DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8353

Met tweeëntwintig volledig ingerichte kamers

Vzr Rechtbank Haarlem, 9 november 2009, LJN: BK3257, Eisers tegen gedaagde (Kopie poppenhuis)

Auteursrecht. Eisers treffen in een winkel een door een particulier gemaakte kopie aan van een door eisers gemaakt en in tijdschrift (afbeelding) gepubliceerd poppenhuis (grachtenpand). De vorderingen worden afgewezen. Geen spoedeisend belang nu de beweerdelijke kopie reeds is afgegeven aan de raadsman van eisers. Vordering tot vernietiging van de beweerdelijke kopie afgewezen gelet op het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure ten bewijze van haar stelling dat geen sprake is van inbreuk over haar poppenhuis te kunnen beschikken.  

4.2.  Met betrekking tot het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het poppenhuis van gedaagde heeft te gelden als een inbreuk op mogelijke auteursrechten die eisers ten aanzien van hun poppenhuis kunnen doen gelden, valt zonder nadere onderbouwing van de zijde van eisers niet in te zien welk spoedeisend belang eisers hebben bij de gevraagde voorzieningen. Vast staat immers dat gedaagde het beweerdelijk inbreukmakende poppenhuis aan de raadsman van eisers heeft afgegeven, alwaar het poppenhuis zich tot op heden bevindt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat op dit moment enige kans bestaat op verveelvoudiging dan wel openbaarmaking van het poppenhuis door gedaagde. De enkele stelling dat gedaagde weigert de inbreuk op de auteursrechten van eisers te erkennen en dat eisers als gevolg daarvan vrezen dat gedaagde met het poppenhuis aan de slag gaat is derhalve onvoldoende. Weliswaar heeft gedaagde bij de afgifte de voorbehouden als vermeld in de onder 2.9 genoemde brief gemaakt, maar dat is gelet op de huidige stand van zaken onvoldoende om te concluderen dat de vrees van eisers voor voortzetting van mogelijke inbreuk gerechtvaardigd is.

4.3.  Gelet op het voorgaande zal de onder 3.1 onder 1 gevraagde voorziening tot veroordeling van gedaagde tot het onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten op het poppenhuis van eisers dan ook worden geweigerd.

4.4.  Mede in het licht van het hiervoor overwogene valt voorts niet in te zien welk belang eisers hebben bij de onder 3.1 onder 2 gevraagde voorziening tot het (laten) vernietigen van het poppenhuis van gedaagde. Bovendien staat daartegenover het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure te kunnen beschikken over het poppenhuis teneinde haar stelling aan te kunnen tonen dat geen sprake is van inbreuk. De betreffende voorziening zal dan ook worden geweigerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8332

Het kwijtraken van uw lovehandles

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2009, KG ZA 09-1340, Tell Sell IE B.V. c.s. tegen Fitness-Import BV

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Tell Sell c.s. zijn Beneluxdistributeur voor leverancier Fitness Brands Inc van de fitnessapparaten AB CIRCLE en AB CIRCLE PRO. Fitness Brands is houdster van Gemeenschapsmodel- en Gemeenschapsmerkrechten m.b.t. tot de apparaten. Tell Sell is houdster van de corresponderende Benelux-woordmerken.

Gedaagde Fitness-Import brengt zonder toestemming en zonder dat sprake is van uitputting hetzelfde toestel op de markt en heeft de tekst van haar advertenties ontleend aan die van Tell Sell c.s. Inbreuk aangenomen.

Uitputting: 4.3. Fitness-Import erkent dat het door haar aangeboden apparaat hetzelfde is als het door Tel Sell cs op de markt gebrachte apparaat. Het enige ter zake doende inhoudelijke verweer van Fitness-Import is dat sprake zou zijn van (merkenrechtelijke) uitputting, omdat de door haar aangeboden fitnessapparaten zouden zijn verkregen van handelaren in de EU. (…)

4.4. Dit verweer slaagt naar voorlopig oordeel niet. De bewijslast voor uitputting ligt bij een partij als Fitness-Import en wel ter zake van elk individueel exemplaar waarvoor beroep wordt gedaan op uitputting (1). Dat daar op grond van wat thans voorligt in de bodemprocedure aan zal kunnen worden voldaan door Fitness-Import, is voorshands niet aannemelijk geworden. De enige overgelegde factuur dateert van 24 september 2009, terwijl het apparaat al vanaf juli 2009 op de site van Fitness-Import wordt aangeboden, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – alleen al daarom niet aannemelijk voorkomt dat deze transactie de gehele verkoopvoorraad zou omvatten. Bovendien was na de eerste sommatie door Fitness-Import aangegeven dat haar leverancier DKN Lifestyle zou betreffen, maar die is ter zitting in dit verband geheel buiten beeld geraakt. Ten slotte wordt meegewogen dat door Tel Sell cs ter zitting onweersproken is gesteld dat zij ongeveer 60 apparaten per week afzet en Fitness-Import onder de prijs aanbiedt die in het "officiële" distributiekanaal doorgaans wordt aangetroffen en onweersproken is gesteld dat Fitness-Import "geen kleintje" is in de betreffende branch.

4.5. Daarbij heeft bovendien nog het volgende te gelden. Fitness-Import doet in feite beroep op impliciete afstand van recht van de kant van Tel Sell IE en Fitness Brands om op grond van hen toekomende merkrechten op te treden tegen verdere verhandeling van de gewraakte fitnessapparaten door Fitness-Import. Daarvoor geldt als criterium naar vaste rechtspraak dat moet worden vastgesteld dat de merkhouder "met zekerheid" afstand moet hebben gedaan(2). Daarvan is nog geen begin van aanwijzing bijgebracht zijdens Fitness- Import tegenover de stellige betwisting daarvan door Tel Sell cs.

Derden-aanbieders: 4.6. Dat sprake is van derden-aanbieders op marktplaats.nl, E-Bay, speurders.nl en andere sites, zoals Fitness-Import aangeeft, maakt het vorenoverwogene niet anders. Voor zover Fitness-Import wil betogen dat Tel Sell cs niet afdoende zou optreden tegen inbreuk op haar gestelde rechten door derden, heeft voorshands te gelden dat Fitness-Import die stelling onvoldoende steekhoudend heeft gesubstantieerd. Nog daargelaten de relevantie van dit mogelijke verweer heeft Fitness-Import bovendien niet weersproken dat Tel Sell cs ook derden waar nodig sommeert – het afgelopen jaar 10 partijen.

Inbreuk: 4.7. Nu Fitness-Import (onbestreden) dezelfde waar (een bepaald type fitnessapparaten) onder de als merken ingeschreven tekens (althans onder het teken Ab Circle Pro) aanbiedt, is sprake van handelen in strijd met art. 9(1)(a) GMVo respectievelijk art. 2.20(1)(a) BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert. Evenmin is bestreden dat zodoende inbreuk wordt gemaakt op de ingeroepen Gemeenschapsmodelrechten, nu dit bij de geïnformeerde gebruiker geen andere totaalindruk wekt dan een apparaat volgens het geregistreerde Gemeenschapsmodel dat Tel Sell cs kunnen inroepen, zodat ook sprake is van modelrechtinbreuk in de zin van art. 19(1) GModVo. Dit brengt mee dat een inbreukverbod op die rechten toewijsbaar is, zoals in het dictum verwoord. (…)

Auteursrecht: 4.8. Ook is een inbreukverbod als in het dictum verwoord toewijsbaar op grond van auteursrechtinbreuk op de advertentietekst die Fitness-Import hanteert en naar voorlopig oordeel duidelijk is ontleend aan de tekst die Tel Sell cs hanteert en ten aanzien waarvan hen auteursrecht toekomt, omdat dat laatste niet is bestreden door Fitness-Import.

Proceskosten: 4.11. Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt Fitness-Import veroordeeld in de proceskosten. Fitness-Import heeft bestreden dat de van de kant van Tel Sell cs verantwoorde kosten (neerkomend op een bedrag aan salaris advocaat van € 8.888,18 excl. BTW) aan de dubbele redelijkheidstoets uit art. 1019h Rv voldoen. Deze zaak moet worden gekenschetst als een eenvoudig kort geding. Dat veelvuldig in der minne is getracht tot een vergelijk buiten rechte te komen, zoals Tel Sell cs stellen, maakt dit op zichzelf niet zozeer anders, dat het toe te passen Indicatietarief zou verspringen naar de hogere categorie, zodat een kostenveroordeling van € 6.000,- (exclusief BTW) voor salaris advocaat in dit geval passend wordt geoordeeld, te vermeerderen met vastrecht en deurwaarderskosten.

1 HvJ EG zaak C-173/98 (Sebago/GB Unic)
2 HvJEG zaak C-414/99 t/m C-416/99 (Davidoff & Levi Strauss), NJ 2002/183, HvJEG zaak C-59/08 (Copad/Dior)
en HvJEG zaak C-324/08 (Makro/Diesel)

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8320

Functionaliteit

Jesse Hofhuis: Functionaliteit. ‘Ondanks een lange reeks uitspraken over de Tripp Trapp is nog steeds volstrekt onduidelijk wat de auteursrechtelijke beschermingsomvang van dit werk is. In een vonnis van 21 oktober paste Rechtbank Amsterdam weer een ander criterium toe dan de daaraan voorafgaande uitspraak – het arrest van 30 juni van Hof Den Haag. Na zo’n 100 jaar functionalisme én auteursrecht is nog steeds niet duidelijk in hoeverre een technische oplossing meeweegt bij de beschermingsomvang van een werk – terwijl dat van belang is voor de beschermingsomvang van elk werk van industrieel ontwerp.

(…) Om de laatste vier uitspraken over de Tripp Trapp te behandelen:

- De Rechtbank Den Haag oordeelde op 7 februari 2007 dat de technische kenmerken niet mee mogen wegen bij de vraag naar inbreuk: “Wat uitsluitend technisch bepaald is, wordt niet door het auteursrecht omvat”;

- De Rechtbank Haarlem oordeelde op 7 januari 2009 anders: “het feit dat een bepaald onderdeel een technische functie heeft, sluit op zichzelf niet uit dat het vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming”;

- Het Hof Den Haag vernietigde op 30 juni 2009 het vonnis van Rechtbank Den Haag en overwoog dat “van bescherming slechts is uitgesloten datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect”; en

- De Rechtbank Amsterdam oordeelde op 21 oktober 2009 weer in tegenspraak met Hof Den Haag door te overwegen dat de elementen die te zeer worden bepaald door de gekozen techniek “als het ware dienen te worden weggedacht”.’

Lees de volledige column hier.

IEF 8308

Het cumulerende auteursrecht

Hoge Raad, 30 oktober 2009, LJN: BJ0655, Montis Design B.V. tegen Verweerster (met conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Modellenrecht. Instandhoudingsverklaring. Gestelde inbreuk op stoelen Charly en Chaplin van Montis, waarbij modelhoudster Montis tevergeefs stelt dat het eigen depot eigenlijk nietig was, waardoor een instandhoudingverklaring eigenlijk niet nodig was geweest en het auteursrecht dus eigenlijk niet vervallen is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep tegen Gerechtshof Amsterdam 29 november 2007, IEF 5590 en concludeert dat het auteursrecht wel is vervallen op grond van art. 21 lid 3 BTMW (oud). Formaliteitenverbod van art. 5 lid 2 Berner Conventie i.c. niet van toepassing omdat Nederland land van oorsprong is (art. 5 lid 3 BC). Art. 93 en 94 Grondwet hebben geen betrekking op de vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is.

3.3.1 In cassatie is nog slechts aan de orde het door [verweerster] in de feitelijke instanties gevoerde, maar door Montis bestreden, verweer dat het auteursrecht van Montis op de Charly en de Chaplin is vervallen doordat Montis niet tijdig voordat de geldigheidsduur van de inschrijving van het modeldepot was verstreken, een instandhoudingsverklaring in de zin van de (op 1 december 2003 vervallen) artikelen 21 lid 3 en 24 van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (verder aan te duiden als BTMW), heeft gedeponeerd.

3.3.2 Het hof heeft dit verweer aanvaard en daartoe het volgende overwogen:

"4.4. (…) Montis betoogt echter dat dit een en ander niet tot verlies van het auteursrecht ingevolge artikel 21 lid 3 BTMW (oud) heeft geleid nu zij nimmer een uitsluitend recht op het model in de zin van dat artikel heeft verkregen omdat de Charly en de Chaplin ten tijde van het depot niet voldeden aan de nieuwheidseis zoals die was neergelegd in artikel 4 lid 1 BTMW. Zij stelt dat in een dergelijk geval zo niet de (gehele) BTMW dan in ieder geval het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW toepassing mist.

4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit betoog moet worden verworpen. Ingevolge de BTMW komt aan de werking van een modeldepot een einde (onder meer) door nietigverklaring van het depot in verband met daaraan klevende gebreken (waaronder, blijkens het bepaalde in artikel 15 uitdrukkelijk ook het geval dat het uitsluitend recht niet wordt verkregen als gevolg van het niet voldoen aan de nieuwheidseis - vgl. de artikelen 4 en 15 BTMW zoals die tot 1 december 2003 luidden), voorts door vrijwillige doorhaling en door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het depot (vgl. artikel 7 BTMW). In alle genoemde gevallen verbond artikel 21 lid 3 BTMW aan het eindigen van (de werking van) het depot de consequentie dat, tenzij een instandhoudingsverklaring was afgelegd, ook het aan de deposant toekomend auteursrecht op het desbetreffende model verviel.
Dat het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving toepassing zou missen in het geval dat het model weliswaar niet aan de nieuwheidseis voldeed doch geen nietigverklaring op die grond was gevorderd en in rechte was uitgesproken is onverenigbaar met de systematiek van de BTMW zoals die onder meer uit de hier besproken bepalingen voortvloeit.

(…)

3.4 Onderdeel I van het middel strekt ertoe het door het hof in rov. 4.4 samengevatte en in rov. 4.5 verworpen standpunt van Montis alsnog in cassatie ingang te doen vinden. Het onderdeel faalt omdat het hof terecht en op juiste gronden dit standpunt heeft verworpen.

3.5.1 Onderdeel II bestrijdt de verwerping in rov. 4.7 van het betoog van Montis dat art. 21 lid 3 BTMW (oud) als strijdig met art. 5 lid 2 van de Berner Conventie (BC) buiten toepassing moet worden gelaten. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte van oordeel is dat, omdat het hier om een geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen gaat, art. 5 lid 2 BC toepassing mist. Volgens het onderdeel kan deze bepaling naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft zij dus op grond van art. 93 Gw. verbindende kracht en moet daarom art. 21 lid 3 BTMW (oud), dat onverenigbaar is met art. 5 lid 2 BC, ingevolge art. 94 Gw. buiten toepassing blijven.

3.5.2 Het onderdeel kan niet slagen. Uit de stukken van het geding blijkt dat partijen in hoger beroep, alsook in cassatie, ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van beide werken van Montis is. Dat betekent, gelet op art. 5 lid 3 BC, dat het oordeel van het hof dat art. 5 lid 2 BC toepassing mist, juist is, wat er ook zij van de daarvoor door het hof gebezigde grond (vgl. rov. 3.3.3 van HR 11 mei 2001, nr. C99/234, LJN AB1558, NJ 2002, 55 (Vredestein/Ring 65)).
Het beroep van Montis op art. 93 en 94 Gw. berust op een onjuiste rechtsopvatting. Deze bepalingen hebben immers geen betrekking op de - in het onderhavige geval voorliggende - vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden aan de hand van het desbetreffende verdrag of de inhoud van de verdragsbepaling zelf.

Lees het arrest hier. N.B: Herstelarrest m.b.t. de kosten, HR 4 december 2009,  hier.

IEF 8299

Zelfs als onherroepelijk vast zou staan

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 6 oktober  2009, LJN: BJ9771, ABK InnoVent B.V. tegen geïntimeerde.

Auteursrecht. Accountantsverklaring. Winstberekening. Rectificatie. Ten onrechte opgeheven dwangsommen. Hoger beroep executiegeschil in zaak over brochures en wijnrekken (zie Vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852  en Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, IEF 7932). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.

9. (…) Van geïntimeerde behoefde  in redelijkheid niet meer te worden verwacht dan hetgeen zij heeft gedaan, te weten de door haar ingeschakelde registeraccountant te vragen controle conform bedoelde veroordeling te verrichten en dienaangaande te verklaren. Hieraan doet niet af dat de accountant aangeeft geen verklaring te kunnen doen omtrent de zich nog in het proces van bestemming of fabricage bevindende wijnrekken en brochures, omdat dit niet is vastgelegd, en evenmin behoefde te worden vastgelegd in de administratie van geïntimeerde, zulks gelet op de aard en omvang van de onderneming. (…)

10. Hetgeen hiervoor door het hof (grotendeels in het voetspoor van de voorzieningenrechter) is overwogen, leidt weliswaar tot het voorlopig oordeel dat door geïntimeerde (nog) geen dwangsommen zijn verbeurd, maar biedt geen grondslag voor het opheffen van de dwangsommen, zoals deze door de voorzieningenrechter in het vonnis van 5 maart 2009 zijn opgelegd. Gelet op het voorlopig karakter van een vonnis of arrest in kort geding, is een zo vergaande beslissing, ook op onderdelen van de veroordeling, niet op zijn plaats. Daarbij komt nog dat - zelfs als onherroepelijk vast zou staan dat geïntimeerde heeft voldaan aan bedoelde veroordeling onder 5.3 tot en met 5.6 - versterking met een dwangsom van de onder 5.1 en 5.2 gegeven veroordelingen vooralsnog alleszins gerechtvaardigd blijft.

Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt ABK de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 5 maart 2009 te schorsen en geschorst te houden, totdat in een bodemprocedure ter zake nader is beslist.

De onderhavige procedure een procedure is als bedoeld in artikel 1019 Rv, zodat het proceskostenregiem, als neergelegd in artikel 1019 h van toepassing is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8297

Het Arabische woord voor ‘onze melk’

Voorkant zak poedermelk Ecoval/BetinjanehGerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, zaaknrs. 105.003.741/01 en 105.003.742/01, Prodalimenta S.A.R.L. regen Khalaf Stores en Betinjaneh tegen Khalaf Stores & Hashemitisch Koninkrijk Jordanië (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Merkenrecht. Auteursrecht. Tussenarrest in gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk).

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna, Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

Over Heilung, over rechtshandhavend gebruik door licentienemer, over de vraag vanaf wanneer de vijfjaarsperiode dient te worden berekend, over de vraag of merken die onder het Oud BMW reeds vervallen waren onder de nieuwe Heilungsregeling kunnen vallen, over de vraag of inschrijving licentie via 11C BMW relevant is voor de vraag of er rechtshandhavend gebruik door licentienemer heeft plaatsgevonden, over rechtshandhavend gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm, over samenloop van auteursrecht en merkrecht en over bevoegdheid een grensoverschrijdend inbreukverbod voor alle landen van de Berner Conventie op te leggen.
 
Het hof laat beide partijen op verschillende punten toe nader bewijs bij te brengen, maar wijst onder andere wel alvast het door Rechtbank gestelde vereiste dat gebruik van de licentienemer kenbaar diende de te zijn van de hand en oordeelt dat aangezien strijd met het auteursrecht geen nietigheidsgrond oplevert, op die grond geen nietigverklaring of een tot hetzelfde resultaat leidende vordering worden ingesteld.

Lees het arrest hier, vonnis Rechtbank Den Haag hier, of beiden hieronder (Scribd):

 

IEF 8284

De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen

Rechtbank Amsterdam, 21 oktober 2009, HA ZA 09-942, Stokke AS c.s. tegen Jamak B.V. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Arnout Groen, de Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. L-vorm, techniek en  Scandinavische stijl, waarvan de laatste twee de beschermingsomvang van de Tripp Trapp kinderstoel beperken en waardoor de kinderstoel Leander (afbeelding) door de rechtbank niet als inbreukmakend wordt aangemerkt. Om over na te denken: “Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.”

4.5. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn de schuine stijlen geen auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp, omdat ze voortvloeien uit de gekozen techniek en eisen van functionaliteit. Dit wordt niet anders als de door de deskundige van Stokke, prof. A.H. Marinissen, getekende stoelen, waarin een verticaal profiel als uitgangspunt is gekozen, in de beoordeling worden betrokken. Deze stoelen duiden er volgens Stokke C.S. op dat een technische noodzaak om bij het ontwerp van de Tripp Trapp aan te haken ontbreekt. De techniek van de Tripp Trapp is vrij. Dit houdt in dat het een ieder vrijstaat die techniek te gebruiken, zonder te kunnen worden verplicht de techniek met een andere techniek te combineren, zoals Marinissen in zijn voorbeelden doet. Ook de omstandigheid dat Jamak c.s. heeft gekozen voor een bevestiging van de zit- en voetplank op aan de voorzijde van de schragen geplaatste dragers in plaats van deze in te klemmen in horizontaal verlopende groeven, leidt niet tot een ander oordeel. Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.

4.6. Aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl komt geen bescherming krachtens het auteursrecht toe (HR 29 december 1995, Decaux/Mediamax, NJ 1996/546). De Tripp Trapp past in de zogenoemde Scandinavische stijl, welke zich kenmerkt door het ontbreken van van franje, strakke heldere lijnen, minimalisme en basale, essentiële materialen (blank hout). Binnen die Scandinavische stijl kunnen op zichzelf, zoals ook uit het navolgende zal blijken, keuzes worden gemaakt die er aan kunnen bijdragen dat sprake is van een eigen intellectuele schepping. Het gebruik van blank afgewerkt beukenhout en de keuze voor minimalisme en strakke lijnen horen daar echter niet bij. Die elementen vormen als het ware de pijlers van de gekozen Scandinavische stijl en vormen daarmee de kaders waarbinnen de ontwerper van de hier bedoelde stoel zijn werkzaamheden verricht.

4.7. De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen, beperkt de ontwerper in het maken van keuzen die kunnen leiden tot een eigen intellectuele schepping. Die ruimte wordt verder ingeperkt indien wordt gekozen voor de Scandinavische stijl, waarbij franjes zoveel mogelijk achterwege worden gelaten, hout centraal staat en gekozen wordt voor strakke lijnen. Dit alles is terug te zien in de Tripp Trapp. De Tripp Trapp is een werk dat zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van de beoogde functie, waarbij de vormgeving van de Tripp Trapp nagenoeg samenvalt met hetgeen uit de eisen van techniek en functionaliteit voortvloeit. Dit laat onverlet dat er ook voor de ontwerper van een kinderstoel, uitgaande van de Tripp Trapp techniek en binnen de Scandinavische stijl, nog altijd ruimte is voor het maken van auteursrechtelijk relevante keuzes. In het geval van de Tripp Trapp kunnen genoemd worden de keuze van Opsvik om blank afgewerkt beukenhout te combineren met metalen (in plaats van houten) delen, alsmede het aantal metalen delen, de uit twee delen bestaande rugleuning en de vormgeving van voetensteun en zitplankje (aan de voorzijde recht en aan de achterzijde voorzien van een aan de zijkanten afgeplatte ronding).

4.8. De belangrijkste keuze die Opsvik heeft gemaakt, betreft de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. Hij heeft gekozen voor een horizontaal deel langs de grond. Samen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoont van een cursieve hoofdletter L. Het is mede daaraan dat de Tripp Trapp zijn transparante en zwevende uitstraling ontleent. Dat deze L-vorm een auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp is, wordt door Jamak C.S. niet betwist. Tot een ruime beschermingsomvang leidt de keuze voor de wijze waarop het zijdeel naar de grond is ondersteund (in samenhang met de overige hiervoor genoemde keuzemogelijkheden) naar het oordeel van de rechtbank niet. Het unieke van het ontwerp van de Tripp Trapp is met name gelegen in de techniek (en de technische eisen van functionaliteit) voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. Het zijn nu juist die aspecten die bij het bepalen van de totaalindruk/de beschermingsomvang moeten worden weggedacht. De rechtbank benadrukt daarbij dat het naar achter hellen van de stijlen als zodanig een niet beschermde trek is, terwijl het aantal mogelijkheden om die stijl met de grond te verbinden beperkt is. Dit alles leidt tot het oordeel dat de Tripp Trapp in auteursrechtelijke zin niet uniek is.

(…)

4.10. Bij de Leander is (…), anders dan bij de Tripp Trapp, niet gekozen voor de strakke lijnen en de afwezigheid van franje , waardoor de Scandinavische stijl zich kenmerkt, maar voor een staander met gebogen lijnen. Van de scherpe hoek van de L van de Tripp Trapp (in de woorden van Jamak C.S. een strakke winkelhaak) is bij de Leander dan ook geen sprake. (…) Van een strakke achterover hellende L is daarmee geen sprake. De Leander houdt veeleer het midden van een achterover hellende L en een vervormde S. (…) Ook overigens zijn bij de Leander, wat de auteursrechtelijk relevante trekken van de Tripp Trapp betreft, andere keuzen gemaakt (…) en gaat het strakke lijnenspel van de Tripp Trapp (verder) verloren doordat de rugleuning voor de staanders en niet ertussen is geplaatst. (…) De Leander heeft geen (zwarte) metalen delen als verbindingselement. Bijgevolg ontbreken ook de zwarte contrasterende schroeven aan de buitenzijde van de staanders. Aan de onderzijde heeft de Leander een regel, maar dit betreft geen staande rechthoekige regel, maar een liggende, bol vormgegeven regel.

4.1 1. De conclusie van het voorgaande is dat de Leander een andere totaalindruk maakt dan de Tripp Trapp. Van inbreuk is geen sprake. De vorderingen in conventie dienen om die reden te worden afgewezen. Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, zal Stokke C.S. in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Partijen zijn overeengekomen dat de kosten in conventie £ 7.500,00 bedragen. Stokke C.S. zal tot dat bedrag worden veroordeeld.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8283

In verlichte toestand

Serralunga Vas-oneRechtbank ’s-Gravehage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-187, Slewe Beheer B.V. & Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden (met dank aan Wouter Seinen & Alexander Alff, CMS Derks Star Busmann).

Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. Eiseres Bloom, houdster van een Gemeenschapsmodelrecht m.b.t. oversized bloempot met verlichting (de BLOOM!Pot), stelt dat gedaagde Groove inbreuk maakt op haar rechten door de verhandeling van een eigen verlichte bloempot. De vorderingen worden afgewezen: Het Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard wegens prior art, wel auteursrecht op ('uitstraling') verlichting, maar onvoldoende overeenstemmende algemene indruk (bovendien: "Het geheel is gemaakt in China, welke 'uitstraling' de bloempot [van Groove -IEF] dan ook heeft."). Kort in citaten:

Modellenrecht: 4.17. De conclusie is dan ook dat de modelinschrijving de integratie van lamp en bloempot en de dubbele functionaliteit niet laat zien en daarom ook niet beschermt. Voorzover de inschrijving al een dubbele bodem openbaart is deze aan te merken als een technische maatregel met het doel de dubbele functionaliteit mogelijk te maken in de zin van artikel 8 GmodelVo waarvoor het recht uit een Gemeenschapsmodel niet geldt. Voorzover de inschrijving een transparante bloempot met verlichting openbaart is hierboven al overwogen dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot [de Vas-one van Serralunga - IEF] eerder was getoond op de meubelbeurs te Milaan. Het model met inschrijvingssnummer 000122189-0001 is dan ook wat het modelrecht betreft niet nieuw en niet van eigen karakter.

4.18. De door Groove gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel nummer 000122 189-0001 zal dan ook in het dictum in reconventie van dit vonnis worden uitgesproken.

Auteursrecht: 4.27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verlichte toestand de LED bloempot van Groove een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM!Pot van Bloom. Er is dan geen sprake van inbreuk. Hieraan wordt niet afgedaan door het gegeven dat zonder ontstoken verlichting de bloempotten wel dezelfde algemene indruk maken. In dat geval volgen immers beide bloempotten het vormgevingserfgoed zoals de grote bloempot van Serralunga. De rechtbank laat in het midden of de grote bloempot van Serralunga bescherming toekomt uit hoofde van auteursrecht of als niet-ingeschreven model.

Proceskosten: 4.34. Uiteindelijk is in deze zaak - van beide zijden - meer dan het indicatietarief in rekening gebracht. De rechtbank acht dekosten aan de zijde van Groove niet onredelijk of onevenredig en zal daarom het indicatietarief niet toepassen. De rechtbank heeft meegewogen dat in een zaak met als inzet de bescherming van vormen als de onderhavige, de kosten aan de zijde van de beweerdelijk inbreukmaker veelal hoger zijn dan die van de rechthebbende. De beweerdelijk inbreukmaker zal immers als regel veel energie moet steken in het zoeken naar het wormgevingserfgoed.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8232

De slecht vervaardigde namaakproducten

Rechtbank Arnhem, 30 september 2009, HA ZA 09-419, Brand van Egmond B.V tegen K. c.s. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Auteursrecht. Inbreuk door verhandeling namaakproducten via Marktplaats.nl. Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten worden de 1019h proceskosten  toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. Rechtsoverweging 4.2. geeft een aardige samenvatting:

4.2. Er is geen aanleiding van het voorlopig oordeel terug te komen, waaraan overigens de beslissing ten grondslag ligt dat de lampen van Brand van Egmond auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het nader door Brand van Egmond in het geding gebrachte bewijsmateriaal bevestigt haar stelling dat de bij K. aangetroffen lampen artikelen zijn die ongeoorloofde verveelvoudigingen zijn van de originelen en daarom inbreuk maken op het auteursrecht van Brand van Egmond. Op grond van de niet weersproken verklaring van de heer Brand staat vast dat de bij K. c.s. in beslag genomen lampen slecht vervaardigde namaakproducten zijn van de originele Brand van Egmond lampen van de modellen “Hollywood”, “Behind The Frosted Glass”en “Chandelier”. De door Brand van Egmond overgelegde foto’s tonen aan dat de slecht vervaardigde namaakproducten wel de auteursrechtelijke beschermde trekken van de originelen heeft overgenomen en dat de totaalindruk in wezen hetzelfde is.

Ter comparitie heeft K. erkend dat hij de lampen heeft gekocht van iemand uit Oost Europa die hij niet kent en waarvan hij het adres niet heeft en dat deze persoon de lampen heeft geleverd met en vrachtwagen. Op basis van het niet weersproken rapport van Dörr staat ook vast dat K. deze lampen heeft verhandeld, terwijl hij zich ervan bewust was dat hij dat niet mocht doen. Daarmee staat vast dat K. c.s. de lampen niet hebben betrokken via reguliere verkoopkanalen. Omdat de factuur van B.  te Vilnius is gesteld op naam van de VOF en de inbreukmakende handelingen plaats vonden vanuit de bedrijfsruimte van de VOF staat ook vast dat de handelingen door de CVOF werden verricht. Dat betekent dat Kregting de inbreukmakende handelingen heeft verricht in hoedanigheid van vennoot van de VOF. Dat brengt mee dat d inbreukmakende handelingen aan alle gedaagden kunnen worden toegerekend.

(…) 4.5. (…) Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten van Brand van Egmond zullen de redelijke en evenredige kosten van onderzoek en juridische bijstand op de voet van 1019h Rv worden toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8231

Het verzamelwerkauteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan  Matthijs Kaaks, Boekx).

Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.

De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.

Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.

Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:

5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.

Lees het vonnis hier.