Auteursrecht  

IEF 12837

Engelse versie van het Nederland.fm-vonnis

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 407402 / HA ZA 11-2675 (Vereniging BUMA-Stichting Stemra tegen Souren) (EN)
Uitspraak ingezonden door Anja Kroezen, Buma Stemra.
Zie ook IEF 12159 en het dossier 'nederland.fm'. Het Nederland.fm-vonnis is inmiddels vertaald in het Engels. Lees hieronder de belangrijkste overwegingen uit het vonnis in het Engels.

4.5 The radio streams are presented to the users of Souren's websites as a result of Souren's intervention, making the musical works these include accessible to a public other than the public which Buma/Stemra intended when it granted the radio stations permission for the use of those musical works. This is because Souren's websites are different audio-visual products than the radio station's websites and they therefore have a different public. In addition to this, it has been established that Buma/Stemra was not targeting the users of Souren's websites when it granted the radio stations permission to communicate the musical works to the public. Buma/Stemra has explicitly submitted that the license which it grants radio stations does not entail permission for the use of the radio streams as part of third parties' websites. In this connection, Buma/Stemra for example referred to the information which it publishes on the use of radio broadcasts on internet (Buma/Stemra's exhibit 16), in which it distinguishes between the fees for radio stations and the fees for radio portals. Souren has insufficiently disputed the accuracy of that claim. When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he had no information on the licence agreements between Buma/Stemra and the radio stations.

4.14 The District Court is aware that the way in which Souren's modus operandi has been formulated could raise eyebrows, from a copyright perspective, on the interpretation of the term 'communication to the public' in the sense of article 3 of the Copyright Directive (Directive 2001/29/EC). When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he would therefore like the District Court to refer questions to the European Court of Justice for a preliminary ruling. The District Court will however not do so in this case and has also decided not to wait for the answers to the questions recently referred to that Court by a Swedish court of appeal (Svea Hovrätt) in a case which is in some respect comparable (Request for a preliminary ruling of 18 September 2012, C466/12, Svenson et al - Retriever Sverige). This is because, during the hearing of the parties, Buma/Stemra explicitly declared that it dit not wish the District Court to refer such questions, as it wanted a quick decision. That interest should have priority in this case.

IEF 12831

Flitsenregeling Mediawet wordt uitgebreid met recht om uit te zenden

Dolphins v. Chargers Week 5 2008 NFLEen bijdrage van Machteld Robichon, SOLV.
Mediarecht. Citaatrecht. Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft vorige week aan de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Mediawet gezonden.

Interessant in dit voorstel is de voorgenomen wijziging van artikel 5.4 eerste lid Mediawet, de zogenaamde ‘flitsenregeling’. De flitsenregeling houdt kortgezegd in dat aanbieders van omroepdiensten, tegen betaling, gebruik mogen maken van korte fragmenten (90 seconden) van evenementen van groot belang waarvan de exclusieve rechten bij een andere omroepdienst liggen. De fragmenten mogen alleen gebruikt worden voor algemene nieuwsprogramma’s.

De voorzieningenrechter oordeelde in een procedure die de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (“ROOS”) tegen Eredivisie Live had aangespannen dat het recht in artikel 5.4 lid 1 Mediawet niet tevens het recht inhoudt om het beeldmateriaal uit te zenden [red. ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4200]. ROOS mocht dus wel de korte fragmenten van voetbalwedstrijden opvragen, maar voor daadwerkelijke uitzending was toestemming nodig van Eredivisie Live. Deze toestemming werd niet verleend.

 

Volgens de Staatsecretaris is deze uitleg van de rechter niet in overeenstemming met de wet, en om ‘aan deze onduidelijkheid een einde te maken’ wordt de zinsnede ‘en mag deze verspreiden’ toe gevoegd aan het wetsartikel.

‘Aldus wordt ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat artikel 5.4 zowel een recht op toegang tot korte fragmenten biedt als een recht op het gebruik daarvan.’

Na invoering van deze wijziging zullen omroepdiensten dus met een beroep op artikel 5.4 eerste lid MW korte fragmenten kunnen opvragen en uitzenden. Hiermee zullen de regionale omroepen alsnog de beoogde fragmenten kunnnen laten zien. De flitsenregeling is dan geen dode letter meer.

Machteld Robichon

IEF 12826

Commentaar VOI©E toelichting kostennormering, CBO's nemen verantwoordelijkheid

Commentaar VOI©E, gebaseerd op 'Kostennormering en beeldvorming' en 'CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting'.

Kostennormering en beeldvorming
Meest opvallende punt van het uitvoeringsbesluit van 25 juni is de toelichting (red. IEF 12822) op de kostennormering, deze lijkt vooral door beeldvorming te zijn bepaald. Meer uitleg kan helpen. (...)

Suggestieve toelichting
Het is jammer dat de toelichting op de kostennormering op voorhand suggereert dat de kosten (te) hoog en onnodig zijn. “Het is niet uitgesloten dat het percentage in de toekomst wordt verlaagd” en met de kostennormering ‘in de keten’ (incasserende cbo laat verdeling over aan een verdelende cbo) “wordt beoogd onnodige kosten in de vorm van tussenliggende (verdeel)organisaties terug te dringen”. Misschien moet het percentage wel worden verhoogd en is het efficiënter om met gespecialiseerde verdeelorganisaties te werken, die er bovendien voor zorgen dat de desbetreffende groepen rechthebbenden één loket voor diverse inkomstenbronnen hebben.

Beeldvorming
Dat cbo’s niet efficiënt zouden functioneren is natuurlijk beeldvorming en wat dat betreft kan meer transparantie en uitleg de cbo’s helpen die beeldvorming te veranderen. Maar dan moeten we wel af van één 15%-norm als gegeven. Een cbo beheert geen gelden, maar beheert rechten. Deze rechten worden collectief geëxploiteerd en leveren – bij 15% kosten – voor de rechthebbenden 85% rendement op. Voor de rechthebbenden zijn dit immers netto-ontvangsten, waarvoor zij zelf geen kosten meer hoeven te maken. Er zijn niet zo heel veel bedrijven die 85% rendement maken: zo kan ook naar de kosten van een cbo worden gekeken. Bovendien leert een kijkje over de grenzen dat de meeste cbo’s een kostenniveau hebben dat onder of op het Europees gemiddelde ligt.

CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting

De basis voor de wettelijke geschillenregeling is gelegd met zelfregulering. Ondanks dat de wetgever de kosten toch niet evenredig over partijen verdeelt, heeft VOI©E meegewerkt aan de uitvoering van de wettelijke regeling.

Naadloze omzetting van zelfreguleringinitiatief
VOI©E is van meet af aan betrokken geweest bij het overleg met VNO-NCW / MKB-Nederland, de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) en het ministerie van V&J om goede uitvoering te geven aan de in de wet toezicht voorziene onafhankelijke geschillenbeslechting. Toen de behandeling van het wetsvoorstel langer duurde dan voorzien, is VOI©E in 2011 begonnen via zelfregulering door te starten met de Geschillencommissie Auteursrechten voor geschillen over de toepassing van tarieven. Dat is overigens de werkingssfeer van alle geschillencommissies die door de SGB worden bediend, immers de hoogte van het tarief wordt aan de markt overgelaten.
De inrichting en reglementering van deze geschillencommissie werden zo ingericht, dat deze bijna naadloos kon worden omgezet in de bij wet aangewezen geschillencommissie.

VOI©E-leden nemen hun verantwoordelijkheid
Enige, maar belangrijke, discussiepunt vormde de financiering van de zogenaamde zaakgerelateerde kosten van geschillen die over de billijkheid van het tarief gaan. Naast de rechter en – nu – de ACM, komt er een adviesmogelijkheid bij deze geschillencommissie, een advies over de billijkheid van het tarief, dat de status van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen krijgt als daartegen niet binnen drie maanden beroep wordt aangetekend bij de rechter. Samen met VNO/NCW en
MKB-Nederland vindt VOI©E dat de overheid deze kosten op zich zou moeten nemen. De staatssecretaris heeft aan Tweede en Eerste Kamer aangegeven dit standpunt niet te volgen: de kosten moesten op evenredige wijze tussen partijen worden verdeeld. Met het lage klachtengeld komen de kosten echter voor meer dan 95% voor rekening van de cbo’s en dat is toch niet evenredig te noemen.
De VOI©E-leden hebben echter hun verantwoordelijkheid genomen, nu de totale kosten begrensd zijn (220.000 euro) en eventueel benodigd duur deskundigenonderzoek wel in beginsel op 50/50-basis wordt verdeeld.
Ook dan zijn cbo’s nog bereid kleine ongeorganiseerde ondernemers te steunen, in de hoop dat de bij VNO-NCW en MKB-Nederland aangesloten branches ook hun verantwoordelijkheid nemen. Een advies over de billijkheid van een tarief gaat immers zelden over een individueel geval omdat er geen individuele tarieven zijn en een cbo gelijke gevallen gelijk behandelt. Jaarlijks zal een evaluatie plaatsvinden.

Collectieve afspraken blijven leidend
Uitgangspunt is dat de geschillencommissie een betalingsplichtige niet ontvankelijk verklaart wanneer hij niet eerst de klachtenprocedure van de collectieve beheersorganisatie heeft doorlopen. Met het doorlopen van de klachtenprocedure is bedoeld dat de procedure van het CBO-Keurmerk van VOI©E is toegepast.
De geschillencommissie is bevoegd om te oordelen over tarieven die in rekening zijn gebracht. Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen buiten de bevoegdheid van de geschillencommissie. Er kan dus geen sprake zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de geschillencommissie.
Is er in de branche met een representatieve organisatie een collectieve afspraak over een tarief gemaakt, dan ligt het volgens de bedoeling van de wetgever in de rede dat de geschillencommissie de hoogte van dat tarief in beginsel als billijk zal aanmerken tenzij de specifieke omstandigheden van het geval aanleiding geven tot een afwijkend oordeel.

IEF 12825

De embedded hyperlink vogelvrij verklaard

Bjorn Schipper, 'De embedded hyperlink vogelvrij verklaard. Impact vonnis radioportalsite Nederland FM', Ntb - Muziekwereld 2013/2, p.42-45.
Bijdrage ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie advocaten.
In mijn kleine juridische kroniek van het muziekrecht over het jaar 2012 stipte ik het vonnis inzake Nederland.FM [red. IEF 12401] al even aan als de uitspraak die de meeste stof deed opwaaien. Met name in de juridische wereld pleiten deskundigen voor of tegen de uitkomst in deze zaak. In onze muziekwereld bleef het opvallend rustig. Zowat alleen muziekblog Kicking The Habit kwam in opstand, mede naar aanleiding van de eis van Buma/Stemra dat voor plaatsing van embedded hyperlinks in recensies op Kicking The Habit een licentiefee betaald moest worden. Deze licentiefee wordt ook wel ‘embedlicentie’ of ‘embedbelasting’ genoemd. Toen bleek dat Buma en Kicking The Habit hierover principieel van mening bleven verschillen, zijn de embedded hyperlinks op Kicking The Habit vervangen door gewone hyperlinks. Het is nu de vraag of lezers van recensies op Kicking The Habit net zo vaak doorklikken naar de muziek waarnaar eerst via embedded hyperlinks verwezen werd. Hetgeen mij bij de hoofdvraag van deze bijdrage brengt: is de Nederlandse muziekpraktijk niet slechter af met de uitkomst inzake Nederland.FM en het daaraan gekoppelde beleid van Buma/Stemra om voor plaatsing van embedded hyperlinks – verwijzend naar muziekwerken die zich elders op het internet bevinden en elders beschikbaar worden gesteld – een licentiefee te vragen?

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier)

Kortom: heffen op embedden heeft ingeval van Nederland.FM en Kicking The Habit nadelige consequenties voor onze muziekpraktijk. Beter is inzetten op goede overeenkomsten met (bron)websites als YouTube waarop muziek beschikbaar is gesteld en waarbij stimulering van muisklikken via embedded hyperlinks in de licentiefee verdisconteerd is. Meer muisklikken aan de bron betekent een grotere opbrengst voor alle rechthebbenden. Goede ‘brondeals’ betekenen maximalisatie van opbrengsten aan de bron en maken daarmee een ‘embedlicentie’ min of meer overbodig. Hiervoor is nodig dat Buma/Stemra haar beleid bijstelt en dat de exploitanten achter de (bron) sites inzien dat de verdere groei van het online ‘ecosysteem’ in ieders belang is. Voor nu is een genuanceerde benadering van embedded hyperlinks op zijn plaats.

Bjorn Schipper

IEF 12824

Europese Commissie antwoordt Eerste Kamer over collectief beheer en online muzieklicenties

Brief EC over Richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt COM(2012)372, Kamerstukken I 2012/13, 33 444, nr. C.
Europees recht. Subsidiariteit en evenredigheid. Minimale harmonisatie. Collectief beheer. Multiterritoriale online muzieklicenties COM(2012)372. Volledige standaardisering efficiëntie en transparantie door aanpassing van regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

De brief:
De Commissie dankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar advies over het voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt {COM(2012) 372 final} en verontschuldigt zich voor het late antwoord.

In haar advies stelt de Eerste Kamer verschillende vragen in het kader van het overleg over de richtlijn, waarop de Commissie graag wil reageren.

In haar eerste vraag wijst de Eerste Kamer erop dat de richtlijn gebaseerd is op een minimum aan harmonisatie en vraagt zij welke maatregelen de Commissie wil treffen om een zo efficiënt mogelijke uitwisseling van gedetailleerde geld- en informatiestromen te stimuleren. Bovendien vraagt de Eerste Kamer wat er kan worden gedaan om de toepassing van een vorm van standaardisering te bevorderen.

De Commissie is gebonden aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Zij mag daarom alleen regels voorstellen voor wat beter op EU-niveau kan gebeuren en mag niet verder gaan dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken. De efficiëntste manier om met eerbiediging van de genoemde beginselen gelijke voorwaarden scheppen voor rechtenbeheerders in de hele EU, is de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor goed bestuur en transparantie, dat in het bijzonder gebaseerd is op de belangrijke rol van rechthebbenden die over de middelen beschikken om toezicht te houden op het beheer van hun royalty’s.

Meer bepaald wat betreft de geld- en informatiestroom waarnaar de Eerste Kamer in haar vraag verwijst, stelt de Commissie in hoofdstuk 2 van de voorgestelde richtlijn regels voor inzake de inning en het gebruik van rechteninkomsten en inhoudingen en de verdeling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen. Voorts garanderen de regels inzake transparantie en verslaglegging in hoofdstuk 5 van de ontwerprichtlijn een hoge mate van openbaarmaking door de rechtenbeheerders, in het bijzonder aan de rechthebbenden.

Op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken door auteursrechtenbeheerders, zouden de lidstaten volgens titel III van de voorgestelde richtlijn verplicht worden erop toe te zien dat rechtenbeheerders die op dit gebied actief zijn, beschikken over voldoende capaciteit om multiterritoriale licenties te verwerken (artikel 22). Titel III van de voorgestelde richtlijn zou ook voorzien in juiste en tijdige verslaglegging en facturering (artikel 25) en betaling aan rechthebbenden (artikel 26). Bovendien zouden volgens het voorstel rechtenbeheerders die actief zijn op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten, vrijwillige industriële normen op internationaal of EU-niveau moeten toepassen om: muziekwerken en rechthebbenden te identificeren (artikel 22, lid 2, onder c)), de werken te registreren (artikel 24, lid 2), gebruik door commerciële gebruikers te melden (artikel 25, lid 2) en te factureren (artikel 25, lid 3).

De Commissie meent dat overeenkomstig deze bepalingen regels moeten worden ingevoerd om te garanderen dat financiële efficiëntie en transparantie worden bereikt. Na een uitvoerige effectbeoordeling achtte de Commissie een volledige standaardisering en aanpassing van de regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk om de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn te bereiken.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

Voorts brengt de Eerste Kamer de kwestie naar voren dat de richtlijn met betrekking tot de bestuursstructuur van rechtenbeheerders gebaseerd lijkt op een monistisch model, terwijl de meeste rechtspersonen in Nederland een dualistisch model hebben. In die zin vraagt de Eerste Kamer ook of de Commissie meer duidelijkheid kan verschaffen over de voorgestelde invulling van de nieuwe toezichtfunctie.

De Commissie wil er in de eerste plaats op wijzen dat zij regels wilde voorstellen die verenigbaar zijn met alle mogelijke rechtsvormen en interne structuren van rechtenbeheerders, zonder een bepaalde vorm of structuur op te leggen, met als doel een beter bestuur en meer transparantie bij rechtenbeheerders. De Commissie is ervan overtuigd dat de voorgestelde regels goed aan dualistische modellen zijn aangepast en dat deze organisatievorm bij rechtenbeheerders geenszins in vraag wordt gesteld. Behalve Nederland zijn er nog lidstaten (bijv. Duitsland of Oostenrijk) waar auteursrechtenbeheerders doorgaans volgens een dualistisch stelsel werken. Wat de toezichtfunctie betreft, kan deze gemakkelijk worden uitgevoerd door de reeds bestaande raad van toezicht in een dualistisch systeem, zodat dit in principe niet in strijd is met de bestuursstructuur van rechtenbeheerders in Nederland.

Daarnaast stelt de Eerste Kamer de kwestie van objectieve criteria voor het lidmaatschap aan de orde, zoals uiteengezet in artikel 6 van de voorgestelde richtlijn.

Het doel van deze bepaling is onder meer om alleen nog over lidmaatschapscriteria te beschikken die geen onderscheid maken tussen rechthebbenden. Criteria zoals nationaliteit of woonplaats van de rechthebbende bijvoorbeeld, zouden als niet-objectief worden beschouwd. Anderzijds zou een rechtenbeheerder alleen rechthebbenden mogen vertegenwoordigen die houder zijn van rechten in zijn eigen domein, zodat een rechtenbeheerder die auteurs vertegenwoordigt niet kan worden gedwongen om uitvoerders als leden te aanvaarden.

Het laatste punt van de Eerste Kamer heeft betrekking op de uitsluiting van interne toezichthouders van een rechtenbeheerder van artikel 9, lid 2, betreffende de verklaring inzake belangenconflicten.

De reden waarom de verklaring inzake belangenconflicten wordt beperkt tot personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van een rechtenbeheerder, is dat zij verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer, waarbij het van het grootste belang is dat belangenconflicten worden vermeden. De Commissie acht het niet noodzakelijk om voor directeuren met een toezichthoudende functie, die niet betrokken zijn bij het dagelijks beheer maar veeleer een controlerende functie hebben, een verplichte procedure voor belangenconflicten in te stellen.

De Commissie hoopt met deze verduidelijkingen een antwoord te hebben gegeven op de vragen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en ziet ernaar uit om de beleidsdialoog in de toekomst voort te zetten.

Maroš Šefčovič

Vicevoorzitter

IEF 12822

Uitvoeringsbesluiten toezicht die per vandaag in werking zijn

Uit de VOI©Email: De “Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten”, zoals deze nu officieel heet, treedt op 1 juli 2013 in werking. Met de publicatie van het uitvoeringsbesluit in het Staatsblad en de regeling tot aanwijzing van de geschillencommissie in de Staatscourant is het wetgevingstraject afgerond.

Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013
Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013 voorziet in enige uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de wet. Het gaat ten eerste om het bepalen van een drempelpercentage voor de transparantienorm van de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties: boven 15% van de incasso uitleg in jaarverslag vereist. Ten tweede wordt op basis van de afgeleide consumentenprijsindex een indexering voor tariefstijgingen vastgesteld waarbinnen geen voorafgaande toestemming van het College van Toezicht is vereist. Ten slotte is de lijst met onder toezicht gestelde organisaties geactualiseerd aan de hand van de omzetdrempel van 1 miljoen incasso over twee jaar.

Bij Besluit van 15 mei 2013 was al geformaliseerd dat de Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, in werking treedt met ingang van 1 juli 2013 (met uitzondering van de aangehouden artikelen 2, vierde lid, en 21).

Regeling aanwijzing geschillencommissie van 20 juni 2013
In de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013 wordt de Geschillencommissie Auteursrechten, die in stand wordt gehouden door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), aangewezen als geschillencommissie. Tevens worden enige regels gesteld voor de procedures en werkwijze, het toezicht op het procesreglement en de financiering van de zaaksgerelateerde kosten.

Wat gaat er veranderen?
Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht en van de Geschillencommissie is ongewis. Lees het overzicht dat eerder in VOI©Email verscheen.

[toevoeging redactie]
Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stcrt 2013-17554.

Besluit van 25 juni 2013, houdende uitvoering van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stb. 2013-260.

 

IEF 12816

Nationaalrechtelijk werkbegrip gelijk aan communautaire

Conclusie AG HR 28 juni 2013, ECLI:NL:PHR:2013:60 (S&S Import en Export B.V. tegen Esschert Design B.V.)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Samantha Brinkhuis, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Nationaalrechtelijke of communautaire uitleg van het auteursrechtelijke werkbegrip. Voor een beschrijving van de feiten: zie IEF 9120, IEF 12355 en IEF 10762. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen, aangezien de vuurkorf niet kan worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en S&S veroordeeld voor auteursrechtinbreuk. Het hof heeft overwogen dat het auteursrecht binnen de Unie is geharmoniseerd. S&S heeft cassatieberoep ingesteld.

Nationaalrechtelijke uitleg van het werkbegrip
Er is geen sprake van een onjuiste rechtsopvatting door het hof daar de nationale/Nederlandse maatstaf van het auteursrechtelijke werkbegrip gelijk is aan de maatstaf op Europees niveau.

Modelrechtelijke bescherming

Op grond van de voorrang van de Modellenverordening kan het BVIE niet tot gelding komen voordat het model of de modellen zijn ingeschreven. In de gegeven omstandigheden is, anders dan het hof heeft geoordeeld, Roetenbergd dan ook rechthebbende van zowel de vuurkorf als de verpakking. De A-G ziet geen aanleiding vragen te stellen aan het HvJ EU en/of het BenGH. Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing van het principale cassatieberoep. Het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep wordt verworpen.

Onderdeel 1: nationaalrechtelijke uitleg van het werkbegrip
2.8 Onderdeel 1.1 neemt tot uitgangspunt dat er geen (totale) harmonisatie is van het werkbegrip industriële vormgeving, zodat het hof, gesteld voor de vraag of de vuurkorf, de verpakking en de wikkel auteursrechtelijke bescherming genieten, het Nederlandse/nationaal auteursrechtelijke werkbegrip had moeten aanleggen. De Hoge Raad heeft in het voormelde arrest geoordeeld dat de Nederlandse maatstaf om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen gelijk is aan de Europese maatstaf (zie in het bijzonder de hiervoor vermelde rechtsoverweging 2.4 onder a-d). Het hof heeft met het door hem (grotendeels) aangelegde Europeesrechtelijke kader in rov. 3.12 dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Ook het materiële oordeel van het hof in rov. 3.16 geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Onderdeel 2: modelrechtelijke bescherming
2.37 Op grond van de voorrang van de Modellenverordening kan het BVIE naar uit het vorenstaande volgt zeker niet tot gelding komen voordat het model of de modellen is/zijn ingeschreven als voorgeschreven in het BVIE. In de gegeven omstandigheden is, anders dan het hof heeft geoordeeld, Roetenberg dan ook rechthebbende van zowel de vuurkorf als de verpakking, waarbij ik wat dat betreft het beroep op art. 8 Aw verwijs naar hetgeen hierna nog volgt in het incidentele beroep. Voor het stellen van vragen aan het HvJ EU en/of het BenGH zie ik in dit geval dan ook geen aanleiding, zeker nu in dit kader van een kort geding ook geen verplichting tot het stellen van vragen bestaat.
Het oordeel van het hof geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat middelonderdeel 2.3 slaagt. De motiveringsklacht als neergelegd in middelonderdeel 2.4 behoeft om die reden geen bespreking.

Lees de conclusie hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:PHR:2013:60 (pdf)
nr. 12/01479(pdf)

IEF 12815

Uitlatingen niet in strijd met samenwerkingsovereenkomst

Vzr. Rechtbank Overijssel 26 juni 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3406 (Trebs B.V. tegen Food & Fun B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink N.V..
Zie eerdere op
IE-Forum. Onrechtmatig handelen. Samenwerkingsovereenkomst. Auteursrechten. Trebs en Food & Fun brachten in het voorjaar van 2011 beide een tafelmodel pizzaoven op de markt. Trebs onder de naam 'Comfortcook Pizzaoven' en Food & Fun onder de naam 'Pizzarette'. Op 6 april heeft Food & Fun een ex parte verbod ex artikel 1019e Rv laten betekenen bij Trebs, teneinde staking van een gestelde inbreuk op haar auteursrechten af te dwingen. Hierop heeft Trebs een executie kort geding aanhangig gemaakt. Met het oog op beëindiging van het geschil zijn partijen een samenwerkingsovereenkomst aangegaan.

Op 8 mei is aan een of meerdere afnemers van Trebs een door [bestuurder van Food & Fun] ondertekende en van het logo van Food & Fun voorziene brief verzonden (zie r.o. 2.4). De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlatingen niet onrechtmatig zijn en dat het handelen van Food & Fun niet in strijd is met de samenwerkingsovereenkomst.

Primair wordt gevorderd dat met onmiddellijke ingang ieder onrechtmatig handelen jegens Trebs te staken en gestaakt te houden (...). Subsidiair wordt gevorderd dat met onmiddelijke ingang ieder handelen in strijd met het non-concurrentiebeding (artikel 5) van de overeenkomst jegens Trebs te staken en gestaakt te houden (...).

De beoordeling
Kern van het geschil is of de onder 2.4 weergegeven uitlatingen van Food & Fun c.s. onrechtmatig zijn jegens Trebs. Anders dan Trebs ingang wil doen vinden bestaat geen grond voor het oordeel dat Food & Fun c.s. eerst uitlatingen betreffende haar beweerdelijk toekomenden rechten kan doen, wanneer ten aanzien van deze beweerdelijke rechten een (voorlopig) oordeel is gegeven, bijvoorbeeld in kort geding. (Zie 4.4. voor gedane uitlatingen). De uitlatingen van Food & Fun c.s. moeten vooralsnog grotendeels als juist worden aangemerkt. Het primair gevorderde zal worden afgewezen. Wat betreft de samenwerkingsovereenkomst is het handelen van Food & Fun niet in strijd met artikel 5.1. De subsidiare vordering is evenmin toewijsbaar.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
KG ZA 13-141 (afschrift)

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEF 12808

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?