Alle rechtspraak  

IEF 11293

Minder coderegels en gebaseerd op generieke software

Rechtbank Amsterdam 9 mei 2012, HA ZA 10-1922 (Moog B.V. tegen E2M Technologies)

Uitspraak ingezonden door Helmer Klingenberg, NautaDutilh N.V..

Auteursrecht op software. Know How-bescherming. Non-concurrentie. Moog is ontwerper en fabrikant van bewegingsgecontroleerde producten en systemen in het bijzonder elektrische en hydraulische bewegingssystemen (vluchtsimulaties). Gedaagden zijn werkzaam bij Fokker en  worden later als extern adviseur ingeschakeld. Nog later volgt inschrijving van hun bedrijf. Moog stelt dat E2M c.s. inbreuk maakt op de software oplossingen, die belichaamd zijn in een broncode en ingebedde software.

Moog heeft niet gespecificeerd op welke (onderdelen van de) software de gestelde inbreuk betrekking heeft, zodat E2M nu niet kan nagaan of voldaan is aan het vereiste van oorspronkelijkheid. E2M heeft haar eigen software ontwikkeld die bestaat uit veel minder coderegels en gebaseerd is op generieke software die is terug te vinden in alle computers en apparaten waarin software aanwezig is. Moog heeft onvoldoende gesteld en geen concrete aanwijzingen verstrekt op basis waarvan kan worden aangenomen dat van een auteursrechtelijk relevante ontlening sprake is. Dat de ontwikkelperiode kort is en dat E2M niet wil meewerken aan een onafhankelijk onderzoek is onvoldoende aanwijzing hiervoor.

Bedrijfsgeheimen: Op het verweer van gedaagden dat de SPA alle eerdere overeenkomsten en dus ook de individuele arbeidsovereenkomsten verving, is door Moog niet meer inhoudelijk gereageerd, terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht. De rechtbank acht in het licht hiervan de stelling dat er nog een geheimhoudingsverplichting bestond, gebaseerd op de individuele arbeidsovereenkomsten, onvoldoende nader onderbouwd, zodat deze faalt. Moog heeft gesteld dat er emails zijn gestuurd naar privé-adressen. Slechts bij drie berichten is ook een bijlage overlegd, zonder toelichting. Daarom valt er ook niet af te leiden of deze bijlagen bedrijfsgeheimen bevatten en welke dat dan zijn.

Non-concurrentiebeding: Gelet op de SPA is het non-concurrentiebeding niet van toepassing. Moog heeft nagelaten aan te geven welke activiteiten in strijd met dit beding zouden zijn (de ontwikkelde Superbus is een heel ander product en dus niet concurrerend). Als al sprake zou zijn van concurrerende activiteiten gedurende het dienstverband, dan heeft Moog haar rechten verwerkt. Tijdens het dienstverband is volledige openheid van zaken betracht en er is nooit bezwaar tegen gemaakt. Moog kan niet achteraf stellen dat die activiteiten in strijd zijn met de SPA. De vorderingen op basis van goed werknemerschap, onrechtmatige concurrentie, onrechtmatig handelen en slaafse nabootsing falen omdat ze niet voldoende zijn geadstrueerd in het licht van de betwisting.

Kortom: alle vorderingen worden afgewezen en Moog wordt veroordeeld in de proceskosten, waarvan 10% voor auteursrechteninbreuk ex 1019h Rv wordt toegewezen en 90% aan de hand van het liquidatietarief uit Rapport Voorwerk II.

IEF 11292

Geen toegang blokkeren, beperken dan wel bemoeilijken

Vzr. Rechtbank Rotterdam 8 mei 2012, LJN BW5386 (EuroPsyche tegen Fides Europe)

EuroPsyche gebruikt de software ´Fides´, zij heeft daartoe een gebruikersovereenkomst afgesloten met Fides. In dit vonnis gaat het om de nakoming van de tegen eind 2012 rechtsgeldig opgezegde licentie- en outsourceovereenkomst (over en weer). Tevens gaat dit vonnis over het opheffen van een beperkte blokkering van het gebruik van de software.

De auteursrechten op de software behoort tot de eigendom van een aan Fides Europe verbonden onderneming, genaamd Systicon. De eigendom van de inhoud van de databank is het intellectuele eigendom van EuroPsyche. Door de programmeur van 'Fides' is geconstateerd, dat de software 'Fides' is geript / gecrawld, hetgeen onrechtmatig is jegens haar. EuroPsyche wordt verboden inbreuk te maken op de IE-rechten van Systicon.

Fides wordt verboden de toegang tot het digitale platform voor EuroPsyche en de bij haar aangesloten zorgverleners te blokkeren, te beperken dan wel anderszins te bemoeilijken, doch slechts indien en voor zover EuroPsyche gedurende de looptijd van de overeenkomsten aan haar betalingsverplichtingen onder die overeenkomsten blijft voldoen op de wijze zoals tussen partijen oorspronkelijk overeengekomen.

Er is geen sprake van een onrechtmatige mededeling op website. Het bericht bevat enkel een correcte en neutrale weergave van - de toen beschikbare en ook thans niet achterhaalde - feiten en kan reeds daarom niet tendentieus worden geacht.

Vordering onder 3.1 sub 3: gebod tot verwijdering mededeling website

In een artikel geplaatst in de Volkskrant van 4 februari 2012 is EuroPsyche, kort gezegd, in opspraak gebracht vanwege de door haar gehanteerde werkwijze en de mogelijke consequenties daarvan.

 De voorzieningenrechter vermag niet in te zien op welke wijze Fides met deze publicatie onrechtmatig jegens EuroPsyche gehandeld zou hebben. Het bericht bevat enkel een correcte en neutrale weergave van - de toen beschikbare en ook thans niet achterhaalde - feiten en kan reeds daarom niet tendentieus worden geacht. Immers, Fides constateert enkel dat EuroPsyche minder positief in het nieuws is geweest, dat zij de overeenkomsten met Fides heeft opgezegd en dat de verhouding tussen EuroPsyche en Fides een klant/leverancier relatie betreft, hetgeen niet onjuist is en door EuroPsyche op zich ook niet betwist wordt. Dat Fides een verband heeft gelegd tussen de opzegging en het artikel in de Volkskrant blijkt in het geheel niet uit de tekst geplaatst op de website van Fides, waarbij in het midden wordt gelaten of het leggen van een dergelijk verband schadelijk voor EuroPsyche zou (kunnen) zijn. Voorshands is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat EuroPsyche met de plaatsing van dit bericht door Fides op haar website, mede bezien in het licht van het publieke verweer dat EuroPsyche zelf heeft gevoerd, niet blootgesteld wordt aan lichtvaardige beschuldigingen die onrechtmatig van aard zijn. De vordering onder 3.1 sub 3 zal worden afgewezen.

Vorderingen onder 4.1 sub 2, 3 en 4: inbreuk intellectuele eigendomsrechten

EuroPsyche heeft gemotiveerd betwist (zie punt 22 van haar pleitnotities) dat zij op (de "look and feel", het functionele element en het technische element van) de Fides software inbreuk maakt in de zin van de auteurswet en voorts heeft zij betwist dat zij inbreuk maakt op enig databankenrecht. Wel heeft zij erkend dat zij, zie o.a. punt 5 in de dagvaarding, reeds maanden aan de vervanging van het digitale platform werkt. In haar visie (zie punt 25 van de pleitnotities van EuroPsyche) staat het haar vrij om de - voor een ieder publiekelijk toegankelijke - schermafdrukken van de Fides software te sturen en te bespreken met de ontwikkelaar van de nieuwe EuroPsyche software, nu op basis van deze schermafdrukken haar bedrijfsproces (dat niet het auteursrechtelijke eigendom van Fides is) kan worden uitgelegd. Voorts stelt zij dat de databank door en in opdracht van EuroPsyche is ontwikkeld en dat de manier waarop de databank en de software werken het gevolg is van de substantiële investering die EuroPsyche hierin deed.

Reeds hiervoor onder 5.4.1 en 5.4.2 is voorshands vast komen te staan dat als auteursrechthebbende op de software en als producent van de databank vooralsnog aan te merken is Systicon. Fides is licentienemer van Systicon. Gelet hierop is EuroPsyche (als gebruiksgerechtigde van Fides), zonder toestemming van Systicon of Fides, niet gerechtigd aan de hand van en gebaseerd op het digitale platform van Systicon een vervangend systeem te ontwikkelen teneinde dit, na de beëindiging van de overeenkomsten, commercieel te exploiteren. Dat deze ontwikkeling wel aan DevLogic is opgedragen, is, blijkens de eigen stellingen van EuroPsyche, de door Fides onder de punten 14-21 in haar pleitnotities en ter terechtzitting verder geschetste en door EuroPsyche onvoldoende gemotiveerd bestreden omstandigheden en de door Fides overgelegde productie 15, voldoende aannemelijk geworden. Daarmee kan reeds voorshands worden aangenomen dat EuroPsyche (op grond van artikel 13 Aw (onrechtmatige nabootsing) en artikel 2 lid 1, aanhef en sub b Dw (onrechtmatige reconstructie)) in strijd handelt met de auteursrechten en databankenrechten die toebehoren aan Systicon en door Systicon in licentie gegeven zijn aan Fides. EuroPsyche is weliswaar eigenaresse van de in de databank opgenomen data, maar dat maakt niet dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub a Dw, gerechtigd is de inhoud van de databank naar believen op te vragen en te hergebruiken als bedoeld in gemeld artikel, zeker niet als zij daarbij het voorshands aannemelijke doel heeft om daarmee een op het recht van Systicon inbreukmakende vergelijkbare databank te gaan exploiteren. Het bepaalde in artikel 15b Aw, waarop EuroPsyche zich heeft beroepen, doet, indien en voor zover al van toepassing, aan het voorgaande oordeel niet af.

Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen onder 4.1 sub 2 (primair) en sub 3 voor toewijzing gereed liggen op de wijze als hierna in het dictum bepaald. De gevorderde dwangsommen zullen daarbij worden beperkt en gemaximeerd. Bij het sub 4 gevorderde ontbreekt het spoedeisend belang, alsmede een voldoende concrete onderbouwing.

IEF 11289

Piratenpartij mag niets aanbieden

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 mei 2012, KG RK 12-815 (de Vereniging Piratenpartij tegen Stichting BREIN) , LJN BW5407

Uitspraak ingezonden door Mark Krul, WiseMen Advocaten.
In navolging van de ex parte IEF 11191 en het executiekort geding IEF 11200. (hier een tijdslijn). In dit herzieningskortgeding.

In't kort: De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in conventie af.

In reconventie:
i) gebiedt Piratenpartij het aanbieden van een dienst, waarmee de website van The Pirate Bay één op één ter beschikking wordt gesteld (een TPB dedicated proxy) al of niet via het subdomein tpb.piratenpartij.nl te staken en gestaakt te houden;
ii) gebiedt Piratenpartij zich te onthouden van het aanbieden van directe links naar de bedoelde TPB dedicated proxies;
iii) gebiedt Piratenpartij de toegang tot The Pirate Bay in haar generieke proxy te blokkeren;
v) gebiedt Piratenpartij zich te onthouden van het plaatsen van lijsten met internetadressen waarmee blokkades van The Pirate Bay kunnen worden omzeild op haar subdomein tbp.piratenpartij.nl.

De Piratenpartij biedt een reverse proxy dienst aan waarmee via een server van Piratenpartij gerekwestreerde één op één de website The Pirate Bay www.thepiratebay.se wordt doorgegeven. Hierdoor kunnen (o.a.) abonnees van Ziggo en XS4All The Pirate Bay bezoeken, zonder dat zij tegen worden gehouden door de IP- en DNS-blokkade die Ziggo en XS4ALL per 1 februari 2012 hebben ingesteld ter nakoming van het vonnis van deze rechtbank van 11 januari 2012. (IEF 10763).

In thuisland Zweden zijn de beheerders van The Pirate Bay tot in hoogste instantie strafrechtelijk veroordeeld. Maar The Pirate Bay is van hosting provider gewisselend en daarom nog steeds online. Ook de Amsterdamse voorzieningenrechter (juli 2009, IEF 11297, oktober 2009, IEF 8288) en de Amsterdamse rechtbank (Rb. Amsterdam juni 2010, IEF 8997) hebben The Pirate Bay bevolen hun inbreukmakende en onrechtmatige en gedragingen te staken, maar het illegale materiaal van The Pirate Bay bleef bereikbaar voor Nederlandse gebruikers. De beheerders hebben inmiddels aanzienlijke dwangsommen verbeurd, maar zij houden zich schuil, buiten het bereik van Brein en de autoriteiten.

Via het subdomein "tpb.piratenpartij.nl" heeft Piratenpartij door middel van een reverse proxy een omzeiling van de genoemde blokkades van The Pirate Bay aangeboden. Een proxy werkt als een "tussenstation" tussen de computer van de gebruiker en het internet. Anders dan bij een gewone proxy, leidt een reverse proxy de gebruiker niet op een voor de gebruiker transparante wijze door naar de te bezoeken website, maar neemt deze de (zoek)opdrachten van de gebruiker aan en leidt hij deze door naar de website, waarna hij de van de website terugontvangen informatie weer doorstuurt naar de gebruiker.

Omzeiling van de blokkade

5.13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat actief faciliteren van het omzeilen van een rechterlijke beslissing - die beoogt een onrechtmatige toestand te beëindigen - door het aanbieden van middelen waardoor afbreuk wordt gedaan aan het effect van de rechterlijke beslissing, in het algemeen onrechtmatig is, omdat dergelijk handelen in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Met het Ziggo Vonnis heeft de rechter beoogd de onrechtmatige verspreiding van informatie te beëindigen. De rechtbank heeft daartoe op grondslag van artikel 26d Aw en 15e Wnr Ziggo en XS4All bevolen bepaalde blokkeringsmaatregelen te treffen. Het omzeilen van het op die grondslag gegeven bevel kan opnieuw onrechtmatig zijn in de zin van artikel 26d Aw en 15e Wnr, indien aan de vereisten van die bepalingen is voldaan. Dit laatste doet zich voor indien de 'omzeiler' zich plaatst in de positie van een tussenpersoon die diensten aanbiedt die door derden worden gebruikt om inbreuk op auteursrecht te maken.

5.14. De door Piratenpartij aangeboden faciliteiten bestaande uit het aanbieden van de eigen dedicated proxy (vordering sub i) in reconventie), links naar dedicated proxies van anderen (vordering sub ii)) en het aanbieden van een generieke proxy zonder deze te blokkeren voor de IP-adressen en/of domeinnamen/(sub)domeinen via welke The Pirate Bay opereert (vordering sub iii), zijn naar voorlopig oordeel alle te kwalificeren als door Piratenpartij als tussenpersoon aangeboden diensten die door het publiek worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht van door Brein vertegenwoordigde rechthebbenden te maken. Voorshands is er dan ook aanleiding op grondslag van artikel 26d Aw en 15e Wnr Piratenpartij het aanbieden van deze diensten te verbieden.

5.19. De geboden kunnen naar voorlopig oordeel ook worden gegeven op grondslag van artikel 26d Aw en 15e Wnr, nu Piratenpartij is aan te merken als een tussenpersoon die door het aanbieden van een lijst met omzeilingssites die door het publiek kan wordt gebruikt om inbreuk op het auteursrecht van de door Brein vertegenwoordigde rechthebbenden te maken.

Er wordt (zonder succes) verweer gevoerd op basis van het volgende:
Er is geen inbreuk op auteursrechten door aanbieden van een reverse proxy (r.o. 5.21-22), Artikel 26d Aw: inbreuk door derden (5.23-26), Artikel 26d Aw: subsidiariteit en proportionaliteit (5.27-5.33).

Grijsmaken

5.42. Het grijsmaken van ex parte maatregelen is gebaseerd op een buitenwettelijke regeling die niet voor alle Nederlandse rechtbanken geldt. Een grijsmaking heeft niet het gevolg dat de voorzieningenrechter de wederpartij (de grijsmaker) zal oproepen. Wel zal de voorzieningenrechter de inhoud van de grijsmaking in zijn beoordeling van het verzoek betrekken en hij kan de verzoeker erop laten reageren.

De reacties:
BREIN wint, democratie verliest
DomJur

IEF 11287

De providers moeten toegang tot The Pirate Bay blokkeren (BREIN tegen de providers)

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 mei 2012, KG ZA 12-156 (Stichting BREIN tegen UPC, KPN, T-Mobile, Tele2) LJN BW5387.

Uitspraak mede ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Milica Antic, SOLV.
In navolging van IEF 10763 en wrakingsvonnis IEF 11170.

In't kort, dictum: de voorzieningenrechter beveelt de providers binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis hun sub VI van de dagvaarding bedoelde diensten die door hun abonnees worden gebruikt om inbreuk te maken op de auteurs- en naburige rechten van de rechthebbenden wier belangen BREIN behartigt, te staken en gestaakt te houden, door middel van het blokkeren en geblokkeerd houden van de toegang van hun abonnees tot de domeinnamen/(sub)domeinen en IP-adressen via welke The Pirate Bay opereert.

Inhoudsopgave:
1. Spoedeisend belang
2. Geen obscuur libel
3. Verhouding tot het bodemvonnis
4. Inbreuk
5. wettelijke grondslag
6. Noodzaak
7. Effectiviteit
8. Subsidiariteit
9. Uitingsvrijheid
10. Recht op privacy
11. Vrijheid van ondernemerschap
12. Beperking grondrechten
13. hellend vlak
14. Artikel 7 EVRM
15. Overige verweren

De voorzieningenrechter veroordeelt de gedaagde die het bevel overtreedt aan BREIN een dwangsom te betalen van €10.000,00 voor iedere overtreding van dat bevel, te vermeerderen met een dwangsom van €10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt, met een maximum van €250,000,00.

De voorzieningenrechter veroordeelt de providers in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van BREIN begroot op €1.597,27.

1. Spoedeisend belang: vloeit voort uit het voortdurende karakter van de gestelde inbreuken. De bekendheid met die inbreuken neemt spoedeisendheid niet weg en op diverse manieren heeft BREIN e.a. opgetreden tegen inbreuken, zoals bijvoorbeeld procedures tegen de beheerders van TPB en grootschalige initial seeders.

2. Geen obscuur libel: In de dagvaarding staat voldoende duidelijk wat onder de website TPB wordt verstaan.

3. Verhouding tot het bodemvonnis: De providers hebben er terecht op gewezen dat het oordeel in de bodemzaak tegen Ziggo en XS4ALL niet bindend is voor hen. (IEF 10736)

4. Inbreuk: De providers hebben niet, of niet steekhoudend bestreden dat er abonnees van de providers zijn die The Pirate Bay bezoeken om daar magnet links te plaatsen of op te halen en die maken inbreuk op de content waarop de magnet links betrekking hebben. De aanzienlijke aantallen inbreuken hebben zij uitdrukkelijk betwist. Dit verweer wordt verworpen.

5. wettelijke grondslag: de providers hebben onvoldoende aangevoerd om in deze zaak tot een andere uitleg van de artikelen 26d Aw en 15 WNR te komen. De artikelen 26d Aw en 15e WNR eisen, anders dan de providers
hebben gesuggereerd, naar voorlopig oordeel namelijk niet dat de inbreuk wordt gemaakt tijdens het gebruik van de dienst. Het volstaat dat de dienst wordt gebruikt om inbreuk te maken en dat is het geval.

4.14. Naar voorlopig oordeel moet worden aangenomen dat de abonnees die de hiervoor vastgestelde inbreuken plegen, de door de providers aangeboden internettoegangdienst gebruiken om die inbreuken te maken en dat aan hen dus op grond van de artikelen 26d Aw en 15e WNR een bevel kan worden opgelegd om die diensten te staken. Het betoog van de providers dat die artikelen in dit geval niet van toepassing zijn omdat de specifieke dienst waarvan de staking wordt gevorderd (toegang tot The Pirate Bay) niet wordt gebruikt om inbreuk te maken, treft naar voorlopig oordeel geen doel.

6. Noodzaak: Vanwege informatie over de kwaliteit van de content (aantal seeders, leechers en commentaren van gebruikers en betrouwbaarheid van initial seeder) en het gebruiksgemak is The Pirate Bay met afstand de populairste index-website. Gelet hierop is naar voorlopig oordeel een effectieve rechtsbescherming voor de bij BREIN aangesloten partijen niet mogelijk zonder blokkering van The Pirate Bay.

7. Effectiviteit: Ondanks dat er andere technieken bestaan waarmee de abonnees de blokkering kunnen omzeilen, zoals proxies en VPN, zal de blokkering niet tot minder inbreuken leiden. Dit betoog gaat slechts op als de veronderstelling, die wordt verworpen, is dat er geen aanvullende maatregelen worden genomen. Ook wordt er verwezen naar het UvA-rapport. De “claim” is namelijk niet dat de  blokkering op zichzelf genomen zal leiden tot een daling van het aantal inbreuken, maar dat  de inbreuken niet effectief kunnen worden bestreden zonder de blokkering en dat de  blokkering in combinatie met andere maatregelen geschikt is om inbreuken te voorkomen (wat niet hetzelfde is als dat het aantal inbreuken zal dalen).

8. Subsidiariteit: Het individueel aanpakken van uitsluitend grootschalige initial seeders is een minder ingrijpende maatregel, echter met die maatregel kan niet worden aangenomen dat de inbreuken effectief worden bestreden.

9. Uitingsvrijheid:

4.25. De providers hebben op zich terecht aangevoerd dat een van de meest  problematische aspecten van de blokkeringsmaatregel is dat de maatregel ook de legitieme bezoeken aan The Pirate Bay belemmert en de uitwisselingen van legale content bemoeilijkt. BREIN heeft er evenzeer terecht op gewezen dat de bodemrechter in de zaak  tegen Ziggo en XS4ALL dit aspect al heeft beoordeeld. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat The Pirate Bay hoofdzakelijk wordt bezocht om inbreuk te maken en het belang bij toegang tot de legale content beperkt is, gegeven het marginale legale aanbod en de mogelijkheid om via andere websites kennis te nemen van het legale aanbod. Volgens de rechtbank weegt dit beperkte belang niet op tegen het belang van de bij BREIN aangesloten rechthebbenden bij de gevorderde blokkering. Zoals hiervoor is overwogen (zie r.o. 4.4), moet de voorzieningenrechter zich in beginsel richten naar dat oordeel. Hetgeen de providers in deze zaak hebben aangevoerd, is onvoldoende om ervan af te wijken.

4.29. Ten slotte hebben de providers betoogd dat de gevorderde blokkeringsmaatregel een vorm van preventieve censuur is in de zin van artikel 7 lid 3 van de Grondwet (hierna: Gw) omdat de maatregel niet beperkt is in de tijd en de informatie die via The Pirate Bay wordt gepubliceerd in de toekomst kan veranderen. Het eerste punt (onbeperkte duur) is ongegrond. (...) . Het tweede punt (wijziging van de inhoud van de website) is onder ogen gezien door de rechtbank in de zaak tegen Ziggo en XS4ALL en verworpen in het licht van handelswijze van de beheerders van The Pirate Bay tot op heden. De providers hebben niets aangevoerd waaruit blijkt dat dit oordeel onjuist is voor de beperkte periode dat de voorlopige voorziening zal gelden.

10. Recht op privacy: Voor zover onder omstandigheden nog kan worden gesproken van een inbreuk op het recht op privacy of het recht op vertrouwelijke communicatie, is de inbreuk naar voorlopig oordeel zeer beperkt, en weegt die niet op tegen het belang van de bij BREIN aangesloten rechthebbenden bij de gevorderde blokkering.

4.30 De aanpassingen leiden er slechts toe dat de router dataverkeer dat een IP-adres van de The Pirate Bay als bestemming heeft, niet doorleidt in de richting van The Pirate Bay, respectievelijk dat de nameserver de abonnee niet het IP-adres van The Pirate Bay verschaft na invoering van een van de domeinnamen van The Pirate Bay. Voor dat doel hoeven de router en nameserver geen onderscheid te maken tussen de individuele abonnees en hoeven er dus geen IP-adressen van de abonnees of (andere) identificerende gegevens te worden verwerkt.

11. Vrijheid van ondernemerschap

4.33. Ten slotte hebben de providers een beroep gedaan op de vrijheid van onderneming
van de beheerders van The Pirate Bay. Dat beroep strandt naar voorlopig oordeel op artikel 54 van het Handvest dat bepaalt dat geen van de bepalingen van het Handvest zo mag worden uitgelegd als zou zij het recht inhouden een activiteit aan de dag te leggen met als doel andere door het Handvest erkende rechten teniet te doen. Onder die andere door het Handvest erkende rechten valt ook het recht op bescherming van intellectuele eigendom (art. 17 lid 2 Handvest)

12. Beperking grondrechten

4.37. De beperking is tevens “noodzakelijk in een democratische samenleving […] ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen” in de zin van het EVRM en “noodzakelijk” in de zin van het Handvest en beantwoordt “aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen” in de zin van het Handvest. Zoals hiervoor voorshands is vastgesteld, dient de maatregel de bescherming van de rechten van de bij BREIN aangesloten rechthebbenden, is de maatregel geschikt voor dat doel, kan dat doel niet worden bereikt met minder ingrijpende maatregelen en is de beperking van de rechten van de providers en derden proportioneel ten opzichte van het belang van de maatregel. Naar voorlopig oordeel verzekert de gevorderde maatregel dan ook een juist evenwicht tussen enerzijds de rechten van de rechthebbenden en anderzijds de verschillende rechten van de providers en derden, zowel afzonderlijk als in combinatie beschouwd.

13. Hellend vlak
4.38. Het beroep van de provider op een “hellend vlak” moet worden verworpen. Zij betogen dat als eenmaal wordt toegestaan om providers te bevelen de toegang tot een website te blokkeren, vele andere zaken zullen volgen en de grens steeds verder zal verschuiven. De rechter dient echter steeds in een concreet geval te beslissen of er grond is
voor blokkering. Waar de grens moet worden getrokken in andere zaken kan niet worden beslist in deze procedure. In ieder geval impliceert het feit dat de grens niet wordt getrokken bij de onderhavige zaak, niet dat er geen adequate grens kan worden getrokken in andere zaken.

14. Artikel 7 EVRM
4.39. Het beroep van de providers op artikel 7 lid 1 EVRM kan niet slagen. In dat artikel is het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel neergelegd. Dat beginsel is in deze zaak alleen al niet geschonden omdat er in deze zaak geen straf wordt opgelegd.

15. Overige verweren
4.40. De overige verweren die de providers naar voren hebben gebracht zijn op dezelfde  wijze ook naar voren gebracht in de bodemzaak tegen Ziggo en XS4ALL en zijn toen door de rechtbank verworpen. De voorzieningenrechter moet zich naar dat oordeel van de bodemrechter richten. Dat geldt voor het beroep op de vrijstelling van aansprakelijkheid van
acces providers (art. 6:196c BW), het verbod op het opleggen van een algemene toezichtverplichting of verplichting om actief te zoeken naar onwettige activiteiten (art. 15 lid 1 van richtlijn elektronische handel, 2000/31/EG), het oordeel van het Hof van Justitie in de zaak Sabam/Scarlet (HvJ EU 24 november 2011, C-70/10), het beginsel van netneutraliteit (het concept art. 7.4a lid 1 van de Telecommunicatiewet en artikel 1 lid 3bis van de Kaderrichtlijn, 2002/21/EG zoals gewijzigd door 2009/140/EG), het betoog dat, mede gelet op het arrest LÓréal/eBay (HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09), op basis van de artikelen 26d Aw en 15e WNR alleen geïndividualiseerde inbreuken kunnen worden beëindigd, het vermoeden van onschuld (art. 6 lid 2 EVRM) en de schending van het evenredigheidsbeginsel vanwege het feit dat het overgrote deel van de abonnees geen inbreuk maakt.

Op andere blogs/reacties:
Bits of Freedom (BREIN vs. internet: een gebed zonder eind)
Consumentenbond (Blokkade The Pirate Bay geen oplossing)
Dirkzwagerieit (UPC, KPN, T-Mobile en Tele2 moeten ook blokkeren)
DomJur (Brein - ISP's)
FNV/KIEM (UPC, KPN, T-Mobile en Tele 2 moeten Pirate Bay blokkeren)
KPN (Reactie KPN op uitspraak over blokkering The Pirate Bay)
Piratenpartij
(BREIN wint, democratie verliest)
Stichting BREIN (Rechter beslist: (1) ook andere ISP's moeten toegang tot The Pirate Bay blokkeren en (2) omzeiling van zulke blokkades is onrechtmatig)
Tele2 (Internetvrijheid in het geding)
Wieringa advocaten (Ook KPN, UPC, Tele2 en T-mobile moeten The Pirate Bay blokkeren)

IEF 11278

Verbod Verenigd Koninkrijk leidt niet tot 'overblocking'

High Court 2 mei 2012 (British Phonographic Industry (BPI) tegen British Sky Broadcasting c.s.).

Een bijdrage van Femke Vos en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology Advocaten.

Na Nederlandse (IEF 10763) en Belgische (IEF 10578) providers, zijn nu ook Britse providers veroordeeld om de toegang tot The Pirate Bay te blokkeren.

Op 2 mei jl. heeft het Gerechtshof in Londen bepaald dat vijf grote Britse internetproviders de toegang tot The Pirate Bay moeten blokkeren. De zaak was aangespannen door de British Phonographic Industry (BPI), een belangenvereniging van de Britse muziekindustrie.

In dezelfde procedure oordeelde het Gerechtshof op 20 februari jl. al dat zowel The Pirate Bay als haar gebruikers inbreuk maken op auteursrechten. Daarbij verwijst het Britse Hof onder meer naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2012 (Stichting Brein tegen Ziggo en XS4All). De rechtbank Amsterdam oordeelde in 2009 overigens dat The Pirate Bay zelf geen auteursrechtinbreuk pleegde (IEF 8287).

De vordering van BPI is gebaseerd op artikel 97A van de Copyright, Designs and Patents Act 1988 (‘Britse Auteurswet’). Dit artikel vormt een implementatie van artikel 8 lid 3 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG, waarin is bepaald dat de lidstaten een verbodsvordering mogelijk moet maken tegen tussenpersonen wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten.

Op basis van artikel 97A Britse Auteurswet kan de Britse rechter maatregelen treffen jegens een tussenpersoon die wetenschap heeft van het feit dat zijn diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten. Daarbij valt op dat artikel 97A Britse Auteurswet uitgaat van ‘wetenschap’ van de tussenpersoon, een vereiste dat niet terugkomt in artikel 8 lid 3 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Ook artikel 11 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG, dat eveneens ziet op verbodsvorderingen tegen tussenpersonen, stelt nergens de eis van ‘wetenschap’.

Het Gerechtshof beveelt de blokkade nu aan de vereisten van artikel 97A Britse Auteurswet is voldaan. Tegen de vaststelling dat de providers kunnen worden beschouwd als tussenpersoon, hebben de providers overigens geen verweer gevoerd. Ook de omstandigheid dat de internetproviders daadwerkelijk op de hoogte zijn van het feit dat met hun diensten inbreuk wordt gemaakt op auteursrechten, wordt niet betwist door de providers.

Daarnaast is volgens het Gerechtshof voldaan aan de proportionaliteitseis, zowel ten aanzien van de providers als ten aanzien van de abonnees van de providers. Voor wat betreft de providers is er sprake van proportionaliteit omdat zij zelf akkoord zijn gegaan met het opleggen van een IP-adres blokkade. Voor wat betreft de proportionaliteit ten aanzien van de abonnees verwijst het Hof naar zijn eerdere uitspraak van 28 juni 2011. Voorts is het Hof van mening dat blokkade van het IP-adres een passende maatregel is omdat het IP-adres van The Pirate Bay niet wordt gedeeld met anderen. Het opgelegde verbod zal dan ook niet leiden tot ‘overblocking’.

IEF 11277

Met mallen eigen sloepen fabriceren

Vzr. Rechtbank Arnhem 4 mei 2012, LJN BW8088 (Loendersloot watersport tegen Prins Watersport B.V.)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.

Auteursrecht op sloepen/mallen. Loendersloot is een samenwerking gestart met het Poolse Admiral Boats, waarbij Loendersloot aanwijzingen heeft gegeven voor het maken van mallen voor de productie van de Libertysloepen. Via een eigen dealernetwerk verkoopt Loendersloot de sloepen. Admiral Boats heeft de mallen gebruikt voor de productie van Admiralsloepen, Prins is de Nederlandse distributeur.

Geen auteursrecht De totaalindruk van elk model van de Admiralsloep is dezelfde als die van het daarmee corresponderende model Libertysloep omdat de Admiralsloepen ontleend zijn aan de Libertysloepen. Ze zijn immers met dezelfde mallen vervaardigd. Echter een sloep is een gebruiksvoorwerp dat naar zijn aard een bepaalde basisvorm moet hebben. Het samenstel van door Loendersloot gestelde elementen geeft de Libertysloep niet een dusdanige karakteristieke uitstraling dat deze sloep van andere modellen op de sloepenmarkt afwijkt.

Geen slaafse nabootsing Niet valt in te zien waarom Admiral Boats, die zelf de mallen heeft vervaardigd op eigen kosten en rekening en waarop zoals hierboven reeds is geoordeeld geen auteursrecht rust, terwijl de sloepen weinig onderscheidend vermogen hebben en de exclusieve relatie met Loendersloot is geëindigd, met gebruikmaking van deze mallen geen eigen (Admiral)sloepen mag fabriceren en die op de markt mag brengen en dus ook aan Prins mag verkopen. De vorderingen worden aldus afgewezen.

4.5. Een sloep is een gebruiksvoorwerp, dat naar zijn aard een bepaalde basisvorm moet hebben. Deze basisvorm die veel kenmerken heeft die door de gebruiksbestemming daarvan zijn bepaald (de zogenoemde objectieve trekken van het ontwerp) is niet voldoende oorspronkelijk om als werk in de zin van de Auteurswet te kwalificeren. Volgens Loendersloot bevatten de door hem ontworpen Libertysloepen naast deze basisvorm een aantal specifieke kenmerkende elementen dat het resultaat is van de door hem gemaakte subjectieve creatieve keuzes, waardoor deze elementen, althans de combinatie daarvan, een eigen oorspronkelijk karakter aan de Libertyboten geven en dus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Hierbij gaat bet volgens Loendersloot om de volgende kenmerkende elementen: de vorm van de console (bol aan de bovenzijde en voorzijde en plat aan de achterzijde), lage zitbanken, opstaande randen, kleine opstappen, de driehoekige afvoergoot voor het buiswater, het formaat van de luiken, de ronde zitting naar voren, verzonken kleppen, opbergvakken in de zitbanken, bet driehoekige ankerluik en de ruitvormige antislip.

4.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ook de schikking en combinatie van de door Loendersloot gestelde kenmerkende elementen van de Libertysloepen onvoldoende oorspronkelijkheid bezit om te kunnen spreken van een werk in de zin van de Auteurswet. Dit samenstel van door Loendersloot gestelde elementen, die volgens Loendersloot de unieke totaalindruk van de Libertysloepen bepalen, geeft de Libertysloepen niet een dusdanige karakteristieke uitstraling die de Libertysloepen onderscheidt van de reeds op de sloepenmarkt bestaande sloepenmodellen van andere producenten. Het gaat slechts om details die nauwelijks verschillen van de details waarmee reeds voordien bestaande sloepen waren uitgerust en die daaraan klaarblijkelijk ook zijn ontleend.

4.14. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat in het kader van het samenwerkingsverband tussen Loendersloot en Admiral Boats bij bet ontwerp- en productieproces van de Libertysloepen, Admiral Boats op bestelling en aanwijzingen van Loendersloot de mallen heeft gemaakt voor de productie van de Libertysloepen. Onweersproken is dat Admiral Boats deze mallen op eigen kosten en voor eigen rekening heeft gemaakt, zodat Loendersloot zelf geen kosten heeft gemaakt voor de mallen. De insteek was dat Admiral Boats deze kosten zou terugverdienen bij de verkoop van de Libertysloepen aan Loendersloot, doordat de kosten van de productie van de mallen in die verkoopprijs zouden worden doorberekend. De door Loendersloot overgelegde
correspondentie tussen hem en Admiral Boats duidt erop dat Admiral Boats tot medio 2011 op basis van exclusiviteit de Libertysloepen heeft geleverd aan Loendersloot en dat daarna, door de ontstane problemen in de samenwerking, Admiral Boats de exclusieve levering aan Loendersloot heeft beëindigd en vervolgens een eigen productie sloepen heeft vervaardigd met de mallen en deze sloepen ander de naam Admiral heeft geleverd aan Prins. Niet valt in te zien waarom Admiral Boats, die zelf de mallen heeft vervaardigd op eigen kosten en rekening en waarop zoals hierboven reeds is geoordeeld geen auteursrecht rust, terwijl de sloepen weinig onderscheidend vermogen hebben en de exclusieve relatie met Loendersloot is geëindigd, met gebruikmaking van deze mailen geen eigen (Admiral)sloepen mag fabriceren en die op de markt mag brengen en dus ook aan Prins mag verkopen. Dit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet te kwalificeren als onrechtmatig slaafs nabootsen door Admiral Boats, zodat ook Prins niet onrechtmatig handelt wegens de verhandeling van de op deze wijze geproduceerde Admiralsloepen, waarvan niet geoordeeld kan worden dat deze slaafse nabootsingen zijn van de Libertysloepen. Dat Loendersloot aanwijzingen heeft gegeven aan Admiral Boats voor de mallen, doet daaraan niet af. Gelet op bet hiervoor omschreven ontwerp- en productieproces van de Libertysloepen en de mallen voor de productie van die sloepen, staat het Admiral Boats vrij om de sloepen die zij met gebruikmaking van die mallen maakt te leveren aan wie zij wil.

Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-140, LJN BW8088)

Afbeelding gelinkt van boten.nl.
Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Auteursrecht op sloepen)

IEF 11257

De codevorm vertaald (arrest)

HvJ 2 mei 2012, zaak C-406/10 (SAS Institute / World Programming)- persbericht

Prejudiciële vragen van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division. Zie de Conclusie AG hier: IEF 10584.

Intellectuele eigendom. Auteursrecht. Computerprogrammarichtlijn 91/250/EEG. InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG. Inzake de rechtsbescherming van computerprogramma’s en de ontwikkeling van verschillende programma’s die de functies van een ander computerprogramma kopiëren, zonder toegang tot de broncode daarvan. Heel in't kort: Mag de licentiehouder de codevorm vertalen om interoperabiliteit tot stand te brengen, maar mag deze niet reproduceren?

Arrest (nog) niet in het Nederlands beschikbaar. Uit't persbericht:

The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright. The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program.

Het HvJ EU verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's, moet aldus worden uitgelegd dat noch de functionaliteit van een computerprogramma, noch de programmeertaal en de indeling van gegevensbestanden die in het kader van een computerprogramma worden gebruikt om bepaalde van de functies van dat programma te kunnen benutten, een uitdrukkingswijze van dit programma vormen en uit dien hoofde worden beschermd door het auteursrecht op computerprogramma's in de zin van deze richtlijn.

Artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/250 moet aldus worden uitgelegd dat degene die onder licentie een kopie van een computerprogramma heeft verkregen, zonder de toestemming van de auteursrechthebbende de functionaliteit van dit programma kan observeren, bestuderen of uittesten teneinde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van dat programma ten grondslag liggen, wanneer deze persoon door die licentie gedekte handelingen verricht, alsook handelingen waarbij het programma wordt geladen en uitgevoerd en die voor het gebruik van het computerprogramma noodzakelijk zijn, op voorwaarde dat hij geen afbreuk doet aan de exclusieve rechten van de rechthebbende van dit programma.

Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat de reproductie in een computerprogramma of in een gebruikshandleiding voor dit programma van bepaalde elementen die in de handleiding van een ander, auteursrechtelijk beschermd computerprogramma zijn beschreven, een inbreuk kan vormen op het auteursrecht op laatstgenoemde handleiding indien deze reproductie de uitdrukking vormt van de eigen intellectuele schepping van de auteur van de auteursrechtelijk beschermde gebruikshandleiding van het computerprogramma, hetgeen de verwijzende rechter dient te verifiëren.

 Court of Justice of the European Union
PRESS RELEASE No 53/12
Luxembourg, 2 May 2012
Press and Information
Judgment in Case C-406/10
SAS Institute Inc. v World Programming Ltd
The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright 
The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its  functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program 

SAS Institute Inc. has developed the SAS System, an integrated set of programs which enables users to carry out data processing and analysis tasks, in particular statistical analysis. The core  component of the SAS System is called Base SAS. It  enables users to write and execute application programs (also known as ‘scripts’) written in the SAS programming language for data  processing. 

World Programming Ltd (WPL) perceived that there was a market demand for alternative software capable of executing application programs written in the SAS Language. WPL therefore produced  the World Programming System (WPS). The latter emulates functionalities of the SAS components to a large extent in that, with a few minor exceptions, WPL attempted to ensure that the same  inputs would produce the same outputs. This would enable users of the SAS System to run the scripts which they have developed for use with the SAS System on WPS.  

In order to produce the WPS program, WPL lawfully acquired copies of the Learning Edition of the SAS  System,  which were supplied under licences limiting the rights of the licensee to nonproduction purposes. WPL  used and studied those programs in order to  understand their functioning but there is nothing to suggest that WPL had access to or copied the source code of the SAS components. 

SAS Institute brought an action before the High Court in the UK, accusing WPL of having copied  the SAS System manuals and components, thus infringing its copyright and the terms of  the Learning Edition licence. In that context, the High Court has put questions to the Court of Justice  regarding the scope of the legal protection conferred by EU law on computer programs and,  in particular, whether that protection extends to programming functionality and language.

The Court recalls, first, that the Directive on the legal protection of computer programs 1 extends copyright protection to the expression in any form of an intellectual creation of the author of a  computer program 2. However, ideas and principles which underlie any element of a computer  program, including those which underlie its interfaces, are not protected by copyright under that directive.

Thus, only the expression of those ideas and principles is protected by copyright. The object of the protection conferred by Directive 91/250 is the expression in any form of a computer program, such as the source code and the object code,  which permits reproduction in different computer languages.

On the basis of those considerations, the Court holds that  neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used  in a  computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression. Accordingly, they do not enjoy copyright protection. 

To accept that the functionality of a computer program can be protected by copyright would amount to making it possible to monopolise ideas, to the detriment of technological progress and industrial development.

In that context, the Court states that if a third party were to procure the part of the source code or object code relating to the programming language or to the format of data files used in a computer program, and if that party were to create, with the aid of that code, similar elements in its own computer program, that conduct would be liable to be prohibited by the author of the program. In the present case, it is apparent from the explanations of the national court that WPL did not have
access to the source code of SAS Institute’s program and did not carry out any decompilation of the object code of that program. It was only by means of observing, studying and testing the behaviour of SAS Institute’s program that WPL reproduced the functionality of that program by using the same programming language and the same format of data files.

Second, the Court observes that, according to the Directive, the purchaser of a software licence has the right to observe, study or test the functioning of that software in order to determine the ideas and principles which underlie any element of the  program. Any contractual provisions contrary to that right are null and void. Furthermore, the determination of those ideas and principles may be carried out within the framework of the acts permitted by the licence.

Consequently, the owner of the copyright in a computer program may not prevent, by relying on the licensing agreement, the purchaser of that licence from observing, studying or testing the functioning of that program so as to determine the ideas  and principles which underlie all the elements of the program in the case where the purchaser carries out acts covered by that licence  and the acts of loading and running necessary for the use of the program on condition that that purchaser does not infringe the exclusive rights of the owner of the copyright in that program. 

In addition, according to the Court, there is no copyright infringement where, as  in the present case, the lawful acquirer of the licence did not have access to the source code of the computer program but merely studied, observed and tested that  program in order to reproduce its functionality in a second program.

Lastly, the Court holds that the reproduction,  in a computer program  or a user manual for that program, of certain elements described in the user manual for another computer program protected by copyright  is capable  of constituting an infringement of the copyright in the latter manual if that reproduction constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the manual. 

In this respect, the Court takes the view that, in the present case, the keywords, syntax, commands and combinations of  commands,  options, defaults and iterations consist of words, figures or mathematical concepts, considered in isolation, are not, as such, an  intellectual creation of the author of that program. It is only through the choice, sequence and combination of those words, figures or mathematical concepts that the author expresses his creativity in an original manner. 

It is for the national court to ascertain whether the reproduction alleged in the main proceedings constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the user  manual for  the computer program protected by copyright. 

                                         
1 Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs (OJ 1991 L 122, p. 42). 
2   Case C-393/09 Bezpečnostní softwarová asociace. 
www.curia.europa.eu

Op andere blogs:
1709blog (Functionality of computer programs, language, unprotected by copyright, says CJEU)
BlogIT (Interessante ontwikkelingen in rechtspraak over software)
IPKat (Not much of an SOS for SAS)
IP-Watch (EU Court Of Justice Upholds Limits Of Copyright On Software)
IusMentis (Auteursrecht op programmeertalen kan niet (of je moet wel heel creatief zijn))
IViR (P.B. Hugenholtz, Annotatie NJ 2013-22, nr. 270).
KluwerCopyrightBlog (Decrypting the code: CJEU SAS vs. World Programming)
Mediareport (Hof van Justitie EU: softwareauteursrecht beschermt echt alleen de broncode)
SCL Blog (SAS v WPL: No Copyright says ECJ)
SOLV (Alleen broncode van software is auteursrechtelijk beschermd)
Webwereld (Hof: geen copyright op functies van programmeertaal)

IEF 11255

Nieuwsbrief is geen persbericht

Rechtbank Middelburg 18 januari 2012, LJN BW4452 (Uitgeverij Thuredrecht Promotions tegen Sales Support Groep B.V.)

Auteursrecht. Nieuwsbrief en de persexceptie.

Thuredrecht is uitgever van onder meer 'Wegwijs Magazine' en de digitale nieuwsbrief 'Wegwijs Actueel'. Hierin staat informatie over hypotheken, sparen, verzekeringen, etc.. Sales Support verstrekt financiële adviezen aan particulieren en stelt aan assurantiekantoren een applicatie voor een nieuwsbrief beschikbaar. Sales Support heeft sinds 2007 meer dan 100 artikelen overgenomen van Thuredrecht en middels nieuwsbrieven verspreid zonder toestemming noch bronvermelding.

Aan de tamelijk uniforme berichtgeving voegt Wegwijs een visie toe wat betreft de consequenties voor de Nederlandse huiseigenaren. Daarmee krijgt de berichtgeving een oorspronkelijk karakter en valt zij in beginsel onder de bescherming van de Auteurswet.

De uitgave van Wegwijs valt niet onder de uitzonderingen van art. 15 Auteurswet (persexceptie). Er is sprake van een getrapte situatie. Aan de hand van de actualiteit zoals die in de pers verschijnt, maakt Wegwijs een nieuwsbrief voor haar klanten. Die nieuwsbrief is daarmee geen persbericht zoals in art. 15 Auteurswet wordt bedoeld.

Sales Support geeft toe enkele malen van die berichten gebruik te hebben gemaakt, Thuredrecht heeft haar schade niet onderbouwd, behalve de advocaatkosten. Omdat er te veel tijd is verstreking tussen de geconstateerde overtreding en dit vonnis, acht de rechtbank de verspreiding van de mededeling dat Sales Support inbreuk heeft gepleegd niet  nodig.

4.3.  Thuredrecht heeft gesteld dat Sales Support meer dan honderd maal gebruik heeft gemaakt van berichten van Wegwijs. Sales Support heeft toegegeven enkele malen van die berichten gebruik te hebben gemaakt. Daarmee staat wel vast de er enkele malen van die berichten gebruik is gemaakt, maar niet in de omvang zoals door Thuredrecht gesteld.

Gesteld noch gebleken is dat Sales Support, nadat zij door Thuredrecht was aangeschreven het gebruik van berichten van Wegwijs heeft voortgezet. Sales Support heeft ook onbetwist gesteld dat zij zoveel als mogelijk berichten heeft verwijderd.

4.4.  Thuredrecht heeft gesteld schade te hebben geleden maar zij heeft deze stelling verder niet onderbouwd behalve voor zover het betreft de advocaatkosten. De rechtbank zal die kosten toewijzen. Hoewel Sales Support materieel heeft toegegeven aan de eis van Thuredrecht het gebruik van Wegwijs te stoppen, heeft zij niet willen erkennen dat Thuredrecht een auteursrecht had. Daar had Thuredrecht wel belang bij omdat zij daarmee, ook als Sales Support in de toekomst anders zou handelen, een middel in handen heeft daar snel een eind aan te maken.

4.5.  De rechtbank zal de eis tot verspreiding van de mededeling dat Sales Support een auteursrecht heeft geschonden afwijzen. Daarvoor is teveel tijd verstreken tussen de geconstateerde overtreding en het moment van het uitspreken van dit vonnis.

De vorderingen sub VIII en IX tot verschaffen van informatie over de maker van nieuwsbrieven, aantal gelieerde ondernemingen de door Sales Support gemaakte omzet met de verspreiding van nieuwsbrieven en de controle door en accountant, worden afgewezen. Onbetwist is dat Sales Support een geringe vergoeding vraagt voor haar activiteiten. De door Thuredrecht gevraagde informatie is buiten proportioneel, gezien de beperkte omvang van de overtreding zoals die door Thuredrecht aannemelijk is gemaakt.

IEF 11251

Toepasselijkheid regeling koop op standaardsoftware

HR 27 april 2012, LJN BV1301 (De Beeldbrigade/X) en LJN BV1299 (X/Bell Microproducts)

Als randvermelding vanwege het auteursrechtelijke element rondom software. Verschenen op ITenRecht onder IT 767. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 april 2012 geoordeeld over een sedert lang omstreden kwestie: de toepasselijkheid van titel 7.1 (inzake de koopovereenkomst) op standaardsoftware.

"Aldus volgt ook uit het stelsel van de wet dat de aanschaf van standaardcomputerprogrammatuur voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag binnen het bereik van de kooptitel valt, ongeacht of sprake is van aanschaf op een gegevensdrager of via een download." (r.o. 3.5).

De Cassatieblog voegt hieraan toe:

Komt het leveren van software neer op het leveren van een zaak of een vermogensrecht? Je zou kunnen redeneren dat de drager (dvd, usb-stick, etc.) inclusief de software in de vorm van elektromagnetische data die daarop is vastgelegd, een stoffelijk object is dat voor menselijke beheersing vatbaar is, en daarmee een zaak in de zin van art. 3:2 BW. Maar dat is bij software niet het hele verhaal. Een computerprogramma is ook een voortbrengsel van de menselijke geest en als zodanig beschermd door het auteursrecht. Dat betekent ook dat software zonder toestemming van de rechthebbende niet verveelvoudigd mag worden, maar verveelvoudiging is precies wat er gebeurt wanneer een programma bijvoorbeeld wordt geïnstalleerd, geladen of uitgevoerd (vergelijk art. 45i Auteurswet). Bij de aanschaf van software is daarom ook altijd sprake van het (impliciet of expliciet) verkrijgen van een gebruiksrecht, en dat recht is in elk geval geen zaak in de zin van art. 3:2 BW.

Verder van IT 767. De beslissing heeft alleen betrekking op standaardsoftware.

"3.5 In dit verband is in de eerste plaats van belang dat de toepasselijkheid van de kooptitel niet is beperkt tot de koop van zaken volgens de begripsomschrijving van art. 3:2 BW. Uit art. 7:47 BW, waarin is bepaald dat koop ook betrekking kan hebben op vermogensrechten, blijkt dat de wetgever de kooptitel van toepassing heeft geacht op alle goederen als bedoeld in art. 3:1 BW, en dus aan die titel een ruim bereik heeft willen geven wat betreft het voorwerp van de koopovereenkomst. Voorts is van belang dat een overeenkomst tot het aanschaffen van standaardcomputerprogrammatuur - op een gegevensdrager of via een download - voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag ertoe strekt de verkrijger iets te verschaffen dat geïndividualiseerd is en waarover hij feitelijke macht kan uitoefenen. Dit alles pleit voor toepasselijkheid van de kooptitel op een zodanige overeenkomst.

Deze toepasselijkheid is ook wenselijk omdat de kooptitel een uitgewerkte regeling geeft inzake conformiteit, klachtplicht en verjaring, en omdat met die toepasselijkheid de rechtspositie van de koper wordt versterkt (met name in het geval van consumentenkoop en koop op afstand). In al deze opzichten bestaat geen aanleiding de aanschaf van standaardsoftware te onderscheiden van de koop van zaken en vermogensrechten.

Van belang in dit verband is voorts de afdeling over koop op afstand. Uit art. 7:46d lid 4, aanhef en onder c, BW moet worden afgeleid dat deze afdeling mede van toepassing is op computerprogrammatuur, en wel zonder dat daartoe de omschrijving van het voorwerp van de koopovereenkomst specifiek voor deze afdeling is uitgebreid. Daarom zou het ongerijmd zijn indien niet ook de aanschaf van computerprogrammatuur die niet op afstand is verricht, als koop in de zin van titel 7.1 zou worden gekwalificeerd. Aldus volgt ook uit het stelsel van de wet dat de aanschaf van standaardcomputerprogrammatuur voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag binnen het bereik van de kooptitel valt, ongeacht of sprake is van aanschaf op een gegevensdrager of via een download. "

De beslissing in het arrest is overigens wel beperkt tot uitsluitend de vraag of de kooptitel (en in het bijzonder de toepasselijke verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW) van toepassing is.

"Niet aan de orde is derhalve de goederenrechtelijke aard van software, en evenmin de kwalificatie van (de titel van verkrijging van) de gebruiksrechten die bij de aanschaf van de software worden verkregen." (r.o. 3.4)

Zie voor het gelijkluidende oordeel in de vrijwaringszaak over koop ten behoeve van doorlevering HR 27 april 2012, LJN BV1299. Zie voor het arrest van het Hof (Hof Amsterdam 1 juni 2010, LJN BM6320) dat in deze zaak aan de orde was tevens IT 16.

IEF 11246

Vaststellingsovereenkomst was niet bedoeld om de kwestie te laten escaleren

Rechtbank Amsterdam 28 juli 2010, HA ZA 09-3600 (Stichting STEMRA tegen Putumayo Europe B.V.)

Nog niet eerder gepubliceerd, besproken in IEF 11187. Stemra behartigt belangen van auteursrechthebbenden en via overeenkomsten ook die van buitenlandse auteursrechthebbenden. Putumayo is een platenmaatschappij die in het bijzonder het genre 'wereldmuziek' produceert en verhandelt. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst. Echter, aldus Putumayo, deze zou, ook niet na ingebrekestelling, rechtens afdwingbaar zijn. In reconventie meent Putumayo dat er sprake is van een onrechtmatige daad door het rondsturen van een circulaire en het niet-verlenen van toestemming en de misbruik van monopoliepositie.

De Rechtbank Amsterdam oordeelt dat Putumayo het nog aan Stemra verschuldigde bedrag (ruim €566.000) voor de mechanische reproductierechten dient te betalen. Putumayo wordt verboden zonder toestemming van Stemra geen beeld- en/of geluiddragers te verhandelen met daarop werken uit het Stemra-repertoire.

De reconventionele vordering wordt afgewezen: "De stelling van Putumayo dat Stemra feitelijk monopolist is in Nederland voor het verlenen van deze toestemming zodat deze onontbeerlijk is voor (het voortbestaan van) de werkzaamheid van Putumayo als in Nederland gevestigd platenlabel, laat - wat daar verder van zij - in de gegeven omstandigheden dit oordeel onverlet."

 

Putumayo voert - slechts met ongespecificeerde totaalbedragen - aan dat er mogelijk sprake is van dubbeltelling en dat de vaststellingsovereenkomst niet bedoeld was om de kwestie meteen te laten escaleren. Het verweer dat deze overeenkomst niet (rechtens) afdwingbaar zou zijn, is niet houdbaar. De letterlijke uitleg van de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst dat Putumayo onverkort gehouden is te betalen aan Stemra strookt met de uitleg die partijen aan de overeenkomst konden geven. De toestemming van Stemra om beeld- en geluidsdragers te verhandelen, met daarop werken behorende tot het door Stemra beheerde repertoire, is vervallen. En de verbodsvordering wordt toegewezen omdat Putumayo nog steeds deze werken verhandeld.

In reconventie meent Putumayo dat de circulaire onrechtmatig is, omdat
(1) zij geen toestemming zou hebben per 1 januari 2009,
(2) ten onrechte een bedrag van 'almost half a million Euros' verschuldigd zou zijn,
(3) er niet wordt vermeld dat er sprake is van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil, dat is niet het geval.
(4) Stemra had moeten en kunnen afzien van het middel van verzending van de circulaire met een diffamerend karakter om haar 'gelijk' te halen.
De rechter oordeelt anders.

Voorts is de toestemmingsweigering van Stemra ongeoorloofd, aldus Putumayo. De reconventionele vorderingen worden echter afgewezen.

4.22. Voorzover Putumayo hiertoe dezelfde feiten en omstandigheden aanvoert als hiervoor besproken, kan zulks haar gelet op het voor overwogene niet baten. Hieruit volgt immers dat niet gezegd kan worden dat deze weigering onrechtmatig is jegens haar. Op grond hiervan faalt ook haar - voorts niet nader onderbouwde - stelling dat Stemra door zonder objectieve rechtvaardiging haar toestemming te weigeren flagrant misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie en aldus de regels van het mededingingsrecht overtreedt. De stelling van Putumayo dat Stemra feitelijk monopolist is in Nederland voor het verlenen van deze toestemming zodat deze onontbeerlijk is voor (het voortbestaan van) de werkzaamheid van Putumayo als in Nederland gevestigd platenlabel, laat - wat daar verder van zij - in de gegeven omstandigheden dit oordeel onverlet.

4.23. Ook indien de licentieweigering wordt bezien in samenhang met het feit dat Stemra bovendien voormelde circulaire heeft verstuurd, de gerechtelijke procedure heeft heropend en derdenbeslagen heeft gelegd kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatigheid in het onderhavige geval. Vastgesteld is immers dat sprake was van niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door Putumayo. Stemra was derhalve - ingevolge artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst en na Putumayo in gebreke te hebben gesteld - jegens Putumayo gerechtigd deze stappen te zetten. Uit hetgeen Putumayo naar voren heeft gebracht, kan gelet op het vorenstaande niet worden afgeleid dat Stemra onzorgvuldig jegens Putumayo heeft gehandeld.