Auteursrecht  

IEF 12712

Geen foto’s aub: over fotografie, privacy en de wet

No photos sign at Japanese hospital goth stall, Camden Market, London, UK.JPGEen redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.

Zweden verbiedt fotografie zonder toestemming, kopte NU.nl vanmiddag en ik zag enkele minuten later soortgelijke berichten bij andere nieuwssites verschijnen. Op Twitter zag ik daarna diverse reacties op dit nieuws verschijnen die gelijk een scheiding van geesten leek weer te geven. De één vindt het belachelijk en is blij dat er in Nederland niet zo’n “belachelijke” wet op stapel staat terwijl een ander juist wel Zweden als een wenselijk voorbeeld hierin ziet.

Om bij die laatste categorie te beginnen valt er veel te zeggen voor zo’n wet. Ongeacht hoe uitgebreid de privacywetgeving ook is in een land, de combinatie van de explosief toegenomen mogelijkheden om foto’s te maken met smartphones en de opkomst van sociale netwerken betekent dat je in de praktijk nauwelijks achteraf kunt optreden tegen foto’s (van jou) die ongewenst geplaatst worden op Facebook, Twitter of Google+. In een tijd waarin je door potentieel iedereen om je heen gefotografeerd kunt worden is het niet vreemd dat je als burger daar tegen beschermd wilt (kunnen) worden. En daar past een fotografiewet dus uitstekend bij die heimelijke fotografie – dus zonder dat je het weet en daar (impliciet) toestemming voor gegeven hebt – aan banden legt. In de berichtgeving over die wet wordt ook benadrukt dat dit ook geldt voor het vastleggen en publiceren van pesterijen buiten de school. Voor Zweedse scholen gold al langer een fotografie- en filmverbod om de privacy van kinderen te garanderen.

Polderfotografie
Voor diegenen die menen dat zoiets toch te ver gaat en dat het in Nederland niet van toepassing is, zal het wellicht als een verrassing komen dat we een iets mildere variant van deze wetgeving al lang in ons Wetboek van strafrecht hebben staan. Daar wordt onderscheid gemaakt in fotograferen en filmen in openbare ruimtes en in niet-publieke plaatsen. Artikel 441b gaat echter expliciet over aangebrachte/opgehangen camera’s waarmee gefilmd of gefotografeerd kan worden. Het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte is verboden, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Eveneens geen heimelijke fotografie dus. Daarom moeten er bordjes hangen of moet de camera duidelijk zichtbaar zijn voor degenen die gefilmd of gefotografeerd worden. Het wetsartikel gaat dus niet over camera’s die met de hand vastgehouden worden dus het biedt geen enkele bescherming tegen het ongewenst gefotografeerd worden door je vrienden met hun iPhones terwijl je dronken over straat zwalkt. Ook al wil je die vast niet terugzien op Facebook.

Misschien dat je zou denken dat de regels minder streng zijn voor foto’s in de privesfeer van je woonkamer tijdens een feestje. Maar niets is minder waar want artikel 139f van het Wetboek van strafrecht stelt dat opzettelijk filmen of fotograferen in woningen of niet-publieke plaatsen eveneens verboden is tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Of het nu een aangebrachte camera is of dat je hem zelf vasthoudt, je moet duidelijk aankondigen dat je foto’s maakt zodat je personen de gelegenheid kunt geven niet gefotografeerd te worden. Doe je dat niet dan is het fotograferen verboden en is zelfs het in bezit hebben van dergelijke foto’s verboden.

Gedane zaken nemen geen keer
Aankondigen of duidelijk laten zien dat je foto’s maakt betekent in de praktijk niet dat je door een fotograaf in de gelegenheid wordt gesteld niet op een foto te komen. Het voorkomt dus ook al niet dat anderen ongewenst foto’s van je maken en bijvoorbeeld online publiceren. En achteraf bezwaar maken klinkt leuk maar daar zeggen de wetsartikelen ook nog indirect wat over. Het gaat in de artikelen namelijk om wederrechtelijk fotograferen. Wederrechtelijk betekent dat er een afweging moet plaatsvinden van belangen en dat houdt in de praktijk in dat het recht op privacy van een gefotografeerde afgewogen wordt tegen het recht van de fotograaf die foto toch te maken. Het privacybelang van een persoon weegt al snel zwaarder dan een belang dat een fotograaf heeft maar ja, daar heb je niet heel veel aan als die vervelende foto’s eenmaal online staan. Krijg ze er maar eens weer van af.

Ook al lijkt de wetgeving in Nederland wel te beschermen tegen heimelijk fotograferen, het verschil met de fotografiewet in Zweden is best groot. Juist omdat je vooraf wel regels kunt opstellen maar de veranderende technologieën er voor gezorgd hebben dat je achteraf feitelijk geen middel in handen hebt om ook daadwerkelijk privacyschendingen te voorkomen. Ik zie dan ook wel de logica om fotografie en video, of het portretrecht, gelijk te trekken met bijvoorbeeld het auteursrecht. Toestemming als vereiste voordat er gepubliceerd mag worden. Waarom zou ik minder te zeggen mogen hebben over een foto of video waar ik op afgebeeld sta dan over de teksten en foto’s die ik zelf gemaakt heb?

Ik ben wel benieuwd hoe in Zweden straks het begrip toestemming ingevuld gaat worden want ik zie ook niet voor me dat elke smartphone en camera-eigenaar met toestemmingsformulieren moet gaan rondlopen. Een mondelinge toestemming zou echter ook al kunnen voldoen. Zeker omdat iedereen ook wel kan snappen dat je geen mondelinge toestemming gegeven hebt voor foto’s die tegen jouw belangen indruisen.

Laten we in Nederland die Zweedse wet maar eens goed bestuderen. Wellicht verdient het navolging.

IEF 12711

Lisbon Council: Copyright Reform for Growth and Jobs

Ian Hargreaves and Bernt Hugenholtz, Copyright Reform for Growth and Jobs: Lisbon Council Policy Brief, Issue 13/2013.
This policy brief has two parts. In part one, which begins on the next page, we look at the economic arguments for reforming copyright. In part two, which begins on page 6, we present a menu of possible options to policymakers. These proposals do not comprise an integrated slate of equally important and interdependent recommendations; rather they are a list of ideas, all of them well canvassed in debates in recent years, and which have a part to play in addressing today’s problems. (...)

Meanwhile, we urge the European Commission and member states to examine more immediate opportunities for reform of the kind set out (by no means exhaustively) below.
I. Make limitations and exceptions more harmonised and flexible
II.Shorten terms of protection to proportionate levels
III. Simplify online licensing across the EU
IV. Recalibrate the reproduction right
V. Simplify legal protection of digital rights management systems
VI. Downsize the database right
VII. Rebalance copyright enforcement remedies

Lees verder

IEF 12703

Digitalisering van audiovisueel erfgoed: Naar een wettelijke publieke taak

J.M. Breemen, V.E. Breemen & P.B. Hugenholtz, Digitalisering van audiovisueel erfgoed: Naar een wettelijke publieke taak - Onderzoek in opdracht van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, IVIR.nl, december 2012.
16mm NewsarchiveDeze studie onderzoekt wat de publieke taak van de Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid inhoudt, c.q. zou moeten inhouden. In het eerste deel staan de ontstaansgeschiedenis van het instituut en de ontwikkeling van de taken centraal. Dit deel beschrijft de totstandkomingsgeschiedenis van één nationaal audiovisueel instituut (1.1) en de kernrollen en dagelijkse activiteiten van Beeld en Geluid (1.2). Zoals zal blijken, kan de taakstelling van Beeld en Geluid worden omschreven als meerledig: zowel bedrijfsarchief als cultuurhistorisch archief met een educatieve taak. Vervolgens wordt de digitale praktijk van het instituut nader bekeken (1.3).

In het tweede deel van het onderzoek worden de (juridische) status en taakstelling van twee buitenlandse publieke audiovisuele archieven - in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - geanalyseerd. Op basis van het voorgaande wordt in het derde deel van het onderzoek geconcludeerd dat Beeld en Geluid de facto een publieke taak vervult en worden de contouren van een wettelijke taak geschetst.

Lees verder

IEF 12701

Vermelding van auteur kan ook op andere wijze dan op omslag

Vzr. Rechtbank Gelderland 17 mei 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 (eiser tegen Federatie van Amateur Wijnmakers- en Bierbrouwers Gilden)
Uitspraak ingezonden door Max van Olden, Hilberts & Van Olden advocaten.
Auteursrecht. Verzamelauteursrecht. Mede-auteurs. Gebruikersrecht. Eiser is oud-voorzitter van de FAWBG en verkoopt de uitgave 'Wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [eiser]'. Onderaan elke pagina staat in de voettekst 'samengesteld door [eiser]'. De Federatie (en een bestuurslid) heeft per e-mail een pdf-bestand gestuurd aan 38 geadresseerden, waaronder eiser, met als wijziging dat het titelblad en in de voettekst staat: 'samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG', dat ook door diverse verklaringen wordt ondersteund (r.o. 4.8). Eiser vordert een terugroeping en vernietiging van de (digitale) voorraad op basis van schending artt. 11, 12 en 25 Aw. De federatie vordert in voorwaardelijke reconventie soortgelijks, omdat de uitgave van eiser vrijwel identiek is aan cursusboeken uit 2006 en de uitgave voor gevorderden uit 2007. De vorderingen worden afgewezen.

Een beroep op artikel 8 Aw faalt, ondanks dat de Federatie pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven op de omslag van de uitgave staat. Vermelding van een natuurlijke persoon als maker kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam op de omslag; in de uitgave van 2006 staat op elke pagina in de voettekst © [eiser]. Dat kan moeilijk anders worden begrepen dan ter aanduiding van de maker van het werk. Dat eiser maker is en dat dit werk een afgeleide is van eerdere uitgaven of daarop voortborduurt, betekent niet dat hij enig maker en auteursrechthebbende is.

Eiser heeft mogelijk het zogenaamde verzamelauteursrecht van artikel 5 Aw, echter de Federatie heeft voldoende aannemelijk gemaakt een gebruiksrecht te hebben. Redengevend is dat onder voorzitterschap van eiser de werkgroepen die lesmateriaal maken zijn ingesteld en de ledenvergadering opdracht heeft gegevens cursussen nieuw leven in te blazen. De Federatie heeft terecht een beroep gedaan dat zij in zo'n geval ook usantiële gebruiksbevoegdheden toekomt. Eiser wordt als in he ongelijk gestelde partij in de proceskosten ex 1019h Rv veroordeeld. De voorwaarden van de reconventionele vordering, dat de Federatie ex art. 8 Aw auteursrechthebbende is, is niet vervuld.

4.5.
Volgens de Federatie en [gedaagde] heeft de Federatie de uitgave van oktober 2006 als van haar afkomstig openbaar gemaakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden. De naam van de Federatie staat immers pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven, op de omslag van de uitgave, direct onder het logo van de Federatie. De naam van [eiser] ontbreekt hier, terwijl de omslag de enige plaats is waar een eventuele - relevante - vermelding van een natuurlijk persoon zou kunnen staan. Aldus, zo stellen de Federatie en [gedaagde], is er geen sprake van vermelding van enig natuurlijk persoon als maker en dient de Federatie als maker en daarmee als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 te worden aangemerkt.

4.6.
Dit betoog faalt. De vermelding van een natuurlijk persoon als maker van een werk kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam van die persoon op de omslag van dat werk plaats hebben. In het onderhavige geval staat onderaan elke pagina van de uitgave van oktober 2006 in de voettekst vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Het vermelden van het zogenaamde copyright symbool in combinatie met de naam van [eiser] kan moeilijk anders worden begrepen dan als aanduiding dat [eiser] de maker van het werk is. Bovendien is het voorwoord/de inleiding van de uitgave van oktober 2006 van de hand van [eiser]. Hij schrijft hierin onder meer dat bij de voorbereiding van de lessen voor de opleiding van enthousiaste wijnmakers tot FAWBG-wijnkeurmeester, die hij in het seizoen 2004/2005 samen met[betrokkene c] heeft gegeven, duidelijk werd dat het cursusmateriaal in de vorm van boeken niet meer alle gewenste informatie bevatte. [eiser] vervolgt: “Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast. Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde”.

4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande in voldoende mate aannemelijk geworden dat [eiser] als maker van de uitgave van oktober 2006 is vermeld. Dat [eiser] niet als zodanig op de omslag is genoemd, maakt dit dus niet anders. Dit betekent dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt.

4.10.
Vooralsnog kan gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en de uitgave van maart 2007 niet worden aangenomen dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006.

4.11.
Niettegenstaande het mogelijke auteursrecht van [eiser] op de uitgave van oktober 2006 op grond van het zogenaamde ‘verzamelauteursrecht’ van artikel 5 Aw, heeft de Federatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gebruiksrecht heeft met betrekking tot de uitgave van oktober 2007, die de Federatie in 2012 heeft gedigitaliseerd en geactualiseerd en bij e-mail van 18 december 2012 heeft verspreid. Daarvoor is het volgende redengevend.

4.12.
Uit de door de Federatie in het geding gebrachte stukken, met name productie 4, kan worden afgeleid dat in november 1999 de doelstellingen van de Federatie zijn geherformuleerd, waarna deze in de periode november 1999 tot en met november 2000 door het toenmalige interim-bestuur zijn uitgewerkt en vastgelegd in een notitie. [eiser] maakte deel uit van dit interim-bestuur en heeft ook meegewerkt aan bedoelde notitie. Ook blijkt daaruit dat als een belangrijk speerpunt van de geherformuleerde doelstellingen werd aangemerkt het opleiden en bewaken van de kennis en vaardigheden van de wijnkeurmeesters. In november 2000 is de notitie besproken tijdens de algemene ledenvergadering en heeft het nieuwe bestuur onder voorzitterschap van [eiser] de aanbeveling van het interim-bestuur overgenomen om werkgroepen voor keurmeesterzaken en educatie in te stellen. Dit heeft geresulteerd in het instellen van de commissies ‘Opleidingen en Kennis Centrum’ en ‘Keurmeesterzaken en -Educatie’. Een expliciete verantwoordelijkheid van laatstgenoemde commissie was het ontwikkelen en het actueel houden van lesmateriaal, bestemd om keurmeesters op te leiden conform de opleidingseisen van de Federatie. In dit verband zijn uiteindelijk ook de uitgave van oktober 2006 en de verschillende daarvan afgeleide uitgaven tot stand gekomen.

Lees de uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 / pdf / zaaknr. C/05/241392 / KG ZA 13-163)

IEF 12696

Wet toezicht collectief beheer treedt per 1 juli 213 in werking

Besluit inwerkingtreding wet toezicht op collectieve beheersorganisaties, Stb. 2013, 179.
Enig artikel: De Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten treedt, met uitzondering van de artikelen 2, vierde lid, en 21, in werking met ingang van 1 juli 2013.

Op andere blogs:
VOI©E (Inwerkingtreding van Wet toezicht op 1 juli 2013 formeel bevestigd)

IEF 12694

Gedachtewisseling over modernisering Europees auteursrecht en Vitorino's thuiskopierapport

Raad voor Concurrentievermogen, Kamerstukken II, 2012/13, 21 501-30, nr. 308.
De Raad zal van gedachten wisselen over modernisering van het Europees auteursrecht, mede op basis van een toelichting door oud-Commissaris Vitorino op zijn rapport met aanbevelingen over heffingen voor privékopieën en reprografie. Onder het punt diversen zal het voorzitterschap de Raad informeren over de richtlijn collectief beheer van auteurs- en naburige rechten en muziekrechten op internet.

In meer algemene zin acht Nederland het nuttig om een Europese dialoog over de thuiskopieheffing te voeren. Wel moet gerealiseerd worden, zoals Vitorino al aangeeft in zijn rapport, dat een groot aantal van de aanbevelingen ziet op onderwerpen die momenteel onderdeel zijn van juridische procedures bij het Hof van Justitie en nationale rechterlijke instanties, zoals in Nederland. Nederland moet daarom, hangende deze procedures, een concreet oordeel over de verschillende aanbevelingen uit het rapport Vitorino aanhouden.

Modernisering van het Europees auteursrecht - Mededeling content in de digitale interne markt
Informatie van de Commissie over de stand van zaken
De Commissie zal de Raad informeren over de stand van zaken ten aanzien van de actiepunten die in de mededeling «content in de digitale interne markt» op 18 december 2012 zijn gepresenteerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1562). De mededeling beschrijft hoe de Commissie, door middel van modernisering van het auteursrecht, wil bijdragen aan een verdere ontwikkeling van de digitale interne markt. De Commissie zet in op twee parallelle trajecten, enerzijds de hervorming van het Europese wetgevingskader voor auteursrecht en anderzijds de voordracht van een aantal onderwerpen waarop snelle vooruitgang noodzakelijk en mogelijk is. Daarom start de Commissie met een gestructureerde dialoog met stakeholders om voor eind 2013 te komen met praktische oplossingen die door het bedrijfsleven gedragen worden. De Commissie heeft voor de stakeholdersdialoog vier terreinen geïdentificeerd waarop snelle en praktische oplossingen noodzakelijk zijn.
Deze terreinen zijn: (i) hoe kan grensoverschrijdende toegang tot online content worden verbeterd door multiterritoriale licentieverlening, (ii) kunnen licentiemodellen worden gecreëerd voor user generated content teneinde voor meer rechtszekerheid te zorgen bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal op kleine schaal, (iii) hoe kan de online beschikbaarheid van audiovisuele werken worden verbeterd en de beschikbaarheid van audiovisueel cultureel erfgoed worden gegarandeerd, (iv) hoe kan datamining (het zoeken naar statistische gegevens in databanken) juridisch worden gefaciliteerd. Naast de stakeholdersdialoog zet de Commissie de inspanningen voort om het Europese wetgevingskader inzake het auteursrecht te herzien en te moderniseren. Zo heeft de Commissie aangegeven te zullen bezien hoe de bestaande uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht kunnen worden aangepast aan de moderne tijd. Tijdens de lunch van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 mei in Dublin is ook kort gesproken over de modernisering van het auteursrecht.
In 2014 zal besloten worden of het Europees regelgevend kader aangepast moet worden. Nederland onderschrijft het belang van de punten die de Commissie in haar mededeling noemt. Nederland is van mening dat het auteursrecht innovatie en nieuwe – online – verdienmodellen zoveel mogelijk moet stimuleren. Nederland acht daarom een regeling voor user generated content aangewezen. Ook is Nederland voorstander van de mogelijkheid van multiterritoriale licentiëring (Kamerstuk 22 112, nr. 1472). Voorts meent Nederland dat het bestaande systeem van uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht niet meer aansluit bij de huidige technologische ontwikkelingen en daarom dient te worden aangepast. Nederland vindt het van belang dat wordt gekozen voor een toekomstbestendig en technologieneutraal systeem van uitzonderingen en beperkingen dat niet alleen aansluit bij de huidige stand van de (digitale) technologie, maar ook is toegerust op toekomstige ontwikkelingen.
Vitorino rapport
Presentatie door oud-Commissaris Vitorino van zijn rapport gevolgd door gedachtewisseling
Oud-Commissaris Vitorino zal zijn rapport van 31 januari jl. met aanbevelingen aan de Commissie over heffingen voor privékopieën (thuiskopieheffing) en reprografie (reprorecht) presenteren. De Raad zal over het Vitorino rapport van gedachten wisselen. Dit rapport is beschikbaar op de website van de Europese Commissie.1 De aanbevelingen vloeien voort uit een bemiddelingstraject dat oud-Commissaris Vitorino, op verzoek van Commissaris Barnier, heeft gevoerd over deze heffingen. De thuiskopieheffing compenseert auteurs en artiesten voor het kopiëren van muziek en films voor privégebruik.
Deze heffing wordt geheven op dragers (zoals cd’s en mp3-spelers) waarmee kopieën voor privégebruik kunnen worden gemaakt. Het reprorecht is een vergoeding die bedrijven, overheidsinstellingen en onderwijsinstellingen betalen voor het kopiëren uit boeken, kranten en tijdschriften. Beide heffingen zijn het gevolg van de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij (Richtlijn 2001/29/EG) waarin staat dat lidstaten met een thuiskopie- en reprografie-uitzondering moeten zorgen voor een billijke compensatie van rechthebbenden. De mogelijkheid om en de wijze waarop de thuiskopieheffing kan worden opgelegd is al jaren onderwerp van discussie in verschillende Europese lidstaten, waaronder Nederland.
Vitorino concludeert in zijn rapport dat het op dit moment niet raadzaam is om de heffingen af te schaffen, omdat de door rechthebbenden en betalingsplichtigen voorgestelde alternatieven nog onvoldoende concreet en onvoldoende eenduidig zijn om een afbouw van de heffingen te rechtvaardigen. Wel doet hij een aantal aanbevelingen, die vooral betrekking hebben op de thuiskopie.
Hij beveelt aan te verduidelijken dat kopieën die door eindgebruikers worden gemaakt in het kader van een dienst waarvoor al een licentie is verschaft geen schade veroorzaken die een aanvullende vergoeding rechtvaardigt. De reden hiervoor is dat een gebruiker die bijvoorbeeld betaalt voor het downloaden van een bepaald muzieknummer op dat moment niet alleen betaalt voor het downloaden van dit nummer, maar ook voor de mogelijkheid om hiervan privékopieën te maken. Dit terwijl de gebruiker bij de aanschaf van de gegevensdrager (bijvoorbeeld een harddisk recorder) waarop hij zijn nummer kopieert ook al een heffing heeft betaald om een kopie voor privégebruik te mogen maken. Daarnaast doet Vitorino een aantal aanbevelingen om het innen van de heffingen te herzien, die onder andere betrekking hebben op de vraag wie de heffing moet betalen, hoe procedures voor betaling kunnen worden herzien en hoe dubbele heffingen voorkomen kunnen worden.
Het voorzitterschap wil van de lidstaten vernemen of er recente ontwikkelingen zijn in de lidstaten zelf ten aanzien van de thuiskopieheffing en of de lidstaten een noodzaak zien de thuiskopie-exceptie te verduidelijken. Daarnaast wil het voorzitterschap graag bespreken welke initiatieven op Europees en nationaal niveau kunnen worden ontplooid om de aanbevelingen, die zien op de versimpeling van de heffing, zelf te adresseren.
In Nederland heeft de afgelopen jaren een intensief debat plaatsgevonden over de thuiskopieheffing en de wijze waarop de heffing moet worden geïnd en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten voor ondernemers. De stand van zaken in dit debat is, dat de thuiskopieheffing blijft bestaan omdat de aangenomen motie Verhoeven/Oosenbrug de regering heeft verzocht af te zien van voorstellen tot wetswijzigingen die een downloadverbod tot stand brengen of anderszins het recht op het maken van een thuiskopie beperken (Kamerstuk 29 838, nr. 56).
Een ander alternatief is, gelet op de uitvoerings- en juridische bezwaren, momenteel niet mogelijk (Kamerstuk 29 838, nr. 62). Dit geeft Vitorino in zijn rapport ook aan. Per 1 januari 2013 is daarom opnieuw vastgesteld op welke apparaten en gegevensdragers thuiskopieheffingen kunnen worden geheven (Stb. 2012, 505).
Nederland heeft met belangstelling kennisgenomen van het Vitorino-rapport. Nederland acht het zinvol om op Europees niveau te bezien op welke manier het systeem van thuiskopieheffingen zo eenvoudig mogelijk kan worden vormgegeven en hoe de administratieve lasten kunnen worden verminderd. Nederland is benieuwd naar het standpunt van de Commissie over het Vitorino-rapport en de gevolgen die zij daaraan verbindt voor de verdere Europese discussie in het algemeen. Mocht de Commissie op dit punt met concrete voorstellen komen, dan zal het kabinet de Kamer hierover informeren.
Nederland vindt, net als Vitorino, dat nieuwe bedrijfsmodellen gestimuleerd moeten worden. Nederland vindt met name dat nieuwe bedrijfsmodellen, gebaseerd op licenties, een kans moeten krijgen. In die gevallen moet nader bezien worden of aanvullend een thuiskopieheffing nodig is. Omdat rechthebbenden in het licentiemodel zelf kunnen bepalen hoe hun werk op internet wordt geëxploiteerd, biedt dat model de meeste kansen voor de ontwikkeling van nieuwe legale modellen. Een echt licentiemodel moet rechthebbenden ook de ruimte geven om zelf te bepalen of en hoeveel thuiskopieën zij willen licentiëren.
In meer algemene zin acht Nederland het nuttig om een Europese dialoog over de thuiskopieheffing te voeren. Wel moet gerealiseerd worden, zoals Vitorino al aangeeft in zijn rapport, dat een groot aantal van de aanbevelingen ziet op onderwerpen die momenteel onderdeel zijn van juridische procedures bij het Hof van Justitie en nationale rechterlijke instanties, zoals in Nederland. Nederland moet daarom, hangende deze procedures, een concreet oordeel over de verschillende aanbevelingen uit het rapport Vitorino aanhouden. Gelet op de onduidelijkheden die Vitorino in de huidige Europese auteursrechtrichtlijn signaleert, ligt het in de rede dat de Commissie aangeeft op welke onderdelen zij wijziging aangewezen acht. Vervolgens zal bezien moeten worden of de Commissie de opvatting deelt dat in grensoverschrijdende gevallen een Europese oplossing gewenst is, of dat een nationale oplossing meer geschikt is vanuit het oogpunt van administratieve lasten.
Voor Nederland is van belang dat de discussie zich niet beperkt tot de vormgeving van het bestaande heffingenstelsel. Het debat zou juist ook moeten gaan over mogelijkheden om te komen tot een alternatief stelsel voor de toekomst dat rekening houdt met de verwachte technologische ontwikkelingen in de komende jaren.
IEF 12693

Auteursrecht en fanfictie komen bijeen met Kindle Worlds

Een redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.
Auteursrecht. Uitgeverslicentie. Amazon. Ook al heb ik zelf niks met fanfictie – voor zover ik weet is het enige verhaal dat ik ooit als fanfic schreef onvindbaar op internet dus ik durf deze uitspraak te doen – en is dit eigenlijk vooral een Amerikaans onderwerp, ik vind het wel interessant qua (auteurs)rechten. Er zijn duizenden, zo niet tienduizenden, (amateur)schrijvers die uit passie voor een film, tv serie of boekenreeks hun eigen verhalen schrijven in dezelfde setting of met de personages uit die werken. Die verhalen worden gratis gedeeld op internet – vaak via fora waar fanfic schrijvers een community vormen – en vooral gelezen door de communities die ook fan zijn van de film, tv serie of reeks boeken. Van de fans voor de fans.

Recht op fanfictie
Ook al vinden de schrijvers van fanfictie het soms zelf een grijs gebied als het gaat om de auteursrechten, in werkelijkheid is het nogal zwart-wit. Per definitie maken ze gebruik van het intellectuele eigendom van anderen, ook al schrijven ze er nieuwe werken over. TV- en filmmaatschappijen of uitgevers/auteurs hebben behalve de auteursrechten op hun werken ook de rechten op de unieke en herkenbare aspecten daarin. Namen en personages zijn bijna altijd beschermd als merken en feitelijk zou je toestemming vooraf moeten hebben als je een verhaal wilt publiceren waar die personages in voorkomen.

In de praktijk wordt die soep niet zo heet gegeten want de rechthebbenden voelen er niet zo veel voor om actief achter schrijvers van fanfictie aan te gaan. Niet alleen zou dat een dure grap worden maar levert dat vooral slechte reclame op als je de fans van je shows, boeken en films gaat dwarsbomen. Terwijl een actieve community juist heel positief werkt voor de bekendheid van een merk. Een beetje marketeer kijkt wel uit natuurlijk.

Maar dat wil niet zeggen dat het allemaal pais en vree is.

Rechthebbenden gedogen fanfictie omdat ze er geen schade van ondervinden en – indirect- zelfs aan verdienen. In een tijd waarin we niet meer spreken over verhaaltjes op internet zetten maar over user generated content zijn er ook andere partijen die daar aan willen verdienen. En dus krijg je problemen met sites die een verdienmodel hanteren voor fanfictie en met ontwikkelaars die complete archieven met fanfictie opkopen om daar aan te gaan verdienen. Dan eindigt logischerwijs een gedoogbeleid heel snel en zullen de rechthebbenden actie ondernemen om te voorkomen dat anderen geld gaan verdienen met hun intellectuele eigendom.

Uit de anonimiteit
Waarom bedenken die rechthebbenden dan zelf geen verdienmodel om te profiteren van die grote groep schrijvers van fanfictie? Dat moet Amazon ook gedacht hebben en ze kwamen onlangs met het idee van Kindle Worlds. Kindle Worlds is een concept en platform waarbij schrijvers van fanfic hun verhalen kunnen uploaden en laten verkopen door Amazon. Dit moeten (kunnen alleen maar) verhalen zijn die zich in de ‘werelden’ afspelen waarvoor Amazon een licentie heeft afgesloten met de rechthebbenden. Voor nu zijn dat de series Gossip Girl, Vampire Diaries en Pretty Little Liars van Alloy Entertainment maar er zullen ongetwijfeld meerdere gaan volgen als dit programma aanslaat.

Het is interessant dat je als schrijver van fanfictie nu dus ervoor kunt kiezen om commerciële fanfictie te gaan schrijven. Ook al botst dat waarschijnlijk in de communities met het gedachtengoed dat je fanfictie gratis beschikbaar maakt. En ook al krijg je daarmee expliciet te maken met niet alleen de rechten van anderen maar vooral met je eigen rechten op de door jou geschreven verhalen.

Want heel veel rechten heb en houd je niet als je schrijft voor Kindle Worlds.

Lees de kleine lettertjes in de voorwaarden
De rechthebbende van de wereld en personages die je gebruikt heeft een licentie verstrekt aan Amazon. In ruil daarvoor draag je een auteursvergoeding af aan die rechthebbende. Zoals in de voorwaarden terug te vinden is: Amazon Publishing will pay royalties to the rights holder for the World (we call them World Licensors) and to you. Your standard royalty rate for works of at least 10,000 words will be 35% of net revenue. Wat er al meteen inhakt voor boeken die tussen de $0.99 en $3.99 gaan kosten. Die vergoeding is nog maar 20% als je hele korte verhalen publiceert (tussen de 5000 en 10000 woorden) maar die worden dan ook voor minder dan 1 dollar verkocht.

En Amazon fungeert als uitgever waardoor je ook niet verbaasd hoeft te kijken bij die andere voorwaarde: Amazon Publishing will acquire all rights to your new stories, including global publication rights, for the term of copyright.

Wat dus betekent dat je alle exploitatierechten overdraagt aan Amazon. Zij kunnen het jaren later opnieuw uitgeven – al dan niet in bundels – of wereldwijd vertalingen gaan verkopen zonder dat je daarvoor een cent ontvangt.

Heb je dan niet zelf rechten op alle elementen en personages die je zelf hebt bedacht en toegevoegd aan de verhalen? Ja, zegt Amazon eerst. You will own the copyright to the original, copyrightable elements (such as characters, scenes, and events) that you create and include in your work, and the World Licensor will retain the copyright to all the original elements of the World. Waarna Amazon natuurlijk wel een licentie verkrijgt op je eigen toevoegingen. When you submit your story in a World, you are granting Amazon Publishing an exclusive license to the story and all the original elements you include in that story. This means that your story and all the new elements must stay within the applicable World. Daarmee kan Amazon je verhaal uitgeven maar beperkt je tegelijkertijd. Dus geen personage uit Twilight die in de Vampire Diaries zijn opwachting maakt.

Maar het gaat nog verder. Ook al benadrukt Amazon dat je zelf rechthebbende bent van nieuwe oorspronkelijke toevoegingen aan die werelden, ze verstrekken een licentie aan de rechthebbenden van de wereld om jouw toevoegingen zelf te mogen gebruiken. Zonder vergoeding aan jou als de rechthebbende van die toevoegingen. We will also give the World Licensor a license to use your new elements and incorporate them into other works without further compensation to you.

Leuker kunnen ze het niet maken
Het doel van Kindle Worlds is daarmee eenvoudig samen te vatten. Het is een verdienmodel voor Amazon en rechthebbenden waarbij er niet alleen rechtstreeks verdiend kan worden aan fanfictie maar ook indirect als goedkope bron voor nieuwe ideeën in de series, boeken of films. Het is ook een mogelijkheid voor schrijvers van fanfictie om gericht te schrijven binnen de kaders van een specifieke wereld en daarmee (iets) te gaan verdienen.

Ook al verdien je daar misschien wat mee, je betaalt er ook een prijs voor. Juist die rechten van anderen die je in het verleden hebt kunnen negeren moet je in essentie nu zelf ook opgeven. Dat hoeft geen bezwaar te zijn en kan een prijs zijn die je misschien met plezier ervoor betaalt. Maar kan je een ‘echte’ auteur willen zijn bij Amazon en het tegelijkertijd niet bezwaarlijk vinden dat je geen enkele zeggenschap en claim kunt leggen op wat je geschreven hebt?

Ik kan het me niet voorstellen.

IEF 12691

Napleiten is doorgaans niet mijn stijl

Redactionele bijdrage van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
Met enige regelmaat ontvang ik complimenten voor artikelen die - tot mijn herhaalde teleurstelling - niet door mij, maar door mijn bijna-naamgenoot Sil Kingma (SOLV Samen) blijken te zijn geschreven. Gelukkig is onder het leerstuk van de slaafse nabootsing het enkele profiteren van andermans prestatie niet voldoende voor onrechtmatigheid, zo schrijft Kingma terecht in zijn recente noot (IEF 12683) onder het arrest Broeren/Duijsens.

Napleiten – in de genoemde cassatiezaak trad ik op voor eiser tot cassatie – is doorgaans niet mijn stijl, maar wellicht mag ik toch opmerken dat in genoemde noot sprake lijkt te zijn van enige "nodeloze verwarring": de annotator leest in het arrest van de Hoge Raad de redenering dat stijlelementen niet voor prestatiebescherming vatbaar zijn omdat dergelijke kenmerken ook geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Dat lijkt hem onjuist, want ook (andere) niet oorspronkelijke elementen zouden in dat geval prestatiebescherming ontberen, aangezien ook hiervoor binnen het auteursrecht geen plaats is.

Ik heb het arrest iets anders begrepen: de Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5) dat volgens vaste rechtspraak het auteursrecht stijlkenmerken (op zichzelf) niet beschermt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag, aldus de Hoge Raad, dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. Waar de Hoge Raad in r.o. 3.6 de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing afwijst met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen", doelt hij volgens mij op de "rem op de culturele ontwikkelingen".

Stijlbescherming onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt dus niet zozeer afgewezen omdat het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt, maar om dezelfde reden waarom het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt. Zoals A-G i.b.d. Verkade het verwoordt in zijn conclusie (onder 3.6): de "bezwaren tegen auteursrechtelijke stijlbescherming vormen even zware argumenten tegen een aanvulling van het auteursrecht door het gemene recht (art. 6:162 BW) waardoor de auteur die stijlbescherming daaraan wél zou kunnen ontlenen."

Sikke Kingma
IE- en cassatieadvocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

IEF 12688

Inbreuk op auteurs- en licentierechten

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 mei 2013, zaaknr. C.02.262405 / HA ZA 13-256 (Lovin'Enterprises en Dreamgirl tegen gedaagde hodn Fantasy Dreamworld)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..
Verstekvonnis. Auteursrecht op foto's. IPR. Eiser is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, de Nederlandse rechter is gevoegd op grond van artikel 2 EEX. Eisers baseren hun auteursrechtelijke vordering op artikel 3 sub 1 onder a juncto 5 lid 1 Berner Conventie. De vorderingen betreffende onrechtmatig handelen worden op grond van artikel 3 lid 3 Wet conflictenrecht door het Nederlandse recht beheerst. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk maakt op auteursrechten en de licentierechten van eisers. Er wordt een opgave bevolen van aantallen inbreukmakende foto's die op FD.nl staan.

IEF 12684

Jaarvergadering VvA, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden

Erwin Angad-Gaur, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden, VvA jaarvergadering 24 mei 2013, IEF 12684
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Inleiding bij panel ‘geschillencommissie’ op jaarvergadering VvA 24 mei 2013

Een gang naar de rechter is voor veel makers (auteurs en artiesten) een grote stap. Een rechtszaak is relatief duur en langdurig. Daarnaast heeft de mogelijkheid veroordeling in daadwerkelijke proceskosten bij intellectueel eigendomzaken, bedoeld om de drempel voor kleinere marktpartijen te verlagen, zoals vaker geconstateerd, vooral voor kleinere partijen in de markt een extra drempel opgeworpen om een zaak te beginnen (er is immers een extra financieel risico gecreëerd). Tot slot is het voor veel makers in de meest kwetsbare markten moeilijk een rechtszaak te beginnen omdat zij daarmee het risico lopen bij grote opdrachtgevers als “moeilijk” bekend te staan en geen opdrachten meer te krijgen. Zijn recht halen kan tevens het einde van zijn carrière betekenen. Dit laatste gegeven blijkt in de praktijk van veel van de bij Platform Makers aangesloten belangenorganisaties voor journalisten, schrijvers, fotografen, scenaristen, musici, ontwerpers etc. verreweg de belangrijkste reden waarom in voorkomende gevallen geen stappen namens een lid (kunnen) worden genomen.

Aan het slechten van deze drempels kan instelling van een geschillencommissie zoals voorgesteld door staatssecretaris Teeven in potentie althans een belangrijke bijdrage leveren. Hierbij is uiteraard van belang dat de kosten van een gang naar de geschillencommissie de laagdrempeligheid niet in gevaar brengt. Het kabinet is zich hier gelukkig bewust van. (Een citaat uit de woensdag jl. verschenen Nota naar aanleiding van het verslag Auteurscontractenrecht: “Bij het vaststellen van de eigen bijdragen van partijen zal rekenschap moeten worden gegeven van het feit dat een eventueel eigen bijdrage voor de maker niet dusdanig hoog zal dienen te zijn, dat de maker reeds om die reden afziet van het voorleggen van een geschil.”)

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele inleiding hier of klik op de citeerwijze)

Dit maakt uiteraard de vraag hoe de financiering van de geschillencommissie geregeld zal worden uitermate relevant. Blijkens het antwoord van het kabinet aan de Kamer is hierover vooralsnog geen duidelijkheid: het kabinet stelt dat “Een structurele financiering (...) door de betrokken partijen zelf [zal] moeten worden opgebracht''. Dit betekent dat de betrokken sector zelf stappen zal moeten zetten om te komen tot de instelling van een geschillencommissie. Indien de bereidheid tot het opzetten van een geschillencommissie bestaat, is de overheid bereid bij te dragen in de kosten voor het opzetten van een dergelijke geschillencommissie. Het is dus aan het veld om te komen met voorstellen voor de instelling van een commissie. ''Uit de verkennende gesprekken die door het ministerie van OCW met het veld zijn gevoerd, zijn echter nog geen concrete plannen gekomen om daadwerkelijk tot een geschillencommissieregeling te komen.
Wij spreken de hoop uit dat de overheid hierbij alsnog de regie op zich zal nemen: het is met name ten behoeve van de zwakkere partijen op de markt dat de mogelijkheid van een geschillencommissie wordt gecreëerd. Of de sterkere en meer kapitaalkrachtige marktpartijen voldoende belang zien in financiering van een geschillencommissie is zeer de vraag, wat echter geen reden zou mogen zijn van instelling van een laagdrempelig alternatief voor de rechtspraak af te zien.

(...)

Tot slot is kijkende naar het wetsvoorstel onduidelijk waarom filmmakers een beperktere toegang tot de geschillenregeling wordt geboden dan andere makers. In artikel 45d lid 5 wordt immers volstaan met het toepasselijk verklaren van artikel 25c lid 2 t/m 6, 25d en 25e, maar niet van artikel 25g dat de toegang tot de geschillencommissie regelt. Dit terwijl het nieuwe begrip van de proportionele vergoeding voor filmmakers de nodige invulling kan gebruiken. De geschillencommissie zal immers ook voor de nodige jurisprudentie kunnen zorgen bij de invulling van de open begrippen en open normen in voornoemde bepalingen. Om zo snel mogelijk tot meer duidelijkheid te komen, zou toegevoegd kunnen worden dat vragen van uitleg gesteld kunnen worden, en/of mediation opgedragen kan worden aan de geschillencommissie.

De regering lijkt vooralsnog ook op dit punt van mening dat e.e.a. aan marktpartijen is: “Het is aan partijen om in overleg met de geschillencommissie te bezien of de geschillencommissie ook voor andere kwesties dan geschilbeslechting kan worden ingeschakeld.

Er blijven kortom op dit moment veel onduidelijkheden over de geschillencommissie bestaan, waarbij ons inziens wenselijk zou zijn dat de overheid een sterke(re) regierol zou vervullen en niet te zeer aan marktpartijen over zal laten of en hoe de geschillencommissie er komt en wordt ingericht. Dit met name omdat het hele auteurscontractenrecht (waaronder ook de geschillenregeling) nu juist tot doel heeft de positie van de zwakkere marktpartijen te versterken –en in te ver scheefgegroeide verhoudingen tussen grote en kleine marktpartijen in te grijpen. Het aan de markt overlaten van financiering en bevoegdheden van een instituut dat onevenwichtigheid in de markt (lees: marktfalen) mede moet corrigeren is daarbij lijkt ons geen logisch uitgangspunt en lijkt in tegenspraak met het doel van de nieuwe wetgeving.
Evengoed is uiteraard interessant van de andere marktpartijen (verenigd in het Platform Creatieve Media Industrie) te horen hoe zij hierin staan. Een gesprek dat onder meer binnen de Federatie Auteursrechtbelangen gevoerd zou kunnen worden.

Erwin Angad-Gaur, voorzitter Platform Makers