Alle rechtspraak  

IEF 8048

De constatering is juist, maar de conclusie niet

 

IM HoningpotjeGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 juli 2009, zaaknr. HD 103.003.078, Famille Michaud Apiculteurs S.A. tegen Graham Packaging Company B.V. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Auteursrecht. Eindarrest in de Franse honingpotjeszaak. Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Internationaal modeldepot Michaud (afbeelding) nietig voor de Benelux, maar wel inbreuk op het auteursrecht van Michaud.

In het tussenarrest (Hof DB, 14 oktober 2008, IEF 7179, AMI-noot Mireille van Eechoud (IViR) hier) heeft het hof de stelling van Michaud dat Barrault als ontwerper van het honingpotje heeft te gelden voorshands bewezen geacht behoudens tegenbewijs van de kant van Owens en Owens overeenkomstig haar bewijsaanbod tot dit tegenbewijs toegelaten:

10.7 Volgens Owens blijkt uit dit arrest [Cour de appel de Rion – IEF] dat er in Frankrijk geen auteursrecht op het honingpotje was en is, zodat Barrault ook geen auteursrecht kon overdragen en Michaud geen auteursrecht overgedragen kan krijgen, Naar het oordeel van het hof is de constatering van Owens dat dit arrest inhoudt dat er in Frankrijk geen auteursrecht op het honingpotje rust juist, maar is de conclusie die zij daaraan verbindt niet juist.

10.8 Onderscheiden dienen te worden het bestaan van het auteursrecht en de overdracht ervan. Zoals in het tussenarrest van 14 oktober 2008 overwogen dient de vraag of in Nederland voor het honingpotje een beroep kan worden gedaan op de door de Auteurswet toegekende bescherming, naar Nederlands recht beantwoord te worden (r.o. 7.8) . Beoordeeld naar Nederlands recht komt het honingpotje in beginsel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking (r.o. 7.21). Hieraan doet het arrest van het Cour d'appel de Riom niet af, omdat daarin de vraag naar Frans recht wordt beantwoord. De vraag of het auteursrecht van Barrault is overgegaan naar Michaud dient naar Frans recht beoordeeld te worden; deze vraag is in het tussenarrest van 1 4 oktober 2008 bevestigend beantwoord (r.o. 7.22). Gesteld noch gebleken is dat de door het hof aangenomen overdracht beperkt was tot rechten in Frankrijk en niet mede rechten elders, met name in Nederland, omvatte . Ook hieraan doet het arrest van het Cour d'appel de Riom niet af, omdat daaromtrent in dat arrest niets is bepaald. Aan dat arrest kunnen derhalve niet de consequenties worden verbonden die Owens eraan verbonden wil zien. Kort gezegd: voor Frankrijk viel er (kennelijk) niets over te dragen, voor Nederland wel.

10.11 Het vorenstaande betekent dat Michaud zich tegenover Owens kan beroepen op het auteursrecht op het honingpotje. Wat de beoordeling van het oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van h e t honingpotje van Michaud betreft heeft het hof in het tussenarrest van 14 oktober 2008 verwezen naar het rapport van prof. Jacobs. (r.o. 7.20) . Hierin is de karakteristieke vorm, bezien van onder naar boven, als volgt omschreven: (…).” Naar het oordeel van het hof is hiermee een adequate omschrijving gegeven van de auteursrechtelijk beschermde trekken van het honingpotje, welke omschrijving aansluit bij de overige door Michaud overgelegde producties met betrekking tot de vormgeving van het honingpotje. Hetgeen van de kant van Owens hierover naar voren is gebracht doet hier niet aan af. Voor het hof vormt deze omschrijving het uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of Owens met de door haar op de markt gebrachte houders inbreuk maakt op het auteursrecht van Michaud.

10.12 Hiervan uitgaande wordt deze vraag bevestigend beantwoord, Zowel de doorzichtige houders als de gele PET-fles van Owens, afgebeeld in het  vonnis waarvan beroep onder 3.3.g en h, bieden een totaalindruk die geheel overeenstemt met die van het honingpotje van Michaud (zonder de Eaton-dop die buiten het auteursrecht van Michaud valt ) . Dat ligt ook voor de hand aangezien de uitvoering ven de houders die Owens produceert voortvloeit uit het honingpotje van Michaud. Die totaalindruk is niet afhankelijk van het formaat of de inhoud van de houder/het honingpotje. Zoals het hof bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft kunnen vaststellen geldt in alle gevallen dat de totaalindrukken overeenstemmen, waarbij de verschillen die het gevolg zijn van het verschil in formaat van ondergeschikte betekenis zijn en in ieder geval niet afdoen aan de overeenstemmende totaalindruk. Hetzelfde geldt voor de overige door Owens aangevoerde detailverschillen.

10.13 De slotsom is dat Owens met haar houders inbreuk maakt op het aan Michaud toekomende auteursrecht op het honingpotje.

Lees het arrest hier

IEF 8031

De voorwaarden vormen een ‘andersluidend beding’

Rechtbank Arnhem, 25 juni 2009, KG ZA 09-348, Van der Leest, hodn. Art-i-shock, tegen D.P. Factory B.V.

Auteursrecht. In opdracht / onder leiding en toezicht. Voorwaarden zijn doorslaggevend. Ontwerpster van serie knuffelbeestjes, Bosom Friends beroept zich succesvol op het aan haar toekomende auteursrecht, na bij de Kruidvat en Wibra (andere, nieuwe) Bosom Friends producten te hebben aangetroffen, afkomstig  van haar opdrachtgever. Opdrachtgever D.P. Factory betwist het makerschap en beroept zich o.a. op art. 3.29 jo. 3.8 BVIE, de Electrolux/Voortman constructie. De vorderingen van eiser worden grotendeels toegewezen.  Afbeeldingen in het vonnis. Een samenvatting in citaten:

Auteursrechthebbende: 4.4. Uit de door partijen overgelegde producties en het ter zitting verhandelde is gebleken dat zowel Van der Leest als Kroesbergen [D.P. Factory – IEF] creatieve personen zijn, beiden vol met ideeën op het gebied van, onder meer, hobby-, knutsel- en ‘fun’ producten voor kinderen. Vooral uit de overgelegde mailcorrespondentie blijkt dat ze een tijd intensief hebben samengewerkt en elkaar inspireerden.

4.5. In de stellingen van Van der Leest ligt ook besloten dat zij zich erop beroept dat zij met D.P. Factory is overééngekomen dat het auteursrecht van de drie gehaakte beestjes bij haar ligt. Voor de beantwoording van de vraag wie in het onderhavige geval als maker van de genoemde werken moet worden beschouwd, zijn in dit geval de door Van der Leest gehanteerde voorwaarden [uit een voorbeeld licentieovereenkomst van de BNO - IEF] in de opdrachtbevestiging zoals hierboven onder 2.7 geciteerd van doorslaggevend belang (hierna: de voorwaarden):

De ontwerper, Brenda van der Leest, verleent hierbij toestemming aan de opdrachtgever tot gebruik van deze ontwerpen voor 14 producten, te noemen (…) 3 gehaakte beestjes (…).

De opdrachtgever zal, zonder toestemming van de ontwerper, geen wijzigingen in het ontwerp aanbrengen. De ontwerper kan deze toestemming niet onthouden indien dit in strijd met de redelijkheid zou zijn. De opdrachtgever dient bij een door hem gewenste wijziging de ontwerper als eerste in de gelegenheid te stellen deze uit te voeren. Hiervoor dient een vergoeding te worden betaald, op basis van de gebruikelijk door de ontwerper gehanteerde honorariumtarieven. De eerste zin laat geen andere uitleg toe dan dat Van der Leest als ontwerper en dus als auteursrechthebbende heeft te gelden en dat zij aan D.P. Factory een licentie verstrekt tot het gebruik van haar ontwerpen voor de drie gehaakte beestjes.

4.6. D.P. Factory heeft aangevoerd dat zij niet veel aandacht besteedde aan de voorwaarden. Aangenomen moet echter worden dat D.P. Factory door aanvaarding van de door Van der Leest beschreven ‘opdracht 2’ stilzwijgend akkoord is gegaan met de door Van der Leest opgestelde voorwaarden en dat D.P. Factory dus gebonden is aan die voorwaarden. De voorwaarden vormen een ‘andersluidend beding’ zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 BVIE. In dat artikel is bepaald dat de opdrachtgever, behoudens andersluidend beding, wordt beschouwd als de ‘ontwerper’ in de zin van het modellenrecht. Er is in dit geval dus geen sprake van ‘opdrachtgeversauteursrecht’, dat krachtens het Electrolux- arrest van het Benelux Gerechtshof (BenGH 22 juni 2007, NJ 2007, 500; Electrolux/SOFAM) en het Hof Amsterdam, 3 februari 2009, LJN BH2939 (Voortman/HS Design) ook van toepassing is op niet-gedeponeerde tekeningen en modellen. De conclusie is dat Van der Leest auteursrechthebbende is op de ontwerpen van drie gehaakte beestjes en de bijbehorende verpakkingen.

Inbreuk: 4.8. Partijen inspireerden elkaar over en weer bij hun gezamenlijke creatieve arbeid. Die wederzijdse inspiratie heeft gevolgen voor de reikwijdte van het auteursrecht dat Van der Leest inroept. D.P. Factory heeft een groot aantal ontwerpen van Kroesbergen overgelegd, waarop figuren te zien zijn met vrolijke gezichten, scheve monden en dicht bij elkaar staande ogen. Deze trekken zijn overgenomen in de drie gehaakte beestjes. Zij vormen in de rechtsverhouding tussen Van der Leest en D.P. Factory niet een element dat meeweegt voor de vraag of D.P. Factory het auteursrecht van Van der Leest heeft geschonden.

4.9. Dat is anders voor de strak gestileerde vorm van de knuffels met een zeer lang en smal lijf, dat aan de onderzijde in een vloeiende lijn doorloopt in voetjes of - naar verhouding – zeer korte poten. Deze vorm is niet terug te vinden in de vele ontwerpen van vóór juni 2006 die door D.P. Factory zijn overgelegd. Dat Kroesbergen haar onder 4.2 getoonde schetstekeningen, gedateerd 17 mei 2006, aan Van der Leest zou hebben getoond vóórdat deze haar ontwerp vervaardigde, is tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door Van der Leest onvoldoende aannemelijk geworden. Er bestaan twijfels over de geloofwaardigheid van deze tekeningen als bewijsmateriaal. Zij zijn als producties op voorhand toegestuurd. Zij waren voorzien van de naam “Corien Kroesbergen” en de datum “17 mei 2006”. Ter zitting werden de originelen getoond. Toen bleek dat naam en datum op aparte papiertjes waren geschreven, die op de schetstekeningen waren geplakt. Deze strak gestileerde vorm is dus wel een auteursrechtelijk relevante trek in de rechtsverhouding tussen Van der Leest en D.P. Factory.

4.10. Voor de beantwoording van de vraag of D.P. Factory door de via Kruidvat op de markt gebracht producten in de serie Bosom Friends al dan niet inbreuk maakt in de zin van artikel 13 Aw op het auteursrecht van Van der Leest op de werken zoals getoond onder 2.4 en 2.8 , moet voor elk van deze producten afzonderlijk worden nagegaan of er, met inachtneming van de hiervoor omschreven karakteristieke elementen van de werken, binnen de grenzen van de kinderlijke trend of stijl - die als zodanig niet te beschermen is – sprake is van een overeenstemmende totaalindruk.

(…) 4.13. In elk van de knuffeldieren van D.P. Factory, zoals hierboven nogmaals duidelijk afgebeeld, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dezelfde bijzondere, karakteristieke vorm terug die de beesten op de door Van der Leest overgelegde ontwerptekeningen hebben, zoals is omschreven onder 4.1. Dat er korte armpjes zijn toegevoegd en dat de kopjes iets afwijken in die zin dat daar nu ook een hondje, poesje en een beertje bijzitten, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er bij elk van de knuffeldieren sprake is van een met de ontwerptekeningen van Van der Leest overeenstemmende totaalindruk, omdat de auteursrechtelijke beschermde trekken van de ontwerptekeningen van Van der Leest zijn overgenomen. Elk van de knuffeldieren maakt inbreuk op het auteursrecht van Van der Leest.

4.14. Voor deze producten geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter hetzelfde als voor de knuffels. Alle op deze producten weergegeven beesten hebben – ondanks de ook aanwezige verschillen – dezelfde karakteristieke vorm als is terug te zien in de ontwerptekeningen van Van der Leest. Daardoor is ook hier sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. De verschillen, te weten dat de beestjes in dit geval zijn voorzien van een muts of pet en van enkele attributen, maken niet dat de totaalindruk zodanig afwijkt dat er geen sprake meer is van auteursrechtinbreuk.

4.15. Ten aanzien van de vingerpopjes slaagt het verweer van D.P. Factory wel. Het meest karakteristieke element van het ontwerp van Van der Leest, te weten het langgerekte lijf, in een vloeiende lijn uitlopende in de pootjes / voetjes, is in de vingerpopjes niet aanwezig. Daarmee vertonen de vingerpopjes, naast de wel overeenstemmende gezichtjes, zoveel afwijkingen ten opzichte van de ontwerpen van Van der Leest, dat er niet meer kan worden gesproken van een overeenstemmende totaalindruk.

Persoonlijkheidsrechten: 4.16. Van der Leest heeft gesteld dat er sprake is van schending van haar persoonlijkheidsrechten (art. 25 lid 1 Aw). Het beroep op het recht zich te verzetten tegen openbaarmaking (art. 25 lid 1 sub a en b Aw) faalt, omdat Van der Leest aan D.P. Factory een licentie heeft verleend die aan deze de bevoegdheid geeft de drie gehaakte beestjes openbaar te maken en te verveelvoudigen. Het beroep op het recht zich te verzetten tegen wijziging of verminking van het ontwerp (art. 25 lid 1 sub c en d Aw), gaat ook niet op. De gehaakte beestjes zijn niet door Van der Leest op de markt gebracht. Zij is daarom niet bekend als de ontwerpster van de beestjes. De thans door D.P. Factory op de markt gebrachte knuffels zullen daarom niet worden geassocieerd met Van der Leest. Van nadeel voor de eer en goede naam van Van der Leest zal daarom geen sprake zijn. Het beroep op art. 25 Aw gaat daarom niet op.

4.17. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat D.P. Factory, door zonder toestemming van Van der Leest een aantal nieuwe en enigszins gewijzigde Bosom Friends producten op de markt te brengen, inbreuk maakt op auteursrechten van Van der Leest op de ontwerpen van de 3 gehaakte Bosom Friends en de bijbehorende verpakkingen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8029

De anatomie van de mens (het kind)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 juni 2009, HA ZA 04-3563, Stokke AS c.s. tegen Fikszo B.V. c.s. (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. Boeiend tussenarrest waarin Het Hof Den Haag het eerdere vonnis van de rechtbank vernietigt, het fameuze en veelvuldig becommentarieerde L-vorm & Scandinavische stijl vonnis (Rb ’s-Gravenhage 7 februari 2007, IEF 3423) Kort, in citaten, waarbij overweging 16 bijzondere aandacht verdient:

"16. Het door de Hoge Raad aanvaarde 'totaalindrukken'-criterium geldt, naar wordt aangenomen, alleen voor voorwerpen van toegepaste kunst. Bij werken van literatuur en (zuivere) kunst levert overname van één auteursrechtelijk beschermd element reeds inbreuk op, ook als de totaalindrukken geheel verschillend zijn. Het 'totaalindrukken'-criterium dient om vast te stellen in hoeverre de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk van toegepaste kunst in het beweerdelijk inbreukmakende voorwerp zijn overgenomen en tevens of sprake is van ontlening. Bedacht moet daarbij worden dat de overeenkomst van totaalindrukken iets anders is dan verwarringsgevaar; bij auteursrechtinbreuk is verwarringsgevaar immers geen vereiste.

Verder geldt ook bij toegepaste kunst dat de beantwoording van de vraag of sprake is van auteursrechtinbreuk in hoge mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard van het werk. Het gaat in dit geval om een ontwerp dat bekroond is met verschillende prijzen en is opgenomen in de collectie van het Vitra Design Museum. Naar het oordeel van het hof, en anders dan de rechtbank, is dan ook sprake van revolutionair ontwerp met een hoge mate van oorspronkelijkheid en een nieuwe visie op het tot dan toe bestaande concept van een kinderstoel. Daarbij past een ruime beschermingsomvang. In een geval als het onderhavige, waarin in een werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken kunnen worden onderscheiden, terwijl voorts moeten worden uitgegaan van een ruime beschermingsomvang, kan niet worden aanvaard dat het overnemen van slechts één van die trekken zou meebrengen dat van auteursrechtinbreuk geen sprake kan zijn."

Lees het arrest hier.

IEF 8018

Niemand kan immers tot het onmogelijke worden veroordeeld

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 26 mei 2009, LJN: BI6899, Enja Records Matthias Winckelmann GmbH tegen Geïntimeerde.

Afrekening uitgeverijovereenkomst. Voor de liefhebber. Geïntimeerde heeft tot begin 2005 een muziekuitgeverij gedreven onder de naam Bato. Op 7 januari 1995 is tussen partijen een overeenkomst gesloten, waarbij het aan geïntimeerde is toegestaan om artiesten van Enja in Nederland uit te geven. De betreffende overeenkomst is inmiddels beeïndigd. Enja stelt i.c. dat geïntimeerde niet volledig aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en vordert afgifte van Buma/Stemra-afrekeningen en betaling niet-afgedragen vergoedingen.

9.2  (…) Nu aldus vaststaat dat geïntimeerde in de onmogelijkheid verkeert de afrekeningen waarvan afgifte wordt gevorderd daadwerkelijk af te geven, dient deze vordering reeds daarom te worden afgewezen. Niemand kan immers tot het onmogelijke worden veroordeeld, laat staan op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof laat dan nog daar de beantwoording van de vraag of Enja de onderhavige vordering - in het licht van de betwisting daarvan door geïntimeerde - voldoende heeft onderbouwd.

(…) 16.  Geïntimeerde heeft in de memorie van antwoord erkend dat zij, zoals Enja stelt, over de jaren 2001 en 2002 bedragen van € 6.196,- en € 10.778,85 niet aan Enja heeft afgedragen (memorie van antwoord onder 22). In haar antwoordakte van 21 oktober 2008 stelt geïntimeerde dat het gaat om bedragen van € 7.129,67 en € 8.400,88. Nu echter geïntimeerde onvoldoende onderbouwt waarom zij op haar eerdere gerechtelijke erkentenis kan terugkomen, zal het hof - mede gelet op de stand van de procedure waarin geïntimeerde weer met andere cijfers komt - blijven uitgaan van eerst genoemde bedragen van € 6.196,- en € 10.778,85.

24.  Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 16.974,85.

Lees het vonnis hier.

IEF 8005

De nadelige gevolgen van een ongunstige afloop

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-956, Chooli Fashion B.V. tegen Black Hole Recordings B.V. & Wackytag B.V. c.s.

Vrijwaringsincident. Auteursrecht ‘innerprints & hangtags’ kleding:  "4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Ofschoon Black Hole Recordings onvoldoende gemotiveerd en concreet het bestaan van zo een rechtsverhouding heeft gesteld, valt gelet op de door Black Hole Recordings overgelegde vrijwaringsverklaring van Whackytag niet uit te sluiten dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Whackytag. De rechtbank zal de incidentele vordering derhalve toewijzen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8004

Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-589, General Biscuits België N.V. c.s. tegen  Hoppe Food Group B.V.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht en auteursrecht TUC-koekjes: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank de stellingen van General Biscuits in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid van deze rechtbank maar tot afwijzing van de vorderingen van General Biscuits. General Biscuits heeft in de dagvaarding gesteld dat Hoppe inbreuk maakt op de aan haar toekomende Gemeenschaps- en Beneluxmerkrechten.

Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op de vestigingsplaats van Hoppe in Nederland (Reusel) is deze rechtbank krachtens het bepaalde in de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder a en 97 lid 1 GMVo juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om van de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk kennis te nemen. De bevoegdheid van deze rechtbank om ook van de vorderingen gebaseerd op de naar gesteld aan General Biscuits toekomende Beneluxmerken en op de gestelde slaafse nabootsing kennis te nemen, berust op verknochtheid van deze vorderingen aan de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk. De exceptie van onbevoegdheid moet dan ook worden verworpen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8002

Bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-706, Bonni Doon Europe B.V. tegen Hans Textiel B.V.

Bevoegdheidsincident. Modellenrecht. Auteursrecht kleding: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel ingevolge het bepaalde in artikel 81 aanhef en onder a GModVo uitsluitende bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk op Gemeenschapsmodellen, zulks ongeacht of de procespartijen al dan niet in dezelfde lidstaten woonplaats hebben of gevestigd zijn. Bonnie Doon heeft in de hoofdzaak vorderingen betreffende inbreuk op haar Gemeenschapsmodelrecht ingesteld, zodat een rechtbank voor het Gemeenschapsmodelrecht rechtsmacht heeft om van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien Hans Textiel in Nederland (Ridderkerk) is gevestigd, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 1 GModVo juncto artikel 3 Uitv. GModVo bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen. 

4.2. Wat de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing betreft, merkt de rechtbank op dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid de stellingen van Bonnie Doon in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Aangezien Bonnie Doon in haar dagvaarding heeft gesteld dat de (op haar intellectuele eigendomsrechten) inbreukmakende en onrechtmatige handelingen mede in het arrondissement ’s-Gravenhage hebben plaatsgevonden, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 102 Rv ook bevoegd is om van de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing kennis te nemen."   

Lees het vonnis hier.

IEF 7995

Of er sprake is van knip- en plakwerk

Flodder 3Rechtbank Amsterdam, 17 juni 2009, Maas tegen Armada Productions BV. (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap & Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey).

Auteursrecht. Eindvonnis in geschil over de echtheid van een akte van overdracht m.b.t. de formatrechten op het oorspronkelijke Flodder-concept (zie Rechtbank Amsterdam, 17 juni 2007, IEF 5436). Eiser Maas stelt dat het niet gaat om de vraag of de handtekening van hem afkomstig is, maar of hij die heeft gezet  onder de overeenkomst zoals die thans is overgelegd. “Met andere woorden: de vraag of er,  zoals Maas stelt, sprake is van knip- en plakwerk’.”  De rechtbank ziet onvoldoende concrete aanwijzingen die op knoeien kunnen duiden en gaat derhalve uit van de  echtheid van de akte van overdracht. 

2.3. De rechtbank overwoog in voornoemd tussenvonnis met betrekking tot  overeenkomst III dat de inhoud daarvan geen andere uitleg toelaat dan dat Maas hiermee  erkent dat de rechten op het format bij "de producent" berusten, en dat een redelijke uitleg  van artikel 2 lid 2 AW met zich brengt dat ook een in een latere akte opgenomen erkenning  van de overdracht voldoet aan de eisen van dat artikel voor rechtsgeldige overdracht. Nu  echter Maas tot dat moment de echtheid van de betreffende akte betwistte en stelde de  overeenkomst in de overgelegde vorm nimmer te hebben ondertekend, werd vervolgens  Armada mede om die reden toegelaten tot het hiervoor onder 2.1. bedoelde bewijs.  

2.4. Nadat Maas in zijn hoedanigheid van getuige al de mogelijkheid had  opengehouden dat de handtekening onder overeenkomst III de zijne is ("ik zeg niet dat ik  niet getekend heb, dit zou goed kunnen"), heeft hij bij conclusie na enquête naar voren  gebracht dat hij "niet [heeft] gesteld dat de handtekening onder het Zonnedael contract  (overeenkomst III, rechtbank) niet zijn handtekening is". Wat er ook zij van de vraag of  Maas nu wel of niet zijn standpunt hieromtrent heeft gewijzigd, vastgesteld kan in ieder  geval worden dat de echtheid van de betreffende handtekening niet (meer) ter discussie  staat.

2.5. In het tussenvonnis is het antwoord op de vraag of overeenkomst III kan dienen tot  bewijs van overdracht van formatrechten, afhankelijk gesteld van de echtheid van de aan  Maas toegeschreven handtekening. Uit het voorgaande volgt reeds dat deze vraag  bevestigend kan worden beantwoord. Maas heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het  niet gaat om de vraag of de handtekening van hem afkomstig is, maar of hij die heeft gezet  onder de overeenkomst zoals die thans is overgelegd. Met andere woorden: de vraag of er,  zoals Maas stelt, sprake is van "knip- en plakwerk".
 
2.6. Zo er ondanks het tussenvonnis nog ruimte is voor die stelling, die door Maas eerst  na afloop van het getuigenverhoor enigszins is gesubstantieerd, dan nog kan dat Maas niet  baten. Speculeren over hetgeen mogelijk met de overeenkomst is gebeurd is immers niet  gelijk te stellen aan het genoegzaam onderbouwen van de betreffende stelling. Er zal  tenminste sprake moeten zijn van concrete aanwijzingen die op knoeien kunnen duiden, en  die zijn niet gelegen in de omstandigheid dat Maas en Geels zich deze overeenkomst niet  kunnen herinneren of in het feit dat bij het Filmfonds uiteindelijk een andere overeenkomst  voor Flodder III  (waar overeenkomst III op ziet) is ingediend. Ook de stelling dat het  gebruikelijk was om in dit soort overeenkomsten "te knippen en te plakken" vormt niet zo'n  aanwijzing. Dat is alleen al niet het geval omdat daarmee nog niet is gezegd dat met  overeenkomst 111 buiten medeweten van Maas is geknoeid.

Lees het vonnis hier.

IEF 7991

Omdat er zo weinig ruimte is voor het persoonlijk stempel van de maker

K&S TelescoopkraanRechtbank Alkmaar, 17 juni 2009, HA ZA 07-260, De Meij c.s. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst. Onrechtmatige concurrentie. Voormalig werknemer van gedaagde begint eigen bedrijf en vervaardigt, evenals gedaagde, technische tekeningen voor scheepsbouwkundige onderdelen, zoals hijskranen, lieren en lichtmasten. Gedaagde stelt dat voormalig werknemer gedurende zijn dienstbetrekking technische tekeningen en berekeningen van gedaagde heeft gekopieerd en deze binnen het eigen bedrijf gebruikt voor het vervaardigen van technische tekeningen van met name hijskranen. Na door gedaagde op grond van gestelde auteursrechten gelegd bewijsbeslag, vorderen eisers opheffing van het beslag. Gedaagde stelt reeks reconventionele vorderingen in op grond van auteursrecht, slaafse nabootsing, schending van geheimhoudingsbeding en onrechtmatige concurrentie.

Geen auteursrechtinbreuk: de vorm van de betreffende kranen is niet het gevolg van creatieve keuzes maar wordt bepaald wordt door ondermeer techniek, functie, internationale veiligheids- en kwaliteitseisen, productiemethode en specificaties van de klant.

2.37. De Ontwerpen en Berekeningen waarvan K&S in de onderhevige procedure de auteursrechtelijke bescherming inroept, kunnen niet als auteursrechtelijk beschermde werken worden aangemerkt. In verband hiermee dienen de vorderingei in conventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht te worden afgewezen, behoudens ten aanzien van de proceskostenveroordeling als is vermeld in het dictum van dit vonnis. De vorderingen in reconventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht dienen te worden afgewezen als is vermeld in dit dictum. Dat de ontwerpen en berekeningen auteursrechtelijke bescherming ontberen, brengt tevens met zich dat de aan de door K&S gelegde beslagen, voor zover deze gebaseerd zijn op. inbreuken op de auteursrechten van K&S, is komen te vervallen.

Geen slaafse nabootsing wegens ontbreken van onderscheidend vermogen. Geen strijd met geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst omdat de technische tekeningen in casu openbaar zijn.

2.45. De rechtbank is van oordeel dat dit beding bij letterlijke lezing het recht op vrije arbeidskeuze van de ex-werknemer te veel beperkt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van het geheimhoudingsbeding zal de rechtbank daarom aanhaken bij de bedoeling van een geheimhoudingsbeding, te weten het veilig stellen van bedrijfsgeheimen: gegevens, kennis en informatie waarvan de geheimhouding voor de werkgever van essentieel belang is in het kader vin de concurrentiestrijd.

2.46. K&S kan niet volhouden dat de bij K&S vervaardigde tekeningen van ontwerpen bedrijfsgeheim zijn, nu onweersproken is gelaten dat deze tekeningen per email aan de klant werden toegezonden en ter inzage bij de betreffende werf of in het betreffende schip werden gelegd.

2.47. Ten aanzien van de vraag of de berekeningen die bij de betrokken ontwerpen hoorden vallen onder het bedrijfsgeheim overweegt de rechtbank als volgt. Waar het het gebruik van berekeningen los van tekeningen met bijbehorende ontwerpen betreft, geldt dat kennis van structuur van berekeningen en de mogelijkheid om - bij wege van voorbeeld - die kennis op te roepen eerdere berekeningen te kunnen gebruiken zozeer in het domein van de functie van technisch tekenaar ligt dat dit niet met beroep op geheimhoudingsbeding kan worden verboden. (…)

(…) 2.49. Anders dan geldt voor het bestaan van een concurrentiebeding, brengt opname ven een geheimhoudingsbeding in een arbeidsovereenkomst niet mee dat ter beantwoording van de vraag of concurrentie met schending van dat beding ongeoorloofd is, striktere maatstaven moeten worden aangelegd dan wanneer dit beding niet in de overeenkomst zou zijn opgenomen. (…)

Geen onrechtmatige concurrentie nu niet is gebleken dat het gestelde gebruik door eisers van tekeningen en berekeningen van gedaagde ertoe heeft bijgedragen dat een belangrijke klant van gedaagde naar eisers is overgestapt en niet is gebleken van actief optreden van de voormalig werknemer gericht op het binnenhalen van de voormalig klant van gedaagde. Vorderingen in conventie worden toegewezen. Alle reconventionele vorderingen worden afgewezen. Proceskostenveroordeling van € 17.570,67.

Lees het vonnis hier.

IEF 7981

Bladvoeding (eindvonnis)

Vzr. Rechtbank Utrecht, 12 juni 2009, KG ZA 09-143, Filocal Europe B.V. tegen European Fruitservice Board B.V. (met dank aan Gitta van der Meer, BINGH Advocaten en Jan-Marcel van de Riet, Amice advocaten).
 
Merkenrecht. Auteursrecht. Eindvonnis na Vzr. Utrecht, 25 maart 2009, IEF 7800. Eerst even voor jezelf lezen. Stukgelopen samenwerking. Partijen hebben geen duidelijke regeling hebben getroffen over de verdeling van de intellectuele eigendomsrechten na het einde van de samenwerking, en Filocal c.s. kunnen zich voorshands niet verzetten tegen het gebruik door Kurver c.s. van door intellectuele eigendomsrechten beschermde logo’s, labels en (merk)namen. 

“2.7. Het bovenstaande brengt reeds mee dat voorshands niet met d ein kort geding vereiste stelligheid aannemelijk is dat Kurver c.s. inbreuk maakt op de IE-rechten van Filocal c.s. althans onrechtmatig jegens Filocal c.s. handelt. Dit betekent dat de vorderingen van Filocal c.s. dienen te worden afgewezen. Alle overige verweren van Kurver c.s. en de reactie van Filocal c.s. behoeven om die reden geen bespreking.”

Lees het vonnis hier.