Handelsnaamrecht  

IEF 15395

Beeldmerken MyFactory werden alleen als handelsnaam gebruikt

Rechtbank Midden-Nederland 21 oktober 2015, IEF 15394; ECLI:NL:RBMNE:2015:7424 (My Factory Global Distributor tegen MF Beheer)
Merkenrecht. Rechtspraak.nl: De rechtbank verklaart de Beneluxmerkingschrijvingen MYFACTORY (beeld- en woordmerk) van gedaagde (MF Beheer) voor vervallen wegens het niet normaal gebruiken daarvan in de periode van 5 jaar voorafgaande aan deze procedure. In die periode heeft MF Beheer de merken alleen als handelsnaam gebruikt, dan wel zo beperkt gebruikt dat er geen sprake is van normaal gebruik in de zin van artikel 2.26 BVIE. De rechtbank passeert het aanbod tot getuigenbewijs van MF Beheer, omdat getuigenverklaringen alleen kunnen bijdragen aan het bewijs van normaal gebruik, indien deze worden ondersteund door onafhankelijke bewijzen zoals facturen (Gerecht EU 8 juli 2015, T-548/12).

De vervallenverklaring zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat deze van declaratoire aard is. Het bevel tot doorhaling wordt evenmin uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat dat bevel pas kan worden uitgevoerd, indien geen rechtsmiddel meer kan worden ingesteld. Proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv wordt afgewezen, omdat hier geen sprake is van een vooruitgeschoven inbreukverweer.

4.11. Volgens vaste jurisprudentie kan gebruik van een merk enkel als handelsnaam niet als ‘normaal gebruik’ worden aangemerkt, tenzij het publiek dit gebruik zal opvatten als een gebruik van een teken waarmee de waren of diensten van die van anderen worden onderscheiden (o.a. Benelux Gerechtshof 20 december 1996, IER 1997, 18).

4.12. De rechtbank is van oordeel dat bij de website waarvan een schermafdruk door MF Beheer als productie 6 is overgelegd, sprake is van gebruik van het teken MyFactory als handelsnaam, en niet als merk. De website waarop het gebruik van het teken MyFactory plaatsvindt, heeft als domeinnaam www.redmax.nl (dus niet een met de merken van MF Beheer overeenstemmende domeinnaam) en is voorzien is van een duidelijk logo met daarin het woord “redmax”. Het publiek zal dan ook in beginsel “Redmax” aanmerken als de onderneming van wie de mededelingen op die website en de daarop vermelde diensten afkomstig zijn. Het publiek zal het gebruik van het teken MyFactory, dat daarop (met de toevoeging “Webmastering”) is vermeld (in de aanhef en de tekst van een nieuwe alinea), dan ook in beginsel niet zien als merkgebruik. Door de context wordt dat niet anders. In de tekst wordt het teken gebruikt als onderdeel van de aanduiding van de onderneming “MyFactory Webmastering”, die 100% dochter is van de Redmax Groep en in Rotterdam is gevestigd. In dezelfde alinea wordt weliswaar vermeld welke diensten die onderneming verricht, maar de focus ligt op het bestaan, de organisatie en de functie van de onderneming binnen de Redmax Groep. Op geen enkele wijze wordt gesuggereerd dat de diensten van die onderneming onder een andere naam dan “Redmax” worden aangeboden. De conclusie is dan ook dat het publiek het gebruik op de website van het teken MyFactory niet als merkgebruik zal herkennen.

4.13. In de inkoopfacturen die als productie 8 zijn overgelegd, is het teken “MyFactory” alleen gebruikt als aanduiding van de onderneming die de beoogde ontvanger van de factuur is: “MyFactory Business Services”. Ook in dit geval is derhalve alleen sprake van gebruik van het teken als handelsnaam.

4.14. Voor de e-mails die door MF Beheer als productie 9 zijn overgelegd, geldt hetzelfde. Voor zover het teken is vermeld als onderdeel van het e-mailadres, duidt het alleen de verzender dan wel de ontvanger van de e-mail aan, en betreft het geen aanduiding van de diensten die daaronder worden aangeboden. Ook de handtekening onder de e-mail dient er alleen toe om de onderneming te identificeren waarvan de betreffende e-mail afkomstig is. Ook in zoverre is er sprake van handelsnaamgebruik en niet van merkgebruik.
IEF 15393

Handelsnaamtoevoeging SOED tot vereffening van ontbonden VOF

Hof Den Haag 3 november 2015, IEF 15393; ECLI:NL:GHDHA:2015:3024 (Samen Onder Een Dak)
Handelsnaamrecht. Contract vennootschap onder firma. Eiser V drijft een eenmanszaak Bouwcoach Bikkel en heeft soed.nl laten registreren. Partijen hebben een vof opgericht onder de naam SOED BouwAdviesGroep; waarbij is afgesproken dat ieder de lettercombinatie SOED aan de handelsnaam van de eigen onderneming kan toevoegen. De kantonrechter wijst de vordering om SOED AVD te wijzigen zodat er de lettercombinatie geen SOED in staat, af, omdat geen van de partijen is aan te wijzen als degene die als eerste rechtmatig SOED heeft gevoerd. Dat V de domeinnaam heeft geregistreerd, levert echter geen gebruik van een handelsnaam op. De vereffening van de inmiddels ontbonden VOF heeft nog niet plaatsgevonden en tot die tijd is het verleende gebruiksrecht niet vervallen.

9.1. Volgens [V] c.s. dateert dit eerdere gebruik van omstreeks juni 2010. Kennelijk doelt hij daarmee op de registratie van de domeinnaam ‘soed.nl’ op 24 juni 2010 bij de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland. Het enkele registreren van een domeinnaam levert echter geen gebruik van een handelsnaam op als bedoeld in de Handelsnaamwet. Daar komt overigens nog bij dat – naar SOED AVD onbetwist heeft gesteld – deze domeinnaamregistratie is betaald door de VOF en niet door [V] . Over dit gebruik, zie ook onder 11.

9.2. Ten pleidooie in hoger beroep heeft [V] c.s. daarnaast gewezen op twee offertes die [V] in juni/juli 2010 heeft uitgebracht en waarop in het briefhoofd een logo ‘SOED Bikkel’ staat afgedrukt (producties 22 en 24, in het geding gebracht ter gelegenheid van dit pleidooi). SOED AVD heeft de echtheid van deze offertes betwist. Volgens haar is het logo ‘SOED Bikkel’ achteraf in deze offertes ingeplakt ten behoeve van de onderhavige procedure. Een aanwijzing daarvoor is dat de lettercombinatie SOED verder niet wordt gebruikt in de offertes en er bij de contactgegevens elders op het briefpapier alleen wordt gerefereerd aan ‘bouwcoach bikkel’ zonder SOED (e-mail: info@bouwcoachbikkel.nl en […] @bouwcoachbikkel.nl; website: www.bouwcoachbikkel.nl; terzijde merkt het hof op dat [V] c.s. in zijn inleidend verzoekschrift onder 1 de stelling had betrokken dat hij sinds 24 juni 2010 het adres ‘info@soed.nl’ gebruikt). [V] c.s. heeft niet inhoudelijk op deze betwisting gereageerd. Naar het oordeel van het hof heeft [V] c.s., gelet op de gemotiveerde betwisting van SOED AVD, zijn stellingen op dit punt aldus onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor door [V] c.s. ten pleidooie voorgelezen (doch niet in het geding gebrachte) e-mails betreffende een ontwerp voor een logo, welke e-mails door SOED AVD zijn betwist.

9.3. [V] c.s. heeft voorts gesteld, onder verwijzing naar een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (productie 1 [V] c.s.), dat [V] de lettercombinatie SOED in ieder geval al vanaf 13 januari 2011 voerde. Het enkele inschrijven van een handelsnaam in dat register levert echter geen gebruik van een handelsnaam op als bedoeld in de Handelsnaamwet.

10. Uit het voorgaande blijkt dat niet is komen vast te staan dat [V] de lettercombinatie SOED eerder voerde in een handelsnaam dan de VOF. Het hof merkt op dat [V] c.s. geen aanbod tot getuigenbewijs heeft gedaan. Volledigheidshalve voegt het hof daar aan toe dat evenmin is komen vast te staan dat verzoekster onder 2, SOED B.V., de lettercombinatie SOED eerder voerde in een handelsnaam dan de VOF (zie onder 2.2 en 2.11).

16. Tussen partijen is in confesso dat vereffening van de inmiddels ontbonden VOF nog niet heeft plaatsgevonden. Onder die omstandigheden heeft naar het oordeel van het hof te gelden dat – zolang nog geen vereffening heeft plaatsgevonden waarbij hierover een regeling is getroffen – de verleende gebruiksrechten ter zake van de lettercombinatie SOED, dus ook het aan SOED AVD verleende gebruiksrecht, niet zijn vervallen. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is op de onderhavige situatie het bepaalde van artikel 5 Handelsnaamwet niet van toepassing.
IEF 15249

Vraag aan HvJ EU of een informatieverzoek over herkomst en distributiekanalen van goederen moet worden beschouwd als ingediend tijdens een IE-procedure

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 24 juni 2015, IEF 15249, zaak C-427/15 (New Wave CZ tegen Alltoys spol)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Verzoekster is een procedure gestart tegen verweerster Alltoys om alle informatie te krijgen over de herkomst en distributiekanalen van schooltassen/rugzakken van het merk Megababe die verweerster heeft opgeslagen of op de markt gebracht. Verzoekster stelt dat verweerster inbreuk maakt op haar industriële eigendomsrechten. Zowel in eerste aanleg als in beroep (26-04-2011) wordt haar verzoek om informatie te verkrijgen afgewezen. Verweerster krijgt wel het bevel tot staken van haar handelwijze. In hoger beroep wijzigt de rechter de uitspraak en moet verweerster de gevraagde informatie alsnog aan verzoekster verstrekken. De rechter oordeelt dat verweerster op een eerder verzoek van verzoekster (in 2009) onvolledige informatie heeft verstrekt en dat dit tegen de doelstelling van (artikel 8, lid 1, van) richtlijn 2004/48 indruist.

Verweerster gaat daarop in cassatie. Zij stelt dat het Hof van Beroep onvoldoende is ingegaan op de vraag of de gevraagde verstrekking van informatie evenredig is in verhouding tot de ernst van de inbreuk. Zij voegt in juli 2012 aan haar betoog toe dat zij bij het Sloveense bedrijf Live originele, bij dat bedrijf geproduceerde goederen heeft gekocht die door een handelsmerk beschermd zijn. Zij meent dat de merkrechten daarmee uitgeput zijn. Verzoekster heeft nooit zelf Megababeproducten vervaardigd. Verweerster meent dat verzoekster parallelle invoer niet kan blokkeren omdat invoer door verweerster steeds met toestemming van producent Live plaatsvond.
De verwijzende Tsjechische rechter (Hooggerechtshof) constateert dat er verschil is tussen de bewoordingen van de Tsjechische IE-wet en richtlijn 2004/48. De Tsjechische wet biedt de mogelijkheid om informatie te vorderen ‘in een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een recht’, en de Richtlijn legt aan de EULS de verplichting op om ervoor te zorgen dat om informatie kan worden verzocht ‘tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht’. De verwijzende rechter ziet het recht op informatie als secundair recht dat (pas) ontstaat bij een inbreuk, zodat de gerechtelijke procedure betreffende informatieverstrekking zelf geen procedure wegens inbreuk op een recht kan zijn. Zijn twijfel blijft echter bestaan voor wat betreft uitleg van de gehele zin in de richtlijn ‘tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht’. Hij besluit het HvJ EU de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

“Moet artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele- eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat, indien de verzoekende partij na de definitieve beëindiging van een gerechtelijke procedure waarin is geoordeeld dat inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht, in een afzonderlijke gerechtelijke procedure verzoekt om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten waarmee op dat intellectuele eigendomsrecht inbreuk wordt gemaakt (bijvoorbeeld om de schade nauwkeurig te kunnen begroten en vervolgens schadevergoeding te kunnen vorderen), dit verzoek moet worden beschouwd als ingediend tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht?”
IEF 15248

Vraag aan HvJ EU of gegevens op grond van 'vergeetrecht' gewist, geanonimiseerd of afgeschermd mogen worden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 21 mei 2015, IEF 15248, zaak C-398/15 (Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce tegen Salvatore Manni)
Handelsregister. Privacy. Verzoeker Salvatore Manni is enig bestuurder van een bouwonderneming. Hij dagvaardt de KvK van Lecce (verweerster) omdat verweerster in haar handelsregister heeft opgenomen dat hij eerder (in 1992) failliet verklaard is geweest. Hij stelt dat hij hierdoor schade lijdt bij verkoop van zijn wooneenheden en eist dat verweerster zijn naam anonimiseert of afschermt en dat hij een schadevergoeding ontvangt. De Rechtbank wijst de vordering toe met name gezien de tijd die inmiddels is verstreken. Verweerster gaat in cassatieberoep. Zij stelt dat het handelsregister een openbare databank is met als essentiële functie het (op verzoek) informeren over relevante gegevens van bedrijven. Voor de verwijzende Italiaanse rechter (Hof van Cassatie) gaat het om de vraag of er op grond van een ‘recht om vergeten te worden’ gegevens die bij wet aan verweerster zijn toevertrouwd, mogen worden gewist, geanonimiseerd, of na zekere tijd afgeschermd.

Hij wijst op het belang van het handelsregister voor de rechtszekerheid. De verwijzende rechter verwijst naar de punten 1 en 3 van het dictum in Google Spain en Google, en merkt op dat de toepassing van het door het HvJ vastgestelde beginsel op situaties als die van de onderhavige zaak niet tot gevolg heeft dat de gegevens uit het openbare register worden gewist, maar juist dat er grenzen worden gesteld aan het gebruik van de uit het openbare register verkregen gegevens door anderen die deze gegevens vervolgens zelf verwerken. Hij vraagt zich echter af of Richtlijn 95/46 een maximale duur aan het aanhouden van gegevens stelt, en legt het HvJ EU de volgende prejudiciële vragen voor:

1) Heeft het beginsel dat persoonsgegevens, in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, als bedoeld in artikel 6, onder e), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 [betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens], uitgevoerd [bij] decreto legislativo nr. 196 van 30 juni 1968, voorrang boven en staat het derhalve in de weg aan het door het handelsregister tot stand gebrachte openbaarmakingsysteem, als voorzien in de Eerste richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 [strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken], alsmede in het nationale recht in art. 2188 codice civile (burgerlijk wetboek) en art. 8, lid 1, van wet nr. 580 van 29 september 1993, voor zover dat vereist dat eenieder zonder beperking in de tijd kennis kan nemen van de daarin opgeslagen persoonsgegevens?
2) Staat artikel 3 van de Eerste richtlijn 68/151/EEG derhalve toe dat deze gegevens, in afwijking van de regel dat de in het handelsregister openbaar gemaakte gegevens voor onbeperkte tijd worden opgeslagen en door eenieder kunnen worden ingezien, niet langer onderworpen zijn aan ‚openbaarmaking’ in deze tweeledige betekenis, doch gedurende slechts een beperkt tijdsbestek en voor een specifieke groep ontvangers beschikbaar zijn, op grond van een beoordeling van het specifieke geval door de beheerder van het gegeven?
IEF 15240

Facebookaccount Het Woongilde moet weer actief worden gemaakt

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 september, IEF15240; ECLI:NL:RBDHA:2015:10638 (Smit tegen Van Asten)
Uitspraak ingezonden door Marjolein Driessen, Legaltree. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. De vorderingen in conventie zijn afgewezen. Smit voert ten onrechte aan de oudste rechten op de handelsnaam "woongilde" te hebben. De bewijzen dat dit zo is, zijn onvoldoende. Bij de domeinnaamregistratie ontbreekt ook opheldering waarom deze op naam van X staat en niet op naam van Smit. Om dezelfde reden moet het ingeschreven merkrecht als grondslag voor het gevorderde falen. In reconventie zijn de vorderingen toegewezen. Smit heeft ten onrechte Facebook aangeschreven om de pagina van Van Asten c.s. op zwart te stellen althans te verwijderen. De reconventionele vordering tot herstel van de Facebookpagina van Het Woongilde, is toewijsbaar.

5. De beoordeling in conventie
5.1. Smit voert aan dat zij de oudste rechten op handelsnaam "woongilde" heeft. Van Asten c.s. heeft dit gemotiveerd betwist. Smit heeft ten bewijze van dat eerdere handelsnaamgebruik een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd en gewezen op registratie van de domeinnaam woongilde.nl op 23 augustus 2004. De voorzieningenrechter overweegt dat die bewijzen voorhands voldoende zijn. Enkele inschrijving van een handelsnaam bij Kamer van Koophandel is volgens vaste rechtspraak op zichzelf onvoldoende om een handelsnaamrecht te verkrijgen. Evenzo is onvoldoende de domeinnaamregistratie, bij gebreke van enig inzicht wanneer die daadwerkelijk in gebruik is genomen. Temeer dient aan de juistheid van een en ander te worden getwijfeld indien in ogenschouw wordt genomen dat uit het overgelegde Kamer van Koophandel-uittreksel als zodanig de datum van registratie van 'Woongilde' als handelsnaam ook niet is af te leiden. Hierbij wreekt zich voorts dat bij dagvaarding de stelling was ingenomen dat de naam bij de Kamer van Koophandel was ingeschreven in 2005, terwijl ter zitting is aangegeven dat dit eerst in februari 2014 is gebeurd. Ten aanzien van de domeinnaamregistratie ontbreekt ook opheldering waarom deze op naam van X staat en (kennelijk) niet op naam van Smit. Voorhands kan derhalve niet van oudere handelsnaamrechten aan de zijde van Smit worden uitgegaan, zodat het gevorderde, voor zover dat handelsnaamrecht ten grondslag hebbend, moet worden afgewezen. 

6. De beoordeling in reconventie
6.1. Gelet op het voorgaande heeft Smit ten onrechte Facebook aangeschreven om de pagina van Van Asten c.s. op zwart te stellen althans te verwijderen. De reconventionele vordering om dit recht te zetten is zodoende toewijsbaar. (...)

7. De beslissing
In reconventie: 7.4. beveelt Smits binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis in reconventie Facebook per e-mail (...), te verzoeken de Facebookpagina van Het Woongilde, althans van eiser in reconventie V., per omgaande weer volledig online te plaatsen althans er anderszins voor te zorgen dat dit per omgaande gebeurt, en daarvan per omgaande deugdelijk bewijs over te leggen aan advocaat van Van Asten door middel van toezending van kopieën van alle met Facebook gewisselde correspondentie (...).

Lees de uitspraak (pdf/html)

  
IEF 15235

Henri Nefkens moet handelsnaam Stam Nefkens staken vanwege verwarringsgevaar

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15235 (PGA Nederland en Nefkens Leeuw tegen Automobielbedrijf Henri en Stam Nefkens)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Henri Nefkens mag geen gebruik maken van de aanduiding Nefkens en daarmee overeenstemmende aanduiding voor haar ondernemingen. De handelsnaam Stam Nefkens wijkt in slechts geringe mate af van de handelsnaam Nefkens Leeuw, die zich beiden op de autobranche richten. Er is vanwege geografische overlap gevaar voor verwarring. Het wordt Henri Nefkens verboden om de naamsaanduiding Stam Nefkens te gebruiken. Nefkens gebruikt de handelsnaam Nefkens Amersfoort langer en heeft een ouder recht ten opzichte van het merkrecht van PGA. PGA kan zich niet verzetten tegen het gebruik in Amersfoort. In de regio Utrecht, is er verwarringsgevaar en dient Henri Nefkens het gebruik van het teken te staken.

5. De beoordeling
Handelsnaamrecht
5.8. Het komt daarom hier aan op de vraag of het gebruik van de handelsnaam Nefkens Leeuw in de regio Utrecht aan PGA jegens Henri Nefkens het recht verschaft zich te verzetten tegen het gebruik van de aanduiding Stam Nefkens in de handelsnaam van de onderneming in Utrecht en Amersfoort, die Henri Nefkens binnen Stam Nefkens wil drijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de laatstgenoemde handelsnaam in slechts geringe mate af van de eerstgenoemde handelsnaam. Voorts is niet in geschil dat de ondernemingen van Nefkens Leeuw en de voorgenomen onderneming van Stam Nefkens zich op dezelfde markt richten, te weten de autobranche, dat de aard van die ondernemingen nauw verwant is en dat die ondernemingen in dezelfde regio vestigingen hebben en zich daarom beiden op die regio richten als beoogd afzetgebied. Als gevolg van die geografische overlap moet daarom worden aangenomen dat er gevaar voor verwarring bij het relevante publiek zal ontstaan tussen beide ondernemingen, als gevolg van de door Henri Nefkens c.s. te bezigen handelsnaam Stam Nefkens. Dat betekent dat het aan Henri Nefkens c.s. krachtens de Hnw en/of krachtens de in het verleden tussen Henri Nefkens c.s. en Henri Nefkens bereikte overeenstemming niet is toegestaan om voor de voorziene onderneming (ook) in de regio Utrecht een vestiging zal hebben en/of zich (mede) op die regio als beoogd afzetgebied zal richten. De conventionele vordering van PGA, gebaseerd op het handelsnaamrecht, is daarom in zoverre toewijsbaar.

Merkrecht
5.11. Ingevolge het bepaalde in art. 2.23 lid 2 BVIE omvat het uitsluitend recht op een merk niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer van een overeenstemmend teken dat zijn bescherming ontleent aan een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien en voor zover dat recht is erkend ingevolge de wettelijke bepalingen van één van de Benelux-landen, zoals het gebruik van een op beperkte schaal gevoerde handelsnaam. Vast staat (binnen het kader van dit geding) dat aan Nefkens Amersfoort het recht toekomt de handelsnaam Nefkens Amersfoort te voeren in Amersfoort en dat dat recht ouder is dan het merkrecht van PGA c.s. Dit brengt met zich dat PGA c.s. zich niet kan verzetten tegen het gebruik van het met het merk overeenstemmende teken Stam Nefkens in Amersfoort door Henri Nefkens, voor zover dat teken uitsluitend wordt gebruikt binnen de regio Amersfoort.

IEF 15211

Waarderen van intellectuele eigendomsrechten

Bijdrage van Flip van Spaendonck*, Van Spaendonck & Partners BV
Alle vraagstukken die het waarderen van bedrijven en ondernemingen zo lastig kunnen maken doen zich extra hardnekkig voor bij het waarderen van intellectuele eigendomsrechten. De verleiding van pseudo-benaderingen is dan ook sterk. Toch zou juist bij die waarderingen het gehele instrumentarium van de valuator benut moeten worden, om zo tot een degelijke en doordachte waarde te komen.

Waarde
Een intellectueel eigendomsrecht heeft, net als een onderneming of een materiële zaak, waarde als verwacht wordt dat het de rechthebbende in de toekomst aanspraak biedt op opbrengsten. Voor de waardering is van belang dat de opbrengsten daadwerkelijk ter beschikking staan van de rechthebbende. Omdat de rechthebbende niet stante pede maar in de toekomst verwacht te kunnen beschikken over de geldstromen zal rekening moeten worden gehouden met de tijdswaarde van geld. De geldstromen zullen contant gemaakt moeten worden, rekening houdend met de risico’s die de rechthebbende loopt zolang nog niet over de opbrengsten beschikt kan worden. Als aldus de verwachte geldstromen bepaald en contant gemaakt zijn is de waarde van het recht bepaald**. Bij het waarderen van intellectuele eigendomsrechten worden nog al eens andere wegen bewandeld, die echter niet altijd zullen resulteren in een verdedigbare waarde. Navolgend passeren de belangrijkste methodes de revue, voorafgegaan door een korte inleiding over het begrip intellectuele eigendom.

* Drs. Ph.M. (Flip) van Spaendonck RV is werkzaam als waarderingsdeskundige voor Van Spaendonck & Partners BV. Hij is als Register Valuator geregistreerd door het SWBO en als gerechtelijk deskundige door het LRGD. Zie: www.van-spaendonck.com. De auteur dankt ir. H.Th. van den Heuvel van Patentwerk BV en mr. E.J. Louwers van Louwers IP|Technology Advocaten voor hun waardevolle bemerkingen en suggesties bij het tot stand komen van dit artikel.
** Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij de waardering van de aandelen in een vennootschap volgens de gebruikelijke ‘tweestapsmethode’ vervolgens de schulden op de waarde in mindering worden gebracht en de waarde van de ‘zelfstandige vruchtdragers’ daarbij worden opgeteld om aldus tot de waarde van de aandelen te komen. Omwille van de eenvoud wordt uitgegaan van een bedrijf, zaak of recht waaraan geen schulden of zelfstandige vruchtdragers zijn verbonden.

Lees hier de hele bijdrage: link

IEF 15206

Structurele wijze van onrechtmatige concurrentie door Stoer Groen Projecten

Vzr. Rechtbank Overijssel 19 augustus 2015, IEF 15206; ECLI:NL:RBOVE:2015:3934 (Groene Dagen tegen gedaagde)
Domeinnaam. Handelsnaam. Gedaagde heeft tijdens het dienstverband met eiser haar eigen eenmanszaak "Stoer Groen Projecten" laten inschrijven in het Handelsregister en de domeinnaam www.stoergroen.nl. Bovendien heeft gedaagde de vaste klanten benaderd van eiser met gebruikmaking van de opgedane relaties en kennis. Er is sprake van een structurele wijze van concurreren die onrechtmatig is jegens eiser. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde zakelijk contacten te onderhouden met de klanten en leveranciers van de eenmanszaak "Groene Dagen de Nederlandse Manifestatie" van eiser.

4. De beoordeling
4.5. Vast staat dat [gedaagde] al tijdens het dienstverband met [eiser] haar eigen eenmanszaak “Stoer Groen Projecten” heeft laten inschrijven in het Handelsregister. Voorts is door [gedaagde] niet weersproken dat zij ook al tijdens het dienstverband de domeinnaam www.stoergroen.nl heeft laten registeren. Bovendien is voldoende aannemelijk dat zij met gebruikmaking van bij [eiser] opgedane relaties en kennis vaste klanten van de eenmanszaak [eiser] heeft benaderd.

4.8. Uit de hiervoor opgesomde feiten blijkt duidelijk dat [gedaagde] niet alleen de intentie had om de eenmanszaak van [eiser] directe concurrentie aan te doen, maar bovendien lijkt zij doelbewust toe te werken naar een voortvarende eigen organisatie van een beurs volgens de door [eiser] jarenlang toegepaste formule, bestaande in jaarlijkse manifestaties op telkens dezelfde locatie en met inzet van telkens dezelfde dienstverleners, zoals koks. Dat gaat veel verder dan een algemene aankondiging dat zij zelf “ook” beurzen zou gaan organiseren. [gedaagde] richt zich in de berichtgeving hoofdzakelijk tot de standhouders van “De Groene Dagen”. Zij heeft derhalve de bedoeling om specifiek deze doelgroep te bereiken. De passage “Velen van u hebben ons al zeven jaar lang het vertrouwen gegeven” in de verspreide berichtgeving op 25 juni 2015 duidt er ook op dat de eenmanszaak van [eiser] relaties heeft met een duurzaam karakter.

4.9. Op grond van het bovenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat er sprake is van een structurele wijze van concurreren die onrechtmatig is jegens [eiser] . Het bepaalde in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst doet daar niet aan af.
IEF 15203

Geen verwarring te vrezen tussen handelsnamen Financial Lease Nederland en OrangeFinancialLease

Vzr. Rechtbank Rotterdam 26 augustus 2015, IEF 15203 (Financial Lease Nederland tegen OrangeAutoLease)
Uitspraak ingezonden door Sabin Tigu en Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.
Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Auteursrecht. Voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een schending van het concurrentiebeding, waardoor er wanprestatie is gepleegd richting Financial Lease Nederland. De kern van het geschil betreft de vraag of de handelsnamen OrangeAutoLease, OrangeFinancialLease, OrangeLease en www.orangefinanciallease.nl zodanig lijken op de gevoerde handelsnamen Financial Lease Nederland BV en www.financiallease.nl dat door gebruik gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen te vrezen is bij het relevante publiek. De voorzieningenrechter ontkent dit. Gelet op het zeer beschrijvende karakter is een gering verschil voldoende. Daarnaast stelt Financial Lease dat er sprake is van een auteursinbreuk. De voorzieningenrechter kan niet met voldoende zekerheid vaststellen of de website van Financial Lease alsook de mailings van Financial Lease voldoende oorspronkelijk zijn dat hieruit het subjectieve, persoonlijke karakter tot uiting komt.

Schending concurrentiebeding
4.5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat sprake is van een schending van het concurrentiebeding (...).

Onrechtmatig handelen Y
4.11. Door schending van bedoeld concurrentiebeding heeft Y ten opzichte van Financial Lease wanprestatie gepleegd.

Inbreuk handelsnaamrecht
4.15. De kern van het geschil betreft de vraag of de door gedaagde sub 1 gebruikte handelsnamen `OrangeAutoLease', `OrangeFinancialLease', `OrangeLease' -en voor zover ook als handelsnamen gevoerd de domeinnamen `www.orangefinanciallease.nl' en `www.Orangeautolease.nl'- zodanig op de door Financial Lease rechtmatig gevoerde oudere handelsnamen `Financial Lease Nederland BV' en `www.financiallease.nl' lijken dat door dat gebruik gevaar voar verwarring tussen de ondernemingen van partijen te vrezen is bij het relevante publiek. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag voorhands ontkennend. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.15.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op zichzelf niet vereist is dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft om voor handelsnaamrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, maar dat de mate van de handelsnaamrechtelijke bescherming afneemt naar gelang de kenmerkende onderdelen van de handelsnaam meer beschrijvend van aard zijn. Dit ter voorkoming van monopolisering van uitsluitend beschrijvendeaanduidingen en gewone taal. Het element `financial lease' in de handelsnamen `Financial Lease Nederland BV' en `www.financiallease.nl' betreft een algemeen gangbare term die wordt gebruikt voar het aanduiden van de diensten die de onderneming levert. Het element `Nederland' betreft eveneens een algemeen gehanteerde term, te weten een verwijzing naar
een locatie. Gelet op het in hoge mate beschrijvende karakter van de handelsnamen van Financial Lease komt aan deze handelsnamen geringe bescherming toe.4.15.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijken de door OrangeAutoLease gevoerde handelsnamen `OrangeAutoLease', `OrangeFinancialLease', `OrangeLease' -en voor zover ook als handelsnamen gevoerd de domeinnamen `www.orangefinanciallease.nl' en `w~vw.orangeautolease.nl'-door het in alle handelsnamen terugkerende element `orange' in voldoende mate of van de handelsnamen `Financial Lease Nederland BV' en `www.financiallease.nl'. Gelet op het zeer beschrijvende karakter van de door Financial Lease gehanteerde handelsnamen is een gering verschil immers voldoende.

Inbreuk auteursrechten
4.25. De voorzieningenrechter kan, gelet op de gemotiveerde betwisting door OrangeAutoLease, thans in het kader van dit kort geding niet met voldoende zekerheid vaststellen of (de inhoud van) de website van Financial Lease alsook {de inhoud van) de mailings van Financial Lease voldoende oorspronkelijk zijn dat hieruit het subjectieve, persoonlijke karakter tot uiting komt als bedoeld in de Auteurswet. Verdere bewijslevering is dan ook nodig. Een procedure als de onderhavige leent zich daar naar zijn aard niet voor. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter, hoewel de website van OrangeAutaLease duidelijk overeenstemmende eIementen bevat met de website van Financial Lease, niet beoordelen of inbreuk wordt gemaakt op rechten van intellectuele eigendom of andere subjectieve rechten.


IEF 15201

TCMN maakt inbreuk op handelsnaam Aktie-Taxi

Rechtbank Midden-Nederland 24 augustus 2015, IEF 15201; ECLI:NL:RBMNE:2015:6242 (AKTIE-TAXI en AKTIETAXI tegen TCMN)
Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. AKTIE-TAXI stelt met succes dat TCMN inbreuk maakt op haar rechten op grond van de handelsnaamwet, omdat TCMN aan het economisch verkeer deelneemt onder de handelsnaam Aktie-Taxi. De naam is echter exclusief aan eiser voorbehouden. De Rechtbank oordeelt dat potentiële klanten in de veronderstelling verkeren dat zij een dienst afnemen bij Aktie Taxi of Actie Taxi en niet bij TCMN. Dat een potentiële klant bij het maken van een reservering wordt doorgelinkt naar de website van TCMN doet hier niets aan af. Daarnaast is er ook sprake van verwarringsgevaar. De kenmerkende onderdelen van beide handelsnamen zijn de woorden: taxi en actie/aktie. Het woord taxi is beschrijvend voor de aard van de onderneming. Het woord actie is indirect beschrijvend. Daar staat tegenover dat de woorden nagenoeg gelijk of in dezelfde volgorde in de naam zijn geplaatst. 

4.6. Voor het antwoord op de vraag of de in het geding zijnde domeinnamen beschouwd moeten worden als handelsnamen in de zin van de Hnw is het volgende van belang. Een handelsnaam is een naam waaronder de onderneming wordt gedreven. Ook een domeinnaam kan als handelsnaam worden gebruikt. De domeinnamen www.aktie-taxi.nl en www.actie-taxi.nl voldoen aan de vereisten die worden gesteld aan de geldigheid van een handelsnaam. Zo zijn de bestanddelen van de door TCMN gehanteerde domeinnamen - ‘aktie’/’actie’ en ‘taxi’ - weliswaar beschrijvend van aard, maar door de combinatie van deze woorden is geen sprake van monopolisering van die woorden. Aan alle verdere vereisten is eveneens voldaan. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de desbetreffende domeinnamen namen betreffen waaronder de onderneming in het economisch handelsverkeer wordt gedreven. In dit geval worden naar het oordeel van de voorzieningenrechter de namen als domeinnamen gebruikt en treedt TCMN als onderneming onder meer door het gebruik van voornoemde domeinnamen naar buiten. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat als een (potentiële) klant de website met de desbetreffende domeinnamen opent op die pagina staat (in dit voorbeeld de website www.Actie-Taxi.nl): “Welkom bij Actie-Taxi”. Vervolgens is vermeld: “Bent u op zoek naar een taxi. Dan bent u bij Actie Taxi op het goede adres want bij Actie Taxi kunt u 24 uur en 7 dagen per week uw taxi reserveren.” en “Actie Taxi staat bekend om de lage luchthaven vervoer prijzen de goedkoopste in de regio Utrecht.” De potentiële klant verkeert blijkens de tekst van de website in de veronderstelling dat hij een taxidienst zal afnemen van - in het gegeven voorbeeld - Actie Taxi. Dit geldt ook voor Aktie Taxi, zie hiervoor onder 2.3. In de tekst wordt consequent verwezen naar Aktie Taxi of Actie Taxi. Slechts met betrekking tot e-mailadres, de op de website van Actie Taxi genoemde website www.tcmn.nl en aan de onderzijde van de pagina wordt verwezen naar TCMN. Weliswaar is door TCMN onweersproken gesteld dat indien een (potentiële) klant een reservering wil plaatsen of bijvoorbeeld de kosten van een taxirit wil berekenen, de klant automatisch wordt doorgelinkt naar de hoofdwebsite www.tcmn.nl, echter gelet op het vorenstaande neemt dat niet weg dat de potentiële klant zeer wel mogelijk in de veronderstelling verkeert dat zij een dienst afneemt bij Aktie Taxi of Actie Taxi althans - op zijn minst - dat zij door middel van de onderneming ‘Aktie Taxi’ of ‘Actie Taxi’ een dienst afneemt die direct of indirect verbonden is met Aktietaxi. Het verweer van TCMN dat de websites www.aktie-taxi.nl en www.actie-taxi.nl sub-websites betreffen en zij niet onder die domeinnamen naar buiten treedt als (onderdeel van een) onderneming, is niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de websites www.aktie-taxi.nl en www.actie-taxi.nl beschouwd dienen te worden als handelsnamen in de zin van de Hnw nu TCMN mede met voornoemde domeinnamen in het economisch handelsverkeer naar buiten treedt.

4.10. Het verwarringsgevaar blijkt overigens ook uit het volgende. De kenmerkende onderdelen van beide handelsnamen zijn de woorden ‘taxi’ en ‘aktie/actie’. Het woord ‘taxi’ is beschrijvend voor de aard van de onderneming, namelijk het aanbieden van taxidiensten. Het woord ‘actie’ is op zijn minst indirect beschrijvend nu dit woord aangeeft dat het in combinatie met het woord ‘taxi’ concurrerend is met andere taxivervoersbedrijven ten aanzien van de gehanteerde prijzen. Dat maakt dat de handelsnaam in zijn geheel (indirect) beschrijvend is en in die zin weinig onderscheidend vermogen heeft. In beginsel leidt dat minder snel tot verwarringsgevaar bij het relevante publiek. Daar staat echter tegenover dat de kenmerkende woorden gelijk, althans nagenoeg gelijk en in dezelfde volgorde in de naam zijn geplaatst. Dit betekent dat de beide handelsnamen slechts in zeer geringe mate van elkaar afwijken. Voorts is de aard van beide ondernemingen gelijk. Beide partijen richten zich op taxiververvoer en meer in het bijzonder (ook) op vervoer van en naar luchthavens. Voorts benaderen beide partijen dezelfde doelgroep (relevante publiek) voor het afnemen van hun diensten. Beide partijen werven klanten door middel van hun website(s) en zij richten zich (hoofdzakelijk) op klanten uit de regio Utrecht. Daarmee staat tevens vast dat het vestigings- en werkgebied van partijen overeenkomt.

Zie ook deze blog: Olav Schmutzer, Legaltree.