Alle rechtspraak  

IEF 7898

Minst genomen ongebruikelijk

Rechtbank Arnhem, 22 april 2009, LJN: BI3338, Eiseres tegen Autohandel X (Lampen / afgifte van/inzage in bescheiden)

Auteursrecht. Autohandel verkoopt gesteld inbreukmakende exclusieve lampen. Incidentele vordering tot afgifte van/inzage in bescheiden ex art. 843 a jo. 1019a Rv toegewezen. “Er is reden voor het oordeel dat het minst genomen ongebruikelijk is dat lampen van de reputatie van die van eiseres, ontwerper van exclusieve kunst- en lichtobjecten, en van een daarbij passende, niet alledaagse, prijs, verkocht worden vanuit een autohandel. Een autohandel is in het normaal maatschappelijk verkeer geen plaats van waaruit exclusieve kunst- en lichtobjecten worden verhandeld.”

3.6.  De rechtbank stelt vast dat de lampen waar het in de hoofdzaak om draait in beslag zijn genomen op het zaaksadres van gedaagden, een autohandel. Tevens staat vast dat gedaagden lampen hebben aangeboden via de website marktplaats.nl, met daarbij de vermelding dat het ging om lampen van eiseres. Afgezien van de vraag of dit laatste juist is en het daadwerkelijk om lampen van eiseres ging, is er reden voor het oordeel dat het minst genomen ongebruikelijk is dat lampen van de reputatie van die van eiseres, ontwerper van exclusieve kunst- en lichtobjecten, en van een daarbij passende, niet alledaagse, prijs, verkocht worden vanuit een autohandel. Een autohandel is in het normaal maatschappelijk verkeer geen plaats van waaruit exclusieve kunst- en lichtobjecten worden verhandeld. Bovendien hebben gedaagden de lampen verkocht voor een aanzienlijk lagere prijs dan de prijs van eiseres.

3.7.  Dientengevolge hebben gedaagden de schijn tegen en had het op hun weg gelegen om hun standpunt dat zij lampen van eiseres te koop hebben aangeboden en dat zij geen inbreuk op de rechten van eiseres hebben gemaakt, nader te onderbouwen en te voorzien van documentatie. Daarbij kan gedacht worden aan de aankoopfacturen van de betreffende lampen, die ook in weerwil van de bewaring van de administratie met behulp van de leverancier te produceren zouden zijn geweest. Nu gedaagden dat hebben nagelaten, moet er in dit incident voorshands van worden uitgegaan dat gedaagden een inbreuk hebben gepleegd op de rechten van eiseres en onrechtmatig hebben gehandeld. Van dit voorlopig oordeel kan bij de beoordeling van de hoofdzaak, indien daarvoor aanleiding is, worden teruggekomen.

(…) 3.9.  Het volgende punt dat aan de orde dient te komen is het rechtmatig belang aan de zijde van eiseres. Volgens gedaagden zou dit rechtmatig belang aan de zijde van eiseres ontbreken. Uitgaande van het voorlopig oordeel dat gedaagden een inbreuk hebben gepleegd op de rechten van eiseres, is de conclusie dat dit standpunt van gedaagden onjuist is, zie artikel 1019a, eerste lid, Rv. Het belang van eiseres om naar aanleiding van de door gedaagden gepleegde inbreuk stukken uit de administratie van gedaagden in te zien, om op basis daarvan de aard en de omvang van de door gedaagden gepleegde inbreuk en de hoogte van de te vorderen schadevergoeding te kunnen bepalen, is wel degelijk aan te merken als een rechtmatig belang. Het standpunt van gedaagden dat eiseres deze stukken slechts uit interesse zou willen inzien, valt in dit licht niet te begrijpen.

3.10.  Ten slotte hebben gedaagden aangevoerd dat de door eiseres gevraagde bescheiden onvoldoende zijn bepaald en dat de informatie die eiseres zou willen verkrijgen door de inzage ook kan worden verkregen door middel van de in de hoofdzaak gevorderde opgave van gegevens betreffende de inbreuk, voorzien van een accountantsverklaring. Naar aanleiding van dit laatste punt geldt dat in het kader van de beoordeling van een vordering tot afschrift of inzage op basis van artikel 843a Rv niet relevant is of de gevraagde informatie ook op andere wijze zou kunnen worden verkregen. Op deze stelling van gedaagden behoeft dan ook niet verder te worden ingegaan.

3.11.  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat vordering van eiseres aldus zal worden toegewezen dat aan haar afschriften van de in bewaring gegeven administratie zullen worden verstrekt. De stelling dat de door eiseres gevraagde bescheiden onvoldoende zijn bepaald is in zoverre juist dat de rechtbank de vordering aldus zal toewijzen dat geen afschrift hoeft te worden verstrekt van die bescheiden die uitsluitend zien op de autohandel.

Lees het vonnis hier.

IEF 7895

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Hoge Raad, 8 mei 2009, nr. 07/13358, 7-Eleven Inc. tegen Laprior N.V. (met dank aan Carine Jänsch, VanEps Kunneman VanDoorne)

Antilliaans (maar ook Nederlands) auteursrecht en merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Beroep in cassatie tegen Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, IEF 4664. De Hoge Raad legt de vrij uitgebreide conclusie van de A-G (zie IEF 7821) grotendeels naast zich neer en vernietigt het vonnis van het hof.

"3.3 Het hof heeft in rov. 11 overwogen dat het beroep van 7-Eleven op het auteursrecht niet slaagt, reeds omdat onvoldoende gedocumenteerd is gesteld dat 7-Eleven als rechthebbende op het werk kan worden aangemerkt.

3.4 Het hiertegen gerichte middel klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting op art. 8 van de Auteursverordening 1913, waarop 7-Eleven zich heeft beroepen. Uit die bepaling volgt immers dat 7-Eleven reeds op grond van de door haar gestelde openbaarmaking, waarbij zij niet een natuurlijk persoon heeft genoemd, zonder dat zij nadere documentatie behoefde over te leggen, behoudens tegenbewijs, als maker van haar logo dient te worden aangemerkt."

Lees het arrest hier. En inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 7885

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Het arrest na IEF 7821:

HR 8 mei  2009, LJN BH2956 (7-Eleven tegen Laprior h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive)

Antilliaanse zaak. Auteursrecht logo (7-Eleven); maker van het werk?, strekking van bewijsregels van art. 8 Auteursverordening 1913.

3.1In cassatie gaat het om het volgende. 7-Eleven is een Amerikaanse vennootschap die in de Verenigde Staten van Amerika en in vele andere landen, doch niet in de Nederlandse Antillen, levensmiddelenzaken exploiteert. In 1977 heeft zij haar woord-/beeldmerk laten inschrijven bij het Benelux-Merkenbureau en in 1997 bij het Bureau voor de Industriële Eigendom van de Nederlandse Antillen. Op grond van een handhavingsdepot in 2001 zijn deze inschrijvingen gehandhaafd. De vordering van 7-Eleven strekt ertoe om Laprior te verbieden de naam '7 Alive Grocery' en/of '7 Alive' en/of het logo '7 Alive' en/of enig ander teken dat overeenstemt met de merken van 7-Eleven te gebruiken, en om Laprior te bevelen onmiddellijk de naam '7 Alive Grocery' in het handelsregister van de kamer van koophandel van Sint Maarten door te halen. Deze vordering is afgewezen door het Gerecht in Eerste Aanleg en het hof heeft dit vonnis bevestigd.

3.2 7-Eleven heeft zich in eerste aanleg beroepen op haar merkrechten, zowel op het woordmerk 7-Eleven als op het desbetreffende beeldmerk. In hoger beroep heeft zij in de memorie van grieven de grondslag van haar vordering aangevuld in dier voege dat zij ook de auteursrechtelijke bescherming voor haar logo heeft ingeroepen. Nadat daartegen onder meer als verweer was gevoerd dat zij geen bewijs had geleverd voor de stelling dat zij de maker is van dit logo, heeft zij bij pleidooi onder verwijzing naar (onder meer) de bewijsregels van art. 8 Auteursverordening 1913 doen aanvoeren dat op alle overgelegde stukken waarop het beeldmerk (of het werk) staat afgebeeld, de naam 7-Eleven Inc. dan wel haar vroegere naam staat, zodat zij, behoudens bewijs van het tegendeel, dat evenwel niet is geleverd, auteursrechthebbende is. Voorts heeft zij een bewijsaanbod op dit punt gedaan.

3.3 Het hof heeft in rov. 11 overwogen dat het beroep van 7-Eleven op het auteursrecht niet slaagt, reeds omdat onvoldoende gedocumenteerd is gesteld dat 7-Eleven als rechthebbende op het werk kan worden aangemerkt.

3.4 Het hiertegen gerichte middel klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting op art. 8 van de Auteursverordening 1913, waarop 7-Eleven zich heeft beroepen. Uit die bepaling volgt immers dat 7-Eleven reeds op grond van de door haar gestelde openbaarmaking, waarbij zij niet een natuurlijk persoon heeft genoemd, zonder dat zij nadere documentatie behoefde over te leggen, behoudens tegenbewijs, als maker van haar logo dient te worden aangemerkt.

Door DS ingevoegd op 22 januari 2012

IEF 7881

Ter onderbouwing van de onechtheid

Superstar II SporttradingVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 mei 2009, KG ZA 09-292, Sporttrading Holland B.V. tegen Adidas AG c.s. en Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, beschikking van 20 februari 2009, KG RK 09-433, Adidas A.G. c.s. tegen Sporttrading Holland B.V. (met dank aan Moïra Truijens & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Namaak sportschoenen. Opheffings kort geding n.a.v. een eerdere ex parte beschikking, waarin werd geoordeeld dat de op de schoenen en verpakkingen van Sporttrading aangebrachte tekens gelijk waren aan de Gemeenschapsmerken van Adidas. In het opheffings kort geding beroept Sporttrading zich op uitputting, maar de voorzieningenrechter volgt dit verweer niet en ziet geen grond voor herziening van het bij beschikking gegeven inbreukverbod.

“De stelling van Adidas dat er sprake is van “namaak” en de onderbouwing die zij daarvoor heeft gegeven ondersteunt echter wel haar betwisting van de uitputting van haar merkrechten. Indien de schoenen en verpakkingen niet door Adidas of met haar toestemming zijn geproduceerd, is immers niet aannemelijk dat Adidas wel toestemming heeft gegeven voor het in de handel brengen van die producten.”

Interessante 1019h-proceskosten redenering: De wijze van procederen van Sporttrading deed de voorzieningenrechter ter zitting al concluderen dat ongeacht de uitkomst van de zaak, de redelijke en evenredige kosten (1019h) van de voortzetting voor rekening van Sporttrading dienden te komen.

Uitputting: 4.4. Sporttrading heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar verhandelde producten met toestemming van Adidas in de EER in het verkeer zijn gebracht. (…) [Adidas] verwijst in dit verband naar een verklaring van Adidas Italy inhoudende dat de door Sporttrading overgelegde facturen niet echt zijn en dat Adidas Italy nooit zwart/witte Superstar II schoenen aan DISAC heeft verkocht. Een en ander wordt bevestigd door een eveneens door Adidas overgelegde verklaring van een door haar ingeschakelde accountant. Ter onderbouwing van de onechtheid van de door Sporttrading overlegde facturen van Adidas Italy heeft Adidas er bovendien op gewezen dat gegevens die normaal gesproken de echtheid van een factuur kunnen staven en die een verband kunnen leggen met een specifieke partij schoenen, zoals de factuurdatum en een factuurnummer, op het overgelegde stukken ontbreken. Sporttrading heeft geen verklaring gegeven voor het ontbreken van die gegevens.

4.5. Daar komt bij dat Adidas heeft betoogd dat de door Sporttrading verhandelde schoenen en verpakkingen “namaak” zijn. Dit wordt uitdrukkelijk door Sporttrading betwist. Of er daadwerkelijk sprake is van “namaak” is niet beslissend voor het beroep op uitputting. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de producten origineel zijn in die zin dat de producten zijn vervaardigd door Adidas of met haar toestemming, blijft immers staan dat Sporttrading die producten met de daarop aangebrachte merken in beginsel niet mag verhandelen, tenzij de producten met toestemming van Adidas in de EER in de handel zijn gebracht. De stelling van Adidas dat er sprake is van “namaak” en de onderbouwing die zij daarvoor heeft gegeven ondersteunt echter wel haar betwisting van de uitputting van haar merkrechten. Indien de schoenen en verpakkingen niet door Adidas of met haar toestemming zijn geproduceerd, is immers niet aannemelijk dat Adidas wel toestemming heeft gegeven voor het in de handel brengen van die producten.

 4.10. Op grond van het voorgaande, en gegeven het feit dat in kort geding geen ruimte is voor nadere bewijsvoering, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat de producten met toestemming van Adidas in San Marino in de handel zijn gebracht (nog daargelaten of een levering aan San Marino, dat geen lid is van de EER maar slechts een overeenkomst met de Gemeenschap heeft gesloten inzake samenwerking en een douaneunie, impliceert dat de producten in de EER in de handel zijn gebracht in de zin van artikel 13 lid 1 GMVo).

4.12. Geconcludeerd moet worden dat er geen grond is voor herziening van het bij beschikking van 20 februari 2009 gegeven bevel

Proceskosten: 4.13. (…) Adidas heeft er namelijk terecht op gewezen dat overschrijding van het indicatietarief voor een deel voortvloeit uit de wijze van procederen van Sporttrading. In deze zaak was namelijk een tweede zitting nodig omdat Sporttrading de avond voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling producties heeft overgelegd ter onderbouwing van haar beroep op uitputting, zoals een verklaring van DISAC en facturen. Die termijn was dermate kort dat Adidas daar ter zitting redelijkerwijs niet inhoudelijk op kon reageren. Sporttrading heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom zij die stukken, die dateren van minstens een maand eerder, pas op die termijn heeft kunnen overleggen. Derhalve heeft de voorzieningenrechter al ter zitting van 25 maart 2009 beslist dat, ongeacht de uitkomst van de zaak, de redelijke en evenredige kosten van de voortzetting voor rekening van Sporttrading dienen te komen.

4.14. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het indicatietarief van € 15.000,00 voor een niet-eenvoudig kort geding niet hanteren als maximum voor de gehele procedure, maar als maximum voor de twee delen van de procedure afzonderlijk. Blijkens de specificatie van Adidas bedragen de advocaatkosten voor het eerste deel van de procedure van € 24.716,83 en voor het tweede deel € 29.378,66. In beide gevallen wordt dus het maximum van € 15.000,00 overschreden. Aangezien Adidas onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom haar kosten ondanks die overschrijding redelijk en evenredig zijn, zullen haar advocaatkosten worden begroot op € 30.000,00 te vermeerderen met € 262,00 aan vast recht.

Lees het vonnis hier. Lees de beschikking hier.

IEF 7878

Op termijn gezamenlijk de intellectuele eigendomsrechten gaan bezitten

Rechtbank Haarlem, 29 april 2009, LJN: BI2816, Domovital Vertriebs Gmbh, tegen Idfixed B.V.

Tummy TubBeëindiging van exclusieve IE-licentieovereenkomst m.b.t. merkrecht en de overige industriële eigendomsrechten op de Tummy Tub met onmiddellijke ingang wegens een gewichtige reden. 

4.5.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door partijen opgezette constructie, waarbij [gedaagde 2] (via Idfixed) de exclusieve licentierechten op de Tummy Tub heeft verleend aan Domovital en [A] en [gedaagde 2] aldus via Domovital gelijkelijk deelden in de licentierechten, en bij goede resultaten op termijn gezamenlijk de intellectuele eigendomsrechten zouden gaan bezitten, voortvloeit dat, anders dan Domovital heeft betoogd, de rechtsverhouding tussen Idfixed en Domovital op grond van de licentieovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de rechtsverhouding tussen partijen binnen Domovital. Het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder van Domovital en het intrekken van de aandelen van Idfixed in Domovital heeft derhalve onmiddellijk ook gevolgen voor de rechtsverhouding tussen Domovital en Idfixed die voortvloeit uit de licentieovereenkomst.

Nu als gevolg van de besluiten van de aandeelhoudersvergadering van Domovital [A] als enig bestuurder en aandeelhouder van Domovital overblijft, is geen sprake meer van de door partijen beoogde constructie waarin [gedaagde 2] zijn rechten op de Tummy Tub zou gaan delen met [A]. [gedaagde 2] zou daarmee al zijn rechten op de Tummy Tub – die hem oorspronkelijk geheel toebehoorden – verliezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft daarom in voornoemde omstandigheden voor Idfixed voldoende grond gelegen om de licentieovereenkomst om een gewichtige reden per onmiddellijke ingang (gedeeltelijk) te beëindigen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7882

Gedeeltelijk in regie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2009,  HA ZA 08-3400, Eiseres tegen Morecult.Com V.O.F.

Geschil over nakoming overeenkomst kledingontwerp, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht.

4.1. Bij tussenvonnis van 14 januari 2009 heeft de rechtbank reeds overwogen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet op de verplichting van [eiseres] om buiten dienstverband een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, dient deze overeenkomst als aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW te worden gekwalificeerd. Het betreft meer in het bijzonder een overeenkomst, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht. De werkzaamheden die in aanneming worden verricht, zijn het ontwikkelen en het graderen van basispatronen, het ontwikkelen van varianten en het vervaardigen van eerste samples (voor dames en heren een basis sweatshirt met varianten daarop, een basis T-shirt eveneens met varianten daarop en een basis broek). De werkzaamheden die in regie worden verricht, zijn het doorpassen van de kleding, het intekenen, het plotten en het digitaliseren van patronen alsmede het inkopen van stoffen (in Parijs).

Lees het vonnis hier.

IEF 7869

Consistentie van de uitspraken is geboden

Nintendo Racetrack LogoRechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2009, HA ZA 09-348, Nintendo Co. Ltd c.s. tegen Turksma & Partners Reclamebureau Noord B.V.

Verknochtheid. Procesrechtelijk incident in zaak over gestelde inbreuk op auteurs- en merkrechten Nintendo.

4.1. Krachtens artikel 222 Rv kan onder meer voeging van zaken worden gevorderd, indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake, wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken is geboden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de incidentele vordering aan het bepaalde in artikel 222 Rv.

De onderhavige zaak en de bodemprocedure zijn beide voor dezelfde rechter aanhangig. Beide zaken zijn daarenboven aan elkaar verknocht, aangezien zij beide betrekking hebben op inbreuk op de aan Nintendo toebehorende auteurs- en merkrechten alsmede op onrechtmatig handelen jegens Nintendo ten gevolge van het importeren en verhandelen van omzeilingsmiddelen zoals Game Copiers. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7865

In welke kleur dan ook

Advertentie KruidvatVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, beschikking van 1 april 2009, KG RK 09-882, Colorful Licences Holding B.V. & Oilily B.V, tegen Kruidvat Retail B.V.

Ex parte. Auteursrecht op dessin op tassen. Inbreuk op ‘de auteursrechten en overige rechten’.

2.2. Het op de tassen van Kruidvat aangebrachte dessin wekt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen andere totaalindruk dan het dessin van Colorful Licences. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder het Romeinse cijfer V is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor ColorKG ful Licences en Oilily zal veroorzaken. Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen en wel op de wijze zoals hierna is verwoord.

2.3. Aangezien het verzoek reeds op grond van het auteursrecht zal worden toegewezen, behoeft de grondslag van de slaafse nabootsing geen afzonderlijke behandeling meer.

3. De beslissing. De voorzieningenrechter: 3.1. beveelt Kruidvat de inbreuken op de auteursrechten en overige rechten van Colorful Licenses en Oilily op het in het verzoekschrift aangeduide dessin onmiddellijk na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, en meer in het bijzonder iedere aanbieding en verhandeling van producten waarop – in welke kleur dan ook – dit dessin is aangebracht, te staken en gestaakt te houden.

Lees de beschikking hier.

IEF 7856

Eén specifieke incarnatie daarvan

Fietscafé (links) - TrapbarGerechtshof Leeuwarden, 28 april 2009, zaaknr. 107.002.222/01, VOF Het Fietscafé c.s. tegen Rijpkema (met dank aan Peter Kits en Laurens Thissen, Holland Van Gijzen)

Auteursrecht. hoger beroep in de Fietcafé-zaak (zie Rechtbank Leeuwarden, 22 augustus 2007, IEF 4579). Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Het Fietscafé (afbeelding links, klik voor vergroting) is geen auteursrechtelijk beschermd werk, althans, het is onvoldoende onderbouwd dat dat zo is. Geen verwarring, dus geen slaafse nabootsing.

Auteursrecht: 4. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de aanname dat de VOF voor ogen heeft het concept fietsscafé onder de bescherming van het auteursrecht te laten vallen en niet één specifieke incarnatie daarvan. Tegen die overweging is de eerste grief gericht. De grief slaagt, reeds omdat de VOF blijkens onderdeel 2 van de inleidende dagvaarding en 2.8 sub b van de pleitaantekeningen van haar raadsman (ook in eerste aanleg) aan de vordering ten grondslag heeft gelegd dat niet het idee maar de uitwerking (het vervoermiddel fietscafé is te beschouwen als een werk met een oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de makers draagt en als zodanig vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming. Onder 1.8 van de memorie van grieven heeft de VOF benadrukt dat het daarbij gaat om het ter zitting aan de rechtbank getoonde exemplaar.

5. Het voorgaande brengt het hof bij de door de rechtbank niet besproken vraag of het fietscafé zoals dat aan de rechtbank is getoond in de zin van artikel 10 Auteurswet 19 12 (Aw) een oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

6. Het hof zal allereerst de vraag bespreken of ten aanzien van het fietscafé afdoende is onderbouwd dat ten aanzien van het fietscafé sprake is van te beschermen auteursrechtelijke trekken.

7. De bescherming waar een beroep op wordt gedaan strekt zich slechts uit tot de vorm van het fietscafé die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die om die reden kan worden gezien als een voortbrengsel van de menselijke geest. Het werkbegrip van artikel 10 Aw vindt daarbij mede zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Hieromtrent overweegt het hof het volgende.

8. Het fietscafé en de trapbar zijn beide op vier luchtbanden geplaatste combinaties van bar en fiets. De aanzittenden zitten haaks op de rijrichting op in totaal 12 barkrukken en bewegen zich door middel van een trapmechanisme gezamenlijk voort. Tussen de twee langwerpige bartafels is ruimte voor een bestuurder, barinrichting en een barkeeper. Het geheel bevat steeds een vaste tapinrichting die kan worden aangesloten op een fust. De constructies hebben een overkapping en een besturingsmechanisme.

9. De uitvoering van het hiervoor beschreven geheel is in ieder geval deels in hoge mate technisch bepaald (memorie van grieven onder III.7 en III.9). Het had daarom op de weg van de VOF gelegen haar vordering toe te spitsen op die aspecten van de vormgeving van (een specifieke uitvoering van) het fietscafé die als te beschermen auteursrechtelijke trekken daarvan zijn aan te merken. Behoudens enkele algemene en daarmee irrelevante opmerkingen over het aanbrengen (en niet: de vormgeving) van een opbouw en het dak in onderdeel III.8 van de memorie van grieven, alsmede over de aandrijftechniek (III.9) en 'de rangschikking van de diverse onderdelen ten opzichte van elkaar' (III.14) ontbreekt dergelijke onderbouwing geheel. Voor zover haar stellingen zich al toespitsen op de vormgeving van details of specifieke aspecten van het fietscafé (van welke concrete uitvoering dan ook), betreft het juist kenmerkende verschillen tussen het fietscafé en het trapcafé (zie hierna onder 12). Dergelijke verschillen zijn niet doorslaggevend bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de auteursrechtelijke bescherming waar de VOF zich op beroept. Voor zover de vordering is gebaseerd op de stelling dat het fietscafé een beschermd werk is in de zin van de Aw, dient deze dan ook bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing te stranden.

Slaafse nabootsing: 12. Dergelijk verwarringsgevaar is op grond van hetgeen daartoe is gesteld en gebleken niet aannemelijk. De VOF voert immers zelf aan dat het metaal van de trapbar geel van kleur is met blauwe kettingkasten, terwijl het metaal van het fietscafé rood is met zwarte kettingkasten. De trapbar heeft een driehoekig dak; het fietscafé heeft een dak met een ronde vorm, terwijl op het dak van de trapbar een bordje is geplaatst dat rond kan draaien, met de teksten "proost" en "biertje". Het fietscafé heeft aan de achterzijde een zitbank en aan de voorzijde een fust. De trapbar heeft zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde een zitbank en heeft meerdere geïsoleerd verpakte fustjes. De spatborden van het fietscafé hebben een rechte vorm, terwijl de spatborden van de trapbar afgerond zijn. De trapbar is van lichter materiaal gemaakt dan het fietscafé en de trapbar heeft ook dunnere buizen. Bovendien hadden beide producten een andere naam, welke ook duidelijk zichtbaar was aangebracht. Om die reden valt niet in te zien dat door de gestelde nabootsing bij het publiek verwarring valt te duchten, zodat geen sprake is van een schending door Rijpkema van de plicht om redelijkerwijs alles te doen ter voorkoming van verwarring zoals bedoeld in de vorige rechtsoverweging. Daarmee kan ook de subsidiaire grondslag de vordering niet dragen.

Lees het arrest hier.

IEF 7852

Een hoeveelheid feitelijke gegevens met een eigen karakter (en een wijnrek)

Vzr. Wijnrek ABKRechtbank Zwolle, 5 maart 2009, LJN: BI1912, Abk Inno Vent B.V tegen Örnell B.V.

Auteursrecht. Productbrochures producenten RVS keukenelementen en keukenapparatuur. Eiser  ABK vordert gedaagde  Örnell te veroordelen om zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten, waaronder geschriftenbescherming, van ABK op de teksten en op de lay-out van de ABK InnoVent brochure 2006. Gedaagde zou ook inbreuk gemaakt hebben op een wijnrek van eiser. De voorzieningenrechter acht het gevorderde ten aanzien van de tekst, de lay-out en de wijnrekken reeds toewijsbaar “op de grond van auteursrechtelijke inbreuk”. Geen auteursrecht op productcodes. 

Tekst: 4.5. ABK heeft gesteld dat (delen van) teksten uit haar brochure van 2006, waarop zij het auteursrecht heeft, door Örnell nagenoeg letterlijk zijn overgenomen in diens brochure van 2007. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tekst een werk is in de zin van artikel 10 lid 1, 1 Aw. De tekst behelst basisregels voor luchttechniek voor afzuigsystemen, verschillende soorten interne motoren om in die systemen te gebruiken en productspecificaties van verschillende typen toe te passen externe motoren.

Hoewel met Örnell gezegd kan worden dat het om een hoeveelheid feitelijke gegevens gaat, heeft (de werknemer van) ABK toch zijn eigen karakter aan die min of meer vaststaande feiten gegeven. De werknemer heeft immers zelf de opbouw en onderverdeling van de tekst en de volgorde van de technische gegevens bepaald, maar ook een eigen keuze voor de tekstuele omvang gemaakt (hoe uitvoerig de onderwerpen te behandelen). De tekst heeft derhalve een eigen karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker.

Het verweer van Örnell dat het slechts om een beperkt aantal pagina´s uit de brochure gaat kan niet worden gevolgd. Immers, ook het gedeeltelijk overnemen van een tekst die auteursrechtelijk beschermd is, is een inbreuk op het auteursrecht. De hoeveelheid overgenomen tekst speelt derhalve geen rol. Ook het verweer dat de tekst niet één op één is overgenomen dient te worden gepasseerd. Örnell heeft immers erkend delen uit de brochure van ABK te hebben overgenomen. Verder zijn de tekstuele verschillen minimaal en van een ondergeschikt karakter. De conclusie is dan ook dat Örnell in haar brochure van 2007 met het overnemen van de teksten op de pagina´s 67 tot en met 69 inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van ABK.

In de brochure 2009 heeft Örnell de tekst over de basisregels voor luchttechniek voor afzuigsystemen herschreven, zoals blijkt uit haar productie 2, zodat ten aanzien hiervan geen sprake meer is van een inbreuk op het auteursrecht. Echter, op de pagina´s 94 en 96 is dezelfde tekst opgenomen als op de pagina´s 70 en 71 uit de brochure 2007, waarvan hiervoor is overwogen dat dit in strijd is met het auteursrecht van ABK. Örnell maakt derhalve met de tekst op de pagina´s 94 en 96 in de brochure 2009 inbreuk op het auteursrecht van ABK.

Lay out: 4.6. ABK stelt dat Örnell de lay-out van de bladzijden met productspecificaties van haar brochure 2006 (hierna: de lay-out) heeft overgenomen. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de lay-out van ABK ook aan deze vereisten, zoals hiervoor onder 4.5 genoemd, voldoet. Immers het is een uiting van wat de maker, de werknemer van ABK, tot zijn vormgeving heeft bewogen, en dat verdient auteursrechtelijke bescherming.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of Örnell met haar brochures 2007 en 2009 inbreuk maakt op dat auteursrecht van ABK.

(...) Aan Örnell kan toegegeven worden dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen de lay-out van ABK en die van Örnell, maar deze verschillen zijn zo gering en de kenmerkende elementen zo identiek, dat zij de totaalindruk van beide brochures niet zodanig anders maken, dat gezegd kan worden dat Örnell met haar lay-out voldoende afstand heeft genomen van de lay-out van ABK. Gelet op alle hiervoor genoemde elementen samen, het totale beeld, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een inbreuk door Örnell op het auteursrecht van ABK.

De voorzieningenrechter komt mede tot dit oordeel door de als productie 7 van de zijde van ABK overgelegde kopieën uit een negental brochures van andere leveranciers in dezelfde markt te vergelijken met de brochures van ABK en Örnell. Geen van deze brochures bevatten overeenstemmende elementen met de brochures van partijen, terwijl ook hier hetzelfde product en dezelfde doelgroep als bij partijen geldt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het uitgesloten moet worden geacht dat twee makers van een lay-out als de onderhavige onafhankelijk van elkaar tot (vrijwel) exact hetzelfde resultaat zullen komen.

(…) Te meer daar kan worden vastgesteld dat Örnell bekend was met de brochure van ABK; zij heeft immers erkend daaruit bepaalde delen van de tekst te hebben overgenomen. Tegen het vermoeden van ontlening staat tegenbewijs open. Hieraan worden echter hoge eisen gesteld.(…)

Productcodes: ABK stelt dat zij een bijzondere zelfbedachte productcode voor een bepaald type lichtbalken heeft geïntroduceerd, te weten “LBG”. Dit is een alleen door haar gebruikte productcode en productbenaming, die een eigen oorspronkelijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen. ABK is de auteursrechthebbende.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten aanzien van de productnaam en –code geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. (…)

Wijnrekken: 4.8. ABK beroept zich ook ten aanzien van een wijnrek op auteursrechtbescherming ex artikel 7 Aw. Zij stelt dat zij in december 2002 een nieuw, modern en strak gestyleerd vormgegeven wijnrek van RVS heeft ontworpen. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier sprake is van een geheel nieuw ontwerp. Bij het ontwerpen van een van RVS-plaat gemaakt wijnrek kan de maker wel degelijk andere creatieve keuzes maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van de rand en de vorm en grootte van de uitsparingen, waarbij hij zich uiteraard wel kan laten inspireren door een reeds bestaand wijnrek. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat ABK een nieuw oorspronkelijk auteursrechtelijk beschermd werk tot stand heeft gebracht. (…) Geconcludeerd kan worden dat Örnell inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van ABK.

Proceskosten: 4.13.  (…) “De Richtlijn Indicatietarieven in IE-zaken” dient in deze zaak als uitgangspunt bij de bepaling van de proceskosten te worden genomen. Het bij deze kortgedingprocedure behorende indicatietarief is EUR 15.000,=.
Het door ABK gevorderde bedrag is aanmerkelijk hoger. ABK heeft echter niets gesteld waaruit dient voort te vloeien dat in deze zaak een hoger bedrag dan het indicatietarief dient te worden toegewezen, anders dan dat er sprake is van vier op zichzelf staande inbreuken, die de behandeling complex maken. Bij deze vier inbreuken is echter sprake van een zodanige samenhang dat afwijking van het indicatietarief enkel op die grond niet gerechtvaardigd is.
Nu de hogere kosten door Örnell worden betwist worden er aan de motivering van ABK hoge eisen gesteld, die deze echter niet heeft gegeven. Voor een splitsing van de kosten in een gedeelte voor Intellectuele Eigendomsrechten en een gedeelte voor onrechtmatige daad, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nu nagenoeg alle vorderingen op grond van inbreuk op het auteursrecht worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal een bedrag van EUR 15.000,= voor werkzaamheden van de advocaat van ABK toewijzen.

Lees het vonnis hier.