Alle rechtspraak  

IEF 13890

Inbreuk op auteursrecht cursusmateriaal niet gespecificeerd

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 mei 2014, IEF 13890 (Bloom Training tegen Hulshof)
Als randvermelding. Verzoek tot opheffing beslag. Partijen ontwikkelen en geven cursussen gericht op het bedrijfsleven. Eiser wenstte de samenwerking te beëindigen en Hulshof heeft eiser verzocht zich te onthouden van trainingen bij haar accounts. Dat is niet (geheel) gebeurd. Hulshof heeft conservatoir beslag laten leggen, tevens op IE-rechtelijke gronden. Inbreuk op auteursrecht cursusmateriaal is niet voldoende gespecificeerd. Subsidiair stelt eiser dat als er al sprake zou zijn van enige noodzaak tot beslaglegging het beslag op haar woonhuis al voldoende zekerheid biedt voor de vordering van Hulshof c.s.. Verzoek tot partiële opheffing slaagt.

3.3. Aan haar overige vorderingen legt [X] ten grondslag dat zij schade lijdt door het beëindigen van de samenwerking onder meer nu zij door toedoen van Hulshof bij een aantal klanten geen trainingen meer kan verzorgen. Voorts wordt zonder haar toestemming door (trainers) van Hulshof nog gebruik gemaakt van cursusmateriaal waarvan de intellectuele eigendomsrechten bij haar berusten, aldus [X].
Inbreukverbod
4.13. [X] vordert een verbod op het gebruik door Hulshof c.s. van door haar ontwikkeld cursusmateriaal waar zij intellectuele-eigendomsrechten op heeft, waarmee zij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, auteursrechten bedoelt. Hulshof c.s. verweert zich onder meer door erop te wijzen dat [X] niet heeft gespecificeerd waar dit intellectuele eigendom uit bestaat. Daarnaast stelt Hulshof c.s. dat het materiaal waarop [X] wellicht doelt, is ontwikkeld in samenwerking met Hulshof, zodat moet worden betwijfeld of [X] (de enige) rechthebbende is op die rechten en een verbod kan vorderen. Tot slot betwist Hulshof c.s. dat zij enig materiaal dat afkomstig is van [X] gebruikt.
4.14. Met Hulshof c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [X] niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Hulshof c.s. inbreuk maakt op enig aan [X] toekomend auteursrecht. Ook deze vordering van [X] zal derhalve worden afgewezen.
IEF 13889

Geen steun in feiten voor "chanterende sekswerker" en beperkte vergoeding naaktfoto

Rechtbank Amsterdam 21 mei 2014, IEF 13889 (Eiseres tegen Hearst Magazines)
Mediarecht. Auteursrecht. Portretrecht. De Nederlandse vrouw stelt dat een tijdschrift onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat werd geschreven dat zij een affectieve c.q. seksuele relatie met een van de zonen van de voormalig leider heeft gehad, dat zij betrokken was bij mensenhandel, dat zij een bekende vastgoedondernemer heeft afgeperst en dat zij een ‘sekswerkertje’ en een ‘golddigger’ zou zijn. Uitlatingen vallen binnen journalistieke vrijheid, slechts gedeeltelijke onrechtmatige perspublicatie (rectificatie). Er is sprake van auteursrechtinbreuk op naaktfoto en geen schending portretrecht. Slechts schadevergoeding zoals door fotograaf gevorderd kon worden. De vergoeding voor een complete reportage is niet gelijk aan gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto's. Deze schade wordt op €500 begroot, de immateriële schade op €2.500.

De rechtbank stelt voorop dat aan opiniërende teksten, zoals de gewraakte passages uit het tijdschrift, overdrijving, een spottende toonzetting en uitvergroting toelaatbaar zijn, tenzij bepaalde gegevens als feiten worden gepresenteerd. Dergelijke gegevens moeten voldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. De uitlatingen van het tijdschrift vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de journalistieke vrijheid en/of zijn gebaseerd op ten tijde van de publicatie bekende feiten, met uitzondering van de kwalificatie van de vrouw als ‘sekswerkstertje’ en de gestelde afpersing van de bekende vastgoedondernemer. Voor laatstgenoemde uitlatingen is in de feiten geen steun te vinden. Volgt veroordeling van het tijdschrift tot rectificatie op deze punten en tot betaling van een schadevergoeding.

Portretrechtinbreuk
4.14. [eiseres] betoogt dat [tijdschrift] inbreuk heeft gemaakt op haar portretrecht, maar legt deze inbreuk niet, althans niet kenbaar, ten grondslag aan een van haar vorderingen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank evenwel dat [eiseres] naar haar oordeel geen redelijk belang als bedoeld in artikel 21 Auteurswet heeft om zich tegen het gebruik van haar portret bij de onder rov. 2.17 en 2.19 aangehaalde teksten te verzetten. [eiseres] verzet zich tegen publicatie van de foto’s vanwege de onrechtmatige context waarin zij worden geplaatst. [tijdschrift] heeft drie foto’s van [eiseres] gepubliceerd: twee kleine portretfoto’s en een uitsnede uit de [tijdschrift 2]-reportage. Volgens [eiseres] toont de foto bij het hoofdartikel haar op haar meest weerloze moment, namelijk kort na haar vlucht uit [plaats]. Gegeven het feit dat [eiseres] ten tijde van de publicatie sterk in de belangstelling stond, juist vanwege haar ontsnapping uit het hotel in [plaats], dient het belang van [tijdschrift] bij publicatie van deze foto zwaarder te wegen dan dat van [eiseres]. Voorts is van belang dat de overige door [tijdschrift] gebruikte foto’s ook al in andere media waren gepubliceerd. De rechtbank komt weliswaar tot het oordeel dat enkele passages in de publicaties in [tijdschrift] onrechtmatig zijn, maar gelet op het feit dat [eiseres] inmiddels een ‘public figure’ was geworden en haar portret in vele media was gepubliceerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat zij geen redelijk belang heeft om zich tegen publicatie daarvan te verzetten.

Auteursrechtinbreuk
4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat [tijdschrift] geen toestemming heeft verkregen van de fotograaf [fotograaf] om de onder 2.20 genoemde naaktfoto uit [tijdschrift 2] te publiceren, zodat daarmee de auteursrechtinbreuk vaststaat. [eiseres] legt deze auteursrechtinbreuk aan het onder 8, 9 en 10 gevorderde ten grondslag. [tijdschrift] verweert zich met het argument dat het auteursrecht pas na de gestelde inbreuk is overgedragen, zodat [eiseres] geen vordering heeft als auteursrechthebbende. Nu [fotograaf] evenwel niet alleen het auteursrecht, maar ook alle vorderingsrechten uit hoofde van reeds gemaakte inbreuken aan [eiseres] heeft overgedragen, kan [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank wel tegen een inbreuk (op het auteursrecht van [fotograaf]) opkomen. Anders dan [tijdschrift] ziet de rechtbank niet hoe met de overdracht van deze vorderingsrechten sprake zou kunnen zijn van misbruik van recht; de stelling van [tijdschrift] dat de publicatie zonder de overdracht geoorloofd zou zijn geweest is onjuist, omdat zonder de overdracht [fotograaf] had kunnen opkomen tegen de inbreuk. Evenmin kan [tijdschrift] worden gevolgd in haar betoog dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk omdat sprake zou zijn van een impliciete licentie nu [fotograaf] en [eiseres] ruim een jaar niet hebben opgetreden tegen het gebruik van de foto door [tijdschrift]. [tijdschrift] heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [fotograaf] en [eiseres] mag daar - ook na verloop van een jaar - tegen opkomen. Ten slotte heeft [tijdschrift] aangevoerd dat sprake is van een toelaatbaar citaat: de foto was relevant in de context van het artikel, de normale exploitatie is daardoor niet negatief beïnvloed. Ook dit verweer slaagt niet, al was het alleen maar omdat [tijdschrift] heeft nagelaten de bron, waaronder de naam van de maker, bij de publicatie te vermelden, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit redelijkerwijs niet mogelijk was. Daarnaast is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat de omvang van de gepubliceerde foto niet door het te bereiken doel wordt gerechtvaardigd.

Immateriële schade
4.22. Onder 7 vordert [eiseres] immateriële schadevergoeding. Nu de rechtbank enkele van de gewraakte uitlatingen onrechtmatig acht en voldoende aannemelijk is dat [eiseres] daardoor immateriële schade heeft geleden, bestaande uit aantasting van haar eer en goede naam, bestaan er gronden om een schadevergoeding toe te kennen. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij als gevolg van de publicatie in [tijdschrift] problemen heeft gekregen met het verkrijgen van modellenwerk. Dat in diverse andere media ook (zeer) negatief is bericht over [eiseres], maakt niet dat er geen sprake is van immateriële schade als gevolg van de publicaties in [tijdschrift]. De rechtbank zal met die omstandigheid wel rekening houden bij de begroting van de schade.
De rechtbank begroot de immateriële schade, rekening houdende met in min of meer vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen, op € 2.500,-. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.

Auteursrecht
4.24. Onder 9 vordert [eiseres] vergoeding van de als gevolg van de auteursrechtinbreuk geleden schade. [eiseres] heeft het recht om deze vergoeding te vorderen overgenomen van [fotograaf], dus kan slechts vergoeding vorderen van de door [fotograaf] geleden schade. [fotograaf] is fotograaf en heeft derhalve een commercieel belang bij gebruik (tegen betaling) door media van foto’s waarop hij auteursrechthebbende is. Indien media zonder zijn toestemming foto’s gebruiken, lijdt hij schade doordat hij geen licentievergoeding heeft kunnen bedingen en ontvangen. [eiseres] stelt dat [fotograaf] € 25.000,- heeft ontvangen voor de reportage die hij in 2000 voor de [tijdschrift 2] maakte, en meent dat daarom de schade op dit bedrag moet worden begroot. De rechtbank gaat aan dat betoog voorbij omdat er een groot verschil bestaat tussen het maken van een uitgebreide fotoreportage voor [tijdschrift 2] - waarvan een groot deel wordt gebruikt voor de voorpagina en het hoofdartikel - en het gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto’s. [tijdschrift] heeft aangevoerd dat voor het gebruik van een dergelijke foto in deze context tussen de € 500,- en € 1.000,- het absolute maximum zou moeten zijn en ter gelegenheid van de comparitie heeft zij gesteld dat een fotograaf niet meer dan € 100,- pleegt te ontvangen voor het gebruik van een dergelijke foto. De rechtbank zal de schade van [fotograaf] begroten op € 500,- en dat bedrag aan [eiseres] toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.
IEF 13881

Vordering van de Staat tot voeging in Thuiskopie-zaak afgewezen

Hof Den Haag 22 april 2014, IEF 13881 (De Staat en Stichting Thuiskopie tegen Acer Computer B.V.)
Uitspraak mede ingezonden door Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen. Zie eerder IEF 13278. Thuiskopie. Voeging. Onverbindendheid AMvB. De Staat heeft een incident geopend en gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van SDT om het KG-vonnis te bestrijden voor zover dat vonnis is gebaseerd op het (mogelijk) onverbindend zijn van de AMvB. Acer betwist dat de Staat voldoende belang bij voeging heeft. Het hof oordeelt dat de Staat onvoldoende belang heeft bij een dergelijke voeging omdat de rechtspositie van de Staat niet door een voor SDT ongunstige beslissing nadelig kan worden beïnvloed.

3. In dit hoger beroep heeft de Staat een incident als bedoeld in artikel 217 Rv geopend en gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van SDT om het KG-vonnis te bestrijden voor zover dat vonnis is gebaseerd op het (mogelijk) onverbindend zijn van de AMvB (punt 1.5 MtV/MvG). De Staat heeft zijn belang hierbij als volgt toegelicht:
I.    De Staat heeft er als wetgever belang bij dat niet in rechte wordt geoordeeld dat zijn wetgeving onverbindend is (hierna: belang I);
II. Uit de Arl vloeit voort dat op de Staat, die een uitzondering voor privé-kopiëren in zijn wetgeving heeft ingevoerd, de resultaatsverplichting rust om te verzekeren dat de billijke vergoeding daadwerkelijk wordt geïncasseerd. Wanneer Acer en – mede als gevolg van het KG-vonnis – andere betalingsplichtigen de door hen verschuldigde vergoeding geheel of gedeeltelijk niet afdragen, verhindert dat een goede nakoming van die resultaatsverplichting. Dit stelt de Staat bloot aan schadeclaims van rechthebbenden en raakt het beginsel van de Unietrouw. Ook hierom heeft de Staat er belang bij om in deze procedure aan te kunnen voeren dat van de verbindendheid van de AMvB moet worden uitgegaan (hierna: belang II)

6. In dit kort geding kan geen definitieve beslissing over de al dan niet verbindendheid van de AMvB worden gegeven, zie artikel 257 Rv. De rechtspositie van de Staat kan door een voor SDT ongunstige beslissing op dat punt dus niet nadelig worden beïnvloed. Belang I van de Staat kan derhalve niet als een in dit kader voldoende relevant belang worden aangemerkt.

7. Bij de onderbouwing van belang II heeft de Staat er op geattendeerd dat het hem erom te doen is dat hij in deze kort geding procedure kan aanvoeren dat van de verbindendheid van de AMvB moet worden uitgegaan (zie punt 1.7, laatste zinsnede, MtV/MvG). De twee door de Staat in dit verband genoemde belangen – voldoening aan het beginsel van de Unietrouw en het gevrijwaard blijven van claims – zijn, binnen door de Staat geschetste context, gewaarborgd wanneer de AMvB verbindend is. Gelet hierop moet de door de Staat bedoelde – in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (zaak C-462/09, ‘Thuiskopie/Opus’) en 11 juli 2013 (zaak C-521/11 ’Amazon/Austro-Mechana’) neergelegde – resultaatsverplichting in dit geval hierin worden gezien dat de Staat verplicht is om een aan de Arl beantwoordende AMvB uit te vaardigen. Wanneer in hoger beroep in dit kort geding de voor SDT ongunstige beslissing zou worden genomen dat de AMvB als ongeldig moet worden beschouwd, dan zou dat, vanwege het voorlopige karakter van die beslissing, niet de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat de Staat niet aan haar resultaatsverplichting heeft voldaan. Die voor SDT ongunstige beslissing kan derhalve de rechtspositie van de Staat niet nadelig beïnvloeden. Dit betekent dat ook belang II de door de Staat gewenste voeging niet kan dragen.

9. De incidentele vordering van de Staat zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij worden veroordeeld in de kosten van dit incident die zullen begroot aan de hand van het liquidatietarief. Artikel 1019h Rv is hier niet van toepassing.

IEF 13867

Conclusie AG: Uitleg van het begrip parodie

Conclusie AG HvJ EU 22 mei 2014, zaak C-201/13, IEF 13867 (Deckmyn en Vrijheidsfonds) - dossier
Zie eerder IEF 12642. Uitlegging van artikel 2, sub a, en artikel 5, lid 3, sub k, van InfoSocrichtlijn 2001/29/EG en van de artikelen 11, 13 en 17 van het Handvest . Reproductierecht. Uitzonderingen en beperkingen, waaronder de uitlegging van het begrip „parodie” als autonoom begrip van Unierecht. Conclusie AG:

1) Het begrip ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom Unierechtelijk begrip.

2) Een ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 is een werk dat, met een spottende intentie, bestanddelen van een duidelijk herkenbaar bestaand werk combineert met voldoende originele bestanddelen, zodat het werk in redelijkheid niet kan worden verward met het oorspronkelijke werk.

 

3) Bij de uitleg van het begrip ‚parodie’ dient de civiele rechter zich te laten leiden door de grondrechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dient hij de noodzakelijke afweging tussen deze rechten te maken wanneer de omstandigheden van het geval dit vergen.

Gestelde vragen:

Is het begrip "parodie" een autonoom Unierechtelijk begrip?
Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
de bron vermelden van het geparodieerde werk.
Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?
IEF 13859

Publicatie van programmagegevens omroepen niet beperkt door auteursrecht

Hof Amsterdam 20 mei 2014, IEF 13859; ECLI:NL:GHAMS:2014:1798; ECLI:NL:GHAMS:2014:2844 (Telegraaf tegen Stichting NPO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Sophie van Loon en Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan. Uit het persbericht: NPO en de commerciële omroepen mogen De Telegraaf niet op grond van de Auteurswet verbieden hun programmagegevens te publiceren, zo heeft het gerechtshof Amsterdam vandaag in een tussenarrest beslist. In deze procedure gaat om de vraag of De Telegraaf de radio- en televisie-programmagegevens van de omroepen een week voor de uitzending mag publiceren. Op grond van overeenkomsten met de omroepen mag De Telegraaf die programmagegevens namelijk steeds niet meer dan 24 uur, en in het weekend 48 uur, van tevoren publiceren.

De Telegraaf had in juni 2012 twee maal, in een bijlage bij haar zaterdageditie, een overzicht gepubliceerd van de programma’s die in de daaropvolgende week werden uitgezonden. NPO (namens de publieke omroepen) en de commerciële omroepen hebben daarop in kort geding gevorderd dat De Telegraaf verdere publicatie van weekoverzichten wordt verboden.
De rechtbank Amsterdam heeft die vordering toegewezen; zij vond dat de programma-gegevens auteursrechtelijk als geschrift beschermd waren.

Geen auteursrecht. In hoger beroep komt het hof - in een tussenarrest - tot het oordeel dat de publicatie van programmagegevens niet wordt beperkt door het auteursrecht. In de eerste plaats niet, omdat een programmaoverzicht alleen de feitelijke gegevens van de programmering weergeeft en geen creatief werk vormt. In de tweede plaats niet, omdat een programmaoverzicht niet als ‘ander geschrift’ is aan te merken. Op dit tweede punt komt het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank. Het hof verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad uit januari 2014 (Ryanair) en naar het Dataco-arrest uit 2012 van het Hof van Justitie van de EU. Op grond van die jurisprudentie over databanken, die volgens het hof ook hier toepasselijk is, geniet het programmaoverzicht geen auteursrechtelijke bescherming.

Vervolg De partijen (NPO en De Telegraaf) krijgen nu tot 15 juli 2014 de tijd om zich over de andere, nog niet besproken grondslagen van de vordering van NPO uit te laten. Het gaat daarbij onder meer om de gewijzigde Mediawet (programmaoverzichten worden sinds 1 januari 2013 tegen een marktconforme vergoeding 6 weken voor uitzending ter beschikking gesteld).

Auteursrecht
2.3.  Het programmaoverzicht is de drager van haar creatieve programmering.
2.4. De grief faalt omdat deze is gebaseerd op een onjuiste vereenzelviging van het programmeren van omroepzenders met de opsomming van die programmering in een lijst met programmagegevens. Ook indien kan worden aangenomen - De Telegraaf heeft dit uitdrukkelijk betwist - dat de bij het programmeren van omroepzenders gebezigde selectie en rangschikking van het uit te zenden materiaal het resultaat zijn van vrije creatieve keuzes en dat dit resultaat - in auteursrechtelijke zin - kan worden aangemerkt als een voortbrengsel met een eigen, oorspronkelijk karakter dat het stempel van de maker draagt en dat als zodanig voorwerp van auteursrecht kan zijn, dan nog is het zo dat dit (verondersteld) creatieve werk concreet is belichaamd in de programmering zelf en niet in de opsomming daarvan op een lijst met programmagegevens die enkel de feitelijke gegevens van de programmering weergeeft. Zo ook is bijvoorbeeld de foto van een bouwwerk niet de (materiële) belichaming van het werk zelf (de immateriële creatie) van de architect.

Geschriftenbescherming
2.9. Het voorgaande is naar het oordeel van het hof mutatis mutandis ook van toepassing op de omroepprogrammagegevens waar het in het onderhavige geding om gaat. Dat brengt mee dat het beroep van NPO op de geschriftenbescherming geen doel kan treffen en dat de anders luidende overwegingen van het vonnis reeds hierom geen stand kunnen houden. Het hof wijst er in dit verband voorts op dat de verwijzing in het vonnis naar de artikelen 3.28 en 2.140 van de Mediawet 2008, daargelaten de relevantie ervan voor het onderhavige geschilpunt, is achterhaald doordat deze wetsartikelen per 1 januari 2013 zijn vervallen en inmiddels in het najaar van 2013 een wijzigingsvoorstel van de Auteurswet bij de Tweede Kamer is ingediend tot afschaffing van de geschriftenbescherming.

2.10. Het genoemde arrest inzake Ryanair is gewezen nadat in het onderhavige geding de pleidooien waren gehouden en de stukken waren gefourneerd. Partijen hebben doen blijken dat zij bekend waren met die andere zaak en het arrest van de Hoge Raad bevat geen andere argumenten dan zoals reeds aan de orde gesteld door partijen in dit geding, zodat er geen sprake is van een verrassingsbeslissing ten aanzien van dit geschilpunt en er in zoverre geen aanleiding bestaat tot heropening van het debat. Het hof ziet evenwel aanleiding om alvorens (verder) te beslissen partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten omtrent de consequenties hiervan voor de onderhavige zaak wat betreft nog niet besproken (meer subsidiaire) grondslagen van de vordering van NPO die via de devolutieve werking van het appel nog aan de

orde zullen kunnen komen, en daarbij mede te betrekken de toepassing van art. 2.139 Mediawet 2008 zoals dat artikel per 1 januari 2013 is gewijzigd. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen

Lees de uitspraak hier:
ECLI:NL:GHAMS:2014:2844
ECLI:NL:GHAMS:2014:1798 (link)

Op andere blogs:
MediaReport
AMI

IEF 13810

SENA roept in vrijwaring op vanwege overeenkomst muziekgebruik en onjuiste playlists

Rechtbank Den Haag 30 april 2014, IEF 13810 (All Music Publishing tegen SENA)
Onjuiste playlists. Vrijwaring. AMP vordert de vergoedingen voor het gebruik van het muzieknummer 'Lolly' voor muziekgebruik op televisie te reparteren. Volgens AMP is het nummer gebruikt in uitzendingen van onder andere Tel Sell en LM Products op de zenders van RTL en SBS. Dit gebruik is niet aan SENA opgegeven. Met succes vordert SENA om RTL en ook LM in vrijwaring op te roepen. SENA heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, op grond van de Overeenkomst Muziekgebruik, verhaal heeft op RTL en, vanwege het aanleveren van de onjuiste playlist, op LM.

2.2. AMP c.s. voert hiertoe, voor zover thans van belang, aan dat AMP producent en X de uitvoerende kunstenaar van het muzieknummer is, dat AMP c.s. met SENA een exploitatieovereenkomst is aangegaan en dat uit onderzoek is gebleken dat het muzieknummer in de periode 2007 tot en met 2012 vaker is gebruikt dan uit de aan SENA aangeleverde lijst van gebruikte muzieknummers (hierna: ‘playlist’) volgt en op grond waarvan SENA aan AMP c.s. vergoedingen heeft voldaan. Volgens AMP c.s. is gebleken dat het nummer is gebruikt in uitzendingen van Tel Sell en LM Products B.V. op de zenders van RTL en SBS en dat dit gebruik niet aan SENA is opgegeven. AMP c.s. stelt dat zij daarom recht heeft op uitkering van het resterende gedeelte van de aan haar toekomende vergoedingen.

3.2. SENA voert aan dat, zo de vorderingen van AMP c.s. jegens haar toewijsbaar zouden zijn, RTL haar zou moeten vrijwaren omdat ingevolge de tussen SENA en RTL gesloten Overeenkomst Muziekgebruik op RTL de inspanningsverplichting rust om een zo nauwkeurig mogelijke playlist aan te leveren waarop SENA haar verdeling van gelden baseert. Indien mocht blijken dat RTL deze verplichting niet is nagekomen door een onvolledige playlist aan te leveren, is zij naar stelling van SENA gehouden de schade die SENA daardoor lijdt te vergoeden.

3.3. Ten aanzien van LM voert SENA aan dat ook LM haar zou moeten vrijwaren voor de schade die zij lijdt in het geval de vorderingen van AMP c.s. worden toegewezen, omdat LM in dat geval ten onrechte het gebruik van het muzieknummer niet heeft vermeld op de playlist die zij, LM, op haar beurt aan RTL heeft aangeleverd, waarmee zij volgens SENA onrechtmatig jegens SENA heeft gehandeld. Volgens SENA wist of behoorde LM namelijk te weten dat het gebruik van een commercieel fonogram niet rechtenvrij is en dat het niet opgeven van dat gebruik voor SENA gevolgen zou hebben voor de vervulling door SENA van haar wettelijke taak. De claim van AMP c.s. is in dat geval volgens SENA veroorzaakt door het verzuim van LM om opgave van het muziekgebruik in haar programma’s te doen, zodat LM gehouden is deze schade aan haar te vergoeden.

4.2. SENA heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, op grond van de Overeenkomst Muziekgebruik geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op RTL. De incidentele vordering SENA toe te staan RTL in vrijwaring op te roepen zal dan ook worden toegewezen omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen en AMP c.s. zich in dit verband aan het oordeel van de rechtbank refereert.

4.3. Indien LM, zoals SENA zakelijk weergegeven stelt, welbewust heeft veroorzaakt dat door RTL onjuiste playlists aan SENA zouden worden aangeleverd, moet haar handelen mogelijk als onrechtmatig jegens SENA worden aangemerkt. Aldus bestaat voldoende grond om SENA toe te staan ook LM in vrijwaring op te roepen.

IEF 13809

Geen inbreuk Tripp Trapp-stoel en schadevergoeding onterechte sommaties

Hof Den Haag 29 april 2014, IEF 13809 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap. Auteursrecht. Schade onterechte sommaties. Het hof gaat er vanuit dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijke trekken heeft, namelijk (i) de schuine staander waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt, en (ii) de L-vorm van de staander en de ligger; de New Alpha bevat geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken. Het Hof vernietigt het eindvonnis [IEF 9307] en verklaart voor recht dat de New Alpha geen inbreuk maakt en beveelt Stokke zich te onthouden van mededelingen jegens derden dat de New Alpha inbreuk maakt op de auteursrecht op de Tripp Trapp. Stokke wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Hauck als gevolg van de ten onrechte uitgebrachte sommaties geleden schade, op te maken bij staat.

Kostenveroordeling ex 1019h Rv uit beiden instanties (€32.500 en €58.450,54)

4.7. ln de New Alpha bevindt de onderste dwarsbalk zich een stuk(je) hoger dan de onderste dwarsbalk in de Bambino. Hierdoor heeft de onderste dwarsbalk in de New Alpha niet, althans veel minder dan in de Bambino, het karakter van een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii). Dit wordt benadrukt door de omstandigheid dat de dwarsbalk aanmerkelijk 'dunner' is uitgevoerd dan die van de Bambino of de ligger van de Tripp Trapp. Bovendien is in de New Alpha boven de onderste dwarsbalk nog een tweede dwarsbalk aangebracht die in ieder geval niet als een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii) kan worden beschouwd. Deze twee dwarsbalken van de New Alpha zijn niet verwerkt in de voorste staander, maar daar tegenaan geplaatst. Dit betekent dat -anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - in de New Alpha Trek (i) niet voorkomt, en dus ook niet het daarvan uitgaande effect (zie rov. 9 van Stokke-Fikszo Hof TA), dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staander met aan weerszijden daarvan de uitstekende elementen, waardoor een strak 'geometrisch' uiterlijk wordt verkregen. In de New Alpha ontbreekt - veel meer dan in de Bambino die maar één en laaggeplaatste dikkere dwarsbalk heeft - deze strakke geometrie door de aanwezigheid van twee tamelijk hoog geplaatste dwarsbalken die niet in, maar tegen de staander zijn aangebracht.
 
4.8 Hierbij komt nog dat in de New Alpha-stoel het zitvlak niet, zoals in de Bambino het geval is, alleen in de voorste schuine staander is verwerkt, maar ook kruist met de achterste staander (vgl. punten 47 en 48 MvG), althans wanneer het zitvlak op een zodanige hoogte wordt aangebracht dat de afstand tussen het zitvlak en de voetensteun niet te groot of te klein is voor een baby/peuter (vgl. punten 50 en 51 MvG). Ook hierdoor is in de New Alpha-stoel (visueel) niet aan Trek (i) voldaan, en treedt het daarvan uitgaande, zojuist omschreven effect in deze stoel niet op, ahhans in veel mindere mate dan in de Tripp Trapp (en de Bambino).
 
4.9 Niet betwist is dat Trek (ii) als zodanig in de New Alpha niet voorkomt, evenmin als in de Bambino. In de A-vorm van de Bambino, die één als ligger te beschouwen dwarsbalk heeft, ligt ingevolge Stokke Fikszo Hof TA de L-vorm van Trek (ii) niettemin besloten. Omdat (zie rov. 4.7) de onderste dwarsbalk in de New Alpha hoger is geplaatst en dunner is, alsmede door de aanwezigheid van een tweede dwarsbalk, kan niet worden gezegd dat dit ook het geval is in de deze stoel.
 
4.10 Nu Trek (i) en Trek (ii) daarin niet voorkomen en de L-vorm van Trek (ii) daarin evenmin ligt besloten, moet worden geconcludeerd niet alleen dat de New Alpha (aanzienlijk) verder van de Tripp Trapp afstaat dan de Bambino, maar vooral dat de New Alpha geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp bevat.

4.11. (...)
Het hof begrijpt dat Stokke hier de vijf in haar optiek meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd uh de zesentwintig in punt 29 CvA opgesomde overeenstemmingspunten, zodat op de overige eenentwintig punten niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De hier bedoelde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - vah niet in te zien dat de selectie of combinatie van deze bekende/banale elementen in de Tripp Trapp het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu die selectie of combinatie derhalve niet aan de 'werktoets' voldoet, gaat voormeld betoog van Stokke niet op; de door haar bedoelde selectie of combinatie geniet geen auteursrechtelijke bescherming.

4.12 Uit het voorgaande volgt dat in de New Alpha geen, of in onvoldoende mate,
auteursrechtelijke beschermde trekken van de Tripp Trapp zijn overgenomen. Naar blijkt uit de in rov. I.d weergegeven passage uit het HR-arrest in Fikszo-Stokke zijn deze trekken bepalend bij de vergelijking van de totaalindrukken en mogen de niet auteursrechtelijke trekken bij de overeenstemmingsvraag geen rol spelen. Een en ander voert tot de slotsom dat de totaalindruk van de New Alpha te zeer verschilt van die van de Tripp Trapp om overeenstemming te kunnen aannemen en dat de New Alpha dus niet onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Dat Hauck, zoals zij heeft erkend ter comparitie in de eerste aanleg, het ontwerp van Stokke heeft nagevolgd, doet hieraan - anders dan Stokke lijkt te willen betogen onder 41 MvA en 16 PA - niet af nu zij daarbij voldoende afstand van dat ontwerp heeft genomen.

Lees de uitspraak:
IEF 13809 (afschrift)
ECLI:NL:GHDHA:2014:1376 (link)

IEF 13808

Feitelijke voorzetting opdracht en onvoldoende bepaaldheid rechten 44/floors

Vzr. Rechtbank Rotterdam 25 april 2014, IEF 13808 (DLVS tegen Amvest c.s.)
Uitspraak ingezonden door Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma. Onvoldoende bepaalde rechten bij overdracht. Rechtsvoorganger van DLVS verleende marketing, communicatie en reclamebureaudiensten aan Amvest voor het vastgoedproject 44/floors. PersC heeft in opdracht van DLVS de website ontwikkeld en gebouwd. Amvest heeft de opdracht opgezegd en nu vordert DLVS staking van inbreuk op auteursrechten. Hoewel DLVS feitelijk de failliete onderneming heeft voortgezet, ontbreekt een schriftelijke overeenkomst. Het is onvoldoende bepaald ex 3:84 lid 2 BW, en dus onduidelijk, of en welke IE-rechten nu zijn overgedragen. Of Amvest of DLVS ex artikel 8 Aw als maker geldt, moet in de bodemprocedure nader worden onderzocht. In reconventie: DLVS moet binnen 72 uur alle mededelingen over betrokkenheid bij 44/floors van haar website verwijderen.

5.6. Ook als ervan uitgegaan zou kunnen worden dat sprake is van werken die auteursrechtelijke bescherming verdienen, wat Amvest c.s. betwist, die voldoende bepaalbaar zijn en rechtsgeldig aan DLVS zijn overgedragen en dus door DLVS jegens Amvest, en in het verlengde daarvan jegens PersC, zijn in te roepen (waarbij overigens niet duidelijk is of DLVS, uiteindelijk en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:159 BW, de positie van licentiegever heeft overgenomen), dan valt binnen de reikwijdte van dit kort geding lastig te bepalen tot welke werken en met welk bereik het gebruiksrecht van Amvest zich nu precies uitstrekt.

6.1. (...) Aan de toewijzing van de reconventionele vorderingen staat niet in de weg het oordeel dat Amvest geacht kan worden deze vorderingen rauwelijks te hebben ingesteld jegens DLVS. Daar waar Amvest reeds sinds medio 2013 te kennen heeft gegeven dat zij geen samenwerking met DLVS wenste aan te gaan, gaat het niet aan om pas één dag voor de zitting de vorderingen in reconventie met de gegeven inhoud in te stellen.

6.2, Hoewel DLVS zal als de in het ongelijk gestelde partij is de beschouwen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om geen proceskostenveroordeling, waartegen DLVS overigens ook bezwaar gemaakt heeft, uitte spreken. Nu DLVS nooit is gesommeerd, en der- . halve nooit tijd gegund is om buiten rechte aan een sommatie te voldoen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van nodeloos aangewende of veroorzaakte kosten.
IEF 13794

Overeenstemming in functionaliteit CAD-programma's onvoldoende, wel bewijsafgifte in China

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 april 2014, IEF 13794 (Autodesk tegen Zwcad)
Uitspraak mede ingezonden door Lisette Bieleveld en Marc Elshof, Boekel De Nerée. Auteursrecht. Broncode. Bedrijfsgeheim. Afgifte in China. CAD-programma's stellen een ontwerper in staat met een computer te tekenen en ontwerpen. Autodesk behandelt de broncode van AutoCAD als een bedrijfsgeheim. ZwCAD+ is doorontwikkeld en tekeningen zijn met AutoCAD uitwisselbaar. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD zijn onvoldoende om de gestelde auteursrechtinbreuk en schending van bedrijfsgeheimen aannemelijk te achten. De drempel voor toewijzing van het bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt lager dan de drempel voor toewijzing van een verbod op inbreuk. Voor de edities van 2012 en 2014 dient de broncode te worden afgegeven aan een bewaarder in China.

De artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv verzetten zich niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China.

4.7. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD die Autodesk aanhaalt, zijn in dit geval onvoldoende om de gestelde inbreuk en schending van bedrijfsgeheimen voorshands aannemelijk te achten. Autodesk wijst primair op een aantal fouten in de functionaliteit van AutoCAD 2008, die ook in ZWCAD+ voorkomen. (...)

4.8. Ook de overige punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 die Autodesk aanhaalt, zijn onvoldoende om voorshands een inbreuk of schending van bedrijfsgeheimen te kunnen aannemen. Voor elk van die punten is namelijk in een door gedaagden aangehaald rapport (productie 10 van ZWSoft c.s.) een verklaring gegeven die de gestelde ontlening ontkracht. Hoewel niet elke verklaring even overtuigend is en de combinatie van de vele punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 vragen oproept, kan in het licht van die verklaringen niet zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit kort geding geen ruimte biedt, een verbod worden opgelegd.
4.9. Ten slotte moet het betoog van Autodesk dat ZWCAD+ wel moet zijn ontleend aan AutoCAD omdat ZWCAD+ in een veel kortere tijd is ontwikkeld dan AutoCAD, naar voorlopig oordeel worden verworpen. Daargelaten dat niet duidelijk is hoe lang de ontwikkeling van ZWCAD+ heeft geduurd, zijn er vele andere verklaringen voor de relatief snelle ontwikkeling van ZWCAD+ denkbaar dan het overnemen van delen van de broncode van AutoCAD 2008.
auteursrecht op dialoogvensters
4.10. Ter zitting heeft Autodesk nog betoogd dat gedaagden ook inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van Autodesk omdat (onderdelen van) dialoogvensters uit AutoCAD zijn overgenomen in ZWCAD+. Die stelling moet worden gepasseerd omdat die (onderdelen van) dialoogvensters naar voorlopig oordeel niet zijn aan te merken als een eigen intellectuele schepping van Autodesk en dus niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Autodesk heeft ook niet gesteld dat, laat staan voldoende toegelicht waarom, de vormgeving of inhoud van die vensters origineel is.

4.12. Het door Autodesk aangevoerde belang bij de inbewaringgeving, te weten het veiligstellen van bewijsmateriaal ten behoeve van een bodemprocedure, is spoedeisend en naar voorlopig oordeel ook een rechtmatig belang in de zin van de artikelen 843a en 1019a Rv. Ook aan de overige eisen die deze bepalingen stellen aan de afgifte van bewijsmateriaal is naar voorlopig oordeel voldaan, waaronder de vereiste onderbouwing van de inbreuk. De hierboven in het kader van de beoordeling van de verbodsvordering getrokken conclusie over het gebrek aan onderbouwing van de gestelde inbreuk staat daaraan niet in de weg. De drempel voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt namelijk lager dan de drempel voor de toewijzing van een verbod op inbreuk. Het bewijsmateriaal waarvan de afgifte wordt gevorderd moet immers kunnen wordt gebruikt bij de onderbouwing van de gestelde inbreuk in een procedure waarin een verbod wordt gevorderd. Daar komt bij dat de toewijzing van het gevorderde verbod veel ingrijpender is voor gedaagden dan een toewijzing van het gevorderde bevel tot afgifte van de broncode, zeker nu Autodesk geen afgifte aan haarzelf vordert, maar afgifte aan een bewaarder. Voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal volstaan daarom concrete feiten en omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van de inbreuk kan volgen (vgl. hof Den Haag, 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3941, Real Networks). Naar voorlopig oordeel voldoen de door Autodesk aangedragen, en met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal onderbouwde aanwijzingen aan die maatstaf. Het feit dat vele functies van AutoCAD 2008 die geen voor de gebruiker zinvolle bijdrage leveren aan de werking van het systeem of die zelfs als fouten kunnen worden gekwalificeerd, terugkomen in ZWCAD+ biedt naar voorlopig oordeel voldoende grond voor toewijzing van de gevorderde maatregel, wat er ook zij van de verklaringen die gedaagden hebben gegeven voor die overeenkomsten.

4.14. Naar voorlopig oordeel verzetten de artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv zich ook niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China (gedaagden hebben dat ook niet betoogd). De artikelen 843a en 1019a Rv vereisen slechts dat het af te geven bewijsmateriaal zich in de macht van de wederpartij bevindt en dat is – voor ZWSoft c.s. – onweersproken het geval (zie voor RTOC hierna r.o. 4.18). Wat betreft de bewaarder bepaalt artikel 854 Rv dat “iedere daartoe geschikte persoon” tot bewaarder kan worden benoemd. Het artikel vermeldt niet dat die persoon zich in Nederland moet bevinden en in dit geval is een bewaarder in China volgens partijen kennelijk geschikt.

4.16. Ter zitting heeft Autodesk toegelicht dat zij afgifte vordert van de broncode, inclusief de build en mastering scripts, third party binary components en libraries. Die componenten zijn – zoals Autodesk onbestreden heeft aangevoerd – nodig om te kunnen controleren of de aangeleverde broncode overeenstemt met de broncode van de in de handel verkrijgbare versies van ZWCAD+ 2012 en ZWCAD+ 2014. Voor de duidelijkheid zullen deze componenten expliciet worden vermeld in het bevel.

4.17. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat gelet op de artikelen 843a lid 1 en 857 Rv de kosten van de bewaarder aan wie de kopie van de broncodes dient te worden verstrekt, voor rekening van Autodesk komen.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13794 (pdf)
IEF 13794 (link)

IEF 13789

Naamsvermelding op roadmaps en fictief makerschap

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 april 2014, IEF 13789 (Roadmaps Leonardo onderwijs)
Uitspraak ingezonden door Bert-Jan van den Akker, DOEN Legal. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht. Artt. 6,7 en 8 Aw. Fictief makerschap. Eiser is educatiepsycholoog en werkt bij de Stichting die het Leonardoconcept voor hoogbegaafde kinderen ontwikkelt, waaronder lesmateriaalposters in de vorm van 'roadmaps'. Met gebruik van de roadmaps zonder naamsvermelding wordt inbreuk gemaakt op het persoonlijkheidsrecht (25 lid 1 sub a Aw). Uit overlegde voorontwerpen en verklaringen blijkt dat eiser de werkelijke maker is. Van bemoeienis (ex artikel 6 Aw) is geen sprake. Het recht op naamsvermelding is niet overdraagbaar. Dat de Stichting en Educate2XL als fictieve makers (7 en 8 Aw) moeten worden aangemerkt, kan niet tot een andere conclusie leiden.

Op rddwvk.nl en via iTunes worden kopieën van de roadmaps zonder naamsvermelding aangeboden. De auteursrechtelijke exploitatierechten liggen bij de werkgever. Uit correspondentie blijkt dat naamsvermelding, tot recent op de roadmaps vermeld, uitdrukkelijk wordt erkend. Van afstand is een sprake. Dat de gevorderde naamsvermelding onmogelijk is uit te voeren, omdat dan de namen van alle veertien personen die hebben bijgedragen moeten worden vermeld wordt verworpen. Uit het in depot gegeven exemplaar, blijkt dat de naamsvermelding eerder al leesbaar heeft plaatsgevonden.

Leestips:4.5, 4.6, 4.9, 4.11, 4.12