vennootschap ten aanzien van dat recht aan Backyard een mondelinge licentie zou hebben verstrekt, evenzeer wordt verworpen. Het beroep op de artikelen 7, 10 lid 2 en 26 Aw respectievelijk artikelen 14 lid 3 jo. lid 2 GModVo strandt hierop dan ook. Onder die omstandigheden kan in het midden blijven of, zoals Melkwit c.s. stelt en Askelen c.s. betwist, het auteursrecht door X op de daartoe voorgeschreven wijze aan Melkwit is overgedragen, nu dit punt voor de beoordeling van de vorderingen in conventie niet beslissend is.

5.8. Het door Askelen c.s. eerst ten pleidooie nog gevoerde ‘Electrolux’ betoog dat Backyard een opdrachtgevers-model- en auteursrecht toekomt in de zin van artikel 3.8.2 jo. artikel 3.29 Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken of tekeningen of modellen) wordt reeds verworpen nu Askelen c.s. aan haar vorderingen een niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht ten grondslag heeft gelegd, zodat de aangehaalde bepalingen toepassing missen. Voor zover uit bedoeld betoog moet worden begrepen dat Askelen c.s. de grondslag van haar vorderingen wenst uit te breiden naar een (niet-gedeponeerd) Beneluxmodelrecht in de zin van artikel 3.8.2, komt het, gezien ook het buiten beschouwing laten van de akte houdende vermeerdering van eis, waarin dit punt ook aan de orde is gesteld, evenzeer in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat daaraan wordt voorbij gegaan.

(…)

5.11. Het sub 6 van het petitum gevorderde wordt, onder verwijzing naar hetgeen ten aanzien van het primair sub 1 van het petitum gevorderde verbod is overwogen, eveneens afgewezen. Uit het feit dat Askelen c.s. de (rechtmatigheid van de) opzegging van de licentieovereenkomst niet (mede) tot inzet van dit geding heeft gemaakt, leidt de voorzieningenrechter af dat zij in die opzegging klaarblijkelijk berust. Door de opzegging heeft Melkwit/X naar voorlopig oordeel weer de vrije beschikking over haar intellectuele eigendomsrechten verkregen, zodat er geen grondslag bestaat voor een verbod als gevorderd sub 7 en 8 van het petitum.

Lees het vonnis hier.

IEF 8530

Schuimmodellen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 december 2009, LJN: BK9724, Spirid Creation B.V. tegen  The Light Company

Stukgelopen samenwerking met gestelde auteursrechtcomponent. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep. Vordering tot afgifte van in opdracht gemaakte modellen. Geen opschortingsrecht wegens niet betaald facturen. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.

13.  Voor zover het beroep op aan Spirid toekomend auteursrecht tevens bedoeld zou zijn als verweer tegen de vordering van TLC, faalt het reeds op de gronden vermeld in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.
In het kader van de vordering in reconventie faalt het beroep op auteursrecht omdat Spirid onvoldoende heeft gespecificeerd welke onderdelen van de door haar ontwikkelde producten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en op welke grond, zodat, zeker in dit kort geding, niet kan worden beoordeeld in hoeverre haar auteursrecht toekomt. Bovendien is, gelet op het feit dat Spirid niet heeft betwist dat zij gehouden is de resultaten van haar arbeid over te dragen aan TLC – terwijl niet gesteld of gebleken is dat TLC daarvoor, naast de vergoeding voor die arbeid, nog een aparte vergoeding zou moeten betalen – voorshands aannemelijk dat in de afspraken tussen partijen besloten ligt dat, voor zover auteursrecht zou rusten op de door Spirid ontwikkelde producten, dit aan TLC toekomt, althans dat zij daarvoor een gebruiksrecht heeft. Ook grief 4 faalt derhalve.

Lees het arrest hier.

IEF 8503

Thans

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 november 2009, zaaknr. 105.00.386/01, Firma Hauck GmbH & Co tegen Stokke A/S c.s. (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer )

Auteursrecht. Merkenrecht Tripp Trapp-zaak. Tussenarrest in een al 10 jaar durende procedure tussen Hauck en Stokke. Uitgebreide bespreking begrip  ‘publiek’ en in samenhang daarmee het begrip ‘thans’ in Buma/Chellonmedia. Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover, en over een aantal andere vragen, nader uit te laten.

Stokke maakt bezwaar tegen de verhandeling van de ALPHA (afbeelding) en BETA kinderstoelen van Hauck op basis van haar auteursrechten op het ontwerp van de Tripp Trapp stoel en op basis van haar vormmerk voor deze stoel  Het tussenarrest bevat onder andere overwegingen over of Hauck openbaarmakings- en/of verveelvoudigingshandelingen in Nederland heeft verricht: is de levering van deze stoelen dan wel openbaarmaking/verspreiding van een catalogus enkel aan groothandel/detaillisten (geen eindgebruikers/consumenten) een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw of niet?

(“22. (…) Dit lijkt er op te duiden dat ‘thans’ naar Nederlands auteursrecht, ook voor materiële openbaarmaking, onder ‘publiek’ in het algemeen moet worden verstaan: ‘(de potentiële)eindconsumenten/eindgebruikers’ en niet reeds ‘doorverkopers/tussenpersonen’, zoals groothandels en detaillisten.” (…) “29. (…) De vraag rijst of tussenpersonen/doorverkopers bij materiële openbaarmaking niet in zeker zin op één lijn te stellen zijn met de kopstations en DTH-platforms” (…) “35. (…) dat misschien discussie mogelijk is over de vraag of afbeeldingen op één lijn zijn te stellen met fysieke exemplaren. (…)”).

Het Hof laat partijen toe zich hierover (en over een aantal andere zaken) nader uit te laten.

Hof concludeert wel dat de ALPHA en BETA stoelen geen inbreuk maken op de persoonlijkheidsrechten van de maker van de Tripp Trapp stoel, Peter Opsvik.

(47. (…) ook het persoonlijkheidsrecht van de auteur, zich niet uitstrekt tot de trekken van het werk die functioneel zijn bepaald (…).”

Met betrekking tot het merkenrecht, oordeelde de rechtbank In eerste instantie dat het Tripp Trapp merk nietig was, omdat ‘de fraaie, oorspronkelijke vormgeving’ van de Tripp Trapp bij aankoop daarvan de doorslag geeft, waardoor het vormmerk niet toelaatbaar is (het merk is doorgehaald). Het Hof laat partijen nu toe zich nader uit te laten over de vraag in hoeverre het Tripp Trapp merk wordt bepaald door gebruikskenmerken en wat daarvan de gevolgen zijn in licht van het Philips/Remmington arrest. “52 (…) In ieder geval lijkt het de bedoeling dat gebruikskenmerken niet door het merkenrecht kunnen worden beschermd. (…).”

Het hof geeft eveneens aan dat partijen kunnen laten weten of zij het raadzaam achten om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen en zo ja, welke.

Lees het tussenarrest hier, het vonnis van de Rechtbank van 4 oktober 2000 hier en het tussenarrest van 13 oktober 2005 hier.

IEF 8502

Niet kan worden volstaan met een zo vage beschrijving

Vzr. Rechtbank Breda, LJN: BK8299, 30 december 2009, F. [eiseres] & Blond Amsterdam B.V. tegen Xenos B.V.

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Beroep op auteursrecht op “sfeer en de stijl van de hele lijn Even bijkletsen’”’van eiseres Blond Amsterdam is naar de mening van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet. Geen inbreuk door dessins op Xenos-producten. Niet aannemelijk dat eerdere afspraak tussen partijen geldt als algemene erkenning van inbreuk. Het beroep van Blond Amsterdam op slaafse nabootsing stuit af op de negatieve reflexwerking van de Auteurswet: geen bijkomende omstandigheden. (Afbeelding: links boven en linksonder producten Blond Amsterdam, rechts advertentie Xenos).

“Desgevraagd heeft de raadsman van Blond Amsterdam echter geantwoord dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is om ieder product van Xenos te vergelijken met een product van Blond Amsterdam, maar dat het gaat om de sfeer en de stijl van de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam. Nu echter ieder ter zitting en in de producties getoond product van Blond Amsterdam is voorzien van een dessin dat volledig, althans in belangrijke mate, afwijkt van het dessin van een ander product, kan slechts worden vastgesteld dat de op de diverse dessins getoonde afbeeldingen zijn ontworpen in (min of meer) dezelfde stijl. Nu naar vaste jurisprudentie een stijl niet in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, komen de vorderingen, gestoeld op deze ondeugdelijke feitelijke grondslag, op grond van auteursrecht niet voor toewijzing in aanmerking.”

3.6. Bij de beoordeling van auteursrechtelijke vorderingen dient de eisende partij het betreffende specifieke werk waarvoor de auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen ter beoordeling deugdelijk aan te bieden door daarvan hetzij duidelijke afbeeldingen bij de producties te voegen, hetzij het werk in fysieke vorm ter griffie te deponeren opdat recht kan worden gedaan op de gedingstukken. Niet kan worden volstaan met een zo vage beschrijving als in de dagvaarding is gegeven, namelijk “Het Blond dessin kenmerkt zich door vrolijke, felle, bonte kleuren in combinatie met vrolijke taferelen afgewisseld met tierelantijntjes” en ”felle, opvallende, bonte kleuren, strooi-illustraties, tierelantijntjes en kenmerkende vrouwfiguren die met elkaar kletsen onder het genot van een potje thee of koffie en een gebakje”. Dat de afspraak tussen Blond Amsterdam en Xenos dat Xenos geen servetten met een dessin van cupcakes en koekjes meer zou inkopen kan worden aangemerkt als een voor alle aangevallen producten aan te nemen erkenning van inbreuk op auteursrecht is, gelet op de ter zitting door Xenos gevoerde verweren, niet aannemelijk.

3.7. De vraag wat in dit onderhavige geval nu eigenlijk het object van auteursrechtelijke bescherming is moet concreet worden beantwoord, teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen en ter voorkoming dat de vrijheid om een ander werk te kunnen scheppen te zeer zou worden beperkt. De voorzieningenrechter heeft daarom ter zitting aan Blond Amsterdam gevraagd om aan te geven wat het werk is waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen en welk werk daar inbreuk op maakt, mede gelet op de vermelding in de dagvaarding dat de vergelijking van de stukken ter zitting nader zal worden toegelicht en de beperkte documentatie met betrekking tot de door Blond gevoerde producten in de bij de dagvaarding gevoerde producties.
De raadsman van Blond Amsterdam heeft daarop geantwoord dat de auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen van het dessin zoals dat op de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam terug komt en dat het niet gaat om de vergelijking per product, en evenmin om het samenspel van afbeeldingen per product, maar dat het gaat om de combinatie van deze afbeeldingen op het volledige scala aan producten. Daarbij heeft de raadsman van Blond Amsterdam gesteld dat het niet alleen de producten betreft die zijn afgebeeld op de producties 3 en 6 en de producten die ter zitting zijn getoond, maar dat het zoveel meer producten betreft dat er een vrachtwagentje nodig zou zijn geweest om alle producten van de lijn “Even Bijkletsen” mee te brengen naar de zitting.

3.8. De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van één dessin dat op alle ter zitting getoonde en als productie overgelegde afbeeldingen van Blond Amsterdam terug komt. Er is sprake van diverse variëteiten aan decoratieve uitingen zoals die zijn afgebeeld op de producten die voorkomen op een uitdraai van de website van Blond Amsterdam, overgelegd als productie 3 en de producten afgebeeld op productie 6.
Voorts staat vast dat de elementen die Blond Amsterdam als kenmerkend naar voren brengt: het koffieboontje, het suikerklontje, het kartelkransje en het hartje, niet op ieder product zijn afgebeeld en bovendien op de producten van Blond Amsterdam terug te vinden zijn in verschillende verschijningsvormen. Het betreft dus niet één afbeelding van een koffieboon, aardbei of cupcake, maar variëteiten van afbeeldingen. Hetzelfde geldt voor de afbeeldingen van kletsende dames aan een tafeltje: het betreft steeds verschillende dames, qua kleuren, gezicht, kleding, haardracht etc. en hetzelfde geldt voor de tafeltjes en de wijze waarop die gedekt zijn. Blond Amsterdam roept bovendien auteursrechtelijke bescherming in van dessins die de voorzieningenrechter onbekend zijn, aangezien niet alle (afbeeldingen van) artikelen van de lijn “Even Bijkletsen” in het geding zijn gebracht.

3.9. Het is aan Blond Amsterdam om, ter voldoening aan de plicht de feitelijke gronden van de eis te stellen, op een geordende wijze te onderbouwen dat sprake is van een concreet dessin dat auteursrechtelijk is beschermd en waarop een (per geval concreet aan te duiden) product van Xenos inbreuk maakt. Van de raadsman van Blond Amsterdam had dan ook verwacht mogen worden dat hij per product van Xenos concreet had aangegeven op welk specifiek dessin van Blond Amsterdam dit product auteursrechtelijke inbreuk zou maken. Dit geldt temeer omdat Xenos op voorhand de ontwerptekeningen van ieder door haar op de markt gebracht product in het geding heeft gebracht.
Desgevraagd heeft de raadsman van Blond Amsterdam echter geantwoord dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is om ieder product van Xenos te vergelijken met een product van Blond Amsterdam, maar dat het gaat om de sfeer en de stijl van de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam. Nu echter ieder ter zitting en in de producties getoond product van Blond Amsterdam is voorzien van een dessin dat volledig. althans in belangrijke mate, afwijkt van het dessin van een ander product, kan slechts worden vastgesteld dat de op de diverse dessins getoonde afbeeldingen zijn ontworpen in (min of meer) dezelfde stijl. Nu naar vaste jurisprudentie een stijl niet in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, komen de vorderingen, gestoeld op deze ondeugdelijke feitelijke grondslag, op grond van auteursrecht niet voor toewijzing in aanmerking.

3.10. Het beroep van Blond Amsterdam op slaafse nabootsing stuit af op de negatieve reflexwerking van de Auteurswet. Nu hiervoor reeds is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van inbreuk op auteursrechten, is voor de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW slechts ruimte indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn door Blond Amsterdam niet gesteld noch zijn die gebleken.

Lees het vonnis hier

IEF 8498

De markt van Abrahampoppen en Sarahpoppen

Rechtbank Breda, 6 januari 2010, KG ZA 09-707, Happy-Point tegen JB-Inflatable B.V. & Stef-Verhuur. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur)

Eerste vonnis van 2010. Auteursrecht. Modellenrecht. Geschil tussen verhuurders/fabrikanten van zogenaamde ‘inflatables’ over inbreukmakende opblaasbare Abraham- en Sarahpoppen. Inbreuk aangenomen. Verdeling proceskosten naar redelijkheid over gedaagde fabrikant en ‘hobbymatige’ verhuurder. (Eisende poppen links op afbeeldingen, klik voor vergroting).

3.6. (…) Anders dan door JB is gesteld maakt het feit dat alle Abraham- en Sarahpoppen bepaalde generieke uiterlijke kenmerken hebben, zoals grijs haar, die de herkenbaarheid voor de toeschouwer bepalen en er ook andere Abraham- en Sarahpoppen zijn waarin bijvoorbeeld de zwarte hoed, een zwart kostuum, een schort, het verkeersbord en de fles worden gebruikt het voorgaande niet anders.  Het gaat immers om de totaalindruk van de pop en niet om de onderdelen afzonderlijk. Bovendien ontstaan juist door de persoonlijke keuzes ten aanzien van die onderdelen c.q. kenmerken oorspronkelijke, voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende, poppen. Het verweer dat de combinatie van de verschillende elementen niet nieuw is heeft JB onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Uit de door JB bij brief van 4 december 2009 overgelegde productie 1, blijkt juist dat de door Happy-Point op de markt gebrachte poppen een eigen, afzonderlijke plek op de markt van Abrahampoppen en Sarahpoppen innemen. Uit de betreffende productie blijkt immers dat er binnen het idee van een Abrahampop en Sarahpop vele concrete uitvoeringen denkbaar en mogelijk zijn. Ook de poppen zoals afgebeeld onder 3.1. sub b., nog daargelaten dat Happy-Point heeft betwist dat deze poppen eerder op de markt zijn gebracht dan haar poppen, onderschrijven dit. Deze poppen hebben een andere totaalindruk dan de poppen van Happy-Point. (…) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Abrahampop en de Sarahpop van Happy-Point zoals ter zitting getoond, en hiervoor onder 3.1. sub a. afgebeeld, dan ook elk aan te merken als een nieuw, oorspronkelijk werk dat het stempel van de maker draagt, en komen daarmee in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming.

3.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door JB en Stef-Verhuur op de markt gebrachte de poppen, afgebeeld onder 3.1. sub c., een totaalindruk bieden die overeenstemt met die van de poppen van Happy-Point. De verschillen zijn van ondergeschikte betekenis en doen niet af aan de overeenstemmende totaalindruk. JB en Stef- Verhuur hebben ook niet betwist dat de door hen op de markt gebrachte Abrahampop en Sarahpop inbreuk maken op de auteursrechten van Happy-Point. Daarbij maakt het niet uit of de Abrahampop van Happy-Point al dan niet is voorzien van het verkeersbord

(…)

3.15. JB en Stef-Verhuur zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Door Happy-Point is op grond van artikel 1019h Rv een volledige vergoeding van de proceskosten gevorderd. JB en Stef-Verhuur hebben de omvang van de gestelde kosten niet betwist. Gelet hierop zullen de proceskosten worden begroot op het door de advocaat van Happy-Point opgegeven bedrag ad € 8.424,83. Gelet op de omstandigheid dat JB een vennootschap is die zich bedrijfsmatig bezighoudt met de handel in de betreffende poppen en dat Stef-Verhuur wordt gedreven door een natuurlijk persoon en de verhuur vooralsnog een hobbymatig karakter heeft en gelet op de omvang van de door JB en Stef-Verhuur ieder afzonderlijk gepleegde inbreuk, is het redelijk dat van voornoemde proceskosten een bedrag van € 5.624,83 voor rekening van JB en een bedrag van € 2.800,= voor rekening van Stef-Verhuur komt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8489

Meubelmodellen

Vzr. Rechtbank Groningen, 18 december 2009, KG ZA 09360, Cassina S.P.A. tegen Box Seven B.V. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven ).

Auteursrecht. Meubels. Inbreuk niet betwist. Geen spoedeisend belang winstopgave. Geen aanpassing, maar volledige vernietiging inbreukmakende meubelstukken. Ook kussens maken een wezenlijk onderdeel uit van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen. Afbeelding: voorgestelde wijziging wederpartij.

5.1. Vast staat dat Box Seven de inbreuk op de auteursrechten van Cassina niet betwist en dat zij bereid is een onthoudingsverklaring te tekenen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op het feit dat vast staat dat Box Seven door haar handelswijze inbreuk heeft gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina er voldoende grond bestaat de vordering in conventie onder A toe te wijzen.

5.5. Cassina heeft voorts onder G gevorderd dat Box Seven een opgave doet van haar winst. Cassina heeft tegenover de betwisting van de zijde van Box Seven onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij spoedeisend belang bij toewijzing van dat deel van de vordering heeft en derhalve wordt deze afgewezen.

5.7. Cassina vordert onder E de vernietiging van de inbreukmakende meubelmodellen.  Box Seven stelt echter dat zij de inbreukmakende meubelen zodanig wil aanpassen dat zij niet langer meer inbreuk maken op de rechten van Cassina. Box Seven verzet zich dan ook tegen vernietiging van de meubelstukken.  Dienaangaande merkt de voorzieningenrechter op dat de inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina rechtvaardigt dat de betreffende meubelstukken worden vernietigd zodat deze niet meer in omloop kunnen worden gebracht. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende grond om van die vernietiging af te zien, omdat Box Seven onvoldoende concreet heeft aangegeven welke veranderingen zij wil aanbrengen en thans geenszins zeker is dat die veranderingen de inbreuk in voldoende mate en ten aanzien van de kenmerkende elementen van de meubels zullen opheffen. De door Box Seven overgelegde schets is daartoe onvoldoende en hetgeen zij daaraan bij de mondelinge behandeling heeft toegevoegd niet zodanig concreet dat voormelde onzekerheid illusoir is te noemen. Gelet hierop wordt de vordering in conventie onder E toegewezen.

6.1. (…) Dat het auteursrecht, zoals door Box Seven is gesteld,niet rust op de kussens van de meubelmodellen zonder de staalconstructie er omheen, volgt de voorzieningenrechter evenmin. De kussens maken immers een wezenlijk onderdeel uit van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen en kunnen niet los van het geheel worden gezien. Het gaat niet aan om één van de auteursrechtelijk beschermde elementen van het beschermde model los te maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8486

De indruk van een intern zwevend glas

Bodum (links) - Ten BergVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, KG ZA 09-1712, Ten Berg’s Handelsmaatschappij tegen Bodum AG & PI-Design

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. Dubbelwandige glazen. Opheffingskortgeding na ex parte. Vordering toegewezen. Strakke, minimalistische vormgeving is stijlkenmerk en de ruimten tussen wanden en bodem zijn technisch bepaald. “De ruimten tussen de wanden en bodem en de daaruit resulterende indruk van een intern zwevend glas hangen namelijk samen met het feit dat het glas een dubbele wand heeft.” Verschil tussen glazen is daarnaast duidelijk zichtbaar."

Geen terugwerkende kracht herziening: “Naar voorlopig oordeel heeft een herziening van een beschikking krachtens artikel 1019e lid 3 Rv geen terugwerkende kracht maar treedt de werking ervan pas in met het doen van de uitspraak (of, in het zich hier niet voordoende geval dat de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, bij het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak). De wetgever heeft de herzieningsprocedure namelijk willen modelleren naar het opheffingskortgeding als bedoeld in artikel 705 Rv.” Nietigheidsactie tegen Gemeenschapsmodellen niet meegenomen bij 1019h proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8480

Een lading verdachte scheerapparaten

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, 4 november 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Lucheng Meijing Industrial Company Ltd (met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey).

Per abuis even blijven liggen: Douanebeslag. Vervaardigingsfictie. Modellenrecht. Auteursrecht. Rechtbank Antwerpen stelt prejudiciële vraag m.b.t. douanebeslag transitgoederen in zaak over in beslag genomen scheerapparaten.

“Vormt artikel 6.2 b) van de verordening (EG) nr. 3295/94 van 22 december 1994 (de oude douaneverordening) een regel van geuniformiseerd gemeenschapsrecht, die zich opdringt aan de rechtbank van de lidstaat die overeenkomstig artikel 7 van de verordening gevat werd door de houder van het recht, en houdt deze regel in dat de rechtbank bij haar beoordeling geen rekening mag houden niet het statuut van tijdelijke opslag / het transit statuut en de fictie moet toepassen dat de goederen vervaardigd werden in diezelfde lidstaat, en vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat, moet oordelen of zodanige goederen inbreuk plegen op het intellectuele recht in kwestie?

Lees het vonnis hier.

Zie ook: That Nokia case: catching hold of counterfeits. “JIPLP has received the draft of an article by two respected Dutch lawyers on the decision of the High Court for England and Wales earlier this year in the controversial case of Nokia v Her Majesty's Revenue and Customs. In this decision the judge declined to take a broad view of the scope of the European Union's Regulation on the suspension from circulation of goods suspected of being counterfeit when he held, following a close analysis of the European Court of Justice's case law as well as the relevant legal provisions, that a consignment of undeniably counterfeit Nokia phones and accessories could not be seized at Heathrow Airport, London, since -- despite their physical presence in the European Economic Area -- they had not been put on the market there.

(...) The full text of the draft article can be accessed as a Word document here and its authors, Frank Eijsvogels and Willem Hoyng, can be contacted via the website of Howrey LLP's Amsterdam office." [Court of appeal heeft inmiddels ook besloten prejudiciële vragen te stellen, nog niet gepubliceerd].

Lees hier meer (JIPL).