Alle rechtspraak  

IEF 13179

Benelux-regeling begrip auteursrechthebbende op modellen niet in strijd met GModVo

HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1036 (S&S import en export tegen Esschert design b.v.)
Samantha Brinkhuis, Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek N.V..
Zie eerder op IE-Forum. Auteursrecht. Nationaalrechtelijke of communautaire uitleg van het auteursrechtelijke werkbegrip. Geen strijd tussen BVIE en GModVo op het punt van auteursrechtelijk makerschap. Beoordeling spoedeisendheid nevenvorderingen in kort geding.

De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen, aangezien de vuurkorf niet kan worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en S&S veroordeeld voor auteursrechtinbreuk. Het hof heeft overwogen dat het auteursrecht binnen de Unie is geharmoniseerd.

De omstandigheid dat uit kracht van de GModVo een ander modelrechthebbende kan zijn dan naar nationaal (Benelux)recht auteursrechthebbende, leidt, gelet alleen al op art. 96 lid 2 GModVo, evenmin tot een conflict van regels waarin de Benelux-regeling moet wijken voor de Unierechtelijke. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt S&S in de kosten.

4.2.3 Bij de beoordeling van de onderdelen 2.3 en 2.4 wordt vooropgesteld dat, als gevolg van de door het hof geweigerde wijziging van eis, aan de vorderingen van Esschert geen gemeenschapsmodelrecht ten grondslag ligt. Die vorderingen zijn gebaseerd primair op auteursrecht, subsidiair op slaafse nabootsing. Het hof heeft de primaire grondslag gehonoreerd en heeft het verweer van S&S dat het auteursrecht op de vuurkorf en de verpakking niet aan Esschert, maar aan [betrokkene 1] toekomt, verworpen op grond van meergenoemd art. 3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE. De klacht van onderdeel 2.3 dat het hof niet aan de hand van de GModVo heeft bepaald aan wie dat auteursrecht toekomt, faalt, reeds omdat de GModVo omtrent het auteursrecht op modellen niet anders bepaalt dan dat – kort gezegd – deze verordening het gemeenschapsrecht en het nationale recht inzake (onder meer) niet-ingeschreven modellen onverlet laat (art. 96 lid 1), alsmede (in art. 96 lid 2): “Een model dat wordt beschermd door een Gemeenschapsmodel, kan tevens worden beschermd door het auteursrecht van lidstaten vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”
De verordening kent geen bepaling omtrent de vraag wie als maker in auteursrechtelijke zin van een auteursrechtelijk beschermd model moet worden aangemerkt of aan wie het auteursrecht op een model anderszins toekomt. De door S&S ingeroepen leden 1 en 3 van art. 14 GModVo zien slechts op de vraag wie als rechthebbende op een gemeenschapsmodel heeft te gelden. Anders dan het onderdeel betoogt, komt de regeling die het BVIE met betrekking tot het auteursrecht op modellen kent, dus niet in strijd met de genoemde voorschriften uit de GModVo. De omstandigheid dat uit kracht van de GModVo een ander modelrechthebbende kan zijn dan de naar nationaal (Benelux)recht auteursrechthebbende, leidt, gelet alleen al op art. 96 lid 2 GModVo, evenmin tot een conflict van regels waarin de Benelux-regeling moet wijken voor de Unierechtelijke.
Gelet op het vorenstaande behoeft onderdeel 2.4 geen behandeling.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:HR:2013:1036 (pdf)
zaak 12/01489(pdf)

Op andere blogs:
Cassatieblog (Voor opdrachtgeversauteursrecht op een model hoeft niet aan de eisen voor modellenbescherming worden voldaan)

IEF 13175

Het plaatsen van foto's op erotisch website is inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 22 oktober 2013, ECLI:NLGNSHE:2013:4912 (onrechtmatige publicatie)
Onrechtmatig. Publicatie. Van eiser waren foto's op een erotisch getinte website geplaatst. Deze waren voorzien van suggestieve teksten, waardoor het leek dat eiser escortdame is. De politierechter heeft gedaagde,  die vermeend wordt de foto’s en teksten te hebben geplaatst, uiteindelijk wegens belediging veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 voorwaardelijk. Eiser heeft in eerste aanleg gevorderd dat gedaagde aansprakelijk is voor alle door haar geleden schade. Zij vorderde schadevergoeding € 18.600,= en verwijdering van alle foto's met teksten onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof is het daar niet mee eens en stelt dat, wanneer gedaagde de foto's heeft geplaatst, gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, met name vanwege de inbreuk op eiser haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam. Het gaat om een afweging van belangen in het kader van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en/of eer en goede naam enerzijds, en het door art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid anderzijds.

Gedaagde heeft geen belang bij het plaatsen van de foto's en bijbehorende teksten. Dat eiser eerder vrijwillig met een erotische actrice in het blad Foxy heeft gestaan, betekent niet dat zij nu toestemming heeft gegeven. Bij de foto's en teksten wordt ook de indruk gewekt dat eiser in de escortservice werkt. Gedaagde betwist dat hij de foto's en teksten op internet heeft geplaatst. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van gedaagde om bewijs te leveren over dat hij de foto's en teksten niet heeft geplaatst.

Beoordeling
4.12 [appellante] stelt dat [geïntimeerde] door het plaatsen van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam heeft geschonden, en derhalve onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.

Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst (4.13), geldt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden hierdoor onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld, met name vanwege de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam. De desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten, tenminste een aantal daarvan, wekken de indruk dat [appellante] werkt als escortgirl, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Voor zover een aantal van de foto’s – al dan niet door afwezigheid van de bijbehorende teksten - niet de indruk wekken dat [appellante] werkzaam is als escortgirl, doen de namen van bedoelde websites een dergelijk vermoeden rijzen. Voorzover [geïntimeerde] heeft bedoeld de stelling van [appellante] te betwisten, dat zij zich door de publicatie van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites vaak gestresst voelde, nu zij dacht dat iedereen haar als een escortdame zou beschouwen en zich door iedereen bekeken voelde en derhalve amper haar woning durfde te verlaten, heeft [geïntimeerde] dit onvoldoende gemotiveerd gedaan. [geïntimeerde] heeft evenmin gesteld dat met publicatie van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites een (substantieel en/of publiek) belang was gemoeid, noch is een dergelijk belang gebleken.

Voormeld oordeel wordt niet anders door het gegeven dat [appellante] eerder in de openbaarheid is getreden door vrijwillig mee te doen aan een reportage met [erotisch actrice] in het blad Foxy (prod. 3 cva). Het feit dat in de reportage foto’s van een half ontblote [appellante] zijn opgenomen, terwijl valt te lezen dat [appellante] – na jarenlang als model voor bruidsfoto’s en lingerie te hebben gewerkt – het aandurfde om foto’s te laten maken als opgenomen in de reportage, laat onverlet dat het thans gaat om andere foto’s en teksten, terwijl gesteld noch gebleken is dat [appellante] voor publicatie hiervan toestemming heeft gegeven. [appellante] is door de reportage in Foxy niet “vogelvrij” geworden. Daarbij komt dat de bij de desbetrefende foto’s behorende teksten de indruk wekken dat [appellante] in de escortservice werkt, hetgeen in bedoelde repportage in Foxy niet werd beweerd, zodat de desbetrefende foto’s met bijbehorende teksten de eer en goede naam van [appellante] (verder) aantasten.

Ook het gegeven dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten niet eenvoudig op internet waren te vinden, doet geen afbreuk aan voormeld oordeel. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten wél waren te vinden. Het feit dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten minder gemakkelijk traceerbaar waren, maakt weliswaar dat de openbaarmakingen naar alle waarschijnlijkheid een minder groot publiek hebben bereikt, maar dit laat onder onverlet dat de foto's en teksten hoe dan ook zijn gepubliceerd.

Uit het voorgaande volgt dat het (voorwaardelijk) incidenteel appel faalt.

4.13.1. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst.

Ter toelichting op voormelde stelling voert [appellante] aan dat uit politieonderzoek blijkt dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten via het IP-adres van [geïntimeerde] met zijn computer en/of laptop op bedoelde websites zijn geplaatst, terwijl de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten (deels) overeenkomen met de foto’s en teksten die zich bevinden/bevonden op de computer en laptop van [geïntimeerde]. Daarbij had [geïntimeerde] een motief om [appellante] te beschadigen omdat hij door [appellante] was afgewezen, aldus [appellante].

4.13.2. [geïntimeerde] betwist niet dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten via zijn IP-adres met zijn computer en/of laptop op bedoelde websites zijn geplaatst, en dat zich foto’s van [appellante] en teksten over [appellante] op zijn computer en laptop bevinden/bevonden. Volgens [geïntimeerde] blijkt echter uit het politieonderzoek niet dat de foto's die zich op zijn computer een laptop bevinden/bevonden, dezelfde zijn als de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten die zijn geplaatst op bedoelde websites. Verder betwist [geïntimeerde] dat hij de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst. Een derde moet dit via zijn computer en/of laptop hebben gedaan, aldus [geïntimeerde]. Dat was destijds goed mogelijk, omdat [geïntimeerde] een onbeveiligd draadloos netwerk/modem had en zijn computer en laptop altijd aan stonden, zo stelt [geïntimeerde]. Verder betwist [geïntimeerde] dat hij door [appellante] is afgewezen. [appellante] verdacht hem aanvankelijk ook helemaal niet van de plaatsing van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites, want zij begon met aangifte te doen tegen [X.] en [Y.], aldus [geïntimeerde].

4.13.3. De bewijslast van de stelling dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst, rust op [appellante]. Nu [geïntimeerde] de juistheid van deze stelling betwist, dient [appellante] deze te bewijzen.

Lees  de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NLGNSHE:2013:4912

IEF 13172

Prejudiciële vragen: wanneer betrokken technische voorziening tegelijk zowel werken als computerprogramma's beschermen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 5 augustus 2013, C-458/13 (Nintendo Co. Ltd. tegen Andreas Grund) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland
Vergelijk met IEF 13046. Verzoeksters in de procedure Nintendo Co Ltd en haar dochter Nintendo of America Inc., respectievelijk gevestigd in Japan en in de VS, produceren videoconsoles en daarvoor bestemde videospelletjes onder de naam ‘Nintendo DS’. Nintendo Co is houdster van de auteursrechten ervan. Spel en console kunnen niet zonder elkaar functioneren.

Verweerster SR Tronic wordt in de herzieningsprocedure vertegenwoordigd door haar curator Grund aangezien zij in een insolventieprocedure zit. Daarnaast zijn Jürgen Reiser en Dirk Seidler verweerders (over de twee laatstgenoemden worden geen verdere gegevens verstrekt). SR Tronic bood in 2008 een adapter en eigen spelletjes te koop aan voor de Nintendo-DS-console. Dat is een perfecte kopie van de ‘slot-1 kaarten’ die nodig zijn om de console te kunnen gebruiken. Nintendo stelt schending van de Duitse Urheberrechtsgesetz (auteurswet) omdat verzoeksters ‘technische voorzieningen’ omzeild worden (de omzetting van artikel 6, lid 3, eerste volzin van RL 2001/29/EG); zij vordert dan ook stopzetting op straffe van dwangmaatregelen en de tegenpartijen te veroordelen tot het verstrekken van informatie, vernietiging van de kaarten en het betalen van schadevergoeding. In eerste instantie wordt de eis van Nintendo toegewezen maar de drie tegenpartijen gaan in hoger beroep. Door betaling van een door Nintendo becijferd bedrag is de vordering deels zonder voorwerp geraakt. De rechter wijst het beroep af en de drie partijen vragen een herzieningsprocedure aan.

Het Bundesgerichtshof oordeelt dat de uitspraak op het beroep in „Revision” afhangt van de uitlegging van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG, en legt het HvJ EU de volgende vraag voor:

“Staat artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG in de weg aan de toepassing van een bepaling ter omzetting van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG in het nationale recht [in casu § 95a, lid 3, UrhG (Urheberrechtsgesetz – Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte; wet op het auteursrecht en de naburige rechten)], wanneer de betrokken technische voorziening tegelijk zowel werken en ander materiaal als computerprogramma’s beschermt?”

IEF 13171

Het idee voor een serie is niet zonder meer een auteursrechtelijk beschermd format

Rechtbank Amsterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (Hollandse Meesters)
Geen auteursrecht op format. Inzage winstgegevens bij Stichting. Eisers hebben in opdracht van de Stichting Interact en de Stichting Hollandse Meesters twee series gefilmde portretten gemaakt van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars. De Letter of Intent en de overeenkomst tussen Interakt en de Stichting bevatten wel degelijk verplichtingen jegens eiser 1 in persoon, hier zijn namelijk mondelinge afspraken over gemaakt. Dit geldt niet voor eiser 2. Eiser 1 stelt dat zij beschikt over de formatrechten op Hollandse Meesters.

Dit is niet het geval, het idee is niet voldoende geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. Het is niet origineel, de serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd. Het zijn op zichzelf staande filmwerken, er is geen sprake van terugkerende elementen. Eiser 1 vordert ook ontwikkelingskosten voor de tweede serie. Volgens de rechtbank kan uit de overeenkomst niet worden afgeleid dat de ontwikkelingskosten per serie betaald moeten worden. De ontwikkelingskosten van de tweede serie zijn waarschijnlijk verwerkt in het bedrag van een nadere overeenkomst. De rechtbank draagt Interakt op bewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol. Eiser wil verder inzage in de gegevens met betrekking tot winst. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk aangezien een stichting geen winstuitkeringen mag doen.

Beoordeling
Formatrechten (vordering III en VII – eerste deel)
4.19. [eiser 1] legt aan haar vorderingen onder III en VII ten grondslag dat zij (samen met [naam 1]) over de formatrechten op Hollandse Meesters beschikt. [eiser 1] stelt daartoe dat zij het oorspronkelijke idee voor de serie samen met [naam 1] heeft ontwikkeld en uitgewerkt. Het format heeft volgens [eiser 1] een eigen, oorspronkelijk karakter en bevat het persoonlijk stempel van de maker(s). Een en ander is niet alleen vervat in een aantal details en onderdelen, die zelfstandig voor bescherming in aanmerking komen, maar ook in de totaalindruk van het geheel van al die details en onderdelen. Een derde zou nimmer een identiek uitgewerkt project bedenken en tot stand brengen, aldus [eiser 1]. Ter comparitie heeft [eiser 1] desgevraagd toegelicht dat het format omschreven kan worden als “het filmen van de hartslag van de kunstenaar in zijn atelier en hoe hij zijn werk uitvoert”. [eiser 1] stelt de titel en het filmplan te hebben bedacht en voert aan dat zij heeft uitgewerkt hoe het programma eruit moest gaan zien, dat er bekende filmmakers moesten worden ingeschakeld, dat er in het atelier zou worden gefilmd, dat er een tijdsbeeld zou worden gegeven en dat zou worden getoond hoe de kunstenaars werken.

4.20. Interakt c.s. betwist dat [eiser 1] als maker van het format kan worden aangemerkt, zodat eventuele formatrechten niet aan haar toekomen. [naam 1] is volgens Interakt c.s. de initiatiefnemer en bedenker van Hollandse Meesters. Bovendien is er naar het oordeel van Interakt c.s. geen sprake van een auteursrechtelijk beschermd format. Voor auteursrechtelijke bescherming van een format is volgens Interakt c.s. vereist dat het format origineel en voldoende geconcretiseerd is. Hollandse Meesters voldoet volgens Interakt c.s. niet aan het orginaliteitsvereiste. De serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd, zodat de afleveringen onderling verschillen vertonen in (onder meer) stijl, opbouw, tempo, sfeer, decor en situering. Het zijn op zichzelf staande filmwerken die niet in samenhang bekeken hoeven te worden. Behoudens de overkoepelende titel vertonen de afleveringen geen samenhang. Van telkens terugkerende (vernieuwende) elementen is geen sprake. Hollandse Meesters vertoont dan ook geen oorspronkelijke kenmerken die het programma duidelijk onderscheiden van vergelijkbare programma’s, aldus Interakt c.s. Interakt c.s. wijst er voorts op dat [eiser 1] geen concrete elementen heeft aangevoerd die maken dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1], gelet op de gemotiveerde betwisting door Interakt c.s., onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de serie Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Het idee om een serie gefilmde portretten te maken van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars komt niet voor bescherming in aanmerking. Een idee moet voldoende zijn geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. [eiser 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op het verweer van Interakt c.s. dat alle afleveringen door verschillende regisseurs zijn gemaakt, zodat ze onderling verschillen – onvoldoende onderbouwd welke originele, concrete elementen en vormaspecten er volgens haar toe leiden dat Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Dat alle afleveringen zijn gefilmd in het atelier en dat getoond wordt hoe de kunstenaars werken, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen onder III en VII (met uitzondering van de vordering betreffende de inkomstenderving, waar hierna op zal worden teruggekomen) te ontvallen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (pdf)

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)
NJD (Uitspraak over auteursrecht serie Hollandse Meesters in de 21e eeuw: een niet beschermd format)

IEF 13170

Ter download ter beschikking stellen van e-books is een openbaarmaking

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Den Haag 29 augustus 2013 (D E-books op verzoek van Stichting BREIN)
Sony eBook ReaderBeschikking ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN.
Uit het toegewezen verzoek:
Gerekwestreerde heeft meer dan 10.000 voornamelijk Nederlandstalige e-books via eigen website en sites van anderen ongeautoriseerd ter beschikking gesteld aan het publiek. Duizenden e-books worden op diverse gebruikersvriendelijke manieren gerangschikt aangeboden, voorzien van een zoekfunctie. BREIN heeft een selectie van boeken gedownload die vrijwel allemaal tevens commercieel verkrijgbaar zijn en evident ongeautoriseerd gekopieerd zijn. De ter download ter beschikking stelling van e-books door D. aan een nieuw publiek geldt als een openbaarmaking. BREIN heeft tevens opgemerkt dat de gratis "Bibliotheek voor e-books" ook de aandacht krijgt op facebook en dat de illegale dienst ook via Google te vinden is.

Het verzoek wordt toegestaan zodat het inbreukmakend handelen, waaronder openbaarmaking van werken via eigen website of sites van derden gestaakt dient te worden. Dit onder last van een dwangsom ad €2.000 per dag(deel) of €1.000 voor iedere individuele openbaarmaking met een maximum van €50.000.

23. BREIN heeft een voldoende - zeer spoedeisend - belang bij de gevraagde voorzieningen, te weten het belang om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de inbreukmakende activiteiten van D. die nu elke dag onverminderd doorgaan zonder dat de rechthebbenden op enigerlei wijze worden gecompenseerd. Het spoedeisend belang een zo spoedig mogelijk einde te maken aan deze activiteiten bestaat hierin dat door deze activiteiten door de Belanghebbenden aanzienlijke en onherstelbare schade wordt geleden. Inmiddels is BREIN gebleken dat het aanbode van de gratis "Bibliotheek voor e-books" niet onopgemerkt is gebleven en ook aandacht krijgt op bijvoorbeeld facebook (zie de afbeelding). Ook is de illegale dienst via Google te vinden. Dit vormt temeer reden voor BREIN om de inbreuk zo spoedig mogelijk te doen beëindigen.

IEF 13168

Prejudiciële vragen: CAO die ziet op de tarieven die musici minimaal moeten ontvangen

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 9 juli 2013, zaak C-413/13 (FNV KIEM tegen De Staat) - dossier
CAO. Mededingingsrecht. Tarieven die musici moeten ontvangen. Vakbond FNV heeft tezamen met de NL toonkunstenaarsbond (Ntb) voor 2006/2007 met de werkgeversvereniging Vereniging van Stichtingen Remplaçanten Nederlandse Orkesten (VSR) de cao Remplaçanten Nederlandse Orkesten afgesloten. De cao ziet onder meer op de tarieven die musici minimaal moeten ontvangen. Er zijn zelfstandige remplaçanten en remplaçanten die op basis van een arbeidsovereenkomst werken.

De NMa heeft in een visiedocument aangegeven dat deze werkwijze niet strookt met VWEU artikel 101 respectievelijk artikel 6 van de Mededingingswet (Mw). Daarop hebben de VSR en de Ntb de cao opgezegd en is er met de FNV geen nieuwe cao afgesloten.

FNV is het niet eens met het standpunt van de NMa dat het hier om verboden afspraken zou gaan: ze zijn neergelegd in een cao en bieden bescherming aan remplaçanten tegen onderbieding. Zij vordert een verklaring voor recht dat de regelgeving zich niet verzet tegen de betreffende cao en een bevel aan de Staat tot rectificatie van het door de NMa ingenomen standpunt.
De Rechtbank Den Haag wijst de vorderingen af omdat het HvJEU in eerdere (oude) jurisprudentie heeft bepaald dat er twee voorwaarden aan een cao die een uitzondering wil vormen op het kartelverbod worden gesteld. In deze zaak is echter slechts aan één voorwaarde voldaan. De door FNV opgevoerde bescherming van remplaçanten tegen onderbieding vindt de Rechtbank niet overtuigend zodat de cao-exceptie hier niet van toepassing is.

De enige grief in de beroepsfase stelt in volle omvang de vraag aan de orde of het verbod op de mededinging beperkende afspraken van toepassing is op een bepaling in een cao voor werknemers, waarin is bepaald dat zelfstandigen die voor een werkgever hetzelfde werk verrichten als die werknemers op basis van een overeenkomst van opdracht een bepaald minimumtarief moeten ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat deze vraag volgens Europees recht beantwoord moet worden. Het Hof Den Haag legt het HvJ EU de volgende vragen voor:

(1) moeten de mededingingsregels van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat een bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten tussen verenigingen van werkgevers en van werknemers, waarin is bepaald dat zelfstandigen, die op basis van een overeenkomst van opdracht voor een werkgever hetzelfde werk verrichten als de werknemers die onder de werking van de cao vallen, een bepaald minimumtarief moeten ontvangen, reeds op grond dat die bepaling voorkomt in een cao, buiten de werkingssfeer van art. 101 VWEU valt;

(2) indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, valt die bepaling dan buiten de werkingssfeer van art. 101 VWEU in het geval deze bepaling (mede) bedoeld is ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die onder de werking van de cao vallen en is het daarbij nog van belang of die arbeidsvoorwaarden daardoor rechtstreeks of slechts indirect worden verbeterd.

IEF 13167

Het verbod strekte niet tot boeken gedrukt tijdens de overeenkomst

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6935 (Vermeulen tegen Emryss)
Herstelvonnis. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht. Contractrecht. Dwangsommen. Zie eerder IEF 11860 en IEF 12919.
Emryss was veroordeeld om iedere inbreuk op auteursrechten van Vermeulen op de werken te staken en gestaakt te houden. Emryss verzoekt de rechtbank om verbetering van het op 24 juli 2013 gewezen vonnis, in die zin dat de uitgesproken veroordelen beperkt dienen te worden tot werken die Emryss na 30 maart 2010 heeft laten (her-)drukken. De rechtbank had vastgesteld dat Emrys bevoegd is de boeken die zij voor 30 maart 2010 in voorraad had te verkopen. Vervolgens had de rechtbank verboden om verdere inbreuken te maken op het auteursrecht, wat inhield dat ook de boeken gedrukt voor 30 maart 2010 niet meer verkocht konden worden. De rechtbank wijzigt het verbod: Emryss mag geen inbreuk meer maken met in het bijzonder exemplaren die na 30 maart 2010 zijn gedrukt.

De beoordeling
2.1. In r.o. 2.15. is geoordeeld:
[D]e overeenkomst bepaalt in artikel 15 lid 4 expliciet: “Ondanks de opzegging of beëindiging dezer overeenkomst, is de uitgever gerechtigd de verkoop van de nog in voorraad zijnde exemplaren van het werk voort te zetten” en geeft de auteur het recht deze boeken tegen 40% van de particuliere prijs te kopen. Voor de boeken die Emryss op 30 maart 2010 in voorraad had, geldt derhalve dat Emryss bevoegd was die boeken te verkopen.

2.2. Anders dan [eiser] aanvoert is niet geoordeeld dat dat recht is komen te vervallen, gelet op het tijdsverloop. Dat is immers ook niet aangevoerd in de procedure.

2.3. Het onder 3.4. geformuleerde verbod houdt in:
[1] veroordeelt Emryss om te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] op de werken als genoemd in het lichaam van de dagvaarding en [2] verbiedt Emryss in het bijzonder de werken te (doen) openbaarmaken of te (doen) verveelvoudigen, op welke wijze dan ook, waaronder onder meer het aanbieden en/of verkopen via internet of andere kanalen, [3] zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00, voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,00, [nummering toegevoegd, rechtbank]

2.4. Het onder 3.4.[2] geformuleerde verbod is een verduidelijking van het onder 3.4.[1] gegeven verbod en biedt geen grondslag voor het verbieden van een handeling die geen inbreuk op het auteursrecht oplevert. Voor een dergelijk verbod ontbreekt ook een grondslag in de overwegingen van het vonnis. Aangezien onder 2.15 is geoordeeld dat Emryss bevoegd was de werken die zij op 30 maart 2010 in voorraad had te verkopen, en omdat niet geoordeeld is dat die bevoegdheid is vervallen, levert de verkoop van die werken geen inbreuk op het auteursrecht van [eiser] op en is dat ook Emryss niet verboden. Er is zodoende in het vonnis van 24 juli 2013 sprake is van een kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen als volgt.

IEF 13166

Geformuleerde "spelformat" teveel geabstraheerd van concrete spellen

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14000 (Jumbo tegen Ravensburger)
Uitspraak mede ingezonden door Berber Brouwer en Gert-Jan van den Bergh, Bergh Stoop & Sanders.
Auteursrecht. Spelformat. Legpuzzels. Jumbo heeft het wereldwijde recht spellen naar het concept van WASGIJ te ontwikkelen en te verhandelen en zelfstandig tegen inbreuken op te treden. Ravensburger heeft een licentie van Jumbo voor WASGIJ. Nu verhandelt Ravensburger een soortgelijk spel onder de naam "What if". Jumbo stelt dat Ravensburger inbreuk maakt op haar auteursrecht en vordert een verbod. In plaats van een auteursrecht op een van haar legpuzzels, claimt Jumbo in deze procedure een auteursrecht op een “spelformat”. Dit spelformat als zodanig is niet aan het publiek ter beschikking gesteld. De WASGIJ-puzzels worden gekenmerkt dat de speler een legpuzzel moet leggen van een afbeelding die niet identiek is aan de afbeelding die staat afgebeeld op de doos waarin de legpuzzel is verpakt, maar daarmee wel een relatie heeft.

De voorzieningenrechter begrijpt dat Jumbo zich op het standpunt stelt dat Ravensburger het bedoelde spelformat wel heeft kunnen afleiden uit de serie WASGIJ-puzzels die Jumbo op de markt heeft gebracht. Naar voorlopig oordeel is het door Jumbo geformuleerde spelformat echter teveel geabstraheerd van die concrete spellen om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

4.6. Het door Jumbo geclaimde spelformat is te abstract omdat de meeste elementen daarvan een aspect zijn van één en hetzelfde abstracte spelidee, te weten: een legpuzzel waarbij de puzzelaar niet weet wat er op de legpuzzel is afbeeld, maar alleen een hint krijgt via een gerelateerde afbeelding op de doos.
4.7. De enige twee elementen waarmee Jumbo het abstracte spelidee heeft uitgewerkt in het geclaimde spelformat betreffen (i) de aard van de relatie tussen het doosbeeld en het jigsawbeeld, en (ii) de stijl van die afbeeldingen. Die uitwerking is echter nog steeds vrij abstract. Binnen het geclaimde spelformat mag de aard van de relatie ruimtelijk of temporeel zijn. Daarbij moet volgens Jumbo onder een temporele relatie ook worden begrepen: een jigsaw-beeld dat een werkelijke situatie weergeeft (bijvoorbeeld: hoe ziet het leven van Jim eruit nu hij zijn winnend lot heeft verloren) en een doos-beeld dat een door de hoofdpersoon gewenste situatie weergeeft (bijvoorbeeld: hoe zou het leven van Jim eruit zien als hij zijn winnende lot niet zou hebben verloren) zoals bij de Ravensburgerlegpuzzel. Ook de omschrijving van de stijl van de afbeelding is vrij abstract. Het moet gaan om afbeelding van diverse personages en gebeurtenissen in een
cartoonstijl.
4.8. De door Jumbo aangehaalde Nederlandse rechtspraak waarin een spelconcept los van de spelmaterialen is aangemerkt als auteursrechtelijk beschermd werk, kan in dit geval niet worden gevolgd. Bij de WASGIJ-puzzels van Jumbo is het spelconcept namelijk niet goed te scheiden van de vormgeving van de spelmaterialen. Dat blijkt wel uit het feit dat Jumbo in de omschrijving van haar geclaimde spelformat ook elementen heeft opgenomen van de vormgeving van de spelmaterialen, te weten de cartoonstijl van de afbeeldingen op de doos en de legpuzzel.
4.9. Ten slotte heeft Jumbo erop gewezen dat Jumbo en Ravensburger USA een licentieovereenkomst hebben gesloten ter zake van WASGIJ. Voor zover Jumbo daarmee heeft bedoeld te betogen dat daaruit volgt dat de ondernemingen van het Ravensburger-concern hebben erkend dat het geclaimde spelformat auteursrechtelijk is beschermd, moet dat betoog om de volgende redenen worden gepasseerd. Ten eerste blijkt uit de tekst van bedoelde licentieovereenkomst duidelijk dat de licentie juist ziet op reproductie van het gehele spel, inclusief het WASGIJ-merk en het door Jumbo aangeleverde artwork voor de gebruikte afbeeldingen. Ten tweede is het antwoord op de vraag of een spelformat auteursrechtelijk kan worden beschermd niet afhankelijk van de opvatting van partijen daarover. Ten derde heeft de licentie betrekking op Amerikaans auteursrecht, terwijl in deze procedure Europees auteursrecht aan de orde is.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBDHA:2013:14000 (pdf)
Afschrift (pdf)

Op andere blogs:
AOMB (Spelenderwijs leert men)
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)

IEF 13162

Toestemming zelfstandig uitgeven van boek volgt niet uit gemaakte afspraken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 oktober 2013, KG ZA 13-1168 SR/MV (Nederlandse Loodsencorporatie tegen Van Oorschot)
Ingezonden door Arjan Kleinhout en Paul Tjiam, De Brauw Blackstone Westbroek N.V.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Loodswezen heeft de Nederlandse Loodsencorporatie (NLC) festiviteiten georganiseerd, waaronder een boek over het verleden, heden en de toekomst van het Nederlands Loodswezen. Met Van Oorschot is overeengekomen dat hij een dergelijk boek ging maken, echter de conceptstukken voldeden niet aan de verwachting en de NLC beëindigt de samenwerking. Van Oorschot wil nu het boek zelf commercieel gaan uitbrengen. De NLC vordert dat Van Oorschot interviews, foto's van geportretteerden en informatie verkregen uit interne dossiers van de NLC op geen enkele wijze mag verspreiden of openbaar maken, op straffe van dwangsommen. Ook wil de NLC dat Van Oorschot zijn uitgever op de hoogte stelt van dit vonnis.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het boek ten behoeve van de NLC werd uitgegeven en de NLC de eindredactie had. Het staat de NLC verder vrij het boek niet uit te geven. Uit de gemaakte afspraken volgt niet dat Van Oorschot het boek mag publiceren. Ook een mogelijk exclusief auteursrecht op foto's en teksten geeft Van Oorschot dit recht niet. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in zoverre toe dat Van Oorschot geen interviews, foto's van geportretteerden en informatie verkregen uit dossiers openbaar mag maken onder last van een dwangsom.

De beoordeling
4.1 (...)Uit de wederzijdse standpunten die partijen in dit geding hebben ingenomen, blijkt dat zij de overeenkomst op geheel verschillende wij ze opvatten, Ter beantwoording van de vraag welke opvatting de juiste is, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan de gemaakte afspraken en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.2. Uitgangspunt hierbij is dat het initiatief voor het boek lag bij de Nederlandse Loodsencorporatie en dat het boek moest verschijnen vanwege het 25 - jarig jubileum van het Nederlands Loodswezen.

4.3 (...) Hieruit volgt dat hij bereid is de werkzaamheden voor de Nederlandse Loodsencorporatie op uurtarief te verrichten, dat de drukkosten van het boek voor rekening van de Nederlandse Loodsencorporatie komen en dat partij en (kennelijk) uitgingen van een oplage van 2000. Bovendien betitelt Van Oorschot het boek als Jullie nieuwe boek (...)

4.4. Als vaststaand feit kan verder worden aangenomen dat de geïnterviewden en geportretteerden zijn uitgekozen door de Nederlandse loodsencorporatie. De geïnterviewden hebben hun medewerking toegezegd op basis van de onder 2.7 en 2.8 geciteerde e-mails in eerste instantie aan de Nederlandse Loodsencorporatie door wie ze ook zijn benaderd. Hun medewerking zag derhalve op het uitbrengen in opdracht van de Nederlandse Loodsencorporatie van een boek ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum. Hun medewerking zag niet op een (willekeurig) door Van Oorschot uit te geven boek.

4.5. Voorts heeft de Nederlandse Loodsencorporatie voldoende aannemelijk gemaakt dat gedurende het proces van schrijven Van Oorschot regelmatig om input van de Nederlandse Loodsencorporatie vroeg, dat van Van Oorschot zijn teksten.

4.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat Van Oorschot de tussen partij en gemaakte afspraken redelijkerwijs zo heeft moeten begrijpen dat het boek zou worden uitgegeven door en ten behoeve van de Nederlandse Loodsencorporatie (in het kader van het jubileum) en dat de Nederlandse Loodsencorporatie de uiteindelijke zeggenschap had over de in het boek op te nemen teksten (de eindredactie). Dat het Van Oorschot vrij zou staan het boek in een onbeperkte oplage en op commerciële wijze uit te geven valt in het geheel niet af te leiden uit de in het geding gebrachte stukken. Zo is nooit gesproken over een andere oplage dan 2000 en kwamen de drukkosten van het boek (ook volgens Van Oorschot) hoe dan ook voor rekening van de Nederlandse Loodsencorporatie. Verder is in het geheel niet komen vast te staan dat het boek een door een cultureel antropoloog geschreven wetenschappelijk werk moest zijn, zoals door Van Oorschot aangevoerd, waarvoor strenge regels zouden gelden over het intact laten van bronnen etc. Voldoende aannemelijk is dat hij heeft moeten begrijpen dat hij voor het boek is benaderd omdat de Nederlandse Loodsencorporatie een eerder boek van zijn hand kende en dat het boek moest dienen als jubileumboek en relatiegeschenk. (...) Op grond van de gesignaleerde verschillen kan niet worden aangenomen dat Van Oorschot er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat de gang van zaken bij het onderhavige boek dezelfde zou zijn als bij “De elementen van het spel”. Overigens blijkt uit de stukken op geen enkele wijze dat de Nederlandse Loodsencorporatie een afnameplicht van 2000 boeken had jegens Van Oorschot.

4.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het de Nederlandse Loodsencorporatie vrijstond te beslissen het boek niet uit te geven. Als oorzaak hiervoor heeft zij aangegeven dat sprake was van wrijvingen met Van Oorschot en dat Van Oorschot zijn werk niet naar behoren verrichtte. Of dit laatste juist is, hoeft in dit kort geding niet te worden onderzocht omdat het afgesproken honorarium, ondanks de kritiek van de Nederlandse Loodsencorporatie op het functioneren van Van Oorschot, aan Van Oorschot is betaald. Waar het in dit geding om gaat is dat het Van Oorschot niet vrij staat het boek wel uit te geven. Dat hij het boek zou mogen uitgeven, volgt niet uit de gemaakte afspraken. Ook als geoordeeld zou worden dat Van Oorschot het exclusieve auteursrecht op de teksten en de foto’s zou toekomen, geeft dit hem niet het recht het boek uit te geven. Een (exclusief) auteursrecht geeft immers niet het recht een werk te openbaren, als gemaakte afspraken hieraan in de weg staan. Derhalve hoeft in dit kort geding evenmin te worden onderzocht aan wie het auteursrecht toekomt. Dat de geïnterviewden, althans een aantal van hen, aanvankelijk de door Van Oorschot uitgewerkte interviews hebben geaccordeerd, kan evenmin iets aan de uitkomst van dit geding veranderen. Uit het feit dat zij thans tot de eisers in dit kort geding behoren, blijkt dat zij geen algemene toestemming hebben willen geven voor elke publicatie (in welke vorm dan ook).

4‚8. Dat het belang van Van Oorschot bij publicatie van het boek zwaarder zou wegen dan de belangen van de Nederlandse Loodsencorporatie en de andere eisers (de geïnterviewden) bij het niet publiceren van het boek, is evenmin relevant. Een belang schept immers nog geen recht.

4.9. Op grond Van het bovenstaande liggen de Vorderingen van eisers voor toewijzing gereed. Omdat Van Oorschot kenbaar heeft gemaakt (elk moment) over te willen gaan tot het “in eigen beheer” uitgeven van het boek, hebben eisers een spoedeisend belang bij toewijzing van de vorderingen. Toewijzing van de vorderingen betekent niet, zoals eisers wellicht menen, dat Van Oorschot in het geheel geen boek zou mogen schrijven over het Nederlands Loodsen. De vrijheid van meningsuiting zou in de weg staan aan een dergelijk algemeen verbod. Het staat Van Oorschot vrij om een boek te schrijven op basis van openbare bronnen en andere informatie die hij buiten het kader van het onderhavige boek heeft verkregen of zal krijgen. De uit te spreken veroordeling ziet op grond van gemaakte afspraken op de interviews en op de foto’s. Voor wat de informatie uit de “interne” dossiers betreft, geldt voorshands dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat aan Van Oorschot interne dossiers ter beschikking zijn gesteld, die hij alleen ten behoeve van het boek mocht gebruiken, zodat ook de vordering die hierop ziet kan worden toegewezen. De “blote” ontkenning van Van Oorschot dat hem geen dossiers ter beschikking zijn gesteld, volstaat in dit verband niet. Een van de dossiers die volgens eisers aan Van Oorschot ter beschikking is gesteld, is getiteld “pensioenproblematiek”. Dit dossier komt (onder dezelfde titel) voor op een door Van Oorschot samengestelde inhoudsopgave van het boek (zie productie 8 van eisers).

5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt dat Van Oorschot de interviews (of gedeelten daarvan) van de geïnterviewden op geen enkele wijze mag verspreiden, openbaren of gebruiken, waaronder mede wordt begrepen het (door derden laten) gebruiken van de interviews ten behoeve van enige publicatie (in welke vorm dan ook) over het Loodswezen, op straffe van een dwangsom van € 20.000,-, te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,- voor elke publicatie waarmee of elke keer dat Van Oorschot dit bevel overtreedt, met een maximum van in totaal € 50.000,-,

5.2. beveelt dat Van Oorschot de foto’s van de geportretteerden op geen enkele wijze mag verspreiden, openbaren of gebruiken, Waaronder mede wordt begrepen het (door derden laten) gebruiken van de foto’s ten behoeve van enige publicatie (in welke vorm dan ook) over het Loodswezen, op straffe van een dwangsom van € 20.000,-, te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000; voor elke publicatie waarmee of elke keer dat Van Oorschot dit bevel overtreedt, met een maximum van in totaal € 50.000,-,

5.3. beveelt dat Van Oorschot de informatie uit de in paragraaf 23 van de dagvaarding genoemde dossiers, met uitzondering van die informatie die uit publieke bronnen bekend is, op geen enkele wijze mag verspreiden, openbaren of gebruiken, waaronder mede wordt begrepen het (door derden laten) gebruiken van deze dossiers ten behoeve van enige publicatie (in welke vorm dan ook) over het Loodswezen, op straffe van een dwangsom van € 20.000,-, te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,- voor elke publicatie waarmee of elke keer dat Van Oorschot dit bevel overtreedt, met een maximum van in totaal € 50.000,-,

5.4. veroordeelt Van Oorschot in de kosten van dit geding gevallen aan de zij de van eisers, begroot op € 92,82 aan dagvaardingskosten, € 589,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen, vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis, tot aan de dag van voldoening,

5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

IEF 13147

Geen bescherming voor sloepen

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, zaaknr. 200.112.014 (Loendersloot Watersport tegen Prins Watersport)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.
Zie eerder IEF 11277
. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Toets voor gebruiksvoorwerpen. Loendersloot is met Admiral een samenwerkingsverband aangegaan om een zevental typen sloepen te produceren, die vervolgens onder de naam ’Liberty’ en ’Escape’ in Nederland via een dealernetwerk van Loendersloot zijn verkocht. Er zijn hiervoor mallen gemaakt, deze zijn eigendom van Admiral. In of omstreeks augustus 2011 is Admiral zelf sloepen op de Nederlandse markt gaan brengen onder de naam ’Admiral’. Prins is distributeur van deze Admiralsloepen. Het samenwerkingsverband met Loendersloot is verbroken. De vorderingen in kort geding zijn afgewezen, het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uit de toegelichte producties is gebleken dat alle genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen. Indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft, zijn er  begrenzingen wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 Zoals uiteengezet in bet Stokke-arrest van de Hoge Raad (HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529), dient de vraag of een werk in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming te worden beoordeeld aan de hand van de volgende maatstaf. Vereist is dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt(vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra). Het moet gaan om teen eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van die auteur (HvJEU 16juli 2009, UN BJ3749 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, C-145/10, Eva Maria Painer). Deze maatstaf geldt evenzeer indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft (vgl. BenGH 22 mei 1987, UN AK1803 en HR 15 januari 1988, UN AG5738, Screenoprints). Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, UN BPO405 (BSA) en HR 16juni 2006, UN AU8940, KecofalLancôme). Het feit dat bet werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, UN AX3 171, Slotermeervilla’s).

4.9 Uit de ter zitting in hoger beroep nader toegelichte producties is gebleken dat alle onder 4.8 genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen terwijl de geconstateerde verschillen met die elementen uit het vormgevingserfgoed voorshands onvoldoende blijk geven van vrije en creatieve ontwerpkeuzen als bedoeld onder 4.7. Dit geldt ook voor de trapeziumvormige achterrand, waarvan ter zitting niet kon worden vastgesteld dat deze in de door Prins voor het vormgevingserfgoed overgelegde producties voorkwam. Ten slotte is ook ten aanzien van de - volgens Loendersloot unieke - combinatie van deze elementen naar het voorlopige oordeel van het hof geen sprake van "een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur". De grieven VII, VIII en IX falen.

4.10 Het voorgaande betekent dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De met de grieven VI en X aangevoerde stellingen omtrent het makerschap van Loendersloot behoeven dan ook geen verdere bespreking, evenals het (ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nader toegelichte) verweer van Prins dat de (huidige, vernieuwde generatie) Admiralsloepen we! (in voldoende mate) afwijken van de Liberty- en Escapesloepen.

4.13 Naar bet voorlopig oordeel van het hof heeft Loendersloot zijn, door Prins gemotiveerd bestreden, stelling dat de Liberty en Escapesloepen onderscheidend vermogen bezitten en een eigen positie op de markt innemen, onvoldoende onderbouwd. Zoals overwogen, gaat het thans uitsluitend om de bescherming (tegen verwarringwekkende nabootsing) van de vormgeving van de sloepen, die door Prins onder een andere naam - Admiral - op de markt zijn gebracht. De vormgeving van de Liberty- en Escapesloepen is, gelet op de verschillende, onder 4.8 genoemde (combinaties van) vormgevingselementen waarop Loendersloot zich ook in dit verband heeft beroepen, voorshands niet (voldoende) onderscheidend van de rest van de markt. Ook voor zover Loendersloot zijn stellingen omtrent het door hem opgezette dealernetwerk, zijn promotieactiviteiten via brochures en de Hiswa en de succesvolle verkoop van de Liberty- en Escapesloepen heeft aangevoerd in verband met de eigen positie van de sloepen in de markt, schieten die stellingen tekort. Daaruit kan voorshands nog niet worden afgeleid dat die verworven marktpositie berust op de specifieke (beweerdelijk slaafs nagebootste) vorm van de sloepen, in het bijzonder op de hiervoor onder 4.8 genoemde combinatie van elementen.

4.14 Bij gebreke van een tot de vormgeving te herleiden onderscheidend vermogen en een eigen positie op de markt van de Liberty- en Escapesloepen faalt bet beroep op bescherming tegen slaafse nabootsing. De grieven IV en V falen, de grieven II, III en VI behoeven geen verdere bespreking.