Auteursrecht  

IEF 12966

Andere algemene indruk door afstand tot het vormgevingserfgoed

Hof Den Haag 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3356 (Bang & Olufsen tegen Loewe)
Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels en Marlou van de Braak, Hoyng Monegier LLP.
In navolging van IEF 12256.
Modelrecht. Auteursrecht. Beschermingsomvang. Proceskosten. B&O is houdster van het Gemeenschapsmodel 001595521-0001  voor ‘Televisietoestellen’. Loewe c.s. heeft haar nieuwste flatscreentelevisie, de Loewe Reference ID, gepresenteerd. ‘ID’ staat voor ‘Individual Design’. Beide televisies kunnen worden aangepast aan de omgeving en de eigen smaak of aan de (woon)stijl van de consument.

In het vonnis in kort geding zijn de vorderingen van B&O afgewezen. B&O is in hoger beroep gekomen en heeft daarbij elf grieven aangevoerd. Het hof vernietigt het vonnis in zoverre dat de proceskosten (voor een deel) opnieuw worden begroot en bekrachtigt het vonnis voor het overige. De beschermingsomvang leidt niet tot een inbreuk op het model- en/of het auteursrecht van B&O. Gelet op de afstand die het model neemt tot het vormgevingserfgoed zal de Reference ID op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maken.

De grieven 1 tot en met 6 hebben betrekking op de afwijzing van de vordering gegrond op het modelrecht. In grief 7 klaagt B&O over het buiten beschouwing laten van stukken door de voorzieningenrechter. De grieven 8 en 9 zien op het auteursrecht. Met grief 10 beoogt B&O het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Grief 11 ten slotte betreft de hoogte van de in eerste aanleg aan Loewe toegewezen proceskosten.

De Processuele grief
5. In grief 7 beklaagt B&O zich erover dat de voorzieningenrechter bij pleidooi door B&O overgelegde stukken buiten beschouwing heeft gelaten. Behandeling van grief 7 kan achterwege blijven. De desbetreffende stukken zijn in hoger beroep alsnog overlegd, B&O mist belang.

Het modelrecht
Grief 1: de geïnformeerde gebruiker
8. De door de voorzieningenrechter gehanteerde omschrijving van de geïnformeerde gebruiker is juist. (...) De toevoeging van de voorzieningenrechter (in navolging van dit hof in zijn hiervoor genoemde arrest in de zaak Apple/Samsung, rov. 9.2.) dat de aldus tot uitgangspunt genomen kennis en het aandachtsniveau van de geïnformeerde gebruiker tot gevolg heeft dat eerder moet worden aangenomen dat het model/voortbrengsel een andere algemene indruk wekt, heeft geen andere strekking dan dat het in aanmerking nemen, door de geïnformeerde gebruiker, van detailverschillen, er eerder toe kan leiden dat het model ten opzichte van het model/de modellen of het voortbrengsel/de voortbrengselen waarmee het vergeleken wordt een andere algemene indruk maakt, dan wanneer een en ander zou worden bezien vanuit het perspectief van de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument die een model als geheel waarneemt en niet op de verschillende details ervan let. In zoverre faalt de grief.

12. De (red. tweede) grief faalt. Degene die een modelregistratie verricht beoogt daarmee het uiterlijk van (een deel van) een voortbrengsel te beschermen tegen navolging. Het is aan hem om te bepalen welke kenmerken van het voortbrengsel hij aldus onder bescherming wil stellen. (...) Voor zover B&O bedoelt te betogen dat het haar vrijstaat een beroep te doen op één model uit een meervoudig depot, stuit dat betoog daarop af dat in het onderhavige geval geen sprake is van een meervoudig depot (een depot van meerdere modellen), maar van een enkelvoudig depot waarin meerdere afbeeldingen van het model zijn opgenomen.

14. (...) Voor zover B&O aanvoert dat het 'normaal gebruik' beperkt is tot het frontaal voor de televisie zitten, verwerpt het hof dat betoog. Het hof acht het aannemelijk dat de geïnformeerde gebruiker, wanneer deze televisie kijkt, dat niet alleen frontaal, maar ook (wel eens) schuin voor de televisie zal doen. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat normaal gebruik tevens omvat de waarneming van de televisie wanneer deze is uitgeschakeld, derhalve als onderdeel van het interieur. Alsdan zijn, ongeacht de wijze van plaatsing (hangend of staand), over het algemeen ook de zijkanten zichtbaar. Wanneer de televisie niet is opgehangen, maar neergezet, kan - afhankelijk van de wijze van neerzetten in meer of mindere mate - ook de achterzijde zichtbaar zijn. Iets anders is dat de aard van het voortbrengsel (een televisie) meebrengt dat het aanzicht van de voorzijde bij de geïnformeerde gebruiker relatief meer gewicht in de schaal zal leggen. Maar dat dit 'vele malen meer' zou moeten zijn, of doorslaggevend, is onjuist. In zoverre falen de grieven 2 en 3.

Grieven 3 tot en met 6: beschermingsomvang; inbreuk?
22. (...) Hoewel zeker vernieuwend, met name waar het de nieuwe elementen van de kenmerken C en D en de combinatie met kenmerk B betreft, acht het hof de afstand van het model tot het vormgevingserfgoed, in het bijzonder tot de BeoVision 5 en 9, (het eigen karakter van het model) niet zodanig dat aan het model een ruime beschermingsomvang zou moeten worden toegekend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, anders dan B&O betoogt, niet aannemelijk is geworden dat de vrijheid van de ontwerper beperkt was. Het vormgevingserfgoed laat zien dat er geen noodzaak was om voor een rechthoekige vorm te kiezen, ook niet bij toepassing van een breedbeeldscherm. Het hof ziet overigens ook geen aanleiding om, zoals Loewe bepleit, een geringe beschermingsomvang aan het model toe te kennen.

De Reference ID; inbreuk?
23. (...) Aldus ontbreken in de Reference ID de kenmerken die het model onderscheiden van het vormgevingserfgoed. De verschillen zijn daarbij zodanig, dat, naar 's hofs voorlopig oordeel, de Reference ID - gelet op de afstand die het model neemt tot het (meest relevante) vormgevingserfgoed - op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk zal maken, met andere woorden: buiten de beschermingsomvang van het model blijft. Daarbij kan de betekenis van het zogenaamde 'Loewe-oog' in het midden blijven.

24. Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat Loewe met de Reference ID geen inbreuk maakt op de rechten van B&O uit hoofde van het model. De grieven 3 en 4 tot en met 6 falen dus.

Grieven 8 en 9: het auteursrecht
25. In haar achtste grief bestrijdt B&O het oordeel van de voorzieningenrechter dat B&O niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij auteursrechthebbende is op de BeoVision 10. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij die hoedanigheid wel degelijk heeft, heeft B&O een aantal stukken overlegd. Loewe erkent dat op basis van deze stukken kan worden aangenomen dat B&O het auteursrecht op de BeoVision 10 heeft. De grief slaagt dus, zodat alsnog onderzocht dient te worden of Loewe met de Reference ID inbreuk maak op het auteursrecht van B&O op de BeoVision 10.

31. (...) Ook indien alle kenmerken tezamen in aanmerking worden genomen, maakt de Reference ID naar 's hofs voorlopig oordeel een andere totaalindruk dan de BeoVision 10. Van inbreuk op het auteursrecht is aldus naar Nederlands recht geen sprake. Wat betreft het recht van andere EU-landen gaat het hof ervan uit dat hierin op het punt van de inbreukvraag geen strengere maatstaven worden aangelegd (gelijkheidsvermoeden). B&O heeft het tegendeel niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Grief 9 faalt dus.

Grieven 10 en 11 en de eisvermeerdering
32. Grief 10, waarmee beoogd wordt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen, mist zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen bespreking.

36. (...) Bij gebreke van een uitsplitsing van de (met de inschakeling van Duitse advocaten gemoeide) kosten over de onder i), ii) en iii) genoemde verweren, zal het hof de kosten terzake van het verweer i) begroten op ongeveer een derde, te weten € 10.000,-. Het hof zal de proceskostenveroordeling in eerste aanleg met dat bedrag verminderen. In zoverre slaagt de grief.

Beslissing

Het hof
in het principale beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover B&O daarin is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 110.456,51 aan proceskosten en, in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt B&O in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot deze tot op 21 januari 2013 aan de zijde van Loewe op een bedrag van € 100.456,51;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
wijst af het in hoger beroep anders of meer gevorderde;
veroordeelt B&O in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Loewe begroot op € 146.511,53;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHDHA:2013:3356 (pdf)
KG ZA 12-1331 (afschrift)

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Hof Den Haag geeft uitleg over modellenrecht)

IEF 12965

Ruime betekenis openbaarmaking; bedrijf dient als opdrachtgever van het personeelsfeest te worden aangemerkt

Rechtbank Overijssel 31 juli 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1759 (Buma tegen Reobijn BV, in vrijwaring: naam 3)

Openbaarmaking Buma-repertoire. Aan het begrip openbaarmaking in de zin van de Auteurswet moet een ruime betekenis worden toegekend. In 2009 heeft een personeelsfeest van Reobijn plaatsgevonden. Tijdens dit personeelsfeest heeft (onder meer) [naam 1] opgetreden, die was ingehuurd door [gedaagde in vrijwaring], in opdracht van Reobijn. Reobijn heeft aan Buma geen opgave en ook geen afdracht met betrekking tot de muziek gedaan. Buma start een procedure. Reobijn heeft [gedaagde in vrijwaring] in vrijwaring opgeroepen, omdat zij meent dat zij met [gedaagde in vrijwaring] een zogenaamde all-in-prijs is overeengekomen.

De rechtbank oordeelt dat Reobijn moet worden gezien als initiator èn eindafnemer, waaruit volgt dat Reobijn moet worden aangemerkt als degene die openbaar heeft gemaakt. De vorderingen van Buma worden toegewezen. In vrijwaring wordt [gedaagde in vrijwaring] veroordeeld tot opgave van de ten gehore gebrachte werken van het Buma-repertoire. De vordering van Reobijn tot een veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] om al datgene te betalen wat zij verschuldigd is jegens Buma wordt afgewezen. De vordering is onvoldoende bepaalbaar.

Buma stelt dat Reobijn de organisator is van het evenement. Reobijn stelt dat niet zij, maar [gedaagde in vrijwaring] moet worden beschouwd als degene die openbaar heeft gemaakt, nu [gedaagde in vrijwaring] het optreden van [naam 1] heeft georganiseerd. Subsidiair is Reobijn van mening dat theaterzaal De Kappen, waar het bedrijfsfeest plaatsvond, heeft te gelden als degene die openbaar heeft gemaakt. Meer subsidiair dient [naam 1], als optredend artiest, te worden beschouwd als degene die het repertoire openbaar heeft gemaakt.

In de hoofdzaak

4.4 De rechtbank begrijpt het betoog van Reobijn in dit verband aldus dat zij stelt dat zij niet de norm-adressant is. Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op het standaardarrest van de Hoge Raad van 6 mei 1938 (NJ 1938, 634), aan het begrip openbaarmaking in de zin van de Aw een ruime betekenis worden toegekend en dient Reobijn als opdrachtgever van het personeelsfeest te worden aangemerkt, waarbij zij als oogmerk heeft gehad het aan haar personeel ten gehore doen brengen van muziek, uitgevoerd door [naam 1]. Daarmee is gegeven dat Reobijn moet worden aangemerkt als degene die openbaar heeft gemaakt. De verweren van Reobijn dat andere partijen dienen te worden beschouwd als degene(n) die openbaar hebben gemaakt, doen daar niet aan af. Weliswaar zijn deze andere partijen onmisbare schakels in de uitvoering van de muziek behorend tot het Buma-repertoire, maar moet Reobijn worden gezien als initiator èn eindafnemer. Uit het vorengaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat Buma Reobijn terecht aanspreekt.

4.5 De vorderingen van Buma moeten dus worden toegewezen, behalve het bevel aan Reobijn om opgave te doen van de door haar georganiseerde (andere) evenementen en de namen van de artiesten die tijdens de desbetreffende evenementen hebben opgetreden, nu Reobijn onweersproken heeft gesteld geen andere evenementen te hebben (georganiseerd) dan het betreffende bedrijfsfeest en Buma derhalve geen belang heeft bij deze vordering.

In vrijwaring

4.10 De vordering van Reobijn zal worden toegewezen voor zover deze ziet op de veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] tot het doen van opgave van de op de personeelsavond van 9 mei 2009 ten gehore gebrachte werken die behoren tot het Buma-repertoire. De vordering van Reobijn zal worden afgewezen voor zover deze ziet op de veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] om aan Reobijn te betalen al datgene waartoe Reobijn in de hoofdzaak jegens Buma mocht worden veroordeeld, omdat deze vordering onvoldoende bepaalbaar is.

5 De beslissing

De rechtbank

In de hoofdzaak:
5.1 Verbiedt Reobijn om zonder voorafgaande toestemming van Buma evenementen te organiseren waarbij enig muziekwerk behorende tot het door Buma beheerde repertoire ten gehore wordt gebracht, een en ander op straffe van verbeurte door Reobijn aan Buma van een direct opeisbare dwangsom van € 500,-- voor iedere keer dat gedaagde aan het opgelegde verbod geen gehoor mocht geven, zulks tot een maximum van € 5.000,--.
5.2 Beveelt Reobijn om binnen 10 dagen na de betekening van dit vonnis aan Buma schriftelijk een door een register-accountant gecertificeerde opgave te doen van:
- de namen van de artiesten die tijdens het bedrijfsfeest van Reobijn op 9 mei 2009 hebben opgetreden;
- de behaalde recettes en uitbetaalde gages/uitkoopsommen ten aanzien van de artiesten die tijdens het bedrijfsfeest van Reobijn op 9 mei 2009 hebben opgetreden; Een en ander op straffe van verbeurte door Reobijn van een direct door eiseres opeisbare dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag na het verstrijken van voornoemde termijn dat Reobijn enig deel van het gevorderde niet of niet volledig is nagekomen, zulks tot een maximum van € 5.000,--.
5.3 Veroordeelt Reobijn om binnen 7 dagen na de hierboven genoemde opgave aan Buma verschuldigde vergoeding conform het Algemeen Tarief, te weten 3,5% of 7% van de recettes of uitkoopsommen/gages, te vermeerderen met BTW te voldoen.
5.4 Veroordeelt Reobijn in de proceskosten in hoofdzaak, aan de zijde van Buma tot op heden begroot op € 1.569,64.
5.5 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.6 Wijst af het meer of anders gevorderde.

In vrijwaring:
5.7 Beveelt [gedaagde in vrijwaring] om aan Reobijn opgave te doen van de op de personeelsavond van 9 mei 2009 ten gehore gebrachte werken die behoren tot het Buma-repertoire, opdat Reobijn tijdig en volledig kan voldoen aan hetgeen waartoe zij onder
punt 5.2 is veroordeeld jegens Buma.
5.8 Veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] zowel in de proceskosten in vrijwaring, aan de zijde van Reobijn tot op heden begroot op € 983,21.
5.9 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.10 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBOVE:2013:1759 (pdf)

IEF 12962

Openbaarmaking schilderijen kan niet worden gekwalificeerd als van de rechtspersoon afkomstig

Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, zaaknr. 200.115.916 (Leushuis c.s. tegen Geïntimeerden c.s.)

Uitspraak ingezonden door Pascal Hulsegge, JPR Advocaten. In navolging van IEF 11797.
Auteursrecht. Schilderijen auteursrechtelijk beschermde werken? (Fictief) makerschap. Artikel 8 Auteurswet. In kort geding wordt geoordeeld dat de koe- en kipschilderijen zijn gesigneerd met Fiore en op grond van artikel 8 Aw worden Geïntimeerden c.s. als fictief maker beschouwd. De kikker- en papegaaischilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Tegen dit vonnis zijn Leushuis c.s. in hoger beroep gekomen.

In de zaak van de koeien- en kippenschilderijen wordt het vonnis vernietigd. De openbaarmaking van de schilderijen gesigneerd met 'Fiore' kan niet worden gekwalificeerd als een openbaarmaking van het desbetreffende werk 'als van de rechtspersoon afkomstig' als bedoeld in artikel 8 Aw. Ook bestaat er na beëindiging van de opdrachtrelatie geen (impliciet)  gebruiksrecht meer. Geïntimeerden c.s. worden bevolen de inbreuk te staken. In de zaak van de kikker- en papegaaienschilderijen wordt het vonnis bekrachtigd. Er is onvoldoende toegelicht welke (concrete) auteursrechtelijke beschermde trekken zijn overgenomen, waardoor niet voldoende aannemelijk is dat er sprake is van auteursrechtinbreuk.

 

De koeien- en kippenschilderijen
4.7 Onder grief II (memorie van grieven, onder 38-40) voeren Leushuis c.s. (onder meer) aan dat de openbaarmaking van de schilderijen onder de naam van en/of gesigneerd met 'Fiore' niet kwalificeert als een openbaarmaking van het desbetreffende werk 'als van de rechtspersoon afkomstig' als bedoeld in artikel 8 Aw.

4.8 Dit betoog slaagt. Geïntimeerden c.s. hebben hun - door Leushuis c.s. gemotiveerd betwiste - stelling dat 'Fiore' een handelsnaam van Geïntimeerden c.s. is, onvoldoende onderbouwd. Blijkens hetgeen partijen hierover hebben gesteld en ter zitting nog nader is toegelicht, verwijst de aanduiding 'Fiore' uitsluitend naar de (groep van) free-lance kunstenaars die onder diezelfde signatuur in opdracht van Geïntimeerden c.s. schilderijen vervaardigen. Desgevraagd heeft [...], eigenaar van Geïntimeerden c.s., ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat Fiore als zoekterm op internet vermoedelijk niet naar Geïntimeerden c.s. leidt. Verder wijst het hof in dit verband op productie 11 bij memorie van grieven, volgens welke webuitdraai Fiore een kunstenaarscollectief is. Ter zitting is gebleken dat het daarbij om een website van een wederverkoper gaat waarbij Geïntimeerden c.s. niet is betrokken. Ook uit deze website blijkt niet van een (voor het publiek duidelijk) relatie tussen de aanduiding 'Fiore' en de rechtspersoon Geïntimeerden c.s.. Dat op de eigen website van Geïntimeerden c.s. voor het publiek duidelijk zou zijn dat met 'Fiore' gesigneerde schilderijen exclusief voor Geïntimeerden c.s. zijn vervaardigd, is niet in voldoende mate aannemelijk geworden. Bovendien is het hof voorshands van oordeel dat de vermelding bij de openbaarmaking van de naam van een collectie onvoldoende is om te bewerkstelligen dat deze is openbaargemaakt 'als van de rechtspersoon afkomstig' in de zin van artikel 8 Aw. Tegen een ruimere uitleg van het vereiste dat het werk als afkomstig van de rechtspersoon is openbaar gemaakt, spreekt naar het voorlopige oordeel van het hof voorts dat artikel 8 Aw een uitzondering vormt op de hoofdregel dat de (feitelijke) maker auteursrechthebbende is. Het hof wijst in dit verband nog op recente jurisprudentie van het Europese Hof (HvJEU 9 februari 2012, C-277/10, Luksan/Van der Let), in welk licht een ruime uitleg van artikel 8 ten nadele van de feitelijke maker en ten gunste van de rechtspersoon te minder voor de hand ligt.

4.10 De grieven II en III, voor zover daarin is betoogd dat het beroep van Geïntimeerden c.s. op art. 8 Aw moet falen, omdat de schilderijen niet als van haar afkomstig zijn openbaargemaakt, zijn dan ook gegrond en behoeven voor het overige geen bespreking meer. Dat laatste geldt ook voor de grieven I en IV, waarmee door Leushuis c.s. wordt bestreden dat Geïntimeerden c.s. de onderhavige schilderijen als eerste openbaar heeft gemaakt. Grief V, voor zover gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Geïntimeerden c.s. krachtens art. 8 Aw auteursrechthebbende is op de koeien- en kippenschilderijen, slaagt eveneens.

4.12 Met de diverse verwante koeien- en kippenschilderijen (zoals door Geïntimeerden c.s. met productie 17 is onderbouwd) heeft Geïntimeerden c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is en was van een 'umfeld' van min of meer vergelijkbare koeien- en kippenschilderijen. Dit brengt naar het voorlopige oordeel van het hof voor de schilderijen van Leushuis mee dat de auteursrechtelijke beschermde trekken van de in productie 8 afgebeelde koeien- en kippenschilderijen beperkt zijn tot de (exacte) wijze waarop de koeien en kippen verbeeld zijn, waardoor de omvang van de auteursrechtelijk bescherming hiertoe beperkt blijft. Voorshands is het hof dan ook van oordeel dat alleen (vrijwel) exacte kopieën van de schilderijen van Leushuis als auteursrechtelijk relevante verveelvoudiging kunnen worden aangemerkt. Voor zover Leushuis c.s. een verdergaande (stijl)bescherming pretenderen, bestaat daarvoor naar het voorlopig oordeel van het hof rechtens geen grondslag.

(Impliciet) gebruiksrecht Geïntimeerden c.s.
4.18 Aldus is het hof voorshands van oordeel dat Geïntimeerden c.s. gedurende de samenwerking met Leushuis c.s. krachtens een impliciet verleende licentie bevoegd was de hier bedoelde in opdracht gegeven koeien- en kippenschilderijen al dan niet door derden te (laten) verveelvoudigen en de originelen, evenals verveelvoudigingen daarvan, aan derden te verkopen. Gelet op de voor Leushuis c.s. voldoende kenbare strekking van die samenwerking en handelswijze van Geïntimeerden c.s., strekte dit gebruiksrecht zich gedurende die samenwerking tevens uit tot het tonen van die werken aan (potentiele) eindafnemers op de website van Geïntimeerden c.s. en (zonodig) in haar winkel/galerij. Na beëindiging van de opdrachtrelatie mocht Geïntimeerden c.s. er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat dit gebruiksrecht voortduurde en mocht Geïntimeerden c.s. uitsluitend nog de zich in haar voorraad bevindende (resterende) exemplaren behouden en verkopen. (...)

De kikker- en papegaaienschilderijen
4.21 Naar het voorlopige oordeel van het hof hebben Leushuis c.s. onvoldoende geconcretiseerd (per schilderwerk) dat de desbetreffende schilderijen gezien hun sterke gelijkenis met de door Geïntimeerden c.s. in het geding gebrachte foto's (producties 18 en 19 van Geïntimeerden c.s.) voldoen aan de hiervoor vermelde maatstaf voor auteursrechtelijke bescherming. Maar ook indien deze schilderijen van Leushuis c.s. voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking zouden komen, hebben Leushuis c.s. in dit kort geding onvoldoende toegelicht welke (concrete) auteursrechtelijke beschermde trekken van welke specifieke schilderijen zijn overgenomen in welke specifieke schilderijen van Geïntimeerden c.s. en/of welke (combinatie van) oorspronkelijke elementen is overgenomen. Aldus is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van deze groep schilderijen sprake is van auteursrechtinbreuk door Geïntimeerden c.s..

6. De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:

In de zaak tussen Rolofes en Geïntimeerden c.s.:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 25 september 2012 voor zover het gaat om het dictum onder 5.1 en vernietigt dit voor het overige;
veroordeelt Rolefes in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Geïntimeerden c.s. begroot op nihil;

In de zaak van Leushuis en Geïntimeerden c.s. :
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 25 september 2012 en, opnieuw recht doende:
beveelt Geïntimeerden c.s. om vanaf vier weken na betekening van dit arrest het (doen) vervaardigen, aanbieden, tentoonstellen, verhandelen, verhuren, leveren en op voorraad hebben van (nagenoeg identieke) verveelvoudigingen van de in productie 8 bij inleidende dagvaarding afgebeelde koeien- en kippenschilderijen - met uitzondering van het leveren, verhandelen en op voorraad hebben van reeds voor eind november 2011 in opdracht van Geïntimeerden c.s. vervaardigde en door haar verkregen exemplaren - te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom (...);
beveelt Geïntimeerden c.s. om vanaf vier weken na betekening van dit arrest iedere openbaarmaking van afbeeldingen van de in productie 8 bij inleidende dagvaarding afgebeelde koeien- en kippenschilderijen, waaronder op de website [...] en in catalogi, - met uitzondering van de reeds voor eind november 2011 in opdracht van Geïntimeerden c.s. vervaardigde, door haar verkregen en nog niet verkochte exemplaren - te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom (...);

In beide zaken:
veroordeelt Geïntimeerden c.s. - hoofdelijk - tot terugbetaling van de proceskosten voor de eerste aanleg, voor zover Leushuis c.s. deze op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter aan Geïntimeerden c.s. hebben betaald, (...);
bepaalt de termijn voor het instellen van de bodemprocedure op drie maanden vanaf de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest, voor zover het bovenstaande veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHARL:2013:5404 (pdf)
Zaaknr. 200.115.916 (afschrift

IEF 12958

Inhoudelijk betrokken bij website, dus geen beroep op vrijstelling

Ktr. Rechtbank Rotterdam 12 juli 2013, CV EXPL 12-5366 (Dijkstra tegen Future Forward Brand Newmedia)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee..
Auteursrechtinbreuk. Hosting. Onrechtmatige daad. Schadevergoeding. Dijkstra is fotograaf, hij heeft onder meer een serie foto's gemaakt genaamd 'Brand woning Rietdijk Tinte'. FFBN exploiteert een communicatiebureau op het gebied van nieuwe digitale media en is eigenaar van de website www.voorne-putten.nl waarop één foto van Dijkstra is geplaatst. Ook fungeert FFBN als hostingprovider en domeinnaamhouder voor de website www.brielle.nu, waarop 9 foto's uit voormelde serie zijn geplaatst.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagden (de vennoten van FFBN) aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de plaatsing van de foto's op de website www.brielle.nu. Gedaagden zijn inhoudelijk betrokken bij de website. Daarnaast hebben zij geen maatregelen genomen terwijl ze wel door Dijkstra op de hoogte zijn gesteld. Gedaagden komt dan ook geen beroep op artikel 6:196c BW toe. De kantonrechter beveelt gedaagden de inbreuk op de auteursrechten te (doen) staken en de geleden schade te vergoeden.

4.2 Uit de in het geding gebrachte stukken kan - anders dan door Dijkstra in eerste instantie is aangenomen - niet worden opgemaakt dat FFBN de websitehouder van deze site is en zelf inbreuk op de auteursrechten van Dijkstra heeft gemaakt. Door gedaagden is ter zitting onweersproken aangevoerd dat deze site een samenwerkingsverband tussen diverse partijen is, waarop ook het ter zitting in het geding gebrachte colofon lijkt te duiden, zodat daar in rechte van wordt uitgegaan. Gedaagden hebben voorts betoogd dat FFBN uitsluitend optreedt als hosting provider, zodat zij niet aansprakelijk is. Daarmee doen gedaagden kennelijk een beroep op artikel 6:196c lid 4 BW, waarin - kort gezegd - is bepaald dat degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht, bestaande uit het op verzoek opslaan van van een ander afkomstige informatie, niet aansprakelijk is voor die opgeslagen informatie indien hij niet weet van het onrechtmatige karakter van die informatie of, zodra hij dit weet, prompt die informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. Deze vrijstelling geldt alleen voor gevallen waarin de activiteit van de host beperkt is tot het loutere technische proces van het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk. De kantonrechter is van oordeel dat dit laatste zich in het onderhavige geval niet voordoet, nu uit het ter zitting overgelegde colofon van de website blijkt dat de vennoten inhoudelijk betrokken zijn bij deze dit, [...] als webmaster en [...] als coördinator. Gedaagden komt dan ook geen beroep op artikel 196c BW toe. Dit oordeel zou overigens niet anders luiden indien geoordeeld zou moeten worden dat gedaagden geen enkele bemoeienis met en/of controle over de inhoud van de website zouden hebben. FFBN was immers door Dijkstra op de hoogte gesteld van de plaatsing van de foto's op internet, terwijl zij geen maatregelen als hiervoor heeft ondernomen. Naar gedaagden ter zitting hebben verklaard hebben zij namelijk volstaan met de vraag aan brielle.nu het probleem op te lossen en is dit kennelijk niet gebeurd. Ook overigens is dus niet aan de voorwaarden van het vierde lid van artikel 6:196c BW voldaan. Een en ander leidt er toe dat FFBN uit hoofde van artikel 6:162 BW ook aansprakelijk gehouden kan worden voor de door het samenwerkingsverband 'Brielle.nu' gepleegde inbreuk op de auteursrechten van Dijkstra.

4.6 Het voorafgaande betekent dat de gevraagde verklaring voor recht en de vordering tot het staken van de inbreuk toewijsbaar zijn als hierna bepaald.

4.7 Het voorafgaande betekent voorts dat gedaagden gehouden zijn zowel de schade aan Dijkstra te vergoeden als geleden door de plaatsing van de foto op de website www.voorne-putten.nl als de schade geleden door plaatsing van negen foto's op de website www.brielle.nu. Dijkstra heeft de gevorderde schade beperkt tot de gederfde licentievergoeding die hij te doen gebruikelijk vraagt. (...)

5. De beslissing.
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van Dijkstra;
beveelt gedaagden de inbreuk op de auteursrechten te (doen) staken en gestaakt te houden;
veroordeelt gedaagden om aan Dijkstra te betalen: een bedrag van 2.250,00 euro ten titel van schadevergoeding en een bedrag van 544,50 aan buitenrechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de datum van betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dijkstra vastgesteld op 310,35 euro aan verschotten en op 502,15 euro aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

IEF 12957

Geen staking verstekvonnis over het volgrecht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 augustus 2013, KG ZA 13-820 (Kunsthandel tegen Stichting Pictoright)
Battersea Arts FairUitspraak ingezonden door Marike Ringers, Pictoright.
Zie eerder het verstekvonnis, HA ZA 13-306. Kunsthandel. Volgrecht. Staking executie verstekvonnis. Pictoright heeft medegedeeld dat er afspraken te maken zijn over de eenvoudige afdracht van het volgrecht. Bij brieven heeft Pictoright verzocht opgave te doen van volgrechtplichtige verkopen. Bij verstekvonnis van 24 april 2013 heeft de rechtbank Kunsthandel bevolen opgave te doen onder last van een dwangsom van €1.500 per dag met een maximum van €50.000. Kunsthandel vordert de schorsing van de executie, totdat in verzetprocedure eindvonnis is gewezen. Dit wordt afgewezen.

De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om vooruit te lopen op de uitkomst van de verzetprocedure en is voorts van oordeel dat van een kennelijke feitelijke of juridische misslag geen sprake is. Dat Kunsthandel niet in staat is aan het verstekvonnis te voldoen is onvoldoende aannemelijk. Kunsthandel heeft geen begin van uitvoering gegeven en ook niet aan een registeraccountant gevraagd of een verklaring zou kunnen worden gegeven.

4.2 (...) Ter zitting heeft Kunsthandel echter niet duidelijk kunnen maken dat het feit dat zij op 27 maart 2013 verstek heeft laten gaan niet aan haar kan worden toegerekend. Ook al zou dit berusten op een misverstand met haar advocaat, zoals Kunsthandel ter zitting heeft gesteld, komt dit voor haar eigen rekening. Overigens acht de voorzieningenrechter het gestelde misverstand ook niet aannemelijk, waar Kunsthandel ter zitting heeft erkend dat hij bewust niet heeft gereageerd op alle brieven die Pictoright voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding aan Kunsthandel heeft verstuurd.
IEF 12955

Op zoveel punten overeenstemming, dat dit het vermoeden van ontlening wettigt

Rechtbank Den Haag 7 augustus 2013, HA ZA 13-18 (Lyie Sarl tegen Blitz Trading c.s.)
Uitspraak ingezonden door Olav Schmutzer, Certa Legal Advocaten.
Auteursrecht. Proceskosten (hoofdelijkheid). Lyie is een Franse onderneming die onder het merk Vanrycke zilveren en gouden sieraden ontwerpt, produceert en verhandelt. Lyie heeft een hanger voor een ketting ontworpen. Blitz Trading exploiteert detailhandelszaken die sieraden verkopen en heeft 'Heart to Get BV' opgericht. Heart to Get v.o.f. (de voorganger van de BV) heeft in 2012 een ketting op de markt gebracht. Gedaagde sub 1 drijft een winkel in sieraden, accessoires onder de naam Sisters, zij bood de Heart to Get hanger te koop aan via haar website.

De rechter oordeelt dat tussen de Lyie hanger en de Heart to Get hanger op zoveel punten overeenstemming bestaat, dat dit het vermoeden van ontlening wettigt. Daartegenover hebben Blitz Trading c.s. onvoldoende gemotiveerd dat de Heart to Get ketting een zelfstandig ontwerp is. De rechter beveelt Blitz Trading c.s. om inbreuk op de auteursrechten op de Lyie hanger te staken, schriftelijke opgave te doen en veroordeelt Blitz Trading en [gedaagde sub 2] tot vergoeding van de reputatieschade. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] zal de proceskostenveroordeling dan niet hoofdelijk worden toegewezen.

Lyie hanger auteursrechtelijk werk?
4.3. (...) Op grond van de overgelegde afbeeldingen van hangers en andere sieraden die ten tijde van het ontwerpen van de Lyie hanger al openbaar gemaakt waren, stelt de rechtbank vast dat de Lyie hanger niet is ontleend aan al bestaande sieraden en derhalve een eigen oorspronkelijk karakter heeft.

4.4. Met Blitz Trading c.s. is de rechtbank van oordeel dat de twee ogen een technisch effect hebben: daarmee is de hanger aan de ketting bevestigd. Door het combineren van een opvallend klein hangertje, het rode koordje en de woorden ‘make a wish’ in een eenvoudig lettertype, onder elkaar en rechts uitgelijnd, heeft de ontwerpster echter, gezien het hiervoor besproken vormgevingserfgoed, vrije creatieve keuzes gemaakt. Deze specifieke combinatie draagt daardoor het persoonlijk stempel van de maker. Dat er, naar de rechtbank wel wil aannemen, ook in februari 2008 al veel hangers met een tekst of spreuk bekend waren, doet daar niet aan af, omdat daarbij deze specifieke combinatie ontbreekt. Dat beperkt hoogstens de beschermingsomvang. Aan de Lyie hanger komt derhalve auteursrechtelijke bescherming toe.

Heart to Get hanger inbreuk?
4.5. De vormgeving van de Heart to Get hanger stemt zodanig overeen met de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Lyie hanger dat er sprake is van een verveelvoudiging. De Heart to Get hanger heeft ook de specifieke combinatie van een klein rond plaatje (ook ongeveer 1 cm) van zilver of goud, het rode koordje door één van de ogen en de tekst ‘make a wish’ in een eenvoudig lettertype en onder elkaar geplaatst. Dat het koordje iets korter is, de tekst is uitgevoerd in kleine letters in plaats van hoofdletters en is gecentreerd in plaats van rechts uitgelijnd, doet onvoldoende af aan de overeenstemmende totaalindruk van de Lyie hanger en de Heart to Get hanger. Alhoewel de beschermingsomvang van de Lyie hanger (zoals in 4.4 overwogen) niet zeer ruim is, bezit de Heart to Get hanger zoveel van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Lyie hanger, dat dit binnen die beschermingsomvang valt.

4.6. Blitz Trading c.s. betwisten voorts dat de Heart to Get hanger is ontleend aan de Lyie hanger en betogen daartoe dat zij niet bekend waren met Lyie, het merk Vanrycke of Lise Ferreira en dat zij zich hebben laten inspireren door een samenwerking met de stichting Make a Wish. De rechtbank verwerpt dit verweer. Tussen de Lyie hanger en de Heart to Get hanger bestaat op zoveel punten overeenstemming, dat dit het vermoeden van ontlening wettigt. Daartegenover hebben Blitz Trading c.s. onvoldoende gemotiveerd dat de Heart to Get ketting een zelfstandig ontwerp is. Blitz Trading c.s. hebben bij conclusie van antwoord gesteld dat [gedaagde sub 2] en [...] in september 2011 het ontwerp voor de Heart to Get hanger hebben gemaakt. Ter onderbouwing daarvan wijzen zij echter op tekeningen van [gedaagde sub 2] en [...] op drie losse agendablaadjes uit april en mei 2011. Die tekeningen kunnen echter ook zijn opgesteld naar aanleiding van bekendheid met het ontwerp van Lyie, nog los van het feit dat niet valt na te gaan of die bladzijden daadwerkelijk voor het ontstaan van het conflict met Lyie zijn ingevuld. Blitz Trading c.s. wijzen daarnaast op een intentieverklaring voor een samenwerking met de stichting Make a Wish en een gift aan die stichting in december 2012. De intentieverklaring is echter niet getekend, noch gedateerd. In de intentieverklaring is bovendien vermeld: ‘Heart to Get Jewelry is sinds september 2012 voornemens, middels een speciale goede doelen-sieradenlijn, een bijdrage te leveren aan Make-A - Wish * Nederland” Blijkens deze overweging zou erbij Blitz Trading c.s. of Heartto Get B.V. pas sinds september 2012 een voornemen tot samenwerking met de stichting Make a Wish hebben bestaan. Op dat moment was de Heart to Get hanger echter al lang op de markt gebracht en waren Blitz Trading c.s. al aangesproken op inbreuk door Lyie. Het lijkt er dan ook eerder op dat Blitz Trading c.s. hebben gezocht naar een connectie met stichting Make a Wish ter onderbouwing van haar verdediging, dan dat die connectie de inspiratie heeft gevormd voor de Heart to Get hanger. Deze stukken vormen derhalve geen voldoende onderbouwing voor de betwisting van de ontlening.

4.7. In dit verband is voorts van belang dat de Lyie hanger vanaf 200$ in ieder geval in winkels in Amsterdam en Maastricht te koop is aangeboden, blijkens de door Lyie overgelegde facturen. Daarnaast blijkt uit de door Lyie overgelegde producties dat zij regelmatig in de publiciteit komt in Franse modetijdschriften en internationale blogs. Het is dan ook goed mogelijk dat [gedaagde sub 2] en [...] met de Lyie hanger in aanraking zijn gekomen.

4.8. Gelet op het voorgaande hebben Blitz Trading c.s. de betwisting van de ontlening onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank aan dat verweer voorbij gaat. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat de Heart to Get hanger een inbreuk op het auteursrecht van Lyie op de Lyie hanger vormt.

Wie heeft inbreuk gemaakt?
4.13. In het midden kan blijven of de aan Lyie verkochte hanger waarbij een rood koordje ontbrak, onder de beschermingsomvang van het auteursrecht van Lyie op de Lyie hanger valt. Immers, vaststaat dat Gedaagde sub 1 op haar website de inbreukmakende Heart to Get hanger te koop heeft aangeboden. Voorts erkent [gedaagde sub 1] dat zij twee hangers bij de VOF heeft besteld, terwijl de VOF verklaart de Heart to Get hangers aan [gedaagde sub 1] te hebben geleverd. Daarmee heeft ook [gedaagde sub 1] inbreuk gemaakt op de auteursrechten van Lyie op de Lyie hanger. Dat [gedaagde sub 1] dat niet met opzet heeft gedaan is daarbij niet relevant, omdat dat geen voorwaarde is voor inbreuk op een auteursrecht.

Proceskosten
4.23. Lyie heeft een hoofdelijke veroordeling van Blitz Trading c.s. gevorderd voor haar gehele vordering. De hoofdelijke verbondenheid van Blitz Trading en [gedaagde sub 2] vloeit, zoals hiervoor al overwogen, voort uit artikel 18 WvK. Lyie heeft echter niet gesteld wat de grondslag is voor de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1]. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] zal de proceskostenveroordeling dan ook niet hoofdelijk worden toegewezen.

5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt Blitz Trading c.s. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk in Nederland op de auteursrechten van Lyie op de Lyie hanger te staken en gestaakt te houden, daaronder begrepen het openbaar maken en/of verveelvoudigen van de Heart to Get hanger, waaronder in ieder geval is te verstaan het vervaardigen, invoeren, verkopen, te koop aanbieden, tentoonstellen, leveren, dan wel in voorraad hebben voor één van deze doeleinden of anderszins verhandelen van de Heart to Get hanger;
5.2. beveelt Blitz Trading en [gedaagde sub 2] om uiterlijk één maand na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Lyie te doen toekomen een schriftelijke opgave van de volgende informatie: (...)
5.3. veroordeelt Blitz Trading, [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1], ieder afzonderlijk, om aan Lyie een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat, dan wel, naar keuze van Lyie, € 50,= voor ieder product waarmee, de betrokken gedaagde niet aan de
in 5.1 en/of 5.2 gegeven bevelen voldoet, tot een maximum van € 40.000,= (voor iedere afzonderlijke gedaagde) is bereikt;
5.4. veroordeelt Blitz Trading en [gedaagde sub 2] tot vergoeding van de reputatieschade ontstaan door de verhandeling van de Heart to Get hangers door de VOF, nader op te maken bij staat;
5.5. veroordeelt Blitz Trading c.s. in de proceskosten, welke veroordeling voor Blitz Trading en [gedaagde sub 2] hoofdelijk is, tot op heden begroot op € 9.772,-, te vermeerderen met de nakosten ter hoogte van € 131,- zonder betekening en verhoogd met € 68,- ingeval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf het verstrijken van deze termijn voor voldoening;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak hier:
HA ZA 13-18 (afschrift)

IEF 12948

Prejudiciële vragen: browsen gaat verder dan de tijdelijke kopie-exceptie toestaat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 juni 2013, zaak C-360/13 (Public Relations Consultants Association tegen The Newspaper Licensing Agency)
Prejudiciële vragen gesteld door Supreme Court, Verenigd Koninkrijk.
Zie eerder IEF 12571, nu met de vertaalde vragen.
Wanneer een computergebruiker pagina’s op internet bekijkt vereist het technisch procedé dat tijdelijk een kopie van de pagina op het scherm van gebruiker wordt geplaatst. Zo’n kopie blijft na raadpleging achter in het geheugen van de computer en doorgaans op den duur (automatisch) overschreven. Een gebruiker zal alleen de pagina’s printen die hij daadwerkelijk nodig heeft. Verzoekster (PRCA) stelt dat deze ‘ongewilde’ kopieën voldoen aan de beschrijving in artikel 5, lid 1, van RL 2001/29 (tijdelijk, van voorbijgaande of incidentele aard en als onderdeel van een technisch procedé) en dat daarvoor dus geen toestemming van de auteursrechthebbende is vereist. De richtlijn rept in pt 33 considerans RL 2001/29 al van ‘handelingen die ‘browsing’ mogelijk maken’.

Het HvJ EU heeft eerder bepaald dat het bekijken van beelden op een televisiescherm aan artikel 5 lid 1 van de RL voldoet. Verweersters (The Newspaper Licensing Agency Limited e.a.) stellen echter dat de kopieën op computerscherm helemaal niet zo tijdelijk zijn als verzoekster beweert. Het is geen deel van het procedé maar vormt het eindresultaat = de doorgifte van gegevens vanaf de server waarop de betreffende webpagina is opgeslagen naar de computer van gebruiker. Zij wijzen ook op de doelstelling van RL 2001/29 de auteursrechthebbenden „een hoog beschermingsniveau” te verzekeren. Uitzonderingen moeten dan ook strikt worden uitgelegd.

In omstandigheden waarin:
(i) een eindgebruiker een webpagina bekijkt zonder deze pagina te downloaden, te printen of op enige ander wijze een kopie ervan te maken;
(ii) kopieën van deze webpagina automatisch op het scherm verschijnen en in het cache-internetgeheugen van de harde schijf van de computer van de eindgebruiker worden opgeslagen;
(iii) het maken van deze kopieën noodzakelijk is voor het technische procedé dat correct en doeltreffend surfen op het internet mogelijk maakt;
(iv) de op het scherm weergegeven kopie aldaar blijft staan tot de eindgebruiker de betrokken pagina verlaat, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(v) de in het cachegeheugen opgenomen kopie aldaar blijft opgeslagen tot zij door andere gegevens wordt verdrongen doordat de eindgebruiker andere webpagina’s bekijkt, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(vi) de kopieën slechts worden bewaard voor de duur van de gewone procedés die met het sub (iv) en (v) hierboven beschreven internetgebruik gepaard gaan;
zijn dergelijke kopieën dan (i) tijdelijk, (ii) van voorbijgaande of incidentele aard, en (iii) vormen zij een integraal en essentieel onderdeel van het technische procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij]?
IEF 12944

Groothandels zijn niet de producten of rechthebbende van Bollywood-films

Rechtbank Den Haag 31 juli 2013, HA ZA 12-1121 (Dasoptical tegen Muziekcentrum RO)
Auteursrecht. Bollywood. Films. (Sub)licenties. Dasoptical houdt zich bedrijfsmatig bezig met het exploiteren van Bollywood-films. Onder de naam Muziekcentrum RO drijft Y een audio/video-winkel waar ook Bolywood-films worden verkocht.

Adlabs heeft een exclusief mondiaal licentierecht heeft verkregen van de producent van de films Marigold, Phir Hera Pheri en Woh Lamhe voor het reproduceren en vastleggen van de films op dvd en het openbaar maken daarvan. Dasoptical heeft een exclusieve sublicentie (en het recht om op te treden tegen inbreuken) verkregen in Europa met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Y heeft illegale kopieën in het verkeer gebracht. Y betoogt dat hij de films heeft ingekocht bij producent/rechthebbende in India en heeft bedongen deze in Nederland te mogen verkopen. Echter de groothandels zijn niet de producenten noch rechthebbende van de films. De rechtbank gebiedt Y in het verkeer brengen of op voorraad houden van dvd's van de films te staken, opgave te doen ex 27a Aw en de schade te vergoeden óf afdracht van de nettowinst.

Toestemming
4.6. Y betoogt in zijn conclusie van antwoord dat hij de desbetreffende door hem verkochte films in India heeft ingekocht bij de producent/rechthebbende van de films en daarbij het recht het bedongen deze films in Nederland te mogen verkopen. In geval X enige vorm van exploitatierechten zou hebben verworven, kan hij die niet tegen Y tegenwerpen omdat die rechten ontleent aan de producenten van de films die juist zelf ook de titels hebben verkocht aan Y. Indien en voor zover Y met de verkoop van titels van de films inbreuk zou maken op rechten van X, dient X verhaal te halen bij de producenten van de films (en dus niet bij Y).

4.7 (...) Zoals Y echter ook heeft verklaard, zijn deze groothandels niet de producenten van de films noch de rechthebbenden ten aanzien van de films, en kan niet – zonder meer – worden vastgesteld dat zij rechten hebben op grond waarvan zij aan Y een dergelijke toestemming kunnen verlenen, althans Y heeft onvoldoende onderbouwd aangevoerd waaruit blijkt dat de desbetreffende groothandel(s) hem rechtsgeldig toestemming kon(den) verlenen. De conclusie is daarmee dat Y onvoldoende onderbouwd heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat hij toestemming van de producenten/rechthebbenden van de films heeft om de door hem in India of China ingekochte dvd’s van de films in Nederland te mogen verkopen. Het bewijsaanbod zoals Y dat ter comparitie van partijen heeft gedaan, wordt gepasseerd omdat ook wanneer Y slaagt in het bewijs dat hij heeft aangeboden (inhoudende dat hij telefonisch toestemming heeft gekregen van de groothandel en dat zijn zoon en hijzelf dat kunnen bevestigen) daarmee nog niet wordt bewezen dat hij toestemming heeft gekregen van de producenten/rechthebbenden ten aanzien van verhandeling van dvd’s van de films in Nederland.

Schadevergoeding/winstafdracht
4.9. X vordert schade vergoeding en winstafdracht. Volgens X kan zijn economische schade oplopen tot boven de € 50.000 maar heeft hij zijn vordering om processuele redenen beperkt tot een bedrag van € 15.000.

4.12. In het arrest HBS Trading/Danestyle3 ligt besloten dat niet cumulatief zowel winstderving (in vorm van schadevergoeding) als winstafdracht gevorderd kan worden, zodat de hierna te bespreken veroordeling zoals in het dictum verwoord zal worden toegewezen.

Rekening en verantwoording
4.13. Artikel 27a Aw bepaalt dat de inbreukmaker kan worden veroordeeld rekening en verantwoording af te leggen over de genoten winst. Artikel 28 lid 9 bepaalt dat de inbreukmaker kan worden veroordeeld om al hetgeen hem bekend is over de herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende goederen mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens te verstrekken. Voor zover het om professionele afnemers (d.w.z. niet zijnde consumenten) gaat, kan de inbreukmaker ook veroordeeld worden om gegevens over de afnemers aan de rechthebbende bekend te maken. Xs vorderingen kunnen derhalve als in het dictum vermeld worden toegewezen. Nu dit niet is gevorderd, zal aan deze veroordeling geen dwangsom worden verbonden.

5.2. veroordeelt Y rekening en verantwoording af te leggen door middel van het overleggen van stukken en daarmee op te geven: het aantal van de door hem verhandelde inbreukmakende dvd’s van de films, de gehanteerde verkoopprijs en de gemaakte winst, althans marge en voorts opgave te doen van zijn professionele afnemers (d.w.z. niet zijnde consumenten);

5.3. veroordeelt Y aan X de schade te vergoeden die X heeft geleden ten gevolge van Ys in het verkeer brengen en daartoe in voorraad houden van de inbreukmakende dvd’s van de films, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet of, naar keuze van X, afdracht van de door Y met de in het verkeer brengen en daartoe in voorraad houden van de inbreukmakende dvd’s van de films genoten nettowinst;

IEF 12937

Betaling licentievergoeding theatervoorstelling mocht worden opgeschort

Rechtbank Rotterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8001 (Stichting Bredero tegen Stichting Drijfzand)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer en Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur
Auteursrechtinbreuk. Schadevergoeding. Nodeloos veroorzaakte proceskosten. Drijfzand is een amateurtheatergezelschap en heeft 2011 het toneelstuk 'Prettige Feestdagen' en in 2012 'Kattenmoeras' opgevoerd. Voor beide toneelvoorstellingen heeft Bredero aan Drijfzand een factuur betreffende de opvoeringrechten gestuurd. Drijfzand heeft Bredero meermalen verzocht inzichtelijk te maken dat zij incassobevoegd is. Nadat Bredero (pas bij dagvaarding) aantoont incassobevoegd te zijn, heeft Drijfzand de gevraagde licentievergoedingen betaald (onder protest), .

De rechtbank verklaart voor recht dat Drijfzand auteursrechtinbreuk heeft gepleegd op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken en dient de schade te vergoeden. De rechtbank oordeelt dat Drijfzand op redelijke gronden twijfelde aan wie betaling moest geschieden. Drijfzand mocht in de gegeven omstandigheden de nakoming van de verplichting tot betaling van een licentievergoeding opschorten. De rechtbank meent hiermee dat Drijfzand jegens Bredero geen tekortkoming heeft gepleegd. Wegens het door Bredero nodeloos veroorzaken van proceskosten worden deze, ondanks door Bredero aangevoerde procesbelang, gecompenseerd.

4.3. Door Drijfzand is (ter comparitie) erkend dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden van de toneelstukken 'Prettige Feestdagen' en 'Kattenmoeras', omdat zij niet voorafgaand aan de opvoeringen van deze toneelstukken heeft geïnformeerd of een opvoeringslicentie voor de betreffende toneelstukken was vereist en geen opvoeringslicentie heeft aangevraagd, maar desondanks de beide toneelstukken heeft opgevoerd. Drijfzand betwist echter dat Bredero zich kan beroepen op het auteursrecht van de verschillende rechthebbenden.

4.4. Dit verweer faalt. (...) Uit het vorenstaande volgt dat Bredero vertegenwoordigingsbevoegd is ten aanzien van de auteursrechten van Marina Carr en Alan Ayckbourn en dat Bredero derhalve Drijfzand vanwege inbreuk op de hen toekomende auteursrechten in rechte kan en mag betrekken. Nu Bredero bevoegd is de rechthebbende te vertegenwoordigen en door Drijfzand is erkend dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van de rechthebbende, ligt de primaire vordering van Bredero voor toewijzing gereed.

4.5. Drijfzand heeft voorts de door Bredeo - die anders dan bijvoorbeeld BUMA/STEMRA geen wettelijke grondslag heeft - aan haar vordering ten grondslag gelegde bevoegdheid om de vorderingen te incasseren betwist.
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie blijkt dat Drijfzand Bredero meermalen heeft verzocht inzichtelijk te maken dat zij incassobevoegd is. Vastgesteld wordt dat Drijfzand de gevraagde licentievergoedingen aan Bredero (onder protest) heeft betaald, nadat Bredero had aangetoond - weliswaar pas bij dagvaarding en na het toesturen van voormelde verklaringen - incassobevoegd te zijn.

4.7. Drijfzand stelt voorts dat haar onduidelijk was aan wie betaling moest geschieden en geeft aan dat zij er belang bij heeft deugdelijk bewijs te kunnen verlangen, zodat zij aan de juiste partij kan betalen. (...) In het licht van deze feiten en omstandigheden komt aan Drijfzand de bevoegdheid tot opschorting van de nakoming van de verplichting tot betaling van de licentievergoedingen toe, nu Drijfzand op redelijke gronden twijfelde aan wie betaling moest geschieden. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat Drijfzand jegens Bredero geen tekortkomingen heeft gepleegd. Wel kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat Drijfzand, voor wat betreft de periode dat zij betaling heeft opgeschort, over het bedrag van de vergoeding rente is verschuldigd. Hierop zal bij de verdere beoordeling worden teruggekomen.

4.19. (...) Vastgesteld wordt dat Drijfzand terecht de betaling van de facturen van Bredero heeft opgeschort wegens onduidelijkheid over de positie van Bredero, die Bredero eerder kon ophelderen, en dat Drijfzand vervolgens direct heeft betaald nadat Bredero duidelijkheid had verschaft. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten nodeloos door Bredero veroorzaakt. Bredero heeft ter comparitie nog aangegeven dat haar procesbelang mede is gelegen in de door haar gevorderde verklaring voor recht dat door Drijfzand inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu deze procedure overbodig is gevoerd in die zin dat de uitkomst daarvan bij voorbaar vaststond gelet op de erkenning van Drijfzand. Het vorenstaande betekent dat de proceskosten aan de zijde van Drijfzand in conventie in beginsel voor rekening van Bredero dienen te komen.

5. De beslissing
De rechtbank in conventie en in reconventie
5.1. verklaart voor recht dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken 'Prettige Feestdagen' en 'Kattenmoeras';
5.2. bepaalt dat Drijfzand aan de rechthebbende schade heeft veroorzaakt en dat Drijfzand deze schade aan de rechthebbenden dient te vergoeden;
5.3. veroordeelt Bredero tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Drijfzand te betalen een bedrag van 91,05 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4. compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBROT:2013:8001 (pdf)
HA ZA 12-1096 (afschrift)

IEF 12923

Het citaat in Midnight in Paris

Een redactionele bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP.
Deze vrijdagmiddagbijdrage gaat niet over de - in de avondschemering van Parijs verreden - afsluitende etappe van de Tour de France 2013, maar over auteursrecht. Aanleiding is een recente uitspraak uit de Verenigde Staten over Woody Allen's film Midnight in Paris [red. US District Court Mississippi 18 juli 2013, CASE NO. 3:12cv100 (Faulkner tegen Sony Pictures)]. In deze, met een Oscar bekroonde, film spreekt de hoofdpersoon de volgende woorden: “The past is not dead. Actually, it’s not even past. You know who said that? Faulkner, and he was right. I met him too. I ran into him at a dinner party.

Een mooi citaat, maar volgens de mensen die waken over de rechten van William Faulkner is hier sprake van inbreuk op zijn auteursrecht. In Faulkner's boek Requiem for a Nun (1950) komt de volgende zin voor: "The past is never dead. It’s not even past.

Na een wat ironische inleiding:

- "The court has viewed Woody Allen's movie, Midnight in Paris, read the book, Requiem for a Nun, and is thankful that the parties did not ask the court to compare The Sound and the Fury (een ander boek van Faulkner, TvdH) with Sharknado (een recente pulpfilm / cultfilm over haaien in een tornado, TvdH)" -

maakt de Amerikaanse rechter korte metten met de klacht van Faulkner.

De rechter komt tot de conclusie dat hier sprake is van fair use, de Amerikaanse beperking op het auteursrecht die ertoe dient ontwikkeling van wetenschap en cultuur te stimuleren. Het gebruik van bovenstaande 9 woorden in de film is volgens de rechter niet slechts een vervanging van het originele werk, er wordt aan het origineel een nieuwe expressie, betekenis of boodschap toegevoegd.

Sony, als producent van de film gedaagde in de Amerikaanse procedure, had deze zaak eerder al omschreven als een "frivolous lawsuit" en ook de rechter lijkt niet goed te begrijpen waarom Faulkner moeite heeft met het gebruik van het citaat in de film: "How Hollywood’s flattering and artful use of literary allusion is a point of litigation, not celebration, is beyond this court’s comprehension." [p. 13]

Nederland
Hoe zou een rechter in Nederland hier over oordelen? Wie een (deel van een) auteursrechtelijk beschermd werk van een ander wil gebruiken bij het maken van een nieuw werk, heeft op grond van de Auteurswet in beginsel toestemming nodig van de auteursrechthebbende. In beginsel, want in bepaalde gevallen bieden de citaat-, incidenteel gebruik- en parodiebeperking uitkomst. De vraag is of Woody Allen iets aan deze beperkingen heeft.

Citaatrecht
Artikel 15a van de Auteurswet staat onder bepaalde voorwaarden toe om zonder toestemming en vergoeding te citeren uit een werk. Uit alle soorten werken mag worden geciteerd, zowel uit teksten als bijvoorbeeld uit muziek of film. Het citeren moet volgens artikel 15a Auteurswet plaatsvinden in “een aankondiging, beoordeling, polemiek, of wetenschappelijke verhandeling, of voor een uiting met een vergelijkbaar doel”. De restcategorie “of voor een uiting met een vergelijkbaar doel” is in 2004 toegevoegd. Voor deze toevoeging was het niet toegestaan om in een kunstwerk te citeren uit een ander kunstwerk, maar tegenwoordig mag niet alleen uit alle soorten werken worden geciteerd, maar ook in alle soorten werken. De bestemming van het citaat – populaire fictie, film, wetenschappelijk artikel- is niet relevant. Wel vereist is dat het citaat een (enigszins) serieus karakter heeft.

Het citeren moet verder in overeenstemming zijn met "hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is" en de omvang van het citaat moet gerechtvaardigd worden door het te bereiken doel. Er mag dus niet onnodig veel worden overgenomen. Zo kan een illustratie wel als toegestaan citaat gelden wanneer deze ondergeschikt is aan een tekst en daarmee een geheel vormt, maar niet als het geciteerde voornamelijk een versiering is. Er mag in ieder geval niet zoveel worden overgenomen dat daardoor wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan de exploitatie van het geciteerde werk. Ten slotte moet, indien redelijkerwijs mogelijk, de bron worden vermeld.

Zouden de makers van Midnight in Paris in Nederland met succes een beroep kunnen doen op de citaatexceptie? De hoofdpersoon van de film doet in ieder geval keurig aan bronvermelding - "you know who said that? Faulkner (…)". Ook is er slechts een beperkt deel van het werk van Faulkner overgenomen en dient dit citaat niet slechts als versiering. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat door het citaat afbreuk wordt gedaan aan de exploitatie van Requim for a Nun. In de woorden van de Amerikaanse rechter:

"The court, in its appreciation for both William Faulkner as well as the homage paid him in Woody Allen’s film, is more likely to suppose that the film indeed helped the plaintiff and the market value of Requiem if it had any effect at all." [p. 13]

Een succesvol beroep op artikel 15a Auteurswet lijkt dus mogelijk, al zouden de erven van Faulkner bijvoorbeeld nog wel kunnen stellen dat er sprake is van een ongeoorloofde bewerking. Het citaatrecht is namelijk strikt genomen beperkt tot het werk zoals openbaargemaakt. Tegen aanpassing van "The past is never dead. It’s not even past." naar "The past is not dead. Actually, it’s not even past " zou Faulkner zich met een beroep op zijn (persoonlijkheids)rechten wellicht wel met succes kunnen verzetten.

Incidentele verwerking van ondergeschikte betekenis
Een andere mogelijke uitzondering op het absolute recht van Faulkner is te vinden in artikel 18a Auteurswet. Hierin wordt bepaald dat als inbreuk niet wordt beschouwd de incidentele verwerking van een werk als onderdeel van ondergeschikte betekenis in een ander werk.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de term incidentele verwerking “zowel betrekking [kan] hebben op het toevallig gebruiken van een werk alsmede op het zo-nu-en-dan gebruiken van een werk.” [Kamerstukken II, 2002-2003, 28 482, nr. 5]. Wel is hierbij door de wetgever overwogen dat naarmate het gebruik meer bewust plaatsvindt, er strengere eisen mogen worden gesteld aan de ondergeschikte betekenis, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht.

De term 'incidentele verwerking' sluit dus niet uit dat een werk met opzet wordt gebruikt. Dit is onder meer bevestigd in 2005, toen Rechtbank Arnhem oordeelde dat het gebruik van een wandschildering uit het Ajax-stadion in een, naar zijn aard bewust en opzettelijk gebouwd, computerspel niet als inbreuk op het auteursrecht moest worden beschouwd [Rb. Arnhem 21 september 2005, LJN AU5454 (Tellegen/Codemasters)]. Hiervoor was bepalend dat de waarde van het spel door het (incidentele)gebruik van de wandschildering volgens de rechtbank niet was vergroot en het gebruik hierdoor geen substantiële bijdrage leverde aan de exploitatie van het nieuwe werk. Bovendien was de auteur reeds met een redelijke tegenprestatie beloond (hij was betaald voor het maken van de wandschildering).

De grens van "ondergeschikte betekenis" lijkt te liggen bij het vergroten van de waarde / exploitatiemogelijkheden van het nieuwe werk. Zo merkte de minister tijdens de implementatie van artikel 18a Auteurswet op dat het gebruik van “bepaalde, weloverwogen gekozen geluidsfragmenten in een nieuw muziekwerk (sampling), hoewel van bescheiden omvang, niet [zal] zijn toegestaan gelet op het feit dat het gebruik plaatsvindt met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe muziekwerk. In kwalitatieve zin is er namelijk geen sprake van een verwerking van ondergeschikte betekenis.”

Vraag is of deze beperking Sony uitkomst zou kunnen bieden. Wellicht wel, als het betoog zou slagen dat de overname van ondergeschikte betekenis is, omdat er slechts 9 woorden van Faulkner zijn overgenomen en het niet aannemelijk is dat de waarde van Midnight in Paris of de exploitatiemogelijkheden van deze film daardoor (substantieel) zijn vergroot. Een gelopen race is het echter niet. De rechter zou namelijk ook de nadruk kunnen leggen op het kwalitatieve aspect en kunnen oordelen dat overname van deze "wel overwogen gekozen" woorden, hoewel van bescheiden omvang, niet is toegestaan, gelet op het feit dat het gebruik plaatsvindt met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van de film.

Parodie-exceptie
Sinds 2004 kent de Auteurswet met artikel 18b ook een parodie-exceptie. “Als inbreuk op een werk (…) wordt niet beschouwd de openbaarmaking of verveelvoudiging ervan in het kader van een karikatuur, parodie of pastiche(…)". De parodist pleegt geen inbreuk op het auteursrecht indien de parodie “in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is”. De wetgever heeft de norm bewust opengelaten. De bedoeling was dat deze in de praktijk zou worden ingevuld waarbij “Inspiratie kan worden ontleend aan de buitenlandse rechtspraak, waar voorwaarden als de humoristische bedoeling, het ontbreken van concurrentiemotieven en het ontbreken van verwarringsgevaar aanknopingspunten voor de rechter vormen om zijn oordeel op te baseren” [MvT, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 482, nr. 3]. Deze voorwaarden worden door de Nederlandse rechter nu in de praktijk ook toegepast.

Kunnen de makers van Midnight in Paris zich met succes beroepen op de parodie-exceptie? Ze zullen de Nederlandse rechter er vermoedelijk in elk geval met gemak van kunnen overtuigen dat concurrentiemotieven ontbreken en ook dat er geen sprake is van verwarringsgevaar. Iets meer creativiteit is waarschijnlijk nodig om te betogen dat er hier sprake is van een humoristische bedoeling, maar geheel kansloos is een beroep op deze beperking niet, zeker gezien de toevoeging "I met him too. I ran into him at a dinner party.

Afsluitend
Moet Woody Allen zich zorgen maken? Hebben de erven van Faulkner in Nederland (wel) een kans dat de rechter zal oordelen dat er sprake is inbreuk? Nee, zou mijn antwoord zijn. En het antwoord zou in ieder geval nee moeten zijn.

De Auteurswet zou voldoende ruimte moeten bieden aan dergelijk gebruik van (delen van) bestaande werken bij het maken van nieuwe creaties. Dit leidt uiteindelijk tot een groter en gevarieerder aanbod en draagt bij aan de ontwikkeling van cultuur.

De huidige beperkingen in de Auteurswet bieden, zoals hierboven toegelicht, wel enkele mogelijkheden voor creatief hergebruik, maar deze ruimte is (te?) beperkt. Hoewel (bijna) iedereen direct het gevoel zal hebben dat overname van het citaat van Faulkner in de film toch 'gewoon' moet kunnen, kan niet met volledige zekerheid worden gezegd dat dit gebruik onder een van de beperkingen van de Auteurswet valt. Het feit dat het citaat bewerkt is, kwalitatief wellicht niet ondergeschikt of niet humoristisch genoeg zou hier aan in de weg kunnen staan. En voor bijvoorbeeld bepaalde vormen van creatief hergebruik van muziekfragmenten bestaat zelfs helemaal geen ruimte.

Het Nederlandse kabinet heeft een aantal jaren geleden aangekondigd een ‘fair use’-uitzondering in de wet te willen opnemen die creatief hergebruik van werken stimuleert. Of deze beperking er daadwerkelijk zal komen is afwachten. Een ding is zeker, over de invulling van een eventuele beperking zal nog het nodige worden gezegd en geschreven. Mark Twain schreef al in 1903:

"Only one thing is impossible for God – to find any sense in any copyright law on the planet. Whenever a copyright law is to be made or altered, then the idiots assemble." [red Twainquotes]

In de afstudeerscriptie van een van dergelijke idioten* is al eens een bescheiden eerste, inmiddels zonder twijfel gedateerde, poging gedaan om een nieuwe beperking 'voor productief gebruik' vorm te geven (hier beschikbaar).

Thijs van den Heuvel
* Wie de schoen "past" trekke hem aan.