DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13981

Rectificatie zo lang als het artikel op website raadpleegbaar zal zijn

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 mei 2014, IEF 13981 (eisers tegen Vereniging Tegen de Kwakzalverij)
Mediarecht. Rectificatie van uitspraken over eisers in het blad van de vereniging tegen de kwakzalverij. Op de voorkant van de aflevering van het Tijdschrift staat een tekening van waarop een op eiseres gelijkende man en vrouw met een rietje uit een collectebus drinken. Er zijn foto's geplaatst bij het artikel met de titel "De trucendoos van [eiser]: kwakzalverij als dekmantel". Volgens de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. is eiser al in een vroeg stadium bij de oprichting van een groot aantal ‘goede doelen’ organisaties betrokken, onder meer door zich garant te stellen voor bepaalde uitgaven.

Gezien de betrokkenheid en invloed kan de zin “[eiser] hield het intellectuele eigendom over de adressenbestanden die fiscale voordelen biedt aan schenkers” evenmin onrechtmatig worden geacht. De voorzieningenrechter veroordeelt de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. om op de website van de Vereniging, een rectificatie te plaatsen, welke duidelijk zichtbaar zal zijn steeds als het Artikel wordt geopend en zo lang als het Artikel op de website raadpleegbaar zal zijn.

“RECTIFICATIE
Dit artikel bevat de volgende feitelijk onjuiste passages die gerectificeerd dienen te worden:
Onder het kopje “De eerste jaren” is ten onrechte vermeld:
“In augustus 1999 werd in Zürich (Zwitserland) de Stiftung United Organisations Health Care (UOHC) opgericht, met vooral Nederlanders in het bestuur, onder wie de oud-politieman Joep [W], de arts-acupuncturist W.L. [eiser sub 2] en Roland [eiser sub 1], consultant”
In het bestuur van UOHC (Zwitserland) zaten niet voornamelijk Nederlanders. [eiser sub 1] is nooit bestuurder van UOHC geweest. [eiser sub 2] is in 2008 bestuurder geworden van de eerst later opgerichte Oostenrijkse stichting UOHC en is nooit bestuurder geweest van de Zwitserse stichting UOHC.
Onder het kopje “Stand van zaken 2013” is ten onrechte vermeld:
“De bestuurders [S] en [L 1] kregen steeds meer tegenzin tegen het contractueel onvermijdbare betalen van forse bedragen aan [eiser sub 1] Zwitserse holding UOHC en gaven er in 2011 de brui aan”.
UOHC is een stichting, waarbij [eiser sub 1] niet bestuurlijk betrokken is (geweest).
Eveneens onder dit kopje wordt vermeld dat Zhupeng Luo een aangenomen kind van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is. In werkelijkheid is hij hun pleegkind.
Onder het kopje “Korte schets relevante bedrijven en stichtingen” is ten onrechte vermeld:
“MaxiDelta is het bedrijf van Roland [eiser sub 1], gevestigd in Den Haag en opgericht in 1991. Het bedrijf heeft naast de directeur vijf Chinese werknemers, onder wie [eiser sub 1] eega [eiser sub 2] en richt zich met adviezen over fondsenwerving voor goede doelen op Nederland en China. Het biedt daarna projectorganisatie en ‘direct marketing’. De website stelt: ‘Maxi Delta has specialised in fundraising for charities. Both by raising new donors as to maximise the gift level of donors’. De kwakfondsen zaten lange tijd vast aan dit bedrijf, dat voor ‘geringe prestaties en diensten’ grote sommen gelds in rekening bracht, aldus enkele oud-bestuursleden tegen Argos. Hun eveneens contractueel verplichte zwijgplicht verhinderde hen vrijuit te spreken over die situatie, waarvan zij zich met veel moeite (en hoge kosten) hebben losgemaakt.”
De stelling dat de bedoelde fondsen voor geringe prestaties en diensten grote sommen gelds aan Maxi Delta B.V. dienden te betalen vindt onvoldoende steun in de feiten.
Verder is onder het kopje “Bespreking” ten onrechte gesuggereerd dat [eiser sub 1] betrokken is geweest bij de oprichting van de stichtingen Artrose Zorg, SWIGB en Stichting Kankerbehandeling en –Preventie. Van een dergelijke betrokkenheid van [eiser sub 1] is niet gebleken.
Bij vonnis d.d. 27 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevolen deze rectificatie openbaar te maken via toevoeging aan de digitale weergave van dit artikel”.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 13971

Enjoy Brazil

Bijdrage ingezonden vanuit Oeganda door Thijs van den Heuvel, NGO, Product of Prison. “Enjoy Brazil-Enjoy Crystal Clear pictures with Star Times”. Met deze slogan werden Oegandezen ruim een maand lang opgeroepen om een decoder en satellietschotel  te kopen en een abonnement af te sluiten bij het Pay TV bedrijf StarTimes. Klein probleem: StarTimes heeft de uitzendrechten voor de World Cup niet, zo ontdekte een bezorgde klant na contact met de Oegandese KVNB (FUFA):

“World cup rights are negotiated globally and sold as such no one can show or advertise the matches except the global partner or its authorized affiliates. As far as FUFA is aware Star times has not been given the rights to show the matches (…). ”

De Uganda Consumer protection Awareness Association (UCPPA) is not amused:

“Star Times type of advertising is not only illegal and misleading but also contravenes the basic and fundamental rights of the average Ugandan consumer. Consumers are buying into products due to fake adverts but they will not be able to watch the matches,”

De UCPPA heeft Startimes verzocht (en waarschijnlijk voor zover nodig gesommeerd…) om:
1.    De advertenties onmiddellijk te verwijderen (en waarschijnlijk verwijderd te houden);
2.    Alle misleidde Oegandezen die een decoder, satelliet of abonnement hebben gekocht terug te betalen;
3.    Excuses te maken aan alle Oegandezen (mijn persoonlijke favoriet).

Gelukkig kan iedereen op dit moment alle wedstrijden bekijken op het open net, via de nationale omroep Uganda Broadcasting Corporation (UBC). Maar ook daar dreigt nu een einde aan te komen… Vermoed wordt dat UBC betrokken is bij de illegale activiteiten van StarTimes. Wordt wellicht dus vervolgd.

Voor de (over het algemeen zeer fanatieke) Oegandese voetbalsupporters is het hopen dat zij kunnen blijven genieten van Robben en Van Persie. Door het succes van Nederland groeit het Oranjelegioen in Kampala met de dag en met name “RvP” is bijzonder populair. Als je wint, heb je vrienden, zo blijkt maar weer eens.

Meer hier en hier.

IEF 13968

Ontwerpen op social media na staken van bouwsamenwerking

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 13968 (Knijtijzer-Woodstacker)
Uitspraak ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten. Auteursrecht. Portretrecht. Handelsnaam. Rectificaties. Social Media. Knijtijzer is architect en heeft handelsnaam/domeinnaam Woodstacker en Finch building. Gedaagde is de vrouw van beoogd business partner, biologisch/ecologisch bouwer, en claimt een aandeel in het bedrijf. De samenwerking gaat niet door. Gedaagde plaatst op social mediaplatforms diverse berichten over Knijtijzer en zijn bedrijf. Er is geen sprake van een gezamelijk auteursrecht en de omstandigheid dat de ontwerpen binnen de afmetingen en het beoogde materiaal van de modules moest worden gemaakt, maakt het niet dat er geen voldoende creatieve keuzes mogelijk waren. Gedaagde maakt inbreuk door (onderdelen van) de ontwerpen op Facebook, Twitter en LinkedIn of haar eigen websites te gebruiken.

Er is sprake van inbreuk op het portretrecht door gedaagde door Knijtijzers portret op een blogsite (wordpress) te plaatsen. De vermelding ‘Finch Buildings is an unauthorized trial of our former architect to commercialize our invention under his own name', is geen handelsnaamgebruik. Echter nu er geen afspraken over de samenwerking onder de naam Woodstacker zijn gemaakt, valt niet in te zien dat gedaagde recht heeft op de handelsnaam. Ook de gevorderde rectificaties en verbod op doen van schadelijke en diffamerende uitlatingen worden toegewezen.

Auteursrecht:
5.15. Hoewel ook de inrichting van bouwmodules in enige mate technisch en functioneel bepaald is, zijn aan de onder 2.6 (onder “productie 32”) weergegeven ontwerpen wel creatieve keuzes te ontwaren, als het gaat om de weergave van het interieur en de plaats en weergave van daarin geplaatste objecten. De voorzieningenrechter merkt daarbij wel op dat ook indien [eiser] bij het maken van deze ontwerpen zou hebben geput uit de schets die [verweerster] als productie 10 heeft overgelegd (hetgeen nog allerminst vaststaat), geldt dat de visualisatie daarvan en de daarbij gebruikte kleuren de ontwerper voldoende ruimte hebben gegeven om de ontwerpen een eigen intellectuele schepping te doen zijn. Overigens moet geconstateerd worden dat [eiser] bij de inrichting van de module ook is afgeweken van vorenbedoelde schets, nu hij de badkamer niet in een aparte kamer heeft opgenomen maar in de woonkamer en ook de keuken op een andere locatie heeft geplaatst. In zoverre zijn de als productie 32 overgelegde ontwerpen wel door het auteursrecht van [eiser] beschermd.

5.16. [eiser] heeft evenwel niet voldoende onderbouwd dat [verweerster] de (als onderdeel van productie 32 overgelegde) ontwerpen van de binnenkant van de [D]-module openbaar heeft gemaakt of verveelvoudigd en dus inbreuk heeft gemaakt op enig auteursrecht van [eiser] met betrekking tot deze ontwerpen. Gelet hierop is de vordering tot het staken en gestaakt houden van inbreuken op deze ontwerpen niet voor toewijzing vatbaar.

Portretrecht
5.19. [verweerster] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het in het kader van de vrijheid van meningsuiting van belang was om het portret van [eiser] op haar blog te plaatsen. Enige informatieve waarde of maatschappelijk belang valt daarin dan ook niet te onderkennen.5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het recht van [verweerster] op vrijheid van meningsuiting, zodat de vordering tot het staken en gestaakt te houden van inbreuken op het portretrecht van [eiser] toewijsbaar is.

Handelsnaam
5.27. Dit betekent dat [verweerster] zich van het gebruik van die handelsnaam dient te onthouden. De daartoe strekkende vordering is dan ook toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor zover de gevorderde rectificatie ziet op het gebruik door [verweerster] van deze handelsnaam op social media platforms.

Rectificaties:
5.31. Voorts heeft (de raadsvrouwe van) [verweerster] ter gelegenheid van de zitting verklaard dat het doen van de betreffende uitlatingen op internet ingegeven was door het feit dat zij geen toegang had tot de e-mails die mogelijk naar het “info”-mailadres van de website [adres] werden gestuurd, en dat zij wilde voorkomen dat zij klanten zou mislopen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet de geëigende methode om dergelijke kwesties op te lossen. Voor zover [verweerster] al van mening was en van mening mocht zijn dat zij gerechtigd was tot inzage in de e-mails, had zij zich tot de rechter moeten wenden en niet eigenmachtig onjuiste mededelingen de wereld in moeten brengen.

5.32. Ten slotte acht de voorzieningenrechter in deze van belang dat niet [verweerster] maar haar echtgenoot de partner was waarmee [eiser] samenwerkte. Voor zover er dan ook al een recht was om modulebouwsystemen onder de naam [D] aan te bieden, berustte dat recht bij haar echtgenoot en [eiser] gezamenlijk en niet bij [verweerster]. Door vervolgens wel het onder die naam opgebouwde debiet naar haar eenmanszaak toe te trekken, middels het doen van onjuiste mededelingen over [eiser], heeft [verweerster] naar het oordeel van de voorzieningenrechter - mede in het licht van het voorgaande - onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De gevorderde rectificaties en het gevorderde verbod op het doen van schadelijke of diffamerende uitlatingen zijn dan ook voor toewijzing vatbaar.

Lees de uitspraak:
IEF 13968(pdf)
IEF 13968 (link)

IEF 13951

Uitleg vaststellingsovereenkomst en bereiken maximum dwangsom

Rechtbank Amsterdam 14 mei 2014, IEF 13951 (Belfabriek tegen MTTM)
Zie eerder IEF 13553, IEF 13415. Uitleg vaststellingsovereenkomst. Rectificatie. Vergelijkende Reclame. Verboden in kortgedingvonnis versterkt met dwangsom. Partijen hebben zich via de vaststellingsovereenkomst verbonden aan dit kortgedingvonnis en de uitleg die het hof aan dat vonnis heeft gegeven. Partijen hebben bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de bedoeling gehad op overtreding van verboden een boete te stellen gelijk aan de in het vonnis bepaalde dwangsom tot het daarin vermelde maximum. MTTM c.s. zijn tekortgekomen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dienen de gemaximeerde boete van €395.000 te betalen voor 97 overtredingen.

4.22. Ter comparitie heeft Belfabriek gesteld dat artikel 5 en 6 van de Vaststellingsovereenkomst kwalificeren als een boetebeding. Ter onderbouwing heeft de advocaat van Belfabriek, mr. Linssen, verklaard dat het destijds de bedoeling van partijen was om de verboden uit het vonnis en de bedragen die stonden op overtreding van die verboden vast te leggen in civiele afspraken tussen Belfabriek enerzijds en MTTM Partners en eventuele opvolgende entiteiten anderzijds. Mr. Linssen heeft voorts verklaard dat bij de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst hierover ook is gesproken, en dat zij bij die totstandkoming zelf reeds als advocaat van Belfabriek was betrokken. Mr. Linssen heeft in dit kader aangeboden, voor zover dat nodig mocht zijn, zichzelf en een collega hierover als getuige te doen horen.

4.24. In het vonnis in incident is reeds geoordeeld (r.o. 5.17) dat het overtreden van de Vaststellingsovereenkomst niet is gekoppeld aan verbeurte van een dwangsom. De rechtbank stelt met MTTM Partners vast dat in de Vaststellingsovereenkomst evenmin met zoveel woorden is vastgelegd dat op overtreding van een verbod de in het vonnis opgenomen dwangsom van € 5.000,- per overtreding bij wijze van boete verbeurd zal worden. Zoals hiervoor reeds in r.o. 4.10 is overwogen, moet de Vaststellingsovereenkomst echter niet slechts naar de letter van de tekst worden uitgelegd maar moet ook gekeken worden naar de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. Een boetebeding is bovendien niet aan vormvoorschriften gebonden, zodat deze ook besloten kan liggen in de bepaling dat een vonnis – met daarin een verbod op last van een dwangsom – ook jegens de contractspartij zal werken.

 

4.26. Blijkens de Vaststellingsovereenkomst was van het totale maximum van € 500.000,- in 2007 reeds € 105.000,- verbeurd. Nu een boetebedrag geldt van € 5.000,- per overtreding, staat het thans nog maximaal te verbeuren bedrag van € 395.000,- gelijk aan 79 overtredingen. Nu hiervoor in r.o. 4.15 reeds is vastgesteld dat MTTM Partners verantwoordelijk is voor minimaal 97 overtredingen van verbod 7.2, is de maximale boete verschuldigd geworden. Een eventueel groter aantal overtredingen leidt niet tot een hoger bedrag aan boetes, zodat het belang bij het vaststellen van het precieze aantal overtredingen daarmee is komen te vervallen.
IEF 13949

Geen verbod op uitzending wantoestanden in piramidesysteem

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2014, IEF 13949 (X tegen RTS)
Mediarecht. Geen verbod uitlatingen. Uitzendingen zijn niet onrechtmatig. [X] is grondlegger van de ‘[X] methode’, geeft licenties uit aan trainers en leraren en int de verschuldigde licentievergoedingen. RTS heeft in actualiteitenprogramma 'Mise au Point' een programma uitgezonden met de titel 'Masseur of verkeerde vriend?', waarin wantoestanden in het piramidesysteem aan de kaak werden gesteld. Dat het gaat om weergave van de persoonlijke standpunten van oud-beoefenaars van de [X]-methode is voldoende duidelijk. Hoewel slechts één van hen de beschuldiging van seksuele onderwerping heeft geuit, wordt deze wel ten dele onderschreven door anderen en is X in de gelegenheid gesteld te reageren.

[X] c.s. vordert samengevat en na vermindering van eis -:
I. RTS c.s. te veroordelen iedere uitlating waarin wordt gesteld of de indruk wordt gewekt dat [X] zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik, dat de [X] methode volledige overgave zou eisen van haar studenten, dat de [X] methode seksueel misbruik in het verleden zou kunnen vaststellen, dat TGBH haar beoefenaren en leraren financieel uitbuit, dat de [X] methode misbruik zou maken van een machtspositie en dat de [X] Methode zich schuldig zou maken aan discriminatie te staken en gestaakt te houden;

4.21. In de eerste plaats is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in de hiervoor genoemde uitzendingen besproken (gestelde) gebeurtenissen binnen de [X] methode, misstanden betreffen die de samenleving raken. Dit geldt temeer nu de [X] methode een gevestigde methode is die naar de stelling van [X] c.s. over de gehele wereld wordt beoefend. Door de uitzendingen is een bepaald beeld ontstaan van de [X] methode, zoals [X] c.s. terecht stelt, waarbij de voorzieningenrechter overigens opmerkt dat het woord ‘sektarisch’ niet in de uitzendingen is gebruikt.

4.24. Meer in het bijzonder ten aanzien van de beschuldiging van [D] dat zij zich in seksueel opzicht aan [X] zou hebben moeten onderwerpen overweegt de voorzieningenrechter dat dit een zeer ernstige beschuldiging is. Zoals hiervoor onder 4.17 is overwogen geldt derhalve een verzwaarde motiveringsplicht voor de journalist.

4.23. De voorzieningenrechter acht het verder relevant dat in de uitzending van Mise au Point duidelijk naar voren is gebracht dat het gaat om een weergave van de persoonlijke standpunten van vier oud-beoefenaars van de [X] methode.
Zo wordt er in de inleiding van het programma gezegd “Vandaag laten oud-beoefenaars voor het eerst van zich horen. Zij stellen wantoestanden in de organisatie aan de kaak en brengen aan het licht dat, naarmate zij opklommen in de hiërarchie van dit piramidesysteem, deze organisatie steeds meer macht over hen kreeg."
IEF 13948

Prins Albert van Monaco verliest privacy zaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind in Paris Match

EHRM 12 juni 2014, IEF 13948, eerder (Couderc en hachette Filipacchi Associés tegen Frankrijk)
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Fabian Streefland en
Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. De koninklijke familie van Monaco blijft de burelen bezig houden. Na prinses Caroline, die meerdere rechtszaken voerde tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi, is nu prins Albert aan de beurt.

Het Franse Paris Match plaatste in 2005 een uitgebreid artikel waarin stewardess Nicole Coste beweerde een zoon te hebben met prins Albert. Het artikel ging vergezeld van meerdere foto’s waarop Coste, het kind, maar ook de prins (onder meer met zijn zoon) te zien waren. De prins klaagde vervolgens het tijdschrift in Frankrijk aan wegens het schenden van zijn privacy. Met succes, hij kreeg een schadevergoeding van 50.000 euro en het tijdschrift moest een bericht over het vonnis over een derde van de cover afdrukken. Ook in hoger beroep bleef de veroordeling staan.

Paris Match besloot naar het EHRM te stappen om de veroordeling aan te vechten. Niet onbelangrijk, prins Albert had ondertussen het kind al erkend. Het tijdschrift was van mening dat de veroordeling in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM).

Het Hof oordeelde (uitspraak alleen in het Frans gepubliceerd) dat de gewraakte uitspraak in strijd was met artikel 10 EVRM. De Franse rechtbank had gefaald een juiste afweging te maken tussen de informatie die onderdeel uitmaakte van het publieke debat en het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) van de prins. Gelet op de toetsingsmarge van de Nationale rechtbanken heeft het hof de criteria uit Von Hannover II en Axel Springer t Duitsland toegepast om tot een gebalanceerde afweging van de grondrechten te komen.

Publiek debat
Het hof oordeelt dat de publicatie bijdroeg aan het publieke debat omdat kennis over het bestaan van het kind, ook al kon hij nooit op de troon komen, in het belang zou zijn van het publiek en in het bijzonder de inwoners van Monaco. Het enkele feit dat de titel in Monaco door erfopvolging wordt doorgegeven maakte dit nieuws relevant. Bovendien zei de houding van Albert in deze zaak iets over zijn capaciteiten om zijn functies adequaat uit te voeren, aldus het EHRM.

Publieke functie en doel van de reportage
Dat Albert een publiek figuur is, is evident. Het Hof overweegt dat het artikel inging op de relatie tussen hem en Coste, op de geboorte van hun zoon, de zgevoelens van de prins, zijn reactie op de geboort en zijn relatie met het kind. Dan stelt het hof vast dat het lastig is voor te stellen hoe iemands privéleven, in dit geval dat van de prins, een obstakel zou kunnen vormen voor het recht van een ander, in dit geval zijn zoon, om zijn bestaan te bevstigen en zijn identiteit te erkennen: “Or, il est difficile de concevoir comment la vie privée d’une personne, en l’occurrence celle du Prince, pourrait faire obstacle à la revendication d’une autre personne, en l’occurrence son fils, à affirmer son existence et à faire reconnaître son identité.” Daarbij was van belang dat Coste niet alleen zelf, maar ook namens haar zoon had ingestemd met de publicatie.

Wijze van verkrijging van de informatie en het waarheidsgehalte
Het betrof een interview dat was geïnitieerd door Coste en de foto’s waren door haar of met haar instemming genomen en gepubliceerd in Paris Match.

De vorm en gevolgen van het artikel

Naast de hoofdinformatie, bevatte het artikel ook veel intieme details over de relatie tussen albert en Coste. De Paris Match met dit artikel had een oplage van meer dan 1 miljoen exemplaren. Maar een aantal foto’s, en een interview met Coste, was 2 dagen voor de publicatie in Paris Match, al gepubliceerd in de Engelse Daily Mail, en een dag later in het Duitse Bunte. Dus hoewel de publicatie in Paris Match wel degelijk belangrijke repercussies had, betrof het al geen vertrouwelijke informatie meer. Ook werd de waarheid van het artikel niet bestreden.

De zwaarte van de opgelegde sancties
De schadevergoeding van Eur 50.000 en de veroordeling om over een derde van de cover een bericht over het vonnis te plaatsen, waren substantieel.

De effecten van de publicatie voor de betrokken personen
De moeder en haar kind waren duidelijk op zoek naar publieke erkenning van de status van het kind en van Albert als vader, “éléments primordiaux pour elle pour que son fils sorte de la clandestinité“. Om dat te bereiken maakte ze feiten publiek die niet alleen daarover gingen, maar ook informatie die niet noodzakelijk was en die intiem van aard waren.

Concluderend oordeelt het EHRM dat de veroordeling van Paris Match en haar hoofdredactrice Anne-Marie Couderc disproportioneel was. De Franse rechter had in strijd gehandeld met de door artikel 10 EVRM beschermde persvrijheid door in dit geval het belang bij publieke debat over de toekomst van de monarchie niet zwaarder te laten wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van prins Albert.

Drie van de zeven rechters hadden een dissenting opinion. Ze vonden onder meer dat de belangen van Coste en haar kind niet mee zouden moeten wegen in de afweging tussen persvrijheid en het privéleven van prins Albert. Bovendien werd ingegaan op de vraag in hoeverre het artikel had bijgedragen aan het publieke debat nu een groot deel van het interview geen goed beeld zou geven van de realiteit. Zo was Coste niets gevraagd over de mogelijke troonopvolging van het kind en was het op grond van de Monegaskse wet sowieso onmogelijk voor het kind om op de troon te komen, omdat zijn moeder niet was getrouwd met prins Albert. Het doel van de publicatie, zo concludeerde de minderheid, zou slechts de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid naar het privéleven van prins Albert zijn.

Dit arrest illustreert wederom dat de vraag of een artikel bijdraagt aan een publiek debat (of liever: aan een debat dat in de algemene belangstelling staat) niet streng moet worden beoordeeld. Die lijn was al ingezet in de arresten Von Hannover II en doorgezet in Von Hannover III. Gezien hun frequente komst naar het Straatsburgse Hof, zal de koninklijke familie uit Monaco er waarschijnlijk alles aan doen om die trend weer een halt toe te roepen.

Dit artikel is geschreven door Fabian Streefland (student stagiair) en Jens van den Brink.

IEF 13938

Geen rectificatie gemeentelijk persbericht, dit vonnis volstaat

Rechtbank Noord-Holland 17 april 2014, IEF 13938 (Persbericht gemeente Bloemendaal)
De vordering tot nakoming is gebaseerd op het convenant dat buitengerechtelijk door de Gemeente werd vernietigd. De vordering tot rectificatie van een krantenartikel is gebaseerd op de stelling dat de gemeente gegeven enkele passages in het krantenbericht en het persbericht de eer en goede naam van eiser heeft aangetast. Voor een krantenartikel is de Gemeente niet verantwoordelijk. Voor het persbericht wel. De essentie van het bericht vindt voldoende steun in de feiten. Eiser kan dit vonnis gebruiken om verkeerde beelden recht te zetten.

4.11 Ten aanzien van de vordering tot rectificatie overweegt de voorzieningenrechter dat de Gemeente niet verantwoordelijk is voor het artikel in het Haarlems Dagblad.
Voor de inhoud van het eigen persbericht is de Gemeente uiteraard wel verantwoordelijk. Hoewel aan [eiser] kan worden toegegeven dat de beschuldiging dat afspraken niet worden nagekomen minder past, nu niet gebleken is dat dit op enig moment voordien met [eiser] is besproken en het ook geen omstandigheid is waar het beroep op dwaling op is gegrond, vindt de essentie van het bericht, te weten de eerste en derde alinea, voldoende steun in de feiten. Voorts is het bericht als geheel niet onnodig grievend. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen. [eiser] kan dit vonnis gebruiken om eventueel verkeerde beelden recht te zetten, maar heeft geen recht op enigerlei verdergaande vorm van rectificerende genoegdoening.
IEF 13920

Geen verbod op uitlatingen over 'Arnhemse Villamoord'

Vzr. Rechtbank Limburg 6 juni 2014, IEF 13920 ('Arnhemse Villamoord')
Mediarecht. Boek. Goede eer en naam. Eiseres is een vriendin van het slachtoffer die in 1998 in haar villa te Arnhem is doodgeschoten. Verweerder heeft in 2014 een boek uitgebracht gewijd aan de 'Arnhemse Villamoord'. Aan dit boek is op een gegeven moment een onderdeel toegevoegd, waarin wordt besproken dat eiseres wellicht de dader is. Ook in de media wordt eiseres met de moord in verband gebracht. Eiseres vordert om verweerder een verbod op te leggen tot het doen van uitlatingen in de ruimste zin van het woord, waarbij zij direct of indirect, op een ongunstige wijze in verband wordt gebracht met de “Arnhemse villamoord”. Het gevorderde verbod dient eiseres te specificeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van onrechtmatig jegens eiseres zullen zijn en wijst de vorderingen af.

De beoordeling

4.3.5 Gelet op de wijze waarop [eiseres] haar vordering onder II. heeft geformuleerd, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een afweging van de omstandigheden zoals onder 4.3.4. opgesomd. Voor zover [eiseres] vordert [verweerder] te verbieden uitlatingen te doen die haar op een onrechtmatige wijze in verband brengen met de “Arnhemse villamoord” dan wel de moord op [slachtoffer], moet immers geoordeeld worden dat het evident is dat iedereen, en [verweerder] dus ook, [eiseres] niet op onrechtmatige wijze in verband met die gebeurtenis mag brengen. Voor het opleggen van een verbod en een daaraan te koppelen dwangsom dient [eiseres] echter wel te concretiseren welke specifieke jegens haar onrechtmatige toekomstige uitlatingen van [verweerder] zij op het oog heeft. [eiseres] heeft dat evenwel nagelaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om dan ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van [verweerder] onrechtmatig jegens [eiseres] zullen zijn.
Anders gezegd, het door [eiseres] gevorderde verbod is zodanig algemeen geformuleerd dat het, mede gelet op de gevorderde aan dat verbod te koppelen dwangsommen, reeds om die reden niet toewijsbaar is.

4.5. Ten aanzien van het onder III. gevorderde voorschot op een aan [eiseres] toekomende vergoeding van materiële en immateriële schade heeft [verweerder] met de stelling dat er geen sprake is van een acuut liquiditeitsprobleem aan de zijde van [eiseres] de spoedeisendheid van deze gevorderde voorziening betwist. Nu [eiseres] daar niets tegenin gebracht heeft, moet het ervoor gehouden worden dat haar financiële situatie geen spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening heeft doen ontstaan. Aangezien [eiseres] evenmin andere (niet-financiële) gronden aangevoerd heeft op grond waarvan thans geoordeeld zou moeten worden dat het resultaat van een nog te voeren bodemprocedure niet afgewacht kan worden, moet het ervoor gehouden worden dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij dit onderdeel van haar vordering, zodat dit zal worden afgewezen.
IEF 13905

Herkenning door getoonde beelden van leefomgeving

Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2014, IEF 13905 (B tegen Tros Opgelicht?!)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten. Mediarecht. Tros Opgelicht heeft opnames gemaakt bij de woning van X. Tros is voornemens deze uit te zenden, omdat X zijn praktijken nog steeds kan voortzetten en de waarschuwingsfunctie van het programma nog altijd relevant is; beeltenis en stem worden tot niet-identificeerbaar bewerkt. B, zoon van X, maakt zonder succes bezwaar. Tros heeft niet met B contact gezocht en is zelf naar woning van X gereden en heeft daarmee de situatie geschapen dat er een verband kan worden gelegd. Dat de getoonde beelden van de leefomgeving van X, tot herkenning hebben geleid, omdat B daar heeft gewoond, kan niet aan Tros worden verweten.

4.4. De rechtbank vindt allereerst van belang dat Tros niet zelf contact heeft gezocht met B c.s. B is geheel op eigen initiatief (nadat X hem om hulp had gevraagd) naar de woning van X gereden waar op dat moment door Tros opnames werden gemaakt. Hoewel deze reactie van B zeer begrijpelijk is, gelet op de aard van de relatie (ouder-kind), heeft B hiermee wel zelf de situatie geschapen waarin (althans heeft hij zich blootgesteld aan het risico dat) een verband tussen hem en X kan worden gelegd. Op het moment dat hij geconfronteerd werd met de cameraploeg van Tros heeft B er evenmin voor gekozen om zich aan de situatie te onttrekken, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij die mogelijkheid niet zou hebben gehad.

4.6 Dat de getoonde beelden van de leefomgeving van X (woning en straat) mede tot herkenning van B c.s. hebben geleid, omdat B c.s. in het verleden in dezelfde straat hebben gewoond, kan niet aan Tros worden verweten. Dat B c.s. toevalligerwijs in dezelfde straat heeft gewoon en daardoor mogelijk te herkennen zal zijn, is een omstandigheid waar Tros geen rekening mee hoeft te houden. Daarbij komt dat Tros, anders dan door B c.s. gesteld, de naam van de woonplaats van X niet noemt in de uitzending maar dat in algemene bewoordingen wordt gesproken over een adres in Brabant.
IEF 13900

Google Spain arrest is slecht nieuws

C. Wildeman, 'Google Spain arrest is slecht nieuws', IEF 13900 en MR 2014-035.
Bijdrage ingezonden door Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan. Het recente Google-arrest, waarin het Hof van Justitie EU een “right to be forgotten” creëerde, is niet voordelig voor journalisten, zoals Jurian van Groenendaal en Otto Volgenant eerder op Villamedia [IEF 13894] betogen. 'Naar mijn mening getuigt de uitspraak van privacy-tunnelvisie. Het Hof van Justitie heeft zich nauwelijks rekenschap gegeven van de betekenis van zijn uitspraak buiten het Europese domein van de privacy. (...) In ieder geval kan ik mij niet voorstellen dat een uitspraak waaraan uit het oogpunt van informatievrijheid zoveel schort door journalisten als positief ervaren zal worden betoogt media-advocaat Christien Wildeman in een reactie.

Het recente Google-arrest, waarin het Hof van Justitie EU een “right to be forgotten” creëerde, heeft een schok teweeg gebracht. Zelfs privacy-voorvechters waren niet onverdeeld gelukkig met de uitspraak, die een klap in het gezicht was voor de vrijheid van meningsuiting. Nu we twee weken verder zijn steken ook geluiden de kop op dat de uitspraak zo erg nog niet is, dat de gevolgen wel mee zullen vallen en dat de uitspraak zelfs goed nieuws is voor journalisten.

Ik ben er de afgelopen weken juist meer en meer van overtuigd geraakt dat de uitspraak slecht nieuws is. Sowieso voor zoekmachines, internetgebruikers en media. En het valt zelfs te betwijfelen of de uitspraak op de lange termijn wel goed nieuws betekent voor de personen die het zou moeten beschermen, of dit echt een oplossing biedt voor – in sommige gevallen onbetwist schrijnende – privacy-problemen.

Naar mijn mening heeft Het Hof van Justitie een visieloze, ondoordachte, slecht gemotiveerde en onduidelijke uitspraak gedaan. Zonder oog voor het internationale, grensoverschrijdende karakter van het internet, denkt het Hof van Justitie een hek om het Europese internet te kunnen zetten. Door met oogkleppen de Europese privacy-richtlijn – als ware die onaantastbaar en onvergankelijk – op de Google-casus toe te passen, gaat het Hof volledig voorbij aan de betekenis van zijn uitspraak in internationaal perspectief en in het licht van de informatievrijheid.

Het Hof van Justitie beschouwt een zoekmachine als een modern kwaad dat de privacy “ernstig kan aantasten” omdat het gegevens bij elkaar kan brengen die vroeger moeilijk met elkaar in verband konden worden gebracht. Dat is het vertrekpunt van het Hof.

Vervolgens reduceert het Hof het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting tot slechts één aspect daarvan, namelijk “het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die potentieel toegang [tot de privacy-gevoelige informatie] willen krijgen”. Het Hof verzuimt het belang van de vrijheid van meningsuiting in bredere zin in zijn overwegingen mee te nemen. Zo is er in de uitspraak geen aandacht voor het belang van de media dat hun berichtgeving via zoekmachines gevonden kan worden. Ook is het opmerkelijk dat het Hof überhaupt het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting en het feit dat dat recht is gewaarborgd in artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het EVRM niet met zoveel woorden benoemt, maar enkel verwijst naar bovengenoemd “belang van de internetgebruiker”.

Als het Hof daarna het privacy-belang afweegt tegen het belang van de internetgebruiker bij toegang tot informatie, stelt het Hof zonder enige motivering dat het privacy-belang “in de regel” “voorrang” heeft. Dat is alleen anders “in bijzonder gevallen” waarbij met name van belang is “de rol deze persoon in het openbare leven speelt”. Waar het Hof van Justitie zich op baseert is niet duidelijk. De redenering is in ieder geval in strijd met de vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is bepaald dat artikel 8 EVRM (privacy) en artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) gelijkwaardige grootheden zijn.

De een heeft geen voorrang boven de ander. Ook de redenering dat alleen “in bijzondere gevallen” de vrijheid van meningsuiting het recht op privacy opzij kan zetten, is strijdig met artikel 10 EVRM. Immers, het Hof van Justitie bepaalt hier dat een rechtvaardiging voor de uiting noodzakelijk is (alleen toegestaan “in bijzondere gevallen”), terwijl ingrijpen de hoofdregel is (privacy heeft in de regel voorrang). Dat is in wezen een omkering van het noodzakelijkheidscriterium van artikel 10 EVRM. Het Hof van Justitie miskent dat er geen noodzaak moet zijn om een uiting weer te geven, maar dat het juist noodzakelijk moet zijn om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting.

Waar het belang van de internetgebruiker in uitzonderingsgevallen nog tegenwicht zal kunnen bieden aan het ingeroepen privacy-belang, geldt dat in ieder geval niet voor het belang van Google zo oordeelt het Hof van Justitie. Het “louter economisch belang dat een exploitant van een zoekmachine bij verwerking heeft” wordt door het Hof a priori ondergeschikt geacht aan het privacy-belang. Hieraan wijdt het Hof één zin. Dat staat in schril contrast met de conclusie van de advocaat-generaal.

De AG concludeerde dat een aanbieder van een internetzoekmachine bij het beschikbaar stellen van informatie “op rechtmatige wijze gebruik [maakt] van zowel zijn vrijheid van ondernemerschap als zijn vrijheid van meningsuiting”. Deze rechten staan er wat de AG betreft aan in de weg een “algemeen recht om vergeten te worden” in het leven te roepen. In dit verband wijst de AG op het gevaar dat zoekmachines automatisch bestreden content zullen verwijderen of een onhanteerbaar aantal verzoeken te behandelen krijgen. Ook vindt hij het ongewenst dat in een geschil tussen een persoon en een zoekmachine het belang van de uitgever van de gewraakte pagina niet is gewaarborgd.

Dat zijn allemaal punten waarvan het Hof het kennelijk niet nodig vond die in zijn overwegingen te betrekken. Net zo min als dat het Hof een woord heeft gewijd aan hoe deze uitspraak zich verhoudt tot de safe-harbour verweren waarop internettussenpersonen zich op grond van de E-Commerce-richtlijn kunnen beroepen.

Het Hof van Justitie komt zonder omwegen tot de slotsom dat de verwerking van persoonsgegevens door een zoekmachine onverenigbaar met de privacy-richtlijn kan zijn “omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is, tenzij de bewaring ervan is vereist wegens historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden”. De betreffende persoon heeft in dat geval recht op verwijdering van de koppeling in de zoekresultaten, zonder dat sprake hoeft te zijn van geleden schade, aldus het Hof.

De consequentie van deze uitspraak is dat nu in 28 Europese jurisdicties door zoekmachines en nationale rechters moet worden uitgevogeld wat de betekenis is van “ontoereikend”, “niet ter zake dienend”, “bovenmatig” en “langer dan noodzakelijk”. Rechtszekerheid voor alle betrokkenen lijkt ver te zoeken. Dat staat nog los van de vraag hoe zoekmachines de verwijderingsverzoeken territoriaal gezien zullen behandelen. Mogelijk krijgt het Europese internet Chinese trekjes en moeten we voor ongecensureerde informatie naar het buitenland.

Naar mijn mening getuigt de uitspraak van privacy-tunnelvisie. Het Hof van Justitie heeft zich nauwelijks rekenschap gegeven van de betekenis van zijn uitspraak buiten het Europese domein van de privacy.

Ondanks al deze tekortkomingen in het arrest van het Hof betogen Volgenant en Groenendaal op Villamedia dat de uitspraak toch goed nieuws zou zijn voor journalisten. Het Amerikaanse Google – waartegen de Europese burger net als tegen de NSA bescherming behoeft, menen Volgenant en Groenendaal – verliest door deze uitspraak namelijk terrein als informatieleverancier. Daar kunnen journalisten dan mooi van profiteren door op zoek te gaan naar informatie die (in Europa) niet via zoekmachines kan worden gevonden. Het lijkt mij een beperkt en mogelijk zelfs alleen een theoretisch voordeel. In ieder geval kan ik mij niet voorstellen dat een uitspraak waaraan uit het oogpunt van informatievrijheid zoveel schort door journalisten als positief ervaren zal worden.

Christien Wildeman