DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 6379

The Sun Company Benelux tegen Sol de Mallorca

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 06-3533.

Merkenrecht, handelsnaamrecht, auteursrecht huisstijl. Het 6e vonnis in dit zonnestudiofranchisegeschil.

“4.41. Sol de Mallorca c.s. (…) vorderen daarom in reconventie primair een verklaring voor recht dat zij binnen twee weken na de betekening van voormeld vonnis het gebruik van de handelsnaam, het merk en de huisstijl van Sun hebben gestaakt en gestaakt hebben gehouden.
(…) 4.44. Hierboven onder 4.8 heeft de rechtbank al overwogen dat de kwestie van de inbreuk in 2006 juist door Sol de Mallorca c.s. in reconventie aan de orde is gesteld. Sun kan zich daaraan niet onttrekken door te stellen dat zij dat debat gaarne in een andere door haar nog te initiëren procedure had gevoerd. Het dient dan ook voor rekening van Sun te komen dat zij geen of summier verweer heeft gevoerd in reconventie.
4.45. Zodanig verweer lag in het bijzonder op de weg van Sun nu de voorzieningenrechter al het voorlopig oordeel had gegeven dat de verbeurde dwangsommen hooguit zouden kunnen zien op een tweetal cadeaubonnen met het beeldmerk. In het licht van hetgeen hierboven met betrekking tot het beeldmerk is overwogen ligt het niet in de rede deze bonnen als inbreukmakend, dat wil zeggen inbreukmakend op enig recht van Sun, aan te merken.
4.46. Bij gebreke aan onderbouwd verweer zal dan ook de primair gevoerde verklaring
voor recht worden gegeven.”

Lees hier meer

IEF 6341

ACI / Thuiskopie - Solatube / Atlas - Sun Company / Sol - Izumi / Philips

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008,  HA ZA 05-2233, ACI Adam B.V. c.s. (20 eisers) tegen Stichting De Thuiskopie c.s.

Auteursrecht. “4.4.3. De rechtbank stelt voorop dat het maken van een privé-kopie van illegaal materiaal een illegale handeling is. Deze handeling valt niet onder de werkingssfeer van artikel 16c Aw. In de parlementaire geschiedenis zijn weliswaar aanknopingspunten te vinden voor een andere uitleg, maar de door de minister voorgestane en door de regering onderschreven uitleg, waarbij ervan wordt uitgegaan dat een privé-kopie van een illegale bron legaal is, is in strijd met de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 van de Richtlijn."

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, KG ZA 08-492, Solatube International Inc. tegen Atlas-Acomfa B.V.

Merkenrecht, vergelijkende reclame, onrechtmatige mededelingen. Daglichtsystemen.

“4.9. Atlas-Acomfa kan zich niet beroepen op de in artikel 12 lid 1 sub b GMeVo genoemde beperking van de aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechtsgevolgen, alleen al omdat voorshands aannemelijk is dat geen sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Het teken wordt immers primair aangewend om potentiële klanten van Solatube, die bij het invoeren van het merk in een zoekmachine een kennelijke verschrijving hebben gemaakt, naar de website van Atlas-Acomfa te leiden. Deze intentie blijkt uit de oorspronkelijke tekst: “De naam Solartube, die bestaat niet. Maar uw ‘tikfoutje’ heeft u toch mooi op het spoor gezet van Solarspot”. Het feit dat deze zinnen inmiddels zijn verwijderd, verandert niets aan de intentie van Atlas-Acomfa.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 06-3533, The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Merkenrecht, handelsnaamrecht, auteursrecht huisstijl. Zo te zien het 6e vonnis in dit zonnestudiofranchisegeschil.

“4.41. Sol de Mallorca c.s. (…) vorderen daarom in reconventie primair een verklaring voor recht dat zij binnen twee weken na de betekening van voormeld vonnis het gebruik van de handelsnaam, het merk en de huisstijl van Sun hebben gestaakt en gestaakt hebben gehouden.

(…) 4.44. Hierboven onder 4.8 heeft de rechtbank al overwogen dat de kwestie van de inbreuk in 2006 juist door Sol de Mallorca c.s. in reconventie aan de orde is gesteld. Sun kan zich daaraan niet onttrekken door te stellen dat zij dat debat gaarne in een andere door haar nog te initiëren procedure had gevoerd. Het dient dan ook voor rekening van Sun te komen dat zij geen of summier verweer heeft gevoerd in reconventie.

4.45. Zodanig verweer lag in het bijzonder op de weg van Sun nu de voorzieningenrechter al het voorlopig oordeel had gegeven dat de verbeurde dwangsommen hooguit zouden kunnen zien op een tweetal cadeaubonnen met het beeldmerk. In het licht van hetgeen hierboven met betrekking tot het beeldmerk is overwogen ligt het niet in de rede deze bonnen als inbreukmakend, dat wil zeggen inbreukmakend op enig recht van Sun, aan te merken.

4.46. Bij gebreke aan onderbouwd verweer zal dan ook de primair gevoerde verklaring
voor recht worden gegeven.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 05-447, Izumi Products Company tegen Philips Electronis N.V. c.s.

Octrooirecht. EP elektrisch scheerapparaat. ‘Verjongde messen’. GAT/LuK, Roche /Primus.

“4.3. Het feit dat Philips de nietigheid inroept van EP 043 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo exclusief bevoegd is tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de buitenlandse delen van EP 043 (HvJ EG 13 juli 2007, C04-03, Jur. 2006 I-06509, GAT/LuK), niet mee dat de Nederlandse rechter zijn voornoemde grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus).

4.4. Aanhouding van het oordeel over de inbreuk op de buitenlandse delen van EP 043 totdat de bevoegde buitenlandse rechter over het nietigheidsverweer heeft geoordeeld, is in deze zaak ook niet nodig. Zoals hierna zal blijken, kan de Nederlandse rechter in dit geval namelijk over de vorderingen van Izumi beslissen zonder te hoeven oordelen over de geldigheid van EP 043.

4.5. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht ten aanzien van gedaagden 4, 5, 7 en 8. Deze gedaagden zijn niet in Nederland gevestigd.

(…) 4.16. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de scheerapparaten van Philips waarin verjongde messen zijn aangebracht, niet alle elementen van conclusie 1 van EP 043 bevatten, en daarmee evenmin van de van die conclusie afhankelijke volgconclusies 2 en 3.

4.17. De scheerapparaten van Philips kunnen ook niet worden beschouwd als equivalenten. Voor zover met de verjongde messen van Philips al hetzelfde resultaat kan worden bereikt als het resultaat dat de uitvinding beoogt, te weten de vermindering van de ophoping van scheerafval, wordt dat resultaat in ieder geval niet bereikt door een equivalente maatregel. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is volgens het octrooischrift de specifieke wijze van aanbrenging van de uitsparing immers wezenlijk voor de uitvinding. Een op die wijze aangebrachte uitsparing ontbreekt in de verjongde messen van Philips. Sterker nog, het octrooischrift leert de vakman dat met een uitsparing zoals die is aangebracht in de verjongde messen van Philips, het beoogde resultaat juist niet wordt bereikt. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de uitsparing in de verjongde messen van Philips in wezen dezelfde functie vervult op in wezen dezelfde wijze.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6315

Het merk waarop een ander recht heeft

Hoge Raad , 24 juni 2008, LJN: BD2745, Strafzaak.

 “1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft (…) de verdachte ter zake van (…) "opzettelijk waren, die zelf valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft in voorraad hebben, meermalen gepleegd"  (...) veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring, teruggave en bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. “Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.”

Lees het arrest hier.

IEF 6306

De niet-tijdige effectuering van het opheffen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, Van-Den Heuvel tegen Van den Heuvel

Executiegeschil handelsnaamrecht. Vader-zoongeschil over de gezamenlijke achternaam. In de eerdere procedure waren tal van kwesties aan de orde, waaronder de vraag of gedaagde de handelsnaam VDH Bouw mocht gebruiken naast het (oudere) gebruik van de handelsnaam Van den Heuvel- Bouw. De kantonrechter heeft het gebruik door gedaagde van de naam VDH Bouw als inbreuk op het handelsnaamrecht van Van den Heuvel-Bouw gekwalificeerd en te dien aanzien een verbod tot het gebruik van de handelsnaam VDH Bouw opgelegd. Gedaagde heeft berust in dat vonnis, maar zou de website vdhbouw.nl, met daarop een vermelding van de handelsnaam VDH Bouw niet snel genoeg van het internet verwijderd hebben en zo dwangsommen hebben verbeurd. De rechtbank wijst de vorderingen af.

“4.8. In redelijkheid kan de niet tijdige effectuering niet aan Remco worden toegerekend. Het gaat hier enerzijds om een omstandigheid die buiten zijn macht ligt. Anderzijds heeft Van den Heuvel-Bouw niet inzichtelijk gemaakt dat Remco de wetenschap had dat de provider geruime tijd nodig zou hebben voor opheffing van de website en dat Remco daar op had moeten inspelen door ruim voor de afloop van de termijn de opheffing te verzoeken. Wat Van den Heuvel hierover aanvoert is allemaal met the benefit of hindsight.

Niet aannemelijk is geworden dat in de procedure bij de kantonrechter door één van partijen aan het bestaan van de website is gedacht. Het vonnis van de kantonrechter leert dat dit ook niet onder de aandacht van de kantonrechter is gekomen. Ook na de betekening heeft Van den Heuvel-Bouw geen aanleiding gezien de aandacht te vestigen op de tijdige opheffing van de site. Kennelijk kwam een en ander pas voor het eerst onder haar aandacht op 6 januari 2007, op welke datum voor het eerst werd vastgesteld dat de site nog in de lucht was. Voor haar was het belang van onmiddellijke beëindiging kennelijk niet zo groot dat zij de noodzaak zag Remco hiervan te verwittigen. Zij heeft het bedrag van (in haar ogen) verbeurde dwangsommen laten oplopen tot 19 januari 2007. Van den Heuvel- Bouw heeft geen enkele handeling harerzijds gesteld waaruit zou kunnen blijken dat opheffing van de website haar ernst was. Het zakelijk belang van de website voor Van den Heuvel-Bouw en voor Remco is ook als zeer gering aan te merken. Dat de website op enigerlei wijze opdrachten aandroeg aan Remco, laat staan opdrachtgevers aftrok van Van den Heuvel-Bouw is niet gebleken. Ook in dat licht dient het belang van Van den Heuvel-Bouw als gering te worden aangemerkt.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de niet-tijdige effectuering van het opheffen van de website dan ook een zeer ondergeschikt verzuim dat onder de beschreven omstandigheden het verbeuren van dwangsommen niet kan rechtvaardigen.

4.10. De rechtbank zal de vorderingen van Van den Heuvel-Bouw afwijzen en Van den Heuvel-Bouw als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Omdat deze zaak de executie van het handelsnaamrechtelijk deel van een vonnis betreft zijn de proceskosten te bepalen aan de hand van artikel 1019h Rv. Partijen hebben over en weer gespecificeerde opgaven van de proceskosten overgelegd. Remco vordert het bedrag van € 14.379,60. De rechtbank merkt op dat dit een bedrag inclusief BTW is en dat de gemaakte kosten mede zien op de procedure bij de kantonrechter en in het executie kort geding. In die zaken is reeds op de proceskosten beslist. De rechtbank zal daarom alleen de kosten gemaakt na betekening van de dagvaarding in deze zaak voor vergoeding in aanmerking nemen. Omdat partijen ondernemers zijn komen slechts bedragen exclusief BTW voor vergoeding in aanmerking. Van den Heuvel zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.499,88.

Lees het vonnis hier.

IEF 6204

En nog meer rechtspraak

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht,  28 mei 2008, AWB 06/8641 OCT95 en AWB 07/3972 OCT95, Aventis tegen Octrooicentrum Nederland.

“25. De stelling van eiseres, dat zij recht heeft op verlenging van de beschermingsduur van het octrooi gelet op alle tijd en inspanningen die besteed zijn aan de uitvinding en het op de markt brengen van het middel, kan niet worden gevolgd. Het gaat er om of wordt voldaan aan de in de Verordening gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullend beschermingscertificaat. Alleen onder die omstandigheden komt eiseres voor een ABC in aanmerking. Zoals hiervoor reeds is overwogen voldoet eiseres niet aan alle voorwaarden. Daarom moest het ABC worden geweigerd. Voor een belangenafweging als door eiseres gewenst biedt de Verordening geen ruimte.”

Lees de uitspraak hier.

2- Hof van beroep te Brussel, 27 mei 2008, JTEKT Corporation Ltd tegen Jacobs Trading N.V. & Benelux Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Het Hof adieert het Benelux-Gerechtshof prejudicieel met het oog op de beantwoording van volgende vragen:

l. staat het onderwerp van de rechtspleging in geval van een beroep tegen een beslissing van het Bureau bij oppositie eraan in de weg dat de BOIE en/of het Bureau aanwezig is in deze rechtspleging?

2. is regel 1.16, eerste lid d. van het Uitvoeringsreglement verzoenbaar met artikel 2.16, eerste lid, derde lid en vierde lid, waar het bepaalt dat hetBureau een oppositie kan 'buiten beschouwing laten'?

3. indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, is regel 1.16, eerste lid d. dan verzoenbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het 'buiten beschouwing laten' instelt als sanctie wegens niet meedelen van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie, terwijl de verdragsbepalingen geen verplichting tot motivering van de oppositie oplegt?

4. ongeacht of het antwoord op de tweede vraag bevestigend of ontkennend luidt, dient het 'buiten beschouwing laten' dan beschouwd te worden als een eindbeslissing waartegen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17 BVIE, wanneer vast staat dat het Bureau de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen?

5. staat artikel 2.17 van het BVIE eraan in de weg dat de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau wordt ingeleid bij een andere akte dan een verzoekschrift en indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, kan de regelmatigheid van de inleidende akte dan worden beoordeeld volgens de voorschriften van het nationaal gerechtelijk privaatrecht?

6. dient artikel 2.17, eerste lid BVIE aldus te worden uitgelegd dat het hof bij de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau over oppositie deze enkel heroverweegt in volle omvang, maar zonder een beslissing over de oppositie in de plaats te stellen van deze van het Bureau in geval van vernietiging, of dient het hof integendeel na eventuele vernietiging de oppositie zelf af te doen ?

Schorst de rechtspleging tot op de dag waarop de beslissing van het Benelux-Gerechtshof inkomt op de griffie van het hof van beroep te Brussel en houdt iedere nadere beslissing aan.

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Rotterdam, 22 mei 2008, KG ZA 08-290, Beekman tegen Van den Berg(met dank aan Bjorn Schipper, Bousie).

Merkenrecht, handelsnaamrecht. “4.5. (…) Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE in elk geval vereist dat merk en teken met elkaar overeenstemmen. Daarvan is sprake indien - mede gelet op de bijzonderheden van het gegeven geval en met name de onderscheidende kracht van het merk en teken, elk in zijn geheel en in onderling verband beschouwd, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat reeds daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek dat met het teken wordt geconfronteerd een verband tussen teken en merk wordt gelegd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook het verwarringsgevaar. Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Voor dat oordeel is redengevend dat de merken auditief en visueel voldoende van elkaar verschillen.

Beekman maakt gebruik van open letters met de nadruk op de T en Van den Berg hanteert strakke simpel uitgevoerde letters met uitzondering van de nadrukkelijk weergegeven eerste letter Q. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat uitvoering, lettertype en silhouet van het door Beekman gevoerde beeldmerk duidelijk overeenstemmend is met het door Van den Berg gevoerde teken. Nu de totaalindruk van het door Beekrnan gevoerde beeldmerk zozeer verschilt van het door Van den Berg gevoerde teken, is ondanks de begripsmatige gelijkenis tussen het beeldmerk van Beeknian en het teken van Van den Berg, geen sprake van onderscheidend vermogen.

Voorts is van belang dat Beekman de verwarring niet aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen in de rede had gelegen gelet op het feit dat Beekman en Van den Berg al gedurende enige jaren in dezelfde branche werkzaam zijn en (respectievelijk) het beeldmerk en het teken naast elkaar gebruiken. De daartoe door Beekman overgelegde producties 8 en 9, die door Van den Berg worden betwist, zijn ter onderbouwing van het verwarringsgevaar onvoldoende. Tenslotte weegt bij de beoordeling van het verwarringsgevaar mee - hetgeen door Van den Berg aannemelijk is gemaakt - dat partijen zich bewegen in een markt met een specifiek publiek, dat zich vooral laat leiden door de soort van muziek die gepresenteerd wordt.”

Lees het vonnis hier.

4- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 februari 2008, rolnr. 07/272, Warner-Lambert Company tegen Ranbaxy U.K. Ltd c.s.

Octrooirecht. Hof bekrachtigt vonnis van de rechtank ’s-Gravenhage (IEF 2617). “12 (…) Indien het individuele species “letterlijk” bekend is - zoals bijvoorbeeld als in het document een voorbeeld op het species is gericht of als het in de beschrijving wordt vermeld met fysische gegevens waaruit blijkt dat men het species echt “in handen heeft gehad” - kan geen octrooi worden verleend wegens gebrek aan nieuwheid.”

Lees het arrest hier.  

IEF 6166

Familie- en handelsnaam

Vrz. Rechtbank Breda 19 mei 2008, KG ZA 08-204. Renovatie Voegwerken J.C. Albers B.V. tegen Gebr. Albers B.V. (Met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Handelsnaamrecht. Verbod op voeren van de eigen familienaam als handelsnaam. Matiging daadwerkelijke proceskosten aangezien de zaak feitelijk en juridisch niet ingewikkeld is.

Wel gemeld, nog niet besproken. De ondernemingen J.C. Albers uit Etten-Leur en Gebr. Albers uit het nabijgelegen Sint Willebrord zijn beiden actief op het gebied van voegwerken. De directeuren van Gebr. Albers zijn de broers van de vader van de huidige eigenaar van J.C. Albers en zij hebben tot 14 jaar geleden in dienst van hun broer gewerkt. Feit is dat Gebr. Albers haar handelsnaam later is gaan voeren dan J.C. Albers. J.C. Albers vordert in kort geding een verbod op het voeren van de handelsnaam Gebr. Albers B.V., dan wel een handelsnaam waarin is opgenomen het woord Albers of een overeenstemmend teken voor een onderneming die zich bezig houdt met voegwerken of soortgelijke diensten.

De voorzieningenrechter stelt vast dat beide ondernemingen op steenworp afstand van elkaar zijn gevestigd en in hetzelfde marktsegment actief zijn en dat er bij een normaal oplettend publiek verwarring tussen de beide ondernemingen is te duchten. De vordering wordt toegewezen. 3.4"(…) Nu beide ondernemingen zich bezighouden met voegwerken, brengt dat met zich dat de aanduiding Renovatie Voegwerken geen onderscheidende kracht heeft. Het kenmerkende deel van de handelsnamen is de naam Albers. Dat de naam Albers een familienaam is rechtvaardigt het (latere) gebruik (door Gebr. Albers, IEF) als handelsnaam niet.(…)"

De voorzieningenrechter gaat niet mee in het verweer van Gebr. Albers, dat er in Sint Willebrord nog meer bedrijven gevestigd zijn die in hun handelsnaam identieke familienamen voeren en daar geen nadeel van ondervinden.

J.C. Albers heeft op grond van artikel 1019h Rv gevorderd Gebr. Albers te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten ad € 11.500,--. De rechter veroordeelt Gebr. Albers echter tot betaling van in totaal € 6.000,--, omdat de onderhavige zaak “binnen het IE-veld feitelijk en juridisch niet ingewikkeld is”. De voorzieningenrechter heeft hiermee het bedrag toegekend “dat volgens de gebruikelijke tarieven (maximaal) toewijsbaar is nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een hoger bedrag rechtvaardigen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6149

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Breda 19 mei 2008, KG ZA 08-204. Renovatie Voegwerken J.C. Albers B.V. tegen Gebr. Albers B.V. (Met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Handelsnaamrecht. "Nu beide ondernemingen zich bezighouden met voegwerken, brengt dat met zich dat de aanduiding Renovatie Voegwerken geen onderscheidende kracht heeft. Het kenmerkende deel van de handelsnamen is de naam Albers. Dat de naam Albers een familienaam is rechtvaardigt het (latere) gebruik als handelsnaam niet."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 20 mei 2008, KG ZA 08-316. Dedon Gmbh tegen Sprento B.V. c.s.

Modelrecht. "Uit hetgeen onder 2.4 tot en met 2.6 is overwogen valt op te maken dat de wijze waarop een en ander op de website is en wordt weergegeven ertoe heeft geleid dat niet duidelijk is wie wat namens wie doet. Deze onduidelijkheid wordt nog vergroot doordat de
vermelde adressen, telefoonnummers en namen voeren naar andere (rechts)personen dan de aangeduide rechtspersoon, dan wel naar rechtspersonen die niet (langer) bestaan. De voorzieningenrechter kan er niet omheen dat de op de site genoemde gegevens in ieder
geval ook zijn te herleiden tot De Schiffart en Suprento."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 21 mei 2008 (bij vervroeging), HA ZA 07-3581. Stichting de Thuiskopie tegen Cakiroglu

"4.1. De rechtbank stelt voorop dat - ook desgevraagd - niet wordt betwist dat Cakiroglu blanco informatiedragers heeft geïmporteerd. Ook de juistheid van de overgelegde facturen wordt niet betwist. Tijdens de comparitie is zijdens Cakiroglu bovendien te kennen gegeven dat de rechtbank het wat de aantallen betreft “moet nemen zoals het is”. De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat Cakiroglu de in de overgelegde
facturen tot uitdrukking komende aantallen blanco informatiedragers heeft geïmporteerd. Niet in geding is dat Cakiroglu voor de door hem geïmporteerde blanco informatiedragers de thuiskopievergoeding dient te betalen. Nu ook de door De Thuiskopie gegeven nadere
onderbouwing (tot een hoger bedrag dan zij thans vordert) niet is betwist, zal de rechtbank de gevorderde hoofdsom toewijzen."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 21 mei 2008, HA ZA 06-2378. Green Earth Industries LLC tegen Marine Bioproducts AS

"De rechtbank zal het geschil in conventie en reconventie gezamenlijk behandelen vanwege de verwevenheid van de stellingen van partijen in conventie en reconventie. Daarbij zal de rechtbank, na vaststelling van haar bevoegdheid en het toepasselijke recht, eerst de geldigheid van de CRDA beoordelen in het licht van het beroep van Marine Bioproducts op het  mededingingsrecht en op dwaling. Vervolgens komen achtereenvolgens de door Green Earth gestelde tekortkomingen van Marine Bioproducts (schending
rapportage plicht, schending geheimhouding en weigering levering) en de door Marine Bioproducts gestelde tekortkoming van Green Earth (terugtrekking uit de IFUovereenkomst) aan de orde."

Lees het vonnis hier.

IEF 6137

Handhaving in Zweden

HvJ EG, 15 mei 2008, zaak C-341/07, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk Zweden (Nederlandse versie niet beschikbaar).

Het Koninkrijk Zweden is , door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.  De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 28 april 2006 verstreken.

Lees het arrest hier.

IEF 6083

Spelen in de wei

boerengolf.jpgVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-262, Farmersgolf International B.V. en Kaasboerderij Weenink c.s. tegen Grooters (tevens h.o.d.n. De Blikvanger).

Inbreuk op (Gemeenschaps)merk- en handelsnaamrechten. Overdracht domeinnamen.

Weenink c.s. exploiteren een spel onder de naam Boerengolf, mede met gebruikmaking van de domeinnamen boerengolf.nl en farmersgolf.com. Weenink c.s. hebben elkaar over en weer licenties verstrekt ten aanzien van het gebruik van de Gemeenschapsmerken BOERENGOLF, FARMERSGOLF en een Benelux woord/beeldmerk. Gedaagde Grooters heeft de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu geregistreerd en gekoppeld aan een website waarop informatie over het spel wordt gegeven en adressen van speelterreinen. Exploitanten van speelterreinen kunnen hun gegevens op de website van Grooters laten opnemen. Grooters exploiteert ook zelf het spel met gebruik van de tekens Boerengolf. Weenink c.s. vorderen onder meer een verbod op inbreuk op hun merk- en handelsnaamrechten en de overdracht van de domeinnamen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Grooters de tekens Boerengolf en Farmersgolf en de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu als merk- en tevens handelsnamen gebruikt. Grooters betwist de geldigheid van de Gemeenschapsmerken. Op grond van art. 95 lid 1 GMeVo gaat de voorzieningenrechter uit van het vermoeden van geldigheid. Een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk is niet mogelijk in kort geding. Het Beneluxmerk is volgens de rechter evenmin nietig, aangezien het woord/beeldmerk niet uitsluitend bestaat uit beschrijvende tekens of benamingen.

Aan het spel zelf kunnen geen exclusieve rechten worden ontleend. Het gaat volgens de voorzieningenrechter om de vraag of Grooters tekens gebruikt, gelijk aan of overeenstemmend aan de merken, ter onderscheiding van dezelfde of soortgelijke waren en diensten als waarvoor de merken zijn ingeschreven. De rechter oordeelt dat sprake is van gebruik dat verboden is op grond van artikel 9 lid 1 sub a en b GMeVo. Grooters beroept zich op art. 12 GMeVo, de beperkingen van het merkrecht, maar de rechter oordeelt voorshands dat geen sprake is van eerlijk gebruik omdat een economische band tussen de onderneming van Grooters en die van Weenink c.s. wordt gewekt.

Grooters voert nog aan dat de registratie van de domeinnaam boerengolfadressen.nl plaatsvond vóór registratie van het Gemeenschapsmerk. De rechter vat dit op als een beroep op art. 107 GMeVo (oudere rechten van plaatselijke betekenis) en merkt daarbij op dat registratie van een domeinnaam op zichzelf geen rechten schept die door artikel 107 worden beschermd.

De door Grooters gebruikte handelsnamen zijn verboden op grond van art. 5a Hnw. “4.14.(…) De stelling van Grooters dat artikel 5a Handelsnaamwet geen toepassing vindt omdat het merk BOERENGOLF niet ziet op (de voorzieningenrechter begrijpt: ingeschreven is voor) fabrieks- en of handelswaren wordt verworpen. Aan te nemen is dat artikel 5a Handelsnaamwet ook ziet op oudere merken voor diensten terwijl bovendien het merk BOERENGOLF is ingeschreven onder meer voor waren.”

Het gebruik van door Grooters zelf gemaakte foto’s van de onder licentie van Weenink c.s. geëxploiteerde speelterreinen is niet onrechtmatig volgens de rechter, omdat deze geen verwarring bij het publiek kunnen veroorzaken. In het kader van de vrijheid van meningsuiting is volgens de rechter evenmin onrechtmatig de volgende tekst:  “Maar juridisch gezien hoeft u aan deze wens [van Weening c.s. dat derden de tekens Boerengolf en Farmersgolf niet mogen gebruiken, Red. IEF] niet te voldoen. Dat is door ons uitgezocht in samenwerking met een zeer gerenommeerd advocatenkantoor”. 

Lees het vonnis hier.

IEF 6068

Kunst in voorrraad

kh.gifRechtbank Amsterdam, 24 april 2008, KG ZA 08-551 NB/MB, Klashorst tegen Van de Kerkhof c.s. (met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten).

Stukgelopen samenwerking met IE-componenten. Handelsnaam, domeinnamen, rectificatie. 

Schilder Peter Klashorst en Willy van de Kerkhof c.s hebben, kort gezegd, een samenwerkingsverband, waarbij Klashorst de kunst produceert en Van de Kerkhof c.s. het geld en de website regelen. Beide partijen hebben inmiddels twijfels over elkaars prestaties. Klashorst beschuldigt Van de Kerkhof van oplichting, Van de Kerkhof eist in reconventie rectificatie van een artikel in de Telegraaf (‘kunstrel rond Willy van de Kerkhof’). De rectificatie wordt afgewezen en Van de Kerkhof c.s. dienen rekening en verantwoording af te leggen over de periode van de samenwerking. Een samenvatting in IE-citaten:

“5.2. Niet valt in te zien dat als de vorderingen van Klashorst zouden worden toegewezen sprake is van 'onomkeerbare voorzieningen', die zich om die reden niet zouden lenen voor een voorziening in kort geding, zoals Van de Kerkhof c.s. verder heeft aangevoerd. Overgedragen domeinnamen kunnen bijvoorbeeld weer worden teruggeleverd, gestaakte werkzaamheden weer worden opgepakt, administratieve overzichten naderhand worden aangevuld enlof gewijzigd en voorschotten worden terugbetaald.

(…) 5.4. Klashorst heeft in de eerste plaats gevorderd dat Van de Kerkhof c.s. wordt geboden inbreuk op de handelsnaam Peter Klashorst te staken en gestaakt te houden en dat gedaagden wordt verboden om nog langer managementactiviteiten voor Klashorst te verrichten. Voor zover Van de Kerkhof c.s. de naam Peter Klashorst als handelsnaam voert, gebeurt dat alleen in het kader van de verkoop van de reeds aan hem geleverde schilderijen van Klashorst, via de website peterklashorst.com. Klashorst heeft niet betwist dat hij destijds met het ontwikkelen van de website met deze naam door Van de Kerkhof c.s. heeft ingestemd en dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de in voorraad zijnde schilderijen alsnog door gedaagden zouden worden verkocht, mits hij zelf zijn werk ook kan promoten en verkopen en hij een deel van de opbrengst ontvangt. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond om gedaagden te verbieden de (handels-)naam Peter Klashorst te gebruiken. Voor het toewijzen van een verbod om nog verder managementactiviteiten te verrichten bestaat evenmin enige grond, nu van de Kerkhof c.s. uitdrukkelijk hebben verklaard dat niet (langer) te doen, behalve voor zover dit inhoudt het verkopen van de nog in voorraad zijnde kunstwerken. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat gedaagden wanneer zij voor andere zaken worden benaderd over Klashorst, de betrokkenen rechtstreeks naar Klashorst zullen verwijzen en geen mededelingen in het kader van zijn management namens hem (meer) zullen doen.

(…)5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de website peterklashorst.com met instemming van Klashorst is ontwikkeld door Power to the Pixels en dat deze B.V. daarin heeft geïnvesteerd. Thans is dan ook geen grondslag aanwezig om Power to the Pixels te verplichten tot overdracht van deze domeinnaam aan Klashorst, zonder dat daar een passende vergoeding tegenover staat, zoals Power to the Pixels terecht heeft aangevoerd. De vorderingen onder C en D zullen daarom worden afgewezen.

(…) 6.1. Van de Kerkhof heeft rectificatie gevorderd van het onder 2.2 1 aangehaalde artikel in De Telegraaf. Klashorst heeft aangevoerd geen gesprek met een journalist van De Telegraaf te hebben gehad - hij is in de publicatie ook niet letterlijk geciteerd - en heeft het vermoeden geuit dat de schrijver van het artikel zijn informatie uit de conceptdagvaarding heeft gehaald, die voor de pers ter inzage lag. Niet valt uit te sluiten dat dit inderdaad het geval is geweest en dat de desbetreffende journalist de tekst uit de dagvaarding in zijn eigen woorden heeft 'vertaald'. Onder deze omstandigheden bestaat geen rechtsgrond op basis waarvan Klashorst gehouden zou zijn tot rectificatie of verboden zou moeten worden zich nog onrechtmatig uit te laten over Van de Kerkhof. Daar komt nog bij dat Van de Kerkhof in het artikel uitgebreid weerwoord heeft kunnen geven en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Dat Van de Kerkhof door de publicatie door toedoen van Klashorst schade heeft geleden is voorshands dan ook niet aannemelijk, laat staan dat deze betaling van een voorschot van € 100.000,- zou rechtvaardigen. De vorderingen in reconventie zullen dan ook worden afgewezen."

Lees het vonnis hier.