Alle rechtspraak  

IEF 3776

Eerste Leeuwarder Jurkjeszaak (HB)

jrk.JPGGerechtshof Leeuwarden, 4 april 2007, rolnr. 0600269. Van der Meulen Sneek B.V. & Interoys Holland B.V. tegen Lucky Locket Ltd (met dank aan Evert van Gelderen & Michael Gerrits, De Gier & Stam).

Hoger beroep in de eerste Leeuwarder Jurkjeszaak. Lucky Locket, een Engelse kinderkledingfabrikant, brengt in Nederland een kinderjurk (verkleedjurk) op de markt van het model “Dragonfly’. Van der Meulen, im- en export van speelgoed, heeft in Nederland een kinderjurk op de markt gebracht onder de naam “Who’s that girl?”. Ik kort geding heeft de voorzieningenrechter de auteursrechtelijke inbreukvorderingen van Lucky Locket toegewezen. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter met een arrest dat niet veel nieuws oplevert, maar een paar aardige passages bevat.

Over de gestelde verwatering van het auteursrecht stelt het hof dat het theoretisch eigenlijk niet kan, maar geeft vervolgens aan hoe het misschien toch wel zou kunnen: “Van der Meulen stelt in dit hoger beroep o.a. dat het auteursrecht van Lucky Locket is verwaterd. (…) voorzover in het auteursrecht al gesproken zou kunnen worden van verwatering, in die zin dat een in aanvang beschermd werk verworden is tot een onbeschermde stijl - hetgeen zich overigens moeilijk laat inpassen in de systematiek van het auteursrecht -, heeft te gelden dat Van der Meulen volstrekt onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd waarom daar in het onderhavige geval sprake van is. Het had op de weg van Van der Meulen gelegen om aan de hand van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Dragonfly jurk, als opgesomd door de voorzieningenrechter in no. 6 van het bestreden vonnis, aannemelijk te maken dat de genoemde trekken op grote schaal terug te vinden zijn in andere kinder(verkleed)jurken, en wel in die mate dat gezegd moet worden dat (inmiddels) sprake is van algemene stijlkenmerken van de karakteristieken van de Dragonflyjurk voor kinder(verkleed)jurken. Dit heeft zij echter nagelaten, zodat hierop haar verwateringsverweer, wat daar verder ook van zij, strandt.” (10-11)

Over de richtlijnconforme proceskostenveroordeling stelt het hof dat er, hoewel de procedure dateert van voor de implementatiedatum, wel ruimte is voor richtlijnconforme interpretatie, zij het dat het eerdere kort gedingvonnis daar niet voor in aanmerking komt: 

“De voorzieningenrechter heeft Van der Meulen volgens de gebruikelijke liquidatietarieven veroordeeld in de proceskosten. Het hof onderschrijft het standpunt van Lucy Locket, dat zij op grond van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn aanspraak zou kunnen maken op een volledige proceskostenvergoeding. Voor een beperkte uitleg van art. 14, in die zin dat slechts recht zou bestaan op een volledige proceskostenveroordeling indien sprake zou zijn van grootschalige namaak of piraterij -, ziet het hof voorshands onvoldoende aanknopingspunten in tekst en doel van de richtlijn.

De vraag is echter of er plaats is voor toepassing van de richtlijn, nu deze thans nog niet in het nationale recht is omgezet. Naar het voorlopig oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord, nu de richtlijn reeds op 29 april 2006 had moeten zijn geïmplementeerd. Op grond van de
gemeenschapstrouw dient het hof het nationale recht richtlijnconform te interpreteren. Dat de inleidende dagvaarding van vóór deze datum dateert, doet hieraan niet af. Niet gezegd kan worden dat zulks in strijd zou zijn met de rechtszekerheid, nu de Handhavingsrichtlijn gepubliceerd is en derhalve kenbaar was voor Van der Meulen. Ook overigens ziet het hof geen beletsel voor een richtlijnconforme interpretatie. Wel zal het hof de kostenveroordeling zoals uitgesproken door de voorzieningenrechter in stand laten, nu dit vonnis dateert van vóór 29 april 2006.”(22-23)

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis in kort geding: IEF 1721 (2 maart 2006). Eerder bericht 2e Leeuwarder jurkjeszaak: IEF 2413 (28 juli 2006).

IEF 3775

Vrijwel klakkeloos

plntet.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 4 april 2007, HA ZA 06-1210. Smit-Etiketten B.V. tegen Benfried B.V.

Auteursrecht op insteek-bloemetiketten. Vrijwel klakkeloze nabootsing. Wettelijk vermoeden makerschap. Bodemprocedure, gestart voor verstrijken implementatietermijn Handhavingsrichtlijn, liquidatietarief. Afbeeldingen in vonnis.

Eiser Smit heeft voor kwekerij Atlantis een insteeketiket ontworpen voor de Medinilla plant (boven). Atlantis neemt 300.00 etiketten af. Een tweede offerte van Smit, wordt niet gevolgd door een order. Atlantis stapt naar gedaagde Benfried die een zelfde soort insteeketiket ontwerpt en levert (onder). Smit sommeert Benfried de inbreuk op haar auteursrechten te staken.

De rechter beargumenteert dat het insteeketiket een werk is en komt vervolgens vrij snel tot de conclusie dat er sprake is van inbreuk en passeert alle uitvoerige verweren van Benfried (geen werk, niet de maker). ‘Het betreft een vrijwel klakkeloze nabootsing van alle relevant te achten vormgevingselementen.” (4.10).

Hetgeen Benfried heeft aangevoerd (dat het vormgevingserfgoed van insteekbloemetiketten maakt dat er geen sprake is van een eigen karakter of een persoonlijk stempelt) ‘overtuigt in het geheel niet.’ ‘Uit het overgelegde materiaal volgt juist vanwege de aangegeven talrijke vormgevingsverschillen dat het etiket dat Smit jegens Benfried inroept een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Zodoende kan in het ontwerp voor dat etiket een auteursrechtelijk werk worden gezien.’

Ook moet Smit ex artikel 4 jo. 8 Aw als maker worden aangeduid. Het verweer (Gaastrazaak) gaat niet op. In die zaak  ging het om de vraag of het vermelden van de naam Gaastra als merkopdruk op kleding ook impliceert dat zij maker is ex art. 4 Aw. Het etiket in casu draagt echter niet de naam Atlantis, maar Smit-Etiketten. Benfried tracht nog aan te voeren dat Smit niet de auteursrechten op de foto op het etiket heeft, maar dit verweer wordt gepasseerd. De fotograaf was maar ‘stilist’ van Smit (HR NJ 1991/377 Kluwer/Lamooth, r.o. 3.4). Ook de poging om Atlantis als maker op te voeren (art. 6 Aw) strand.

Ter comparitie is zijdens Benfried ook erkend dat haar etiket ten opzichte van het eerdere etiket volgens het ontwerp van Smit, waarmee Benfried bekend was, geen andere vormgevingstotaalindruk maakt. Van een nieuw niet-inbreukmakend zelfstandig werk is met betrekking tot het etiket van Benfried dan ook geen sprake. Van loutere stijlnabootsing of enkele navolging van auteursrechtelijk
niet relevante of onbeschermde elementen, zoals Benfried eveneens ten onrechte aanvoert, al evenmin.

Een aantal vorderingen worden toegewezen. (verbod, vernietiging, rekening en verantwoording). Recall en buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. De zaak is voor 29 april 2006 (verstrijken implementatietermijn Handhavingsrichtlijn) aangevangen, zodat er voor volledige proceskosten geen plaats is.

Lees het vonnis hier.

IEF 3747

Hitdefinitie

Rechtbank Rotterdam, 14 maart 2007, LJN: BA1537, Gevoegde zaken Vrije Radio Omroep Nederland B.V. (VRON)  tegen de Minister van Economische Zaken, agentschap Telecom, met als derde-partij SLAM!FM B.V.,voorheen genaamd ID&T Radio B.V. en SLAM!FM tegen  de Minister van Economische Zaken, agentschap Telecom, met als derde-partij:
VRON.

Frequentiegeschil over hitdefinitie, met heel klein beetje auteursrecht.  Aardig doordat het vonnis een beeld geeft van de mediabureaucratie en aangeeft dat je ook heel ambtelijk kunt omgaan met kunst. Het wachten is op een museumwet die bepaalt dat 27% van de kunst in een bepaald museum een pastoraal karakter moet hebben.

Economische zaken heeft  aan SLAM!FM een boete opgelegd omdat de radiozender zich niet aan het bij de frequentie horende format heeft gehouden: “Geconstateerd is dat op 3 en 4 februari 2005 respectievelijk 81,47% en 83,76% van de nettozendtijd muziek is uitgezonden, terwijl dit tenminste 95 procent diende te zijn. Voorts is op 3 en 4 februari 2005 geconstateerd dat onderscheidenlijk 18,3% en 21,8% van de nettozendtijd muziek werd uitgezonden die genoteerd staat of heeft gestaan op een van de gangbare hitlijsten, terwijl dit maximaal 7,5 procent diende te zijn.”

Waar het om gaat is of SLAM!FM niet teveel hitmuziek heeft uitgezonden. SLAM!FM stelt dat het gaat om radio-edits van hitmuziek die zelf geen hitmuziek zijn. Wat hitmuziek is en wat een andere versie is, is al gedefinieerd in een convenant tussen het CvdM en EZ:

“Hitmuziek (niet bijzondere muziek) in een andere versie of uitvoering. Indien een muziekstuk dat in de hitparade heeft gestaan in diverse uitvoeringen/versies wordt uitgebracht, welke geen hitnotering hebben of hebben gehad, tellen deze niet mee als hitmuziek bij de bepaling van de hoeveelheid hitmuziek die mag worden uitgezonden. Er is sprake van een andere versie indien het muziekstuk wezenlijk van karakter verschilt met de hitversie. Bovendien dient dit verschil met het oorspronkelijke muziekstuk voor de gemiddelde luisteraar duidelijk waarneembaar te zijn. Het verschil kan bijvoorbeeld bestaan uit een ander tempo of een andere uitvoerder en/of instrumentatie.”

Bijzondere muziek is “muziek die zich onderscheidt van de actuele populaire muziek kenmerkt zich door een sterke maatschappelijke/culturele betekenis van de muziek, die appelleert aan specifieke smaakvoorkeuren. De muziek is uitdrukking van een specifieke muziekcultuur en muziekgemeenschap binnen de popmuziek.” (Regeling AGV)

Economische zaken stelt dat alleen indien een andere versie (bijvoorbeeld een radio-edit of een remix) een hitnotering heeft of heeft gehad, een dergelijk muziekstuk aangemerkt kan worden als hitmuziek en dat (nu volgt het kleine beetje auteursrecht), nu SLAM!FM geen houder is van de auteursrechten op de originele muziekstukken waarvan de SLAM!FM radio-edits worden gemaakt, het daarvan ten gehore brengen op de radio niet als het uitbrengen van versies die geen hitnotering hebben (gehad) kan worden beschouwd.

Daar gaat de rechtbank verder niet op in en het auteursrecht komt niet meer ter sprake. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat  Radio-edits wel moeten worden beschouwd als hitmuziek “Naar het oordeel van de rechtbank kunnen slechts wezenlijk andere uitgebrachte of uit te brengen uitvoeringen/versies van muziekstukken niet meetellen als in hitlijsten genoteerde muziek. Met een uitleg dat niet van in hitlijsten genoteerde muziek te onderscheiden uitvoeringen/versies niet als hitmuziek zouden worden aangemerkt, zou immers de clausulering van kavel A5 gefrustreerd worden.”

Lees het vonnis hier

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.

IEF 3659

Minder is meer

fotostrip.JPGRechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Interessante uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring.

"Out of the Blue stelt dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt en dat evenmin sprake is van slaafse nabootsing door Out of the Blue. Door te lichtvaardig Expo, een grote afnemer van Out of the Blue, te sommeren hebben Invotis c.s. onrechtmatig jegens Out of the Blue gehandeld."

Invotis c.s stellen zich op het standpunt dat de fotostrip een baanbrekend ontwerp is en voor bescherming in aanmerking komt, en, indien dit in rechte niet gestand houdt, er om deze reden geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen. Out of the Blue stelt dat de fotostrip kan worden gekwalificeerd als een gebruiksvoorwerp, waarbij de vorm en uitvoering volledig zijn gebaseerd op eisen van functionaliteit en bruikbaarheid.

De rechtbank oordeelt dat de fotostrip onvoldoende oorspronkelijk is om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Hoewel de rechtbank meegaat in het betoog van Invotis c.s. dat ten aanzien van functionele elementen ruimte kan bestaan voor auteursrechtelijke bescherming, oordeelt zij dat in casu hiervan geen sprake is. Het eerste idee om een product te maken waarin foto’s onder elkaar worden gehangen in transparante mapjes is onvoldoende. De uitwerking telt en niet het idee.

De rechtbank oordeelt bovendien dat de fotostrip onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om van gevaar voor verwarring te kunnen spreken en verwerpt het beroep van Invotis c.s. op slaafse nabootsing.

Door de handelsrelatie van Out of the Blue te sommeren, oordeelt de rechtbank dat Invotis c.s. niet de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van hen mocht worden geëist. Het beroep van Invotis c.s. op het octrooi-arrest Bakels/Storck verwerpt de rechtbank. Voor aanspreken op auteursrecht gelden strengere eisen: auteursrecht ontstaat in tegentelling tot een octrooirecht immers van rechtswege. Er is geen onderzoek dat een claim eventueel zou kunnen rechtvaardigen. Nu de fotostrip een gebruiksvoorwerp betreft dat zijn vormgeving voor een belangrijk deel ontleent aan haar functie, wist Invotis c.s. of hadden zij moeten beseffen dat er een aanzienlijk risico bestond dat in rechte zou worden vastgesteld dat het geen werk is.

De rechtbank houdt iedere beslissing aan en laat Out of the Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief aan haar handelsrelatie door Invotis c.s.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3644

Kruiwagens

TK-100.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 maart 2007, rolnummer KG C0600323/HE: Altrad S.A./Van Cranenbroek Schijndel c.s. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten
voor het inzenden van het vonnis).

Arrest over beschermbaarheid van kruiwagens. Auteursrecht. Interessante overwegingen met betrekking tot merkgebruik en (herkomst)verwarring bij vermeende slaafse nabootsing.

Altrad heeft uit een faillissement van Fort Kruiwagens de onbezwaarde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot drie modellen kruiwagens overgenomen. Van Cranenbroek brengt in China geproduceerde kruiwagens in haar winkels op de markt die nagenoeg identiek zijn aan de drie modellen kruiwagens. Altrad heeft ex artikel 28 auteursrechtelijk beslag doen leggen onder Van Cranenbroek op een aantal kruiwagens.

Altrad vordert in conventie een verbod met nevenvorderingen. Van Cranenbroek vordert in reconventie opheffing van het beslag, een verbod op verdere beslagen en een voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Altrad afgewezen en de vorderingen van Van Cranenbroek, met uitzondering van het voorschot, grotendeels toegewezen.

De grieven zijn ten eerste gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de kruiwagens onvoldoende het subjectieve persoonlijke karkater in zich tot uitdrukking brengen. Het hof overweegt dat ‘het primaat van de vormgeving van de verschillende (…) aangeduide onderdelen van de kruiwagens bij het technisch effect ervan [ligt] en niet bij de persoonlijke invulling van de maker (waarvan overigens niet duidelijk is geworden wie, en op welk moment, als zodanig kan worden aangemerkt)’, waarna het hof de verschillende onderdelen afloopt (r.o. 4.6).

Ten tweede richten de grieven zich op het oordeel van de voorzieningenrechter dat er zich geen slaafse nabootsing voordoet. Het hof oordeelt eerst dat de kruiwagens van Van Cranenbroek vrijwel identiek zijn aan de drie Fort-kruiwagens. Vervolgens oordeelt het hof als volgt:

‘Afgezien van het merk is zo op het oog het enige verschil gelegen in de minder verzorgde afwerking bij de kruiwagens van Van Cranenbroek. Bij de Fort-kruiwagens die bij het pleidooi zijn getoond, is op de zijkant in grote letters het merk FORT in profiel (of in reliëf) aangebracht. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn merkloos. Door Altrad is desgevraagd meegedeeld dat de kruiwagens op zich ook zonder merk geleverd kunnen worden maar dat zij in Nederland en België steeds het merk FORT dragen. Door dit merkgebruik is naar voorlopig oordeel van het hof niet te verwachten dat er bij het in aanmerking komende publiek verwarring is te duchten. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn duidelijk merkloze producten waarbij verder geen enkele verbinding met Fort of Altrad wordt gemaakt, terwijl de kruiwagens van Altrad zich manifesteren als originele Fort-kruiwagens. Kortom: de nabootsing is zonneklaar maar het is geen nabootsing waartegen Altrad zich op de hier behandelde grondslag kan verzetten.’

Het hof oordeelt dat ook de andere grieven worden verworpen. Met betrekking tot de beslagen oordeelt het hof dat daarvoor geen grond is, zodat de desbetreffende vorderingen van Van Cranenbroek voor toewijzing als in het vonnis in eerste aanleg in aanmerking komen. De proceskosten in eerste aanleg dienen gezien het resultaat van die procedure voor rekening van Altrad te komen.

Lees het arrest hier.

IEF 3643

De legitimaire massa

AH.gifRechtbank Haarlem, 14 maart 2007, LJN: BA0703, Eisers (kinderen) tegen gedaagden (levensgezellinen).

Auteursrecht. Zaak over de erfenis van Anton Heyboer, waarbij de waarde en eventuele (juiste) overdracht van kunstwerken en auteursrechten van belang zijn voor de omvang van de nalatenschap en de legitieme porties.

Met betrekking tot de auteursrechtelijke kant van de zaak constateert de rechtbank dat er voor verschillende periodes verschillende overeenkomsten gelden. Een gedeelte van de werken en rechten behoort, doordat ze niet zijn overgedragen wel tot de nalatenschap, van een (groter) gedeelte zijn alle rechten correct overgedragen.

In geschil is daarnaast of Anton Heyboer de  kunstwerken voor een te lage prijs aan de in een VOF verenigde levensgezellinnen heeft verkocht, zodat sprake is van begiftiging. Voor de berekening van de legitieme porties moet worden vastgesteld of erflater de kunstwerken en de daarop rustende auteursrechten voor een te lage prijs heeft vervreemd.

De rechtbank waagt zich echter niet aan de berekening van de legitimaire massa en vaststelling of Anton Heyboer de kunstwerken en de daarop rustende auteursrechten voor een te lage prijs heeft vervreemd en of de begiftiging van dien aard is dat het erflater en gedaagde(n) wel duidelijk moet zijn geweest dat erflater als gevolg daarvan zijn legitimarissen weinig of niets zou nalaten.

De rechtbank besluit een deskundigenbericht te gelasten en houdt iedere verdere beslissing aan.

Lees het vonnis hier.   

IEF 3636

Een lichte associatie met het woord Gras

metbeeld.JPGRechtbank Arnhem, 12 maart 2007, KG ZA 07-71. Metaforum B.V., Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling en Vastgoed B.V., Metafoor Software B.V tegen Buro Beeld B.V. & Vastenhout (met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

Over beelden en metaforen. Gesteld auteursrecht op rekenprogramma en foldermateriaal, gestelde verwarring tussen de merken GRAS en FRIS. Stellig geen merkinbreuk, maar voor het overige is de voorzieningenrechter samenvattend van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing. En dat er dus ook nog geen ruimte is voor een volledige proceskostenveroordeling. 

Metafoor, een consultant op het gebied van ruimtelijke ordening, maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van (onder meer) het rekensysteem met de naam GRAS, afkorting van Grondgebruikanalyse systeem.  De naam `GRAS GrondgebruikAnalyseSysteem' is in 2004 als Benelux-woordmerk ingeschreven.

Buro Beeld richt zich ook op advisering aan de overheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Bij Buro Beeld werken een aantal ex-medewerkers van Metafoor, waaronder ook gedaagde Vastenhout. Buro Beeld maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van het systeem genaamd FRIS, afkorting van Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem.

Metafoor stelt dat FRIS een ongeautoriseerde verveelvoudiging is van het auteursrechtelijk beschermde computerprogramma GRAS van Metafoor. De uitdraai van een berekening met FRIS stemt visueel geheel overeen met een uitdraai van een berekening met GRAS. Ook de tekst op de website van Buro Beeld zou een  verveelvoudiging van het promotiemateriaal van Metafoor zijn. Metafoor stelt ook dat het merk FRIS visueel, auditief en begripsmatig overeenstemt met het merk GRAS.

Auteursrecht

De voorzieningrechter kan, zo te lezen wellicht een beetje met het oog op het Technip-criterium, nog niet met zekerheid te zeggen of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. “ Duidelijk is dat voor GRAS gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande computerprogramma's, zoals Microsoft Excel en Acces, zodat geen van beide partijen een beroep op oorspronkelijkheid kan doen, voor zover de opbouw, volgorde en / of lay-out van GRAS en FRIS zijn bepaald door deze bestaande programma's. De voorzieningenrechter sluit echter niet uit dat zowel (het oudere-IEF) RM 97 en RM 2000 als GRAS als een zodanig oorspronkelijke samenvoeging, selectie of bewerking van diverse functionaliteiten kunnen worden gezien dat daarin de persoonlijke, subjectieve visie oftewel het `persoonlijke stempel' van Schreurs en Vastenhout (en in GRAS wellicht ook van Romkes) tot uitdrukking wordt gebracht. Ook sluit de voorzieningenrechter niet uit dat aan GRAS ten opzichte van RM 97 en RM 2000 nieuwe elementen zijn toegevoegd op zodanige wijze dat GRAS moet worden gezien als een nieuw, oorspronkelijk werk en als een zelfstandig werk in de zin van artikel 10, tweede lid, Aw. In dit kort geding is dit echter op basis van de stellingen en de toelichtingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken nog niet met voldoende zekerheid vast te stellen om, al is het maar voorlopig, een uitsluitend recht aan te nemen en een verbod tot gebruik van een soortgelijk rekenmodel of programma te rechtvaardigen. Daarvoor is nader feitenonderzoek nodig, waarbij getuigen moeten worden gehoord, en waarvoor mogelijk een deskundigenbericht nodig is.”

Werkgeversauteursrecht

Ook over een mogelijk artikel 7 Aw werkgeversauteursrecht is volgens de voorzieningenrechter nog niets met zekerheid te zeggen. “De voorzieningenrechter stelt vast dat Schreurs en Vastenhout eventuele auteursrechten op GRAS of eerdere rekenmodellen niet bij akte  overeenkomstig artikel 2 Aw aan Metafoor hebben overgedragen en daarover ook geen  afspraken hebben gemaakt met Metafoor. (…)De door Metafoor  overgelegde arbeidsovereenkomsten met Schreurs en Vastenhout bieden onvoldoende  aanknopingspunten voor het oordeel dat het (door)ontwikkelen van het systeem GRAS tot  de taak van Schreurs en Vastenhout behoorde en dat Metafoor zeggenschap had over de  vorm waarin het systeem tot stand zou komen.” Ook de feitelijke situatie (betaalde overuren etc. is onvoldoende helder.

Auteursrechten op promotiemateriaal.

Partijen zijn het erover eens dat het folder- / promotiemateriaal een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw is, en dat de tekst over het systeem FRIS daarmee  grotendeels overeenstemt of zelfs identiek is. Wel betwisten Buro Beeld c.s. dat de  auteursrechten daarop aan Metafoor toekomen. Vastenhout zou de tekst hebben bedacht en geschreven, zonder daartoe de opdracht van Metafoor te hebben gekregen. Ook hier is de  voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of het schrijven van het foldermateriaal in dienst van Metafoor tot de taak van Vastenhout behoorde, zodat de voorzieningenrechter ook op dit punt zonder nader onderzoek geen oordeel kan geven.  

Merkinbreuk

Op het punt van merkinbreuk is de voorzieningenrechter wel stellig: “Het op dit punt op zichzelf correcte  betoog van Metafoor, namelijk dat de aanwezige verschillen tussen merk en teken worden  gecompenseerd door de grote mate van overeenstemming tussen de beide rekensystemen,  waardoor toch verwarring kan ontstaan bij de gebruikers, gaat naar voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter in dit geval niet op. Voor het risico op verwarring zijn de visuele,  auditieve en begripsmatige verschillen tussen enerzijds het woordmerk GRAS en anderzijds  het teken FRIS te groot. De visueel en auditief overeenstemmende tweede letter R en vierde  letter S en het gebruik van hoofdletters vormen daarvoor onvoldoende grondslag. Mogelijk  roept het woord FRIS een lichte associatie op met het woord GRAS, maar naar voorlopig oordeel in dit geval onvoldoende om te kunnen spreken van verwarring en dus merkinbreuk.  in de zin van artikel 2.20 lid 1, sub b van het Benelux Verdrag Intellectuele Eigendom  (BVIE). Daarbij speelt een rol dat GRAS en FRIS afkortingen zijn van Grondgebruik  Analyse Systeem respectievelijk Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem, hetgeen  duidelijk in het promotiemateriaal en op de website wordt vermeld en hetgeen het risico op  verwarring verkleint.”

Slaafse nabootsing.

“Met betrekking tot  dit beroep is de voorzieningenrechter van oordeel dat Metafoor onvoldoende heeft  onderbouwd dat Buro Beeld c.s. evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan zonder  afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het rekensysteem. Het is de  voorzieningenrechter, mede in het licht van de eerder door Schreurs en Vastenhout  ontwikkelde rekenmodellen RM 1997 en RM 2000, onvoldoende duidelijk geworden of het  product wel voldoende onderscheidend is en welke (technische) elementen strikt  noodzakelijk zijn voor de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van het systeem en welke  elementen niet.”

Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing.  De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarbij ook meespeelt dat er al een bodemprocedure aanhangig over dit en een veel meer omvattend geschil tussen partijen.  

Proceskosten.

“Buro Beeld en Vastenhout hebben gevorderd om bij een afwijzend vonnis  Metafoor te veroordelen in de volledige feitelijke door hen gemaakte proceskosten in de zin van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele  eigendomsrechten. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beginsel ook de eisende partij  die vergeefs een beroep doet op IE-rechten in de volledige proceskosten kan worden  veroordeeld, nu artikel 14 van deze handhavingsrichtlijn spreekt van `de in het ongelijk  gestelde partij'. Hierboven is echter al gebleken dat het gelijk in dit kort geding deels in het midden blijft, omdat de voorzieningenrechter zich in dit kort nog niet het vereiste inzicht  heeft kunnen verschaffen voor een verantwoorde beslissing over de gestelde  auteursrechtinbreuk dan wel de gestelde slaafse nabootsing. In dat Licht, terwijl dit kort  geding in feite een deelproces vormt van een veel omvangrijkere bodemprocedure, verzet de billijkheid zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in dit kort geding tegen een  volledige proceskostenveroordeling van Metafoor. Metafoor zal als de deels in het ongelijk gestelde partij op de gebruikelijke wijze door vaststelling van een forfaitair bedrag worden  veroordeeld in de proceskosten van Buro Beeld en Vastenhout.”      

Lees het vonnis hier.

IEF 3606

Met een kleine amateurcamera

ucp.gifRechtbank Amsterdam, 8 november 2006, HA ZA 05-3438: Filmmaakster A. tegen AVRO en B.

Auteursrecht. Geen vermelding maker. Geen vergoeding voor televisie-uitzending, omdat vergoeding niet als voorwaarde was gesteld. Soort apparatuur speelt een rol bij beoordeling. Wel vergoeding voor openbaarmaking internet.

A, documentaire filmmaakster, vordert verklaring voor recht dat de AVRO jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door zonder haar toestemming beeldmateriaal openbaar te maken. Het betreft opnames van A met een kleine amateurcamera van de West Oever, tijdens haar deelname aan een door United Civilians for Peace (UCP) georganiseerd bezoek. A reisde samen met B en heeft aan B de opnames ter beschikking gesteld voor uitzending in Nederland, waarbij is gesproken over een vergoeding. B, die iets eerder naar Nederland vertrok, heeft de opnames vervolgens, aanvankelijk zonder melding te maken van de naam van A en zonder over enige vergoeding te spreken, aan de AVRO aangeboden.

Op 15 juli 2003, ongeveer een half uur voor de uitzending van een gedeelte van de opnames door de AVRO in Netwerk, heeft B voor het eerst bij de AVRO ter sprake gebracht dat A de maker was van opnames en dat zij (wellicht) een financiële vergoeding voor het gebruik op prijs stelde. De AVRO heeft daarop gereageerd met de woorden dat B daar “lekker laat” mee kwam en dat de AVRO nooit van de opnames gebruik zou hebben gemaakt als ze geweten had dat daarvoor een vergoeding zou moeten worden betaald. B heeft vervolgens ingestemd met uitzending, stellende dat het ging om de boodschap van UCP en dat geld geen reden mocht zijn om de zaak af te blazen.

A heeft vervolgens aan de AVRO een factuur gezonden met als omschrijving onder meer: “geleverd: Netwerkuitzending 15 juli 2002 -± 1 ½ minuut DVD video opnames muur Palestina/Israël bij Qalqilia + interview Qalqilia-burgemeester tijdens interview met C”.

De AVRO heeft het beeldmateriaal vervolgens gedurende vijftien maanden zonder naamsvermelding van A openbaar gemaakt via de internetsite www.netwerk.tv.

De AVRO heeft A € 550,-- betaald in verband met het gebruik van het beeldmateriaal, maar A heeft dit bedrag aan AVRO gerestitueerd, omdat er geen overeenstemming was over enige vergoeding.

A vordert nu onder meer betaling van € 9.927,58, een verklaring voor recht dat de AVRO onrechtmatig jegens A heeft gehandeld door als professionele partij die dagelijks omgaat met auteursrechtelijk beschermd werk, het werk van A openbaar te maken zonder zich er rekenschap van te geven wie de maker is van dit werk althans zonder zich ervan te vergewissen of de maker wel toereikende toestemming heeft verleend voor het al dan niet om niet openbaar maken van het werk door AVRO en een verbod.

A heeft volgens de Rechtbank geen concreet bewijs geleverd van haar stelling dat betaling van een vergoeding als voorwaarde is gesteld voor uitzending of dat er gezegd is dat iets van een vergoeding op prijs zou worden gesteld.

B mocht er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat de door A gewenste vergoeding ondergeschikt was aan het publicitaire doel van de UCP reis. B was dan ook niet gehouden met AVRO een vergoeding overeen te komen alvorens het beeldmateriaal aan AVRO ter beschikking te stellen voor de Netwerkuitzending. “Daarbij speelt mee dat A niet als filmmaakster deel uitmaakte van de UCP-delegatie en dat het beeldmateriaal niet met professionele apparatuur is vervaardigd.”

Ook het door B ter beschikking stellen van het beeldmateriaal aan AVRO is niet onrechtmatig, omdat B er vanuit heeft mogen gaan dat het publicitaire doel ook voor A zwaarder woog dan het belang van een vergoeding. De AVRO mocht ervan uit gaan dat B gerechtigd was dit materiaal aan te bieden.

Het aanbieden van het materiaal op internet is tussen partijen echter niet besproken. “Uit de omstandigheid dat B geen nadere voorwaarden aan het gebruik door de AVRO heeft gesteld, kan niet worden afgeleid dat de AVRO het beeldmateriaal ook via internet openbaar mocht maken en mocht blijven maken, ook nadat A daar bezwaar tegen had gemaakt. Het enkele feit dat volgens de AVRO tegenwoordig in vrijwel iedere licentie die de publieke omroep sluit ook toestemming wordt gegeven voor openbaarmaking via internet, is onvoldoende voor de conclusie de AVRO erop mocht vertrouwen dat daarvoor ook in dit geval toestemming was gegeven. De AVRO heeft, door het beeldmateriaal zonder toestemming en zonder naamsvermelding openbaar te maken via internet, onrechtmatig jegens A gehandeld.”

Bij de berekening van de schade houdt de Rechtbank onder meer rekening met de kwaliteit van het fragment, de beperkte nieuwswaarde en de hoogte van vergoedingen normaliter betaald door de publieke omroep voor het gebruik van materiaal van derden op televisie en internet.

De verklaring voor recht met betrekking tot openbaarmaking via internet wordt toegewezen. Het verbod wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de AVRO voornemens is het beeldmateriaal nogmaals via televisie of internet openbaar te maken.

Lees het vonnis hier.