Alle rechtspraak  

IEF 11088

Drijfverenscan

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 22 maart 2012, KG ZA 12-105 (A(...) & C(...) tegen Q(...))

Uitspraak ingezonden door Mark Tsoutsanis en Paul Wezelenburg, RWV advocaten.

A(...) exploiteert de IE-Rechten van moedermaatschappij C(...). A(...) gebruikt, in het kader van haar Profile Dynamics analyse voor gedragspatronen, teksten zoals een brochure, vragenlijst(en), rapportages en andere teksten, met als basis de theorie van Graves. Q(...) biedt meetinstrumenten aan, zoals de "drijfverenscan", die op dezelfde theorie is gebaseerd.

Q(...) voert aan dat zij al op 23 november 2011, de dag van ontvangst van de sommatie zijdens A(...), de beweerdelijke inbreuk heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden, door het off line plaatsen van de drijfverenscan. In de twee weken na betekening van de dagvaarding heeft Q(...) alles in het werk gezet om A(...) tegemoet te komen. Dit resulteerde in het op 17 februari 2012 gedane voorstel, waarmee aan alle vorderingen werd voldaan en waarin zelfs is aangeboden een bedrag van € 7.350 te betalen. De feitelijke terugroeping welke Q(...) is aangevangen op 14 december 2011 is eveneens een voldoende tegemoetkoming.

Bij deze stand van zaken is er aan de zijde van A(...) niet meer sprake van voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. Deze zullen dan ook worden geweigerd.

Een bijzondere proceskostenbetwisting:

4.16. A(...) heeft deze kosten betwist, vooral omdat kosten zijn gedeclareerd voor werkzaamheden door een vermoedelijke student-stagiaire en door een der advocaten over de periode voor zijn beëdiging. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat wat betreft de student-stagiaire niet alle bestede uren zijn gedeclareerd. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de gedeclareerde uren niet ten behoeve van de zaak zijn gemaakt, dan wel niet evenredig zijn of niet voldoen aan de maatstaf van redelijkheid. De voorzieningenrechter weegt voorts mee dat aan de zijde van A(...) vrijwel eenzelfde bedrag is gedeclareerd en dat de proceshouding van de zijde van A(...) zeker niet aan vermindering van de proceskosten heeft bijgedragen. Het door Q(...) gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
IEF 11074

Hof bekrachtigt vonnis Boek9 vs. DeLex

Hof Amsterdam 20 maart 2012, LJN BW0561 (De Weerd en Stichting Boek 9 tegen DeLex B.V.)

Uitspraak ingestuurd door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, SOLV Advocaten.

Kort Geding grotendeels bekrachtigd [IEF 10134]. Zie ook het persbericht [IEF 9622]. Databankenrecht. Auteursrecht op berichten. Werkgeversauteursrecht. Investeringen in de website. Geen misleiding. Geen rectificatie. Geen verboden op basis van auteursrechtinbreuk.

Evenals de voorzieningenrechter oordeelt het Hof dat de Stichting Boek 9 inbreuk heeft gemaakt op de databankrechten van deLex. Anders dan de voorzieningenrechter, is het Hof echter van mening dat ook de auteursrechten op de berichten toebehoren aan deLex. Over en weer worden echter geen verboden uitgesproken op basis van auteursrechten. Vorderingen tegen De Weerd in persoon worden afgewezen omdat niet vaststaat dat hij persoonlijk de databank van deLex heeft gekopieerd.

Databankenrecht
DeLex is als databankrechthebbende aan te merken. De Stichting Boek 9 heeft een kopie gemaakt en op de site geplaatst. Dit moet worden aangemerkt als het opvragen en hergebruiken in de zin van de Databankenwet en is door de voorzieningenrechter terecht aangemerkt als inbreuk op het databankrecht. (r.o. 3.8.1 - 3.8.2).

Werkgeversauteursrecht
Voldoende aannemelijk is dat het tot de taak van De Weerd behoorde om berichten te maken voor de site boek9.nl. DeLex heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er materieel gezag werd uitgeoefend en werd toegezien op het werk en men zich uitdrukkelijk als werkgever heeft opgesteld. Er is aldus op grond van artikel 7 Auteurswet sprake van werkgeversauteursrecht. Door overdracht heeft DeLex het auteursrecht verkregen. (r.o. 3.1.5 - 3.5.5)

Investeringen
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat DeLex als rechthebbende op de lay-out en inrichting van de website moet worden beschouwd. DeLex heeft sedert januari 2006 geïnvesteerd onder meer op het gebied van het ontwerp, de hosting, het zogenoemde content management systeem en het beheer en onderhoud daarvan en het organiseren van activiteiten ter promotie van de website. Dat de investeringen (deels) door middel van sponsorinkomsten zijn gefinancierd, maakt dit niet anders, te minder nu DeLex de sponsorovereenkomsten heeft gesloten en de adverteerders heeft geworven. (r.o. 3.7).

Sponsorgelden / misleiding
Het hof bevestigt het oordeel van de voorzieningenrechter inzake de sponsorgelden: DeLex was immers rechthebbende op de website, droeg het ondernemersrisico en had de sponsorcontracten afgesloten. Van misleiding van de zijde van DeLex inhoudende dat zij ten onrechte de indruk zou hebben gewekt dat de website IE-forum.nl een voorzetting is van de website boek9.nl kan niet worden gesproken reeds omdat blijkens het voorgaande zulks in ieder geval voor een groot deel juist is. (r.o. 3.10).

Geen verbod op basis van auteursrechtinbreuk
Het Hof stelt vast dat deLex berichten heeft gekopieerd, maar veroordeelt deLex niet voor auteursrechtinbreuk omdat de auteursrechtelijke bescherming van de berichten beperkt is, deLex de berichten al heeft aangepast en dit ook niet opnieuw is voorgekomen (r.o. 3.13).

Proceskosten
DeLex zal worden veroordeeld in de kosten van geding in eerste aanleg in zaak 1 [tegen De Weerd in persoon]. Het hof begroot deze op € 6.000,- (i.p.v. €27.820), omdat er slechts sprake was van een conventionele vordering van deLex waartegen mondeling verweer is gevoerd. In zaak 2 zijn de kosten in eerste aanleg terecht gecompenseerd, ook de kosten in het hoger beroep worden gecompenseerd.

Lees voor het arrest hier (grosse zaaknr. 200.095.294/01 SKG, LJN BW0561)

IEF 11068

In Gods naam

Vzr. Rechtbank Maastricht 19 maart 2012, LJN BV9228 (Eiser tegen auteurs/gedaagden en Dutch Media Uitgevers)

Als randvermelding
. Vrijheid van meningsuiting tegenover onrechtmatigheid in de zin van 6:162 BW. Spoedeisend belang bij een tweede druk?

Eiser vordert succesvol om gedaagden een tweede en verdere druk van het boek “In Gods naam” met de subtitel “De affaire Joep Haffmans: Een onthutsend beeld van de katholieke kerk en haar leiders” (hier) uit te brengen en in het verkeer te brengen, indien en zolang daarin niet de aanpassingen zijn aangebracht.

Ondanks dat eiser een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk achtte, is het gedaagden nu - een half jaar later - voor de tweede druk niet duidelijk wat haar spoedeisend belang is, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is. In dat kader werpen de gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken, dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is, dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt. Aangezien het gaat om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een hernieuwde aantasting van eer en goede naam is het belang aanwezig. Temeer nu de uitgever in het midden laat of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht.

Er volgt een verbod op publicatie tenzij enkele passages worden aangepast. Dit kort geding gaat over onrechtmatigheid, feitelijke onjuistheid, incriminerende werking, aantasting eer en goede naam, misstand, context, de auditu-verklaringen, nevenbewijs, de verifieerbaarheid van de feitelijke basis en over het feit dat gedaagde hebben nagelaten de feitelijke basis kenbaar zorgvuldig en accuraat te verzekeren.

 

In citaten:
3.1. Gedaagden stellen voorop dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening in kort geding. Eiser achtte immers een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk, waarom zou dat dan nu – een half jaar later – voor de tweede druk wel het geval zijn, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is? In dat kader werpen gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt? Dergelijke omstandigheden zijn volgens gedaagden niet aanwezig en worden door eiser ook niet gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Indien er veronderstellenderwijze vanuit wordt gegaan dat, zoals eiser stelt, gedaagden gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig zullen handelen als zij een ongewijzigde versie van het boek in omloop brengen heeft hij thans spoedeisend belang om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een nieuwe herhaalde aantasting van zijn eer en goede naam tegen te houden, daargelaten, of dat verbod inhoudelijk gezien toewijsbaar is, waarover later in dit vonnis meer. Een en ander klemt te meer, nu de uitgever desgevraagd ter zitting in het midden liet of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht. Een voldoende spoedeisend belang is derhalve aanwezig.

[red. Historisch betekenis ]
3.5.1 Om duidelijk te maken hoe dit allemaal kon gebeuren moesten de auteurs, zo hebben zij aangegeven, een breder beeld schetsen van de katholieke kerk in Limburg in de jaren dat [[H]] hier werkzaam was. Dat was onder leiding van Jo [[G]], bisschop van het bisdom Roermond. Bisschop [[G]] heeft [[H]] in de jaren zeventig opgeleid en later aangesteld tot pastoor. Een van de andere jonge priesters die in dezelfde periode door [[G]] werd opgeleid en later aangesteld tot pastoor en deken was eiser. Het was dan ook opmerkelijk dat een van zijn volgelingen, eiser, in de jaren negentig openlijk kritiek uitte op de streng conservatieve lijn van bisschop [[G]], hetgeen zelfs tot zijn ontslag leidde. Dit maakt, nog steeds volgens de auteurs, eiser tot een persoon van historische betekenis die in deze schets van de katholieke kerk in Limburg niet mag ontbreken. Eiser is een publiek figuur, getuige ook zijn verschijning in de media (b.v. z. ro. 3.8).

3.5.2. Tegen deze opzet heeft eiser ook geen bezwaar gemaakt. In tegendeel. Hij maakt slechts bezwaar tegen 18 van de 37 vermeldingen van zijn naam in het boek. Een hoofdstuk draagt zelfs zijn naam als titel, maar hiertegen heeft eiser zich niet verzet.

[red. historie/ fictie]

3.5.3. Vooropgesteld dat het boek dus kennelijk beoogt de affaire [[H]] gedeeltelijk vanuit een historisch perspectief te beschrijven mag worden vereist dat in de historische gedeelten zowel de feiten als de context waarin die feiten worden geplaatst juist zijn.
Voor het deel van het boek dat op fictie is gebaseerd geldt, dat een volkomen neutrale formulering niet is vereist, gezien de subjectieve benadering op die plaatsen in het boek. Wel geldt ook op die plaatsen dat de vermeldingen onnodig grievend en beledigend kunnen zijn, zodra zij als feiten worden gesteld en in verband worden gebracht met een misstand waarmee eiser niets te maken heeft. De vraag is daarom aan de orde, of het verweer van gedaagden, dat de naam van eiser weliswaar in het boek wordt genoemd, maar dat zijn eer en goede naam niet worden aangetast, en dat iedere lezer kan lezen dat eiser nergens bij betrokken was, slaagt.
Daartoe worden in het navolgende de door eiser gevorderde wijzigingen ieder afzonderlijk beoordeeld.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het niet aan eiser is om de verhalen die over hem de ronde doen te ontzenuwen, maar aan de auteurs om over een en ander pas te publiceren wanneer zij voor die publicatie voldoende gegronde verifieerbare aanwijzingen hebben.
IEF 11064

Vluchtgegevens opvragen, zoals klant dat zelf ook zou doen, mag

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 13 maart 2012, LJN BW0096 (PR Aviation tegen Ryanair Ltd)

Uitspraak ingestuurd door Bas Le Poole en Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma en Antoon Quaedvlieg, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 9013. Auteursrecht. Samenloop databankenrecht en geschriftenbescherming. Ryanair biedt goedkope vluchten in Europa aan. PR Aviation exploiteert de websites wegolo.com / .nl waarop vluchten en prijzen kunnen worden vergeleken, waaronder die vluchten die door Ryanair worden aangeboden. Het boeken geschiedt daarbij via PR Aviation die daarvoor bemiddelingskosten rekent. Met het zoek- en boeksysteem handelt PR Aviation in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair. Ryanair vraagt een veroordeling op grond van het databankenrecht, auteursrecht op de webiste en vordert een verbod op 'screenscraping' en het bezoeken van de website voor commerciële doeleinden. De rechtbank volgt Ryanair in haar auteursrechtelijke, maar niet in de databankrechtelijke vordering. Het Hof oordeelt ander en vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Ryanair af en veroordeelt haar in de kosten van beide instanties.

Bij een (tijdelijke) overname van vluchtgegevens, die ook via de website van Ryanair kan worden bekeken, is er sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling. Er worden per zoekopdracht van een klant vluchtgegevens opgevraagd, zoals de klant dat zelf ook zou doen als hij rechtstreeks gebruik zou maken van de Ryanair website. De overname geschiedt daarmee in overeenstemming met het eigenlijke doel van de openbare beschikbaarstelling, namelijk verschaffen van informatie aan consumenten en gebruik door consumenten voor het verrichten van een boeking. Ten slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat PR Aviation met haar dienst Ryanair ook klanten bezorgt. Grieven inzake het citaatrecht ex 15a Auteursrecht en tijdelijk reproductierecht  ex 13a Auteurswet krijgen geen bespreking meer.

4.21 De verveelvoudiging die door PR Aviation wordt vervaardigd, bestaat eruit dat per zoekopdracht van een klant enkele vluchtgegevens van de website van Ryanair (tijdelijk) worden overgenomen (ervan uitgaande dat er een vlucht van Ryanair is die aan de zoekvraag van de klant beantwoordt), om deze gegevens in een overzicht aan de klant te tonen en, indien de klant ervoor kiest de geselecteerde vlucht via de website van PR Aviation te boeken, het boekingsproces verder te verlopen. Duidelijk is dat die verveelvoudiging noodzakelijk is om op deze wijze toegang tot de gegevensverzameling van Ryanair te hebben en daarvan gebruik te kunnen maken. Dat de gegevensverzameling via de website van Ryanair voor iedere gebruiker toegankelijk is, maakt niet dat de overname van gegevens door PR aviation met het hiervoor beschreven doel niet als noodzakelijk kan worden beschouwd. Daarbij weegt mee dat PR Aviation met de door haar aangeboden dienst gebruik maakt van normale mogelijkheden tot raadpleging van de gegevensverzameling en daarmee in een gerechtvaardigde behoefte van consumenten om goedkope aanbiedingen voor luchtvervoer te vinden voorziet.

4.22 Naar het oordeel van het hof is ten slotte ook sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling. Zoals hiervoor al vermeld, worden per zoekopdracht van een klant vluchtgegevens opgevraagd, zoals de klant dat zelf ook zou doen als hij rechtstreeks gebruik zou maken van de Ryanair website. PR Aviation stelt terecht dat de overname van gegevens daarbij geschiedt in overeenstemming met het eigenlijke doel van de openbare beschikbaarstelling van de gegevens door Ryaniair, namelijk het verschaffen van informatie over haar vluchten aan consumenten en het gebruik van die informatie door consumenten voor het verrichten van een boeking. Dat het gebruik door PR Aviation strijdig is met de beperkingen die Ryanair in haar gebruiksvoorwaarden stelt, doet daaraan niet af. Daarbij is nog van belang dat, zoals in 4.19 is overwogen, niet valt in te zien dat PR Aviation door dit gebruik de reputatie van Ryanair schaadt en/of Ryanair de mogelijkheid onthoudt om zelf aanvullende diensten te verkopen. Ten slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat PR Aviation door haar informatie- en bemiddelingsdiensten potentiële reizigers op het aanbod van Ryanair wijst, boekingen faciliteert en daarmee Ryanair ook klanten bezorgt.

4.23 Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat, ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de door Ryanair openbaar gemaakte digitale informatie onder de geschriftenbescherming ex artikel 10 lid 1 Auteursrecht valt, PR Aviation met haar handelswijze geen inbreuk maakt op het alsdan aan Ryanair toekomende auteursrecht. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, zijn de op die grondslag gebaseerde vorderingen van Ryanair dus evenmin toewijsbaar. Op de vraag of sprake is van een inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van bewijsbare ontlening van gegevens door PR Aviation behoeft daarom niet meer te worden ingegaan. De grieven 5 en 7, waarin PR Aviation een beroep heeft gedaan op het citaatrecht ex artikel 15a Auteursrecht en het tijdelijke reproductierecht ex artikel 13a Auteurswet, behoeven gelet op het voorgaande, bij gebrek aan belang, verder ook geen bespreking.

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.078.395, LJN BW0096)

Op andere blogs:
Ius Mentis
(Prijsopvraagbotjes zijn geen inbreuk op databankrechten of geschriftenbescherming)
Mediareport (Geen bescherming voor vluchtgegevens Ryanair)

IEF 11058

Een transparantere en eerlijkere praktijk voor de amateurtheatergezelschappen

Kantonrechter Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, Rolnr. 1108146 RL EXPL 11-29197 (Stichting Bredero tegen Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel)

Uitspraak en finaal commentaar ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

De NVA is een belangenbehartiger voor het amateurtheater in Nederland en biedt haar leden diverse diensten zoals het afhandelen van opvoeringsrechten. De Stichting heeft de NVA drie facturen toegezonden die nu voorwerp van incasso zijn. In reconventie vordert de NVA dat zij uitsluitend tot betaling over hoeft te gaan nadat de Stichting genoegzaam en met stukken gestaafd heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk bevoegd is om de rechten te incasseren. Zij wenst hiermee duidelijkheid te scheppen en een einde te maken aan de ontransparantie praktijk (meerdere incassobureaus incasseren voor hetzelfde theaterstuk). De NVA heeft er belang bij deugdelijk bewijs te kunnen verlangen. Zulks temeer nu haar is gebleken dat de Stichting int zonder daarvoor gemachtigd te zijn door de rechthebbende.

Het belang van dit vonnis ligt dan ook met name in r.o. 4.2. besloten, waarin de kantonrechter overweegt dat het bureau dat claimt tot incasso van opvoeringsrechten bevoegd te zijn, bewijs van die bevoegdheid dient te leveren. Dit heeft Stichting Bredero in deze procedure ten aanzien van de genoemde facturen verzuimd.

4.2. De NVA heeft niet de hoogte van de gevorderde bedragen betwist, maar zij betwist wel de door de Stichting - die, anders dan bijvoorbeeld BUMA/STEMRA geen wettelijke grondslag heeft - aan har vordering ten grondslag gelegde bevoegdheid om de vorderingen te incasseren. Onder deze omstandighheden is het aan de Stichting om - nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten en rechten - bewijs te leveren van de door haar gestelde bevoegdheid om tot incasseren over te gaan.

Uit r.o. 4.3. tot en met 4.6 volgt dat de auteurs niet (indirect) de Stichting hebben gemachtigd tot het incasseren.Ook de reconventionel vordering wordt afgewezen nu er geen juridische grondslag aanwezig is.

In reconventie:

4.10. De vordering in reconventie zal worden afgewezen, nu hiervoor een juridische grondslag ontbreekt. Ook heeft NVA naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende belang bij haar vordering. Zij voorkomt er ook niet mee dat zij opnieuw door de Stichting in een procedure wordt betrokken indien een factuur onbetaald blijft. Als partijen van mening verschillen over de vraag of een door de Stichting  gepresenteerde vordering deugdelijk is onderbouwd, is het aan de Stichtin om te beslissen of zij die wil voorleggen aan de rechter, die alsdan die vordering zal beoordelen.

Finaal commentaar van de inzender: Hopelijk draagt dit vonnis bij aan een transparantere en eerlijkere praktijk voor de amateurtheatergezelschappen!

IEF 11046

Hotelkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-162/10 (Phonographic Performance Ireland) - perscommuniqué

De conclusie van A-G [IEF 9860]. Uit't perscommuniqué: Een hotelexploitant die fonogrammen doorgeeft in zijn gastenkamers dient de producenten een billijke vergoeding te betalen De lidstaten kunnen deze hotelexploitant niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is een „gebruiker” die uitgezonden fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

2) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, zelf ook gehouden een billijke vergoeding te betalen voor de doorgifte van een uitgezonden fonogram.

3) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers niet uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, maar met andere afspeelapparatuur voor fonogrammen, en er fonogrammen in fysieke of digitale vorm beschikbaar stelt die door middel van zulke apparatuur kunnen worden afgespeeld of gehoord, is een „gebruiker” die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115. Bijgevolg is hij gehouden een „billijke vergoeding” in de zin van deze bepaling te betalen voor de doorgifte van deze fonogrammen.

4) Op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115, dat een beperking stelt aan het in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde recht op een billijke vergoeding wanneer het om „privégebruik” gaat, mogen de lidstaten een hotelexploitant die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn, niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Prejudiciële vragen:

(i) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten televisies en/of radio’s beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een "gebruiker" die fonogrammen die kunnen worden afgespeeld in een uitzending "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van de gecodificeerde richtlijn 2006/115/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006?
(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: verplicht artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG lidstaten om naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, te voorzien in een recht op een billijke vergoeding door de hotelexploitant voor het afspelen van het fonogram?
(iii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a?
(iv) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten toestellen (andere dan een televisie of radio) en fonogrammen in fysieke of digitale vorm ter beschikking stelt, die door middel van een dergelijk toestel kunnen worden afgespeeld of gehoord, een "gebruiker" die de fonogrammen "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG?

Meer Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU

Op andere blogs:
IPKat (The Sound of Music: the Court of Justice rules)

IEF 11045

Wachtkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-135/10 (SCf Consorzio Fonografici) / perscommuniqué

De Conclusie A-G [IEF 9859] Uit't perscommuniqué: Een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt, verricht geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht.  Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) De bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1 C gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakech op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten, en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996 zijn toepasselijk in de rechtsorde van de Unie.

Aangezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, ondertekend te Rome op 26 oktober 1961, geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, is het in de Unie niet toepasselijk, maar heeft het er indirecte gevolgen.

Particulieren kunnen zich noch op het Verdrag van Rome, noch op de TRIPs-overeenkomst en evenmin op het WPPT rechtstreeks beroepen.

Het begrip „mededeling aan het publiek”, dat is opgenomen in richtlijnen 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in het Verdrag van Rome, de TRIPs-overeenkomst en het WPPT opgenomen overeenstemmende begrippen en op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft, tevens rekening houdend met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel.

2) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een tandartspraktijk als die in het hoofdgeding, waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze uitzending buiten hun wil horen. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Prejudiciële vragen:

1. Zijn de Conventie van Rome inzake naburige rechten van 26 oktober 1961, de TRIPs-overeenkomst (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) en het WIPO-verdrag (World Intellectual Property Organization) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) rechtstreeks toepasselijk in de communautaire rechtsorde?
2. Werken de voornoemde regelingen van eenvormig internationaal recht eveneens rechtstreeks tussen particulieren?
3. Komt het begrip "mededeling aan het publiek" in de aangehaalde internationale verdragen overeen met het communautaire begrip in de richtlijnen [92/100/EG]1 en 2001/29/EG2? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bron heeft voorrang?
4. Vormt de kosteloze uitzending van fonogrammen in besloten tandartspraktijken waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze onafhankelijk van hun wil genieten, een "mededeling aan het publiek" of "beschikbaarstelling voor het publiek" in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?
5. Hebben producenten van fonogrammen op grond van deze uitzending recht op een vergoeding?

Lees ook:
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11041

Zo korte afstand volgen van de serie

Hof 's-Hertogenbosch 14 maart 2012, LJN BV9043  (All Round tegen Dutch Designz)

Uitspraak ingezonden door Muriel van den Hazenkamp, Van Zinnicq Bergmann.

In navolging van IEF 9354. Beide partijen houden zich bezig met het ontwikkelen en verhandelen van sieraden en sinds 2009 is er een sieradenlijn opgezet van hangers en munten. Eiser (klik afbeelding voor vergroting - links) heeft dit onder de handelsnaam Mi Moneda Quoins gedaan, gedaagde onder de naam Quoins (rechts).

Dutch Designz heeft betwist dat eisers munten auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat (de ontwerpen van) deze sieraden deels zijn ontleend, deels triviaal/banaal zijn en deels functioneel bepaald zijn. All Round betoogt anders: de houder van een cirkelvormige munt hoeft niet dezelfde vorm te hebben; er zijn technische alternatieven voor het plaatsen van een munt; het scharnier kan anders worden gepositioneerd; de dikte van de hanger en de vorm van de sluiting kan variëren.

Ten aanzien van de hangers wordt geen auteursrechtinbreuk aangenomen. Onder andere omdat de versiering op de rand en de verbinding op het achterste deel van de hanger anders is vormgegeven, waardoor de totaalindrukken niet te weinig verschillen (r.o. 4.7.4). Ten aanzien van de munten oordeelt het Hof dat deze niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Als zij al bescherming genieten, dan is deze zwak en er wordt geen inbreuk gemaakt door Dutch Designz. Ten aanzien van de combinatie oordeelt het Hof dat de totaalindruk gelijkend kan zijn, omdat het grootste oppervlakte van het sieraad door de geplaatste munt wordt bepaald. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat bij het publiek behoefte bestaat aan een een zekere standaardisatie: compatibiliteit en uitwisselbaarheid zijn geen rechtvaardiging voor het verwarringwekkend nabootsen van de sieraden (4.9.5).

De slaafse nabootsing (vanwege het nauwlettend volgen van de serie) wordt wél aangenomen. Het eerdere vonnis in Kort Geding wordt deels in stand gehouden. De proceskosten in eerste aanleg worden gecompenseerd zodat iedere partij haar eigen kosten betaald. Het hof veroordeelt All Round in de proceskosten in het hoger beroep All Round  (60% auteursrecht, 40% slaafse nabootsing).

4.9.4. Door een serie sieraden op de markt te brengen die deze serie Mi Moneda sieraden zo nauwlettend volgt en van die Mi Moneda sieraden zo weinig afstand houdt, heeft Dutch Designz naar het voorlopig oordeel van het hof met deze Quoins de betreffende Mi Mondeda sieraden slaafs nagebootst. Dutch Designz had immers, zonder aan de deugdelijkheid en gebruikbaarheid van haar producten af te doen, evengoed een andere weg kunnen inslaan. Zij had immers evengoed andere thema´s (dan een dikke en een slanke Buddha en de Vitrubiusman van Da Vinci) kunnen gebruiken (...). Een enkele munthanger uit deze serie op zichzelf beschouwd leidt niet snel tot het oordeel slaafse nabootsing, maar het op zo korte afstand volgen van de serie van munthanger wel.

Lees het arrest hier (grosse HD 200.084.455, LJN BV9043).

 

IEF 11040

Technisch kenmerk niet beschermd omdat alternatieven voorhanden zijn

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, KG ZA 12-76 (Fatboy tegen Garden Impressions)

Uitspraak ingezonden door Rik Geurts en Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Modellenrecht. Auteursrecht. Fatboy heeft onder de naam HEADDEMOCK een hangmat op de markt gebracht en heeft daarvoor een gemeenschapsmodel met nummer 531694-0001 geregistreerd. Garden Impressions heeft een hangmat verhandeld onder de naam OTTOWA. De kenmerken die volgens Fatboy zouden zijn overgenomen zijn: zeskantige (dichte) vorm met brede maatvoering en een nader omschreven stikselpatroon van de gewatteerde stof.

Modellenrecht: wat betreft de omzoomde band langs de omtrek moet dit kenmerk buiten beschouwing blijven omdat het de technische functie heeft van versteviging. Voorzover Fatboy heeft willen betogen dat een technisch kenmerk voor bescherming in aanmerking komt indien er technische alternatieven voorhanden zijn, wordt die stelling vooralsnog onjuist geoordeeld. Omdat Fatboy in de vergelijking de onderzijde niet heeft betrokken, moet worden aangenomen dat die zijde geen vergelijkbaar patroon heeft. Ook ontbreekt het opvallend uitstekende vlak en is het bevestigingspunt rechthoekig in plaats van rond. Daarom ontstaat er een andere algemene indruk en is er geen modelrechtinbreuk.

Alle mogelijk auteursrechtelijke trekken worden op basis van de technische functie afgewezen. Dit betreft: de basisvorm van de hangmat, de omzoomde band, de brede maatvoering (voor meerdere personen), de wattering (voor comfort), de stofkeuze (weerbestendig) en de onderverdeling in banen (voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt). Vorderingen worden afgewezen en Fatboy wordt veroordeeld in de proceskosten.

Auteursrecht
4.15. Om redenen al hiervoor overwogen is de basisvorm van de Headdemock niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermde trek en moet de omzoomde band geacht worden een technische functie  te hebben, waardoor het eveneens van auteursrechtelijke bescherming is uitgesloten.

4.16 De laatste geldt ook voor de brede maatvoering (nodig om de hangmat geschikt te maken voor gebruik door meerdere personen), het gebruik van stevig stof (dat  de duurzaamheid en veiligheid van de hangmat dientt) en de wattering van de stof (waardoo de hangmat zachter zal aanvoelen). De in de Headdemock gebruikte, naar de voorzieningenrechter begrijpt, polyester stof zoals getoond ter zitting iss voor een hangmat, zoals Garden Impressions onweersproken heeft gesteld, een gebruikelijk materiaal voor producten die buiten huis gebruikt worden omdat het goed weerbestendig is. Ook dit kenmerk kan niet als een auteursrechtelijk beschermde trek worden aangemerkt. De onderverdeling van de wattering in banen heeft, naar Garden Impressions onweersproken ter zitting heeft aangevoerd, de technische functie te voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt.
Op andere blogs:
DeGier|Stam advocaten (IE-zaak over hangmatten: allesbehalve slaapverwekkend!)
IEF 11038

Geschriftenbescherming voor databanken uitgesloten: Geen groot nieuws

T. Cohen Jehoram, 'Copyright in non-original-writings. Past – present – future?', in: J.J.C. Kabel & G.J.H.M. Mom, Intellectual property and Information Law. Den Haag: Kluwer Law International 1998.

Met bijgaand commentaar van Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek.

Commentaren [red. bijv. IEF 11002] die suggereren dat het groot nieuws is dat de geschriftenbescherming voor databanken uitgesloten is als gevolg van het Football Dataco arrest [red. IEF 10977]. Dat is het natuurlijk niet. Ik hecht aan een artikel uit 1998. Zie met name pagina 107-108:

The Present: the tide does, however, seem to have turned on the pseudo-copyright in non-original writings.

Software Directive
The first indications thereof can be found in the Software Directive. This directive set an important precedent for exclusively originality-based copyright protection. Article 1 paragraph 2 of that directive states that the idea and principle contained in computer prorams and in interfaces are not protected. Furthermore a computer program will be copyright protected (par. 3) only if it is original in the sense that it constitutes the author's own intellectual creation. No other criteria may be applied to determine the eligibility of a computer program for this protection. This made it perfectly clear that copyright protection for non-original computer programs would not be allowed under the directive. In the Netherlands, this subject hadled to a fiery dispute about a pseudo-copyright protection for computer programs. With the implementation of the Software Directive, computer programs were excluded from pseudo-copyright in the Dutch Copyright Act, simply by stating that computer programs arer not part of 'all other writings'.

Database Directive

During that time, the need for protection of database became more urgent. After the Feist decision it became clear to the negotiators working on the European Database Directiv that copyright is not the proper tool with which to protect databases. The Database Directive therefore contains a sui generi protection for those databases that are not original. This directive in a first draft only related to electronic databases, but now covers all collections of works, data or other independent elements that are organized systematically or methodically, and that can be accessed through electronic eans or in any other way. This is a broad definition of databases. Indeed it seems to cover all non-original writing to which pseudo-copyright has been granted in the Netherlands. If the obtaining, the checking or th presentation of the content of a database in respect of quality or quantity represents a substantial investment, then sui generis protection is granted. This seems to create a protection for all the non-original writings that have been considered worthy of protection under the pseudo-copyright. If non substantial investment was made, protection falls outside the quintessence of the copyright protection in non-original writings. Therefore, with the implementation of the Database Directive the needd for such a pseudo-copyright protection seems to have disappeared.