Handelsnaamrecht  

IEF 8627

Als handelsnaam de persoonsnaam van een ander voeren

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 10-10, Jacobus Toet B.V. tegen Jacobus Toet h.o.d.n. De Kaviarist

Handelsnaamrecht / Persoonsnaamrecht. Na faillissement Jacobus Toet Holding B.V. koopt de huidige eigenaar van Jacobus Toet B.V. de merkrechten en handelsnaamrechten Jacobus Toet van de curator. De natuurlijke persoon Jacobus Toet was aanvankelijk “los-vast” als “ambassadeur” werkzaam voor de nieuwe B.V. maar is in ‘mei 2010’ (lees 2009) een eenmanszaak onder de handelsnaam De Kaviarist gestart. Het geschil betreft uitlatingen van de Kaviarist in de media (“Er is maar één Jacobus Toet”) en de stelling dat De Kaviarist meelift op het debiet van Jacobus Toet B.V.

Vorderingen afgewezen. Beide partijen zijn gerechtigd de naam Jacobus Toet te gebruiken, de een als handelsnaam, de ander als persoonsnaam en “tezamen leidt dit tot een feitelijk gebruik dat weliswaar toegelaten is, maar niettemin mogelijk verwarrend of misleidend is. Een en ander brengt naar voorlopig oordeel ook mee dat Jacobus Toet een moreel belang heeft toe te kunnen zien op de wijze waarop het gebruik van zijn persoonsnaam als handelsnaam door Toet BV wordt voortgezet. Geen inbreuk handelsnaamrechten. Geen onrechtmatige daad: Toet B.V. voorshands onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de gewraakte uitspraken zo onjuist zijn of zo onzorgvuldig zijn gedaan dat zij gerectificeerd dienen te worden.

Handelsnaam / persoonsnaam: 4.3. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat een onderneming die als handelsnaam de persoonsnaam van een ander voert in beginsel het publiek misleidt omdat in strijd met de werkelijkheid wordt gesuggereerd dat de onderneming geheel of gedeeltelijk die ander toebehoort. Uit artikel 3 lid 3 Handelsnaamwet (Hnw) volgt evenwel dat dit toelaatbaar is indien de handelsnaam en de onderneming afkomstig zijn van iemand die de handelsnaam rechtmatig heeft gevoerd. Deze uitzondering doet zich in casus voor. Jacobus Toet heeft immers voor zijn voormalige onderneming rechtmatig de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ gevoerd. Als uitvloeisel van het faillissement zijn de onderneming met de handelsnaam overgedragen aan Toet B.V. Toet B.V. voert daardoor rechtmatig de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ voor haar onderneming.

4.4. Van verwarring zou sprake kunnen zijn indien Jacobus Toet voor zijn nieuwe onderneming de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ zou gaan gebruiken (artikel 5 Hnw). Die bepaling sluit niet uit dat Jacobus Toet zijn eigen persoonsnaam gebruikt bijvoorbeeld om naar zichzelf te verwijzen. Niet toelaatbaar is het gebruik van zijn persoonsnaam om naar zijn huidige onderneming te verwijzen.

4.5. De voorzieningenrechter constateert wel dat nadat partijen in mei 2009 de samenwerking hebben gestaakt er een ongemakkelijke situatie is ontstaan, enerzijds omdat Toet BV de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ gebruikt en daarmee enigerlei kwaliteitsuitstraling beoogt en anderzijds ziet Jacobus Toet dat zijn persoonsnaam wordt gebruikt zonder dat hij door een samenwerking de mogelijkheid heeft een vorm van kwaliteitscontrole uit te oefenen. Tezamen leidt dit tot een feitelijk gebruik dat weliswaar toegelaten is, maar niettemin mogelijk verwarrend of misleidend is. Een en ander brengt naar voorlopig oordeel ook mee dat Jacobus Toet een moreel belang heeft toe te kunnen zien op de wijze waarop het gebruik van zijn persoonsnaam als handelsnaam door Toet BV wordt voortgezet.

(…)

4.16. Toet B.V. heeft naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de Kaviarist zijn persoonsnaam Jacobus Toet als handelsnaam gebruikt. De door haar overgelegde producties laten immers zien dat Jacobus Toet zijn onderneming consequent presenteert als ‘de Kaviarist’. Weliswaar noemt hij zichzelf – als de ondernemer achter de Kaviarist – daarbij veelal in een adem bij zijn persoonsnaam ‘Jacobus Toet’, maar Toet B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarbij grenzen heeft onderschreden waardoor het gebruik van de persoonsnaam als handelsnaamgebruik moet worden gekwalificeerd.

4.17. Toet B.V. heeft wel aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een zekere vorm van verwarring. Naar voorlopig oordeel is dat van onvoldoende gewicht om op grond van artikel 5 HNW een inbreuk op de handelsnaam te veronderstellen. De verwarring waar Toet B.V. zich aan stoort is feitelijk een gevolg van de geoorloofde misleiding harerzijds. Door gebruik van de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ kan het publiek immers denken dat zij bij Toet B.V. kaviaar krijgt van of onder regie van Jacobus Toet. Dat is feitelijk niet juist; Toet B.V. biedt kaviaar aan onder de handelsnaam ‘Jacobus Toet’.

4.18. Naar voorlopig oordeel maakt de Kaviarist dan ook geen inbreuk op het handelsnaamrecht van Toet B.V.

Onrechtmatige daad: 4.11. Voorshands ziet de voorzieningenrechter in het door de Kaviarist aangevoerde morele belang, zoals hierboven beschreven onder 4.5, een grond die de op zich ingrijpende bemoeienis met het niveau van vak- en warenkennis bij Toet B.V. rechtvaardigt. (…)

4.12. Het kort geding is naar zijn aard ongeschikt om vaststellingen te doen met betrekking tot de juistheid van de beweringen van Jacobus Toet. De Kaviarist heeft evenwel feiten en omstandigheden aangedragen, waaronder het resultaat van een testaankoop, die tezamen indiceren dat zijn uitspraken niet perse geheel zonder grond zijn. In het zeer uitvoerige interview heeft de Kaviarist ook een onderbouwing van zijn uitspraken gegeven. Toet BV heeft daartegenover weinig aangedragen, in het weerwoord bij het artikel of in deze procedure, om de verdachtmakingen te ontzenuwen. 

4.14. Tegen de achtergrond van deze gezamenlijke omstandigheden heeft Toet B.V. voorshands onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de gewraakte uitspraken zo onjuist zijn of zo onzorgvuldig zijn gedaan dat zij gerectificeerd dienen te worden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8624

Het gebruik van de lettercombinatie TIB

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16 februari 2010, LJN: BL5298. Technisch Installatiebureau "Rotterdam" B.V. mede h.o.d.n. "TIB Rotterdam" tegen TBI holdings B.V.

Handelsnaamrecht. Het hof bekrachtigt grotendeels het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Rotterdam 2 april 2008, IEF 6038). Gevaar voor verwarring. Andere partijen dan de rechthebbende als belanghebbende. Schade echter onvoldoende aannemelijk. Tevens gebruik als dienstmerk (Céline), maar verband tussen handelsnaam en diensten is onvoldoende onderbouwd. In citaten:

Handelsnaam: 10. De grief van TIB Rotterdam faalt, omdat de formulering van artikel 5 Hnw. meebrengt dat niet alleen de rechthebbende op een handelsnaam zich tegen (het gevaar voor) verwarringwekkend gebruik van een jongere handelsnaam kan verzetten, maar een ieder die onder het beschermingsbereik van de norm valt, te weten: ieder die een concreet belang heeft bij het voorkomen van verwarring. Voldoende is komen vast te staan dat de TBI Techniek bedrijven, gelet op het feit dat zij tot het TBI-concern behoren, in die zin belang hebben bij het gevraagde verbod.

11. (…) Het enkele feit dat zij tot het TBI-concern behoren brengt - hoewel zij daardoor als belanghebbende zijn aan te merken - niet met zich mee dat daarmee ook wat hen betreft sprake is van eerder handelsnaamgebruik. Overigens laten TBI c.s. na aan te geven welk belang zij, gegeven de door de rechtbank aan TIB Rotterdam opgelegde geboden en uitgesproken veroordelingen, bij deze grief hebben.

Verwarringsgevaar: 22. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, door de geringe mate van afwijking tussen de handelsnamen, gelet op de aard van de beide ondernemingen en hun plaats van vestiging, in die zin gevaar voor verwarring bestaat dat bij het publiek de indruk kan ontstaan dat de ondernemingen met elkaar zijn verbonden en/of tot hetzelfde concern behoren. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen de rechtbank in r.o. 5.9 heeft overwogen. De omstandigheid dat TBI Holdings en TBI Bouw (zelf) geen installatiewerkzaamheden verrichten is niet van belang, omdat, zoals het hof in r.o. 7 heeft overwogen, enerzijds heeft te gelden dat bouw en techniek verwante activiteiten zijn en anderzijds TBI Holdings door middel van haar dochterondernemingen wel degelijk deelneemt in installatietechniek. In elk geval hebben TIB Rotterdam enerzijds en TBI Holdings en TBI Bouw anderzijds voldoende raakpunten. Voorts heeft TIB Rotterdam niet aannemelijk gemaakt dat de oorsprong van TBI Holdings en TBI Bouw het publiek in relevante mate bekend is, nog daar gelaten of daardoor het gevaar voor verwarring zou worden weggenomen. Tenslotte neemt ook de omstandigheid dat TBI Holdings en TBI Bouw landelijk werken en TIB Rotterdam plaatselijk het gevaar voor verwarring niet weg, nu er in elk geval in de Rotterdamse regio een aanmerkelijke overlap blijft.

Schadevergoeding: 26. Overtreding van het in artikel 5 Hnw. neergelegde verbod is onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Indien op die grond schadevergoeding wordt gevorderd dient (onder meer) te worden bewezen dat sprake is van schade. Aan TBI c.s. kan worden toegegeven dat schade als gevolg van gevaar voor verwarring zich niet nauwkeurig laat vaststellen. Dat neemt echter niet weg dat het bestaan van enige schade moet worden aangetoond. De enkele stelling dat door het gevaar voor verwarring sprake is van verlies aan exclusiviteit en reputatie is daartoe onvoldoende. TBI c.s. hebben in dat verband, zoals TIB Rotterdam stelt, geen enkel concreet feit gesteld. Uit de omstandigheid dat TBI c.s., naar zij zelf stellen, pas in 2004 bij toeval hebben ontdekt dat er een onderneming is die de handelsnaam TIB Rotterdam voert, volgt veeleer het tegendeel. De grief slaagt derhalve en de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen.

Merkenrecht: TIB Rotterdam stelt dat zij haar naam uitsluitend als handelsnaam gebruikt en niet (tevens) ter onderscheiding van de door haar aangeboden diensten. Zij stelt daartoe geen enkele aspiratie te hebben (MvA inc. onder 3.10). Het door haar gebruikte logo is volgens TIB Rotterdam slechts te beschouwen als vormgeving van haar handelsnaam (CvD onder 5.1). Ook overigens betwist zij inbreuk te maken op de merkrechten van TBI Holdings.

36. In zijn arrest van 11 september 2007 in de zaak Céline SARL/Céline SA (C-17/06) heeft Hof van Justitie van de EU overwogen dat een maatschappelijke benaming, een handelsnaam of een bedrijfsembleem op zich niet dient ter onderscheiding van waren of diensten, maar dat desalniettemin sprake kan zijn van gebruik voor waren of diensten wanneer een derde het betrokken teken op zodanige wijze gebruikt, dat een verband ontstaat tussen het teken dat de maatschappelijke benaming, handelsnaam of het bedrijfsembleem van de derde vormt, en de waren die hij in de handel brengt of de diensten die hij verricht (r.o. 21 en 23).

37. Het hof is van oordeel dat TBI c.s., op wie ten deze de bewijslast rust, niet hebben aangetoond dat TIB Rotterdam haar handelsnaam op zodanige wijze gebruikt dat een verband is ontstaan tussen die naam en de door TIB Rotterdam verrichte diensten. TBI c.s. stellen dat wel, maar onderbouwen het niet. Ook de wijze waarop TIB Rotterdam haar naam heeft vormgegeven op bv. haar briefpapier en haar bedrijfsauto (zie productie 9 bij conclusie van eis), door TBI c.s. aangeduid als logo, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat bedoeld verband aanwezig is. De grief faalt derhalve.

(…)

Het hof (…) gebiedt TIB Rotterdam om met ingang van twee maanden na betekening van dit arrest het gebruik van de lettercombinatie TIB, dan wel een met TBI overeenstemmend teken ter aanduiding van haar onderneming, waaronder de domeinnaam www.tibrotterdam.nl, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom (...) gebiedt TIB Rotterdam binnen drie weken na betekening van dit arrest al datgene te doen wat nodig is om de domeinnaam www.tibrotterdam.nl uit te (doen) schrijven bij de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland. 

Lees het arrest hier.

IEF 8620

De automotive branche

Vzr. Rechtbank Utrecht, 17 februari 2010, KG ZA 09-1377, Aiuto B.V. tegen Allocar Concepts B.V. (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten)

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Handelsnaam Aiuto heeft ‘voldoende onderscheidend vermogen’, handelsnaamrechtelijk verwarringsgevaar is te duchten, ook, in verband met het woordmerk Aiuto, ‘omtrent de herkomst van de waren’. Inbreuk “sub b” eveneens aangenomen. In citaten:

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat Aiuto de handelsnaam Aiuto sinds 2003 rechtmatig voert, reeds lang voordat Allocar de handelsnaam Ajuto voerde. De handelsnaam Aiuto heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderscheidend vermogen. De handelsnamen Ajuto of Ajuto Green, die Allocar tot voor kort bezigde, wijken daar in visueel en auditief opzicht slechts in geringe mate van af. De toevoeging "Green" komt hierbij onvoldoende onderscheidende kracht toe.

4.6. De voorzieningenrechter leidt uit de in het handelsregister opgenomen bedrijfsomschrijvingen van Aiuto en Allocar en de overige door partijen overgelegde stukken af, dat Aiuto en Allocar soortgelijke bedrijfsactiviteiten verrichten. Aiuto en Allocar zijn allebei onder meer werkzaam in de automotive branche en houden zich bezig met commerciële dienstverlening aan autodealers ten behoeve van de verkoop van auto's. (…) Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek - hun klanten - verwarring tussen deze ondernemingen te duchten is en dat Allocar in strijd handelt met het verbod van artikel 5 HNW. De voorzieningenrechter wijst erop dat Aiuto niet hoeft aan te tonen dat bij het publiek daadwerkelijk verwarring is ontstaan. Evenmin is in dit verband relevant, dat Allocar volgens haar eigen opgave nog geen omzet heeft gedraaid.

4.7. In artikel 5a HNW is bepaald dat het verboden is een handelsnaam te voeren, die het merk bevat, waarop een ander ter onderscheiding van zijn fabrieks- of handelswaren recht heeft, dan wel een aanduiding, die van zodanig merk slechts in geringe mate afwijkt, voor zover dientengevolge bij het publiek verwarring omtrent de herkomst van de waren te duchten is.

4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat Aiuto haar handelsnaam als Benelux woordmerk heeft geregistreerd. Zoals ten aanzien van artikel 5 HNW al is opgemerkt, wijkt de handelsnaam Ajuto slechts in geringe mate af van het merk Aiuto. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hierdoor ook verwarring bij het publiek omtrent de herkomst van de waren van Aiuto is te duchten. Allocar handelt daarom ook in strijd met het verbod van artikel 5a HNW.

4.9. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat Allocar tevens in strijd handelt met het bepaalde in artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE. Ingevolge dit artikelonderdeel geeft het ingeschreven merk de houder een uitsluitend recht en kan de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk.  4.10. Gezien het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat Allocar in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 5 en 5a HNW en artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE. Zij heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens Aiuto.

Lees het vonnis hier.

IEF 8619

Traffic genereren

Vzr. Rechtbank Arnhem, 11 februari 2010, LJN: BL4891, Educatiepartner Doetinchem B.V. tegen Gedaagden.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Inbreuk door geanonimiseerde domeinnamen gedaagde op geanonimiseerde handelsnamen en domeinnamen eiser. Doorlinken is onvoldoende om gebruik als handelsnaam aan te nemen, maar wel onrechtmatig. “In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter echter voorshands van oordeel dat het publiek in verwarring wordt gebracht omtrent de identiteit van de aanbieder van de online dienst. (…) Deze verwarring is nodeloos omdat [gedaagden] geen geldige reden heeft om de gehele domeinnaam van een concurrent in haar eigen domeinnamen op te nemen” (…) Vooralsnog kan dan ook worden aangenomen dat [gedaagden] met het op de geschetste wijze binnenhalen van geïnteresseerden op onrechtmatige wijze profiteert van de bekendheid en de reputatie van de domeinnaam/handelsnaam van ED.”

4.4.  (…) Vooralsnog is niet gebleken dat [gedaagden] onder die namen deelneemt aan het handelsverkeer. De gewraakte domeinnamen worden door [gedaagden] slechts gebruikt - zo staat tussen partijen vast - voor het doorlinken van geïnteresseerden naar haar eigen website, www.[naam site].nl. Zij corresponderen niet met een eigen website en hebben als zodanig dan ook geen bedrijfsmatig karakter. Het kennelijke oogmerk van [gedaagden] bij het doorlinken is om via de geregistreerde domeinnamen zogenaamde ‘traffic’ te generen naar haar eigen website www.[naam site].nl. Dit doorlinken is voorshands evenwel onvoldoende om gebruik als handelsnaam aan te nemen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen van ED niet op grond van het handelsnaamrecht kunnen worden toegewezen.

4.5.  ED heeft ook gesteld dat de handelwijze van [gedaagden] onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of dit het geval is, is dat het profiteren van andermans product, inspanning, kennis of inzicht op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter echter voorshands van oordeel dat het publiek in verwarring wordt gebracht omtrent de identiteit van de aanbieder van de online dienst (het aanbieden van cursussen en opleidingen). De geregistreerde domeinnamen van [gedaagden] en de domeinnaam/handelsnaam van ED, respectievelijk www.[naam site].nl en [handelsnaam] wijken namelijk in (zeer) geringe mate van elkaar af. (…) De verwarring bestaat hierin dat iemand die geïnteresseerd is in een opleiding van ED op het gebied van design en styling via een van de domeinnamen van [gedaagden] kan belanden op de website van [gedaagden]. Deze verwarring is nodeloos omdat [gedaagden] geen geldige reden heeft om de gehele domeinnaam van een concurrent in haar eigen domeinnamen op te nemen. Zij doet dit, zoals hiervoor reeds is overwogen, enkel met het doel om ‘traffic’ te generen naar haar eigen website www.[naam site].nl. Bovendien is er geen noodzaak voor [gedaagden] om het bestanddeel ‘[naam site]’ in haar domeinnamen op te nemen, nu niet is gebleken dat [gedaagden] op geen enkele andere wijze de door haar georganiseerde cursussen/opleidingen onder de aandacht van het publiek kan brengen. ED heeft onweersproken gesteld dat zij alleen over het jaar 2009 minimaal € 350.000,00 aan omzet heeft gegenereerd met cursussen van Interieuracademie. Vooralsnog kan dan ook worden aangenomen dat [gedaagden] met het op de geschetste wijze binnenhalen van geïnteresseerden op onrechtmatige wijze profiteert van de bekendheid en de reputatie van de domeinnaam/handelsnaam van ED. De voorzieningenrechter wijst er ten slotte nog op dat [gedaagden] verreweg de meeste domeinnamen heeft geregistreerd nádat zij door ED was gesommeerd om alle domeinnamen waarin [naam site] of soortgelijke handelsnamen voorkomen aan ED over te dragen en iedere link naar de website www.[naam site].nl vanaf de verschillende domeinnamen te verwijderen.

4.6.  Het gevorderde onder 3.1 sub A ziet - kort gezegd - op een verbod om het onderdeel Interieuracademie als handelsnaam te voeren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] naar buiten toe een andere handelsnaam gebruikt dan [gedaagden]. Dat dit in de (nabije) toekomst anders zal zijn, is niet aannemelijk geworden. Het enkel ingeschreven houden van verschillende namen als handelsnaam in het handelsregister is daarvoor onvoldoende. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het gevorderde onder 3.1 sub B zal wel worden toegewezen. Voorshands geoordeeld bestaat er voor [gedaagden] geen enkele noodzaak om de bewuste handelsnamen ingeschreven te houden in het handelsregister, nu zij slechts onder de handelsnaam [gedaagden] deelneemt aan het handelsverkeer. Bovendien gebruikt zij deze handelsnamen op onrechtmatige wijze in haar domeinnamen. De overige vorderingen zien op het onrechtmatig gebruik van de verschillende domeinnamen en kunnen derhalve worden toegewezen, op de wijze zoals hierna is aangegeven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om ten aanzien van de toe te wijzen vorderingen één gelijkluidende dwangsom op te leggen, welke zal worden gematigd en gemaximeerd, een en ander zoals hierna is aangegeven.

Lees het vonnis hier

IEF 8574

Daadwerkelijk een goede reden

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 13 januari 2010, HA ZA 07- 847, Loods 5 Zaandam B.V. c.s. tegen Vissers & De Waart (met dank aan BNO / Lisette Varossieau,Varossieau IP).

Merkenrecht, handelsnaamrecht, domeinnamen. Loods 5 maakt o.g.v. haar merkrechten bezwaar tegen de domeinnaam Loods5.com van Loods 5 Ontwerpers. Vorderingen afgewezen. Oudere handelsnaam is goede reden voor gebruik.

4.28. Thans staat dan ook vast dat Vissers c.s. reeds gebruik maakte van de handelsnamen "Loods 5" en "Loods 5 Ontwerpers" in de periode voor 17 januari 2001 (zijnde het tijdstip waarop Loods 5 Holding haar beeldmerk, (…) heeft geregistreerd bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, nu sprake is van een oudere handelsnaam van Visser c.s. en een jonger merkrecht van Loods 5 c.s., Vissers c.s. daadwerkelijk een goede reden hebben voor het gebruik van de domeinnaam Loods5.com. Loods 5 c.s. kan haar dit gebruik dan ook niet op grond van artikel 2.20 lid 1 onder d BVIE verbieden.

Gebruik domeinnaam als merkgebruik dan wel niet als gebruik van de handelsnaam van Vissers C.S..

4.29. Het standpunt van Loods 5 C.S., inhoudende dat het gebruik van de domeinnaam loods5.com niet als een uitoefening van het recht op de handelsnaam Loods 5 (ontwerpers) kan worden beschouwd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit de verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Den Haag leidt de rechtbank af dat Loods 5 c.s. zich op het standpunt stelt, hoewel zij dat niet met zoveel woorden zegt, dat de domeinnaam Loods5.com door Vissers c.s. als merkgebruik dient te worden aangemerkt. Loods 5 c.s. heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd waarom dat zo zou zijn. zodat zij haar stellingen omtrent dit gestelde merkgebruik onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts heeft zij evenmin aangegeven op grond waarvan er van uit dient te worden gegaan dat de domeinnaam van Vissers c.s. niet als uitoefening van het recht op de handelsnaam kan worden beschouwd.

Overige overwegingen.

4.30. Namens Loods 5 c.s. is er nog op gewezen dat, als de vormgeving van de domeinnaam Loods5.com wordt vergeleken met de vormgeving van de door Loods 5 gebruikte domeinnaam Loods5.nl, het opvalt dat Vissers c.s. voor de website www.loods5.com bewust een identieke vormgeving in gebruik hebben genomen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat, als dit al juist zou zijn, dit niet tot toewijzing van de vorderingen van Loods 5 c.s. kan leiden, die immers zien op overdracht van de domeinnaam Loods5.com, doch hooguit tot aanpassing van de website van Vissers c.s., hetgeen niet gevorderd is. De rechtbank kan aan die stelling van Loods5 c.s. dan ook voorbij gaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 8570

Feestnaam

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, KG ZA 09-2661 P/TF, M tegen B ( Dale Don Dale XXL-feesten) (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten)

Handelsnaamrecht. Clubexploitant stelt dat voormalige DJ inbreuk maakt op handelsnaam door gebruik van de naam van een serie feesten. Vorderingen afgewezen.  Feestnaam is nog geen handelsnaam: “Het is voorshands veel meer aannemelijk dat Dale don Dale XXL de naam is waaronder de bedoelde feesten worden georganiseerd, maar niet de naam waaronder een onderneming wordt gedreven.”

4.1. Ter zitting heeft B. verzocht om - kort gezegd – M. te veroordelen het gebruik van de naam Dale don Dale XXL te staken en gestaakt te houden. Nu B. in persoon is verschenen en niet bij advocaat, kan een vordering in reconventie niet worden toegelaten (zie 7.1 van het procesreglement, te vinden op www.rechtspraak.nl).

4.2. De primaire grondslag voor de vorderingen van M. is, dat artikel. 5 van de Handelsnaamwet is overtreden door het gebruik van de naam Dale don Dale XXL door B. Moideen heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij een onderneming onder die naam voert. Het is voorshands veel meer aannemelijk dat Dale don Dale XXL de naam is waaronder de bedoelde feesten worden georganiseerd, maar niet de naam waaronder een onderneming wordt gedreven, Uit geen enkel stuk volgt dat de onderneming van M.naar buiten treedt onder de naam Dale don Dale XXL. Het enkele feit dat de naam is opgenomen in het handelsregister van de Kamers vanKoophandel is daartoe onvoldoende. De vorderingen op deze grondslag worden dan ook afgewezen.

4.3. Partijen verschillen verder van mening over de vraag of M. betrokken was bij de feesten die in 2006 onder de naam Dale don Dale op een andere locatie dan Club More Amor en gegeven, in die zin dat hij als hoofdorganisator zijn toestemming aan B.  heeft gegeven deze feesten te organiseren. B. heeft dit uitdrukkelijk betwist en aangevoerd dat hij de hoofdorganisator was van deze feesten en M. hierbij niet betrokken was. Partijen verschillen ook van mening over de vraag welke rol zij hadden bij de feesten die vanaf 2007 onder de naam Dale don Dale XXL in de club van M. zijn georganiseerd. In ieder geval is niet gebleken dat B.  - zoals M. aanvankelijk stelde - op grond van een arbeidsovereenkomst met M. in zijn club werkzaamheden verrichtte. Er zijn geen loonstroken waaruit volgt dat er op grond van een arbeidsovereenkomst loon is betaald. Onduidelijk is of er - zoals M. vervolgens stelt - vergoedingen aan B. werden betaald voor zijn werkzaamheden of dat zoals B. stelt de winst tussen partijen werd verdeeld Dat laatste zou erop kunnen duiden dat B. zelf de (mede-)organisator van de feesten was. De e-mail van 22 januari 2009 - weergegeven bij de feiten onder 2.10 - geeft ook geen uitsluitsel, Uit deze e-mail volgt immers slechts dat B. de naam Dale don Dale XXL wilde registreren en niet dat hij daar (de enige) gerechtigde was. Gezien het voorgaande kan in deze procedure niet worden vastgesteld wie als eerste de naam Dale don Dale XXL voerde en of deze op grond daarvan thans ook gerechtigd is deze naam te voeren. Een en ander vergt een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. In een eventuele bodemprocedure zullen deze vragen nader aan de orde kunnen komen Vooralsnog is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat B. onrechtmatig heeft gehandeld of handelt door het voeren van de naam Dale don Dale XXL voor de door hem georganiseerde feesten. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8568

Zulke essentiële onderdelen van de onderneming

Rechtbank Middelburg, 4 november 2009, LJN: BL0977, Hala Zeeland B.V. en Hamar Touring B.V. tegen gedaagde.

Handelsnaamrecht. Touringcarbedrijven / personenvervoer. Eiser Hala heeft de onderneming van gefailleerde gedaagde gekocht en maakt bezwaar tegen het gebruik van handelsnaam, telefoonnumer en domeinnaam door gedaagde. De vorderingen worden grotendeels toegewezen. Gebruik domeinnaam die op [naam] van een ander staat: “aannemelijk is dat tussen gedaagde en [naam] een zodanige (contractuele) relatie bestaat dat van gedaagde gevergd kan worden haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de domeinnaam aan Hala."

“De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat met de verkoop en overdracht (de overdracht van het telefoonnummer en de domeinnaam onder voorbehoud) van zulke essentiële onderdelen van de onderneming ter voortzetting van de activiteiten van de onderneming, aan het vereiste van artikel 2 van de Handelsnaamwet is voldaan. Overdracht van alle bestanddelen van de betrokken onderneming is daartoe niet vereist. Dat de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de bij de gefailleerde vennootschap werkzame werknemers niet overgegaan zijn op Hala althans Hamar doet daaraan niet af nu Touringcarbedrijf [gedaagde] B.V. in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoorde. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de handelsnaam Touringcarbedrijf [gedaagde] dan ook rechtsgeldig overgedragen.

(…) Gelet op het vorenstaande moet het ervoor gehouden worden dat Hala, althans Hamar, door het op 7 augustus 2009 gaan voeren van de naam Touringcarbedrijf [gedaagde] in de touringcarbranche en het uitvoeren van persoonlijk vervoer met touringcars, jegens [gedaagde] als oudste gebruiker in deze branche heeft te gelden. Onbestreden is dat door het gebruik van dezelfde, althans praktisch dezelfde handelsnamen, gelet op de vestigingsplaats van de ondernemingen van Hala c.s. en [gedaagde] en wanneer [gedaagde] ook in de touringcarbranche activiteiten gaat ontplooien, verwarring bij het publiek te duchten is.

De voorzieningenrechter zal de primaire onder I. geformuleerde vordering dan ook toewijzen. Dat Hala c.s. van het gebruik door [gedaagde] van de naam [gedaagde] Travelling geen schade of hinder zouden ondervinden, zoals [gedaagde] stelt, doet aan het vorenstaande niet af omdat dit geen criteria zijn waaraan een vordering op grond van artikel 5 Handelsnaamwet wordt getoetst. Hetgeen door partijen is aangevoerd ten aanzien van de bescherming die Hala c.s. zou toekomen op grond van de omstandigheid dat zij de namen ook als merk heeft gedeponeerd hoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.

(…) Degene op wiens naam de domeinnaam staat geregistreerd is aan te merken als de houder van de domeinnaam en kan zijn/haar rechten daarop doen gelden. In de door Hala c.s. als produktie 10 overgelegde informatie met betrekking tot de domeinnnaam [website] staat gefailleerde vermeld als Registrant Contact. Op dat moment, een datum is niet vermeld, was gefailleerde dus houder van deze domeinnaam en behoorde deze tot haar vermogen. De voorzieningenrechter gaat er dan ook voorshands van uit dat aan de in de koopovereenkomst aan de verkoop van de domeinnaam gestelde voorwaarde dat de domeinnaam op naam van gefailleerde stond is voldaan.

Uit produktie 11 van Hala c.s. en uit produktie D van [gedaagde] blijkt dat thans [naam] te Wolphaartsdijk Registrant Contact van de domeinnaam [website] is. Gelet daarop moet er in het kader van dit kort geding dan ook van uit worden gegaan dat [gedaagde] geen houder van de domeinnaam is en deze niet rechtsgeldig kan overdragen. De vordering [gedaagde] te gebieden de domeinnaam aan Hamar althans Hala over te dragen zal dan ook worden afgewezen.

Onbestreden is echter dat, ondanks de omstandigheid dat [naam] Registrant Contact van de domeinnaam is, deze wel door [gedaagde] wordt gebruikt. [gedaagde] handelt hierdoor, terwijl zij geen houder van de domeinnaam is en op de hoogte is van de omstandigheid dat de domeinnaam door de curator (onder voorwaarden) aan Hala is verkocht, onrechtmatig jegens Hala c.s. Gelet daarop en op het feit dat aangenomen moet worden dat [naam] zelf geen belang heeft bij het gebruik van de domeinnaam zal de rechtbank de vordering [gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis al hetgeen te doen wat noodzakelijk is voor de overdracht en levering van deze domeinnaam aan Hala c.s. en te bepalen dat het [gedaagde], na genoemde termijn, niet langer is toegestaan van deze domeinnaam gebruik te maken toewijzen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] deze domeinnaam kan gebruiken ondanks het feit dat [naam] Registrant Contact is, aannemelijk is dat tussen [gedaagde] en [naam] een zodanige (contractuele) relatie bestaat dat van [gedaagde] gevergd kan worden haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de domeinnaam aan Hala.

Lees het vonnis hier.

IEF 8559

Wat zoveel betekent als ‘verbinden’ of ‘in verband brengen’

Vzr. Rechtbank Arnhem, 25 januari 2010, Connect uitzendbureau B.V. tegen Connection Uitzendbureau B.V. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten, en Bas Berghuis van Woortman, Simmons & Simmons)

Merkenrecht, handelsnaamrecht. Eiseres, Uitzendbureau Connect stelt dat gedaagde middels de handelsnaam Conenction Uitzenbureau inbreuk maakt op haar merk- en handelsnaamrecht. Het merk CONNECT is onderscheidend (ómdat het door het BBIE is ingeschreven), hoewel het door de voorzieningenrechter wel als een zwak merk wordt aangemerkt. Ex tunc beoordeling. Grote mate van overeenstemming, identieke diensten: merkinbreuk en handelsnaaminbreuk. Domeinnamen gedaagde zijn gekleurd tot handelsnaam en gebruik van de domeinnamen is eveneens in strijd met art. 5 Hnw.

4.7. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt het volgende overwogen. Voorshands geoordeeld is het door Connect ingeschreven woordmerk Connecr niet louter beschrijvend voor de diensten waarvoor inschrijving is gevraagd, te weten - kort gezegd - uitzenddiensten. Dat het woordmerk Connect in elk geval enig onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een (woord)merk pas wordt ingeschreven nadat door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom een onderzoek heeft plaatsgevonden (onder meer) naar de vraag of het in de aanvraag voorkomende teken geacht moet worden elk onderscheidend vermogen te missen (zie artikel 2.1 1 lid 1 onder b BVIE). Indien inschrijving volgt, kan daaruit worden afgeleid dat het Benelux-Bureau na onderzoek geen aanleiding heeft gevonden om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen.
 
Niettemin kan het merk als een 'zwak merk' worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen relatief beperkt is. Het woord 'Connect' is immers een veel voorkomend Engels woord, wat zoveel betekent als 'verbinden' of 'in verband brengen', dat veelvuldig wordt gebruikt in handelsnamen van ondernemingen die actief zijn in de uitzendbranche, zo heeft Connection ter zitting onweersproken gesteld. In dit verband is wel nog van belang dat voor de vaststelling van de beschermingsomvang van het woordmerk Connect dient te worden uitgegaan van de opvattingen van het relevante publiek ten tijde van de aanvang van de gestelde inbreuk door Connection (vergelijk HvJ EG 27 april 2006, C-145/05, Levi Strauss). Zoals uit 2.5 blijkt is Connection sinds 2001 op de markt actief. Dit betekent dat merkinschrijvingen van na die tijd buiten beschouwing dienen te blijven, zodat aan de door Connection in het geding gebrachte uitdraai uit het merkenregister in dit verband weinig betekenis toekomt, nu Connect onweersproken heeft gesteld dat veruit de meeste van de daarop voorkomende merkinschrijvingen dateren van na april 2001. Dat het woordmerk Connect door intensief gebruik (inburgering) alsnog sterk onderscheidend vermogen heeft verworven (artikel 2.28 lid 2 BVTE), is overigens gesteld noch gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8550

Louter het beschrijvende woord ‘agenda’

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, LJN: BL0178, TheAgenda.NL tegen NL Unlimited B.V. en Newhold. B.V.
 
Handelsnaamrecht. Inbreuk handelsnaamrecht door gebruik generieke domeinnaam. Gedaagde NL Unlimited, uitgever van de stadsmagazines NL10, Nl20 etc, koopt in 2009 de domeinnaam www.agenda.nl . Eiser TheAgenda.nl maakt bezwaar en ziet zich in het gelijk gesteld.

Gedaagde gebruikt www.agenda.nl als handelsnaam. Dat de domeinnaam beschrijvend is, doet daar niet aan af, gedaagde heeft “terwijl zij bekend had moeten of kunnen zijn met de website en domeinnaam van eiser, er zonder noodzaak voor gekozen louter het beschrijvende (en reeds door eiser gebruikte) woord ‘agenda’ in haar domeinnaam en handelsnaam op te nemen, zonder daar nog enig nader element aan toe te voegen. Nu beide partijen (mede) dezelfde bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, te weten het verkopen van advertentieruimte op een site waarop aan het (Nederlandse) publiek vrijetijdsinformatie wordt verschaft en een gelijksoortige opzet van de site hebben, ligt (onnodig) verwarringsgevaar hierdoor voor de hand.”

Licentiegever domeinnaam faciliteert handelsnaaminbreuk. 1019h proceskosten hoger dan indicatietarieven door verhuizing na sommatie van de domeinnaam naar de huidige licentiegever.

Gebruik als handelsnaam. 4.5.  NL Unlimited heeft op haar beurt ‘agenda.nl’ wel als handelsnaam geregistreerd. Zij betwist echter dat met de website www.agenda.nl sprake is van handelsnaamgebruik. Ook deze website heeft evenwel een bedrijfsmatig karakter vanwege de verkoop van advertentieruimte onder meer via de site. Op de website staat verder de naam ‘agenda.nl’ duidelijk vermeld, er staat vermeld dat het ‘copyright’ bij ‘agenda.nl’ rust en dat ‘agenda.nl’ een handelsnaam van NL Unlimited is, zodat het gebruik van deze domeinnaam - anders dan NL Unlimited c.s. zelf stelt - tevens als handelsnaamgebruik dient te worden aangemerkt. De handelsnaam wordt aldus gebruikt ter identificatie van haar diensten in het handelsverkeer, onder meer via haar website ‘www.agenda.nl’. Dat de naam ‘agenda.nl’ slechts door het publiek wordt gezien als een productnaam van NL Unlimited, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, is voorshands gelet op het voorgaande niet aannemelijk.

(…)

Onderscheidend vermogen. 4.7.  De vraag is evenwel in hoeverre aan de handelsnaam van [eiser] ‘theagenda.nl’ ook bescherming toekomt. Met NL Unlimited wordt immers geoordeeld dat het gebruik van het woord ‘agenda’, ook in de combinatie met de extensie ‘.nl’, voor de activiteiten die beide partijen ontplooien beschrijvend van aard is. Het woord agenda wordt immers mede gebruikt voor een aankondiging van activiteiten. Aan een handelsnaam wordt door de wet weliswaar niet de eis gesteld dat deze onderscheidend vermogen dient te hebben - ook zuiver beschrijvende handelsnamen kunnen een geldige handelsnaam vormen -, maar daar staat tegenover dat de beschrijvende onderdelen in een handelsnaam in beginsel ook door anderen moeten kunnen worden gebruikt. De bescherming van deze handelsnamen is in zoverre dus zwak.

4.8.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter neemt dit niet weg dat NL Unlimited c.s. in dit geval, terwijl zij bekend had moeten of kunnen zijn met de website en domeinnaam van [eiser], er zonder noodzaak voor heeft gekozen louter het beschrijvende (en reeds door [eiser] gebruikte) woord ‘agenda’ in haar domeinnaam en handelsnaam op te nemen, zonder daar nog enig nader element aan toe te voegen. Nu beide partijen (mede) dezelfde bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, te weten het verkopen van advertentieruimte op een site waarop aan het (Nederlandse) publiek vrijetijdsinformatie wordt verschaft en een gelijksoortige opzet van de site hebben, ligt (onnodig) verwarringsgevaar hierdoor voor de hand. Dat [eiser] het Engelse lidwoord ‘the’ aan haar handelsnaam en domeinnaam heeft toegevoegd, maakt niet dat er van verwarringsgevaar geen sprake meer is. Weliswaar kan een enkele toevoeging bij een beschrijvende handelsnaam volgens de jurisprudentie voldoende zijn om geen verwarring aan te nemen, maar het had dan in dit geval eerder op de weg van NL Unlimited c.s. gelegen om een element aan haar handelsnaam (en domeinnaam) toe te voegen. Het enkele weglaten van het door [eiser] gebruikte woord ‘the’ als handelsnaam voor het ontplooien van dezelfde activiteiten wordt gelet op het voorgaande onvoldoende geacht om verwarring te voorkomen. Een verbod voor het gebruik van de handelsnaam ‘agenda.nl’ door NL Unlimited is derhalve toewijsbaar als na te melden. Ook het verbod op het gebruik van de domeinnaam ‘www.agenda.nl’ kan gelet op het voorgaande worden toegewezen. Van een louter informatieve website is bij NL Unlimited c.s. immers geen sprake.

Licentiegever. 4.9.  Ook de vordering onder 2 jegens Newhold wordt toegewezen, een en ander zoals hierna te melden, nu door het (blijven) verlenen van een uitsluitend gebruiksrecht van de domeinnaam www.agenda.nl aan NL Unlimited de inbreuk op de handelsnaam van [eiser] mogelijk kan worden gemaakt en dit onder omstandigheden onrechtmatig jegens [eiser] kan zijn. Newhold heeft daarnaast geen belang meer bij het verlenen van rechten op de domeinnaam aan NL Unlimited, gelet op de in dit vonnis opgelegde veroordelingen.

(…)

Proceskosten. 4.13.  NL Unlimited en Newhold zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. [eiser] heeft veroordeling van NL Unlimited in de kosten ex artikel 1019h Rechtsvordering gevorderd en een specificatie overgelegd van de door hem gemaakte kosten. Deze kosten bedragen volgens de specificatie € 8.759,93 inclusief kantoorkosten, beslagkosten, deurwaarderskosten en griffiegeld. [eiser] stelt dat de kosten hoger zijn uitgevallen dan de indicatietarieven voor (eenvoudige) IE-zaken in kort geding, omdat NL Unlimited, nadat de sommatiebrief was verzonden, de domeinnaam bleek te hebben overgedragen aan Newhold en [eiser] beslag heeft laten leggen op de domeinnaam en producties heeft moeten aanpassen, waarmee volgens [eiser] € 2.355,32 gemoeid is geweest. Voormelde door [eiser] gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen nu deze gelet op de aard van de zaak redelijk worden geacht.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 8532

De handelsnaamkwestie

Gerechtshof Arnhem, 28 juli 2009, LJN: BK9653, Appellante tegen Geïntimeerde

Handelsnaamrecht. Verkoop/afsplitsing onderneming (restauratie-atelier). Beëindigingsovereenkomst. Beide partijen gaan door onder overeenstememnde handelsnamen.

Door anonimiseren lastig leesbaar vonnis: “[Geïntimeerde] maakt met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam.”  “Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.10  Bij haar eindvonnis (onder 3.2) heeft de rechtbank op vordering van [geïntimeerde] in conventie [appellante] veroordeeld het gebruik te staken van de handelsnaam [E], al dan niet in combinatie met voorletters bij de naam [X] en/of de door [geïntimeerde] gebruikte toevoeging [[....]], al dan niet met het door [geïntimeerde] gebruikte logo. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de handelsnamen afgewezen.
Naar het hof begrijpt, ligt de essentie van het verbod in conventie in de combinatie van de kernwoorden “atelier” en ["X"].

2.11  [geïntimeerde] heeft haar restauratieonderneming gedreven onder de handelsnamen [E] en [F].
[appellante] drijft haar onderneming in handel, bemiddeling, restauratie en taxatie van schilderijen onder de handelsnamen [G], [H] en [ I].

2.12  Partijen, die zich beide bezighouden met restauratie van schilderijen ([geïntimeerde] uitsluitend en [appellante] mede) en die beide gevestigd zijn te [vestigingsplaats], hebben er, terecht, geen debat over dat van de woorden “atelier” en “restauratie-atelier” in hun handelsnamen, in verband met de aard en vestigingsplaats van hun ondernemingen, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

2.13  De vraag is nu wie de combinatie van de kernwoorden “atelier” en [”X”] in haar handelsnamen eerder gebruikte. Aangezien [geïntimeerde] haar vordering in conventie baseert op het verbod in artikel 5 Handelsnaamwet moet zij ingevolge artikel 150 Rv. stellen en in geval van gemotiveerde betwisting bewijzen dat zij haar handelsnamen [E] en [F] reeds rechtmatig voerde vóórdat de onderneming van [appellante] werd gedreven onder de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”.

2.14  Volgens [geïntimeerde] gebruikt zij haar beide handelsnamen sedert 1988 en gebruikt [appellante] deze laatste handelsnaam pas sedert 2002. Volgens [B]’s verklaring heeft vader [....] zijn restauratie-atelier ingebracht in de vennootschap onder firma tussen hem en [B] privé, waarvan de onderneming later is ingebracht in de besloten vennootschap [appellante] Dat is echter niet maatgevend. Het gaat om de vraag sedert wanneer de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, werd gevoerd. Verder is niet van belang of handelsnamen al dan niet zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor het ontstaan van de rechten daarop geldt immers geen eis van depot. Uit het door [appellante] bij conclusie van dupliek in conventie (als productie 23) in het geding gebrachte rapport van drs. H.P. Verkerk, RA van GIBO Accountants en Adviseurs van 17 augustus 2004 blijkt niet van de door [appellante] ingeroepen handelsnaam, maar wel van handelsnamen zoals “Galerie [X]”, al dan niet met de toevoeging “[vestigingsplaats]”, “Galerie [Y] en [H]. Volgens het rapport komen in ondertitelingen bij die namen wel toevoegingen voor in de trant van “erkend restaurator” en “erkend restauratie-atelier”, maar gesteld noch gebleken is dat deze ondertitelingen mede als onderdeel van de handelsnamen werden gevoerd. Ook de toescheiding op 9 december 1985 aan [B] privé van de kunsthandel in de vennootschap onder firma [J] (productie 22 bij die conclusie) kan [appellante] niet baten omdat [geïntimeerde] (het gebruik van) díe handelsnaam niet beoogt te verbieden.
Al met al heeft [appellante] aldus de stelling van [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist dat zij de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, pas sedert 2002 is gaan voeren.
[appellante] heeft nog wel bestreden dat [geïntimeerde] haar beide handelsnamen heeft gevoerd sedert 1988. Volgens [appellante] werkte [geïntimeerde] pas vanaf maart 2002 zelfstandig en los van de [appellante 's]-ondernemingen, zodat zij als zelfstandige haar handelsnamen feitelijk pas vanaf medio 2002 zou gebruiken.
Dit verweer ziet er echter aan voorbij dat partijen er in het kader van de overnameovereenkomst steeds van zijn uitgegaan dat [geïntimeerde] zelf een eenmanszaak dreef. Daarbij gebruikte zij haar handelsnamen. Niet van belang is dat haar eenmanszaak sterk was verweven met [appellante] aangezien [geïntimeerde] haar handelsnamen voor het in aanmerking komend publiek voerde ter (externe) aanduiding van haar onderneming.

2.15  In het tussenarrest onder 4.21 heeft het hof al [B]’s stelling verworpen dat [geïntimeerde] aan [appellante] de handelsnaam [E] zou hebben overgedragen.

2.16  [appellante] werpt nog tegen dat [geïntimeerde] welbewust aanhaakt bij de onderneming van haar overleden vader, welke onderneming uiteindelijk in [appellante] is ondergebracht. Dit verweer beoogt kennelijk de rechtmatigheid van [geïntimeerde]’ oudere handelsnamen aan te vechten. [geïntimeerde] heeft dit op goede gronden weerlegd. Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.17  Uit het voorgaande vloeit ook voort dat [geïntimeerde] met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam [I] al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”. Daarop stuit de reconventie af.
De grieven 3 en 5 in het principaal appel treffen dus geen doel.

Lees het arrest hier