DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13806

Interview met medewerking, herkenbaar in beeld

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 15 april 2014, IEF 13806 ('t Bestekje tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters en Bertil van Kaam, Van Kaam. Mediarecht. Stichting 't Bestekje heeft als doel voedselbanken te ondersteunen, heeft met vergunning gecollecteerd, maar geen opgave gedaan aan de gemeente of het CBF, waarna aangifte is gedaan. Na een interview met verslaggever van Tros Opgelicht?! wordt verzocht het interview te schrappen voor de uitzending. De naam van geïnterviewde zal niet te zien of horen zijn, maar hij komt wel herkenbaar in beeld. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Afweging van de betrokken belangen leidt niet tot de conclusie dat de voorgenomen uitzending onrechtmatig is jegens X. De AvroTros heeft verklaard dat X niet wordt aangemerkt als oplichter en dat zijn naam niet in de voorgenomen uitzending te zien of te horen zal zijn. Weliswaar zal X herkenbaar zijn voor zijn (directe) omgeving en vindt de voorgenomen uitzending in het programma 'Tros Opgelicht?!', waarmee aan de context van de voorgenomen uitzending een bepaalde (negatieve) lading niet kan worden ontzegd, maar X heeft zijn medewerking verleend aan het vraaggesprek met de verslaggever van 'Tros Opgelicht?!', waartoe hij tevoren was uitgenodigd en dat op een afgesproken plaats en tijd heeft plaatsgevonden, wetende dat (delen van) dit vraaggesprek zou(den) worden uitgezonden in dat programma. Afgezien van de openingszin van de verslaggever, de zin waarvan AvroTros heeft toegezegd dat deze niet in de voorgenomen uitzending te zien zal zijn, heeft X niet concreet gesteld dat het vraaggesprek suggestief is geweest of dat zijn toestemming om mee te werken aan (de opname van) het vraaggesprek is verkregen onder valse of misleidende voorwendselen. Dit betekent dat X zich in beginsel dan ook niet kan verzetten tegen de voorgenomen uitzending van dat vraaggesprek.
IEF 13799

Drones en journalisten: het nieuws wacht niet

O.M.B.J. Volgenant, Drones en journalisten: het nieuws wacht niet, IE-Forum.nl IEF 13799.
Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Mediarecht. Journalisten willen drones gebruiken. Bijvoorbeeld om opnamen te maken van een groot snelwegongeluk, van een fabrieksterrein na een ontploffing, of van een dijkdoorbraak. Van de volgende Elfstedentocht kan verslag worden gedaan met een drone die boven een weiland langs het parcours hangt, op veilige afstand van het publiek. Nieuwswaardige situaties waarbij de journalist zelf niet dichtbij kan komen. De BBC werkt al enige tijd met drones. Anders dan in ons omringende landen kunnen journalisten op dit moment in Nederland echter geen drones gebruiken voor nieuwsgaring. 

De huidige regelgeving – die in 2013 is vastgesteld – maakt journalistiek gebruik van drones onmogelijk. Een particulier mag momenteel zonder overheidsbemoeienis met een drone opnamen maken. Maar een professionele journalist mag dat niet doen zonder weken tevoren aangevraagde ontheffing en voorafgaande meldingen aan diverse overheidsinstanties.
Lees verder

IEF 13781

Geen belang voorlopig getuigenverhoor na einduitspraak

Beschikking Rechtbank Amsterdam 17 april 2014, IEF 13781 (Ryan Air tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Ryanair verzoekt om een voorlopig getuigenverhoor. In de einduitspraak [IEF 13761] is geoordeeld dat de beweringen voldoende steun vinden in het beschikbare (feiten)materiaal, hiermee is het belang van Ryanair bij het horen van getuigen komen te ontvallen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen niet afdoen.

4.3. (...) De rechtbank overweegt daarbij, dat niet behoefde en hoeft te worden vastgesteld wat de feiten en omstandigheden zijn omtrent de onderwerpen waarover Ryanair getuigen wenst te doen horen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen en de vooraankondigingen niet afdoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen wegens onvoldoende belang.
IEF 13767

Staken weblog en rectificeren e-mails bouwfraude bij onderaanbesteding

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 5 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11696 (onderaanbesteding Leidse Schans)
Mediarecht. Voor de aansluiting van de warmetopwekkingsinstallatie heeft een aparte onderaanbesteding plaatsgevonden. Bij deze onderaanbesteding was eiseres een van de inschrijvers en stelt - als gevolg van onrechtmatige berichtgeving door de aanbesteder - imagoschade opgelopen te hebben. De vorderingen zijn door de voorzieningenrechter in Utrecht afgewezen. Gedaagde publiceerde een weblog en stuurt een e-mail rond. Deze onrechtmatige uitlatingen dient te worden gestaakt, omdat de beschuldigingen geen steun vinden in objectief feitenmateriaal. Rectificatie per e-mail eveneens toegewezen.


2.9. In september 2013 heeft [GEDAAGDEN] in zijn weblog op internet onder het kopje ‘Bouwfraude en ESCO’ de volgende tekst geplaatst:
"Een bod van € 100.000,- ‘onder tafel’ om een voorkeur positie te krijgen in een aanbesteding. Dat was de aanbieding die ik persoonlijk ontving enkele weken geleden. Ook dit gebeurt in het dagelijks leven van een ESCO bedrijf Dit soort biedingen komen niet alleen van louche adviseurs en rommelende installateurs, maar ook van gerenommeerde aannemers en fondsen. Ik geef u graag een inkijk hoe dit in 2013 vorm wordt gegeven, hoe de vastgoed wereld hiermee omgaat en wat de ondankbare rol van een klokkenluider, annex ESCO directeur, dan is.

De aanleiding van de maffia praktijken(...)
Hoe werkt zo’n bod onder tafel(...)
Het proces bouwfraude in uitvoering(...)
Klokkenluider is nooit een winnaar (...)
Maatschappelijk veroordelen (...)
Een verrotte wereld (...)

IEF 13757

Gewraakte uitlatingen gedaan in andere context

Hof 's-Hertogenbosch 8 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1002
Mediarecht. Executiegeschil over uitleg verbod tot het doen van bepaalde uitlatingen. Vrijheid van meningsuiting. Hof hof oordeelt dat de uitlatingen in een telefoongesprek met een journalist van De Telegraaf niet vallen onder het verbod van het vonnis uit 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context van het vonnis over de mogelijke (dubbel)rol van appellant als kroongetuige. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

4.10. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de gewraakte uitlatingen heeft gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist), vallen deze naar het voorlopig oordeel van het hof niet onder het verbod van het vonnis van 6 december 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context als bedoeld in rechtsoverweging 4.2 van bedoeld vonnis, te weten – kort gezegd – een mogelijke rol van [appellant] als kroongetuige dan wel een mogelijke dubbelrol die [appellant] zou hebben gespeeld. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een andere context, die tijdens de procedure die resulteerde in het vonnis van 6 december 2010 niet aan de orde was, namelijk de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g). Anders dan [appellant] betoogt, worden in de processen-verbaal diskwalificerende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] vermeld. In het proces-verbaal van 8 juli 2009 wordt immers verslag gedaan van een gesprek met [appellant], die zelf betrokken zou zijn geweest bij (onder meer) witwaspraktijken in de onroerend goed sector, terwijl [appellant] volgens het proces-verbaal over [geïntimeerde] zou hebben gezegd ‘dat [geïntimeerde], ondanks dat [appellant] in volledige beperkingen zat, een aantal onroerend goedtransacties waarmee [appellant] bezig was, op verzoek van [appellant], via [geïntimeerde] doorgang konden vinden’. In het ongedateerde proces-verbaal wordt onder meer vermeld ‘Advocaat [geïntimeerde] was op dit moment aan het zorgen dat het beslag op de woningen van [vastgoedhandelaar] zou worden opgeheven. Als beloning zou [geïntimeerde] van [vastgoedhandelaar] een woning krijgen ter waarde van € 500.000,00.’ Naar het voorlopig oordeel van het hof wijzen beide beweringen in de richting van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij illegale praktijken in de onroerend goed sector, hetgeen [geïntimeerde] diskwalificeert. Overigens doet niet ter zake of de beweringen van [appellant] door de verbalisanten in de processen-verbaal juist zijn weergegeven, het gaat erom dat [geïntimeerde] door [journalist van De Telegraaf] in het telefoongesprek van 27 december 2012 met de inhoud van deze processen-verbaal werd geconfronteerd en daarop reageerde.
Dat de context van de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal, niet geheel losstaat van de context als bedoeld in 4.2 van het vonnis van 6 december 2010 (de processen-verbaal gingen volgens [appellant] vooraf aan de (mogelijke) kluisverklaringen), laat onverlet dat het verbod naar het voorlopig oordeel van het hof zo moet worden uitgelegd dat de verdediging door [geïntimeerde] tegen bedoelde beschuldigingen tijdens het telefoongesprek op 27 december 2012, hierdoor niet wordt getroffen.
4.11. Voor zover van belang overweegt het hof dat de stellingen van [geïntimeerde] dat (1) het proces-verbaal van 8 juli 2009 en het ongedateerde proces-verbaal op december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen maar niet door [geïntimeerde] zijn verspreid, en (2) het telefoongesprek van 27 december 2012 heeft plaatsgevonden op initiatief van [journalist van De Telegraaf] en niet [geïntimeerde] zelf, voorshands aannemelijk zijn. De inhoud van de processen-verbaal was immers belastend voor zowel [geïntimeerde] (zie de in 4.10 weergegeven citaten) als zijn toenmalige client Joep S., zodat moeilijk voorstelbaar is dat [geïntimeerde] deze onder de pers zou hebben verspreid (stelling 1). Om dezelfde reden is moeilijk voorstelbaar dat [geïntimeerde] op 27 december 2012 zélf contact zou hebben gezocht met [journalist van De Telegraaf] (stelling 2) en daarmee zou hebben geïnitieerd dat de inhoud van voormelde processen-verbaal zou worden opgerakeld in de pers. Dit geldt temeer daar deze processen-verbaal al op 17 december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen. [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde], dat de pers tot 27 december 2009 geen aandacht aan deze processen-verbaal had besteed, onvoldoende gemotiveerd betwist. In het artikel in Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad van 18 december 2012 (prod. 5 bij brief van mr. Marchal aan de voorzieningenrechter van 14 juni 2013) wordt weliswaar ingegaan op het conflict tussen [appellant] en [geïntimeerde], maar niet op (de inhoud van) bedoelde processen-verbaal. Voorshands ervan uitgaande dat door de pers tot 27 december 2012 geen aandacht was besteed aan de processen-verbaal, valt moeilijk voor te stellen dat [geïntimeerde] zelf zou hebben geïnitieerd hierin verandering te brengen.

4.12. Het hof laat bij voormeld oordeel dat de gewraakte uitlatingen niet onder het verbod vallen, in het midden of [geïntimeerde] tijdens het telefoongesprek van 27 december 2012 [appellant] een vuile lasteraar heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij ([geïntimeerde]) aangifte wegens laster tegen [geïntimeerde] had gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist). Nu de door [geïntimeerde] gedane uitlatingen in het kader van zijn verdediging tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g), hoe dan ook niet door het verbod in het vonnis van 6 december 2010 worden getroffen (4.10), is niet van belang wat precies de inhoud was van de beweringen. Een oordeel van het hof op dit punt was wél nodig geweest wanneer [appellant] (in reconventie) vorderingen zou hebben ingesteld met als grondslag dat - wanneer de gewraakte uitlatingen niet door het verbod zouden worden getroffen - [geïntimeerde] door het doen van deze uitlatingen zou zijn tekortgeschoten danwel onrechtmatig jegens [appellant] zou hebben gehandeld. Dergelijke vorderingen zijn in casu echter niet ingesteld.
IEF 13748

Blurren van documentairebeelden komt zelfbeschikkingsrecht onvoldoende tegemoet

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1817 (Zombie: the Resurrection of Tim Zom)
Mediarecht. Portretrecht. Producent Hazazah Pictures moet de beelden van een geweldincident waarbij een Rotterdams stel als willekeurige voorbijganger tegen haar wil betrokken is geraakt en waarvan zonder haar toestemming beeldopnamen zijn gemaakt uit de documentaire “Zombie: the Resurrection of Tim Zom” halen. Van een herkenbaar portret is geen sprake en associatie is onvoldoende voor een beroep op 21 Aw. Het belang op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het stel en hun zelfbeschikkingsrecht weegt zwaarder dan het recht van Hazazah op vrijheid van meningsuiting. Met het blurren van de gewraakte beelden is Hazazah volgens de voorzieningenrechter onvoldoende tegemoet gekomen aan de belangen van het stel.

4.7. [eiseres] verzet zich bovendien op grond van artikel 21 Aw tegen de publicatie van een niet met haar toestemming vervaardigd portret. Voor de beoordeling van deze stelling is van belang dat het in deze procedure gaat om het fragment zoals dat thans in de documentaire is opgenomen en niet om het oorspronkelijke fragment. Hazazah c.s. heeft [eiseres] daarin (in vergaande mate) geblurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [eiseres] hierdoor niet langer herkenbaar en is geen sprake van een portret in de zin van artikel 21 Aw. [eiseres] kan zich om die reden dan ook niet op haar portretrecht beroepen: associatie is niet genoeg.

4.10. De voorzieningenrechter overweegt in het kader van de te maken belangenafweging als volgt. [eiseres] is als volstrekt willekeurige voorbijganger tegen haar wil betrokken geraakt bij een geweldincident, waarbij zowel [eiser 1] als [eiser 2] zijn geslagen. Het behoeft geen betoog dat dit incident grote impact heeft gehad op [eiseres] Van het incident zijn – zonder toestemming van [eiseres] – beeldopnamen gemaakt. [eiseres] heeft hierop geen enkele invloed gehad en hoefde ook niet te verwachten dat zij tijdens een wandeling en op weg naar familiebezoek zou worden gefilmd. Hazazah c.s. heeft nagelaten omzichtig met de betreffende beeldopnamen om te gaan. Zij stelt de beelden van een derde te hebben ontvangen maar geen navraag te hebben gedaan naar wat er aan de hand was en hoe het met de personen die werden geslagen is afgelopen. [gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat er op geen enkele andere beeldopname waarover hij beschikte een dergelijk gewelddadig incident voorkwam. Het had op de weg van Hazazah c.s. gelegen om zich vooraf te vergewissen wat er die zondagmiddag precies is gebeurd. Zij had zich moeten realiseren dat het hier hoogstwaarschijnlijk om een werkelijke gebeurtenis met onbekende personen ging en niet om een in scène gezette actie. Door de opnamen – ongeblurd – in de documentaire op te nemen en deze te vertonen op het Rotterdams filmfestival, in de woonplaats van [eiseres], heeft Hazazah c.s. reeds onzorgvuldig jegens [eiseres] gehandeld. Ook heeft zij de gehele documentaire ter beschikking van Pauw en Witteman gesteld zonder de restrictie de gewraakte beelden niet uit te zenden. Hierdoor is [eiseres] geheel onverwacht geconfronteerd met de betreffende beelden en is zij in heel Nederland herkenbaar in beeld geweest. De redactie van Pauw en Witteman heeft de beelden overigens op verzoek van [eiseres] uit de uitzending van 31 januari 2014 gedemonteerd.
[eiseres] is op geen enkele wijze betrokken bij de documentaire en/of [naam 3] en wil daarmee ook niet geassocieerd worden. In het licht van het voorgaande weegt het belang van [eiseres] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en haar zelfbeschikkingsrecht naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het recht van Hazazah c.s. op vrijheid van meningsuiting. Dit is slechts anders indien de betreffende beelden van zodanig groot belang zijn dat deze rechten hiervoor moet wijken. Hiervan is echter geen sprake, nu Hazazah c.s. ook op een andere wijze, bijvoorbeeld door het naspelen van de gewraakte beelden, het opvliegende karakter van [naam 3] had kunnen schetsen, zonder daarbij inbreuk te maken op de rechten van [eiseres] De stelling van Hazazah c.s. dat de beelden van groot belang zijn voor de zeggingskracht van de documentaire volgt de voorzieningenrechter dan ook niet, althans is onvoldoende om op grond daarvan de belangen van [eiseres] terzijde te schuiven.

4.11. Hazazah c.s. heeft voorts aangevoerd dat met het blurren van [eiseres] in de gewraakte beelden voldoende tegemoet is gekomen aan de belangen van [eiseres] De voorzieningenrechter volgt dit verweer niet. In de door Hazazah c.s. aangehaalde jurisprudentie zijn de personen in kwestie gelieerd aan de misstand die in de betreffende uitzending aan de kaak wordt gesteld en, voor zover dat niet het geval is, zijn zij van meet af aan onherkenbaar in beeld gebracht. In het onderhavige geval is [eiseres] echter op geen enkele wijze betrokken bij de documentaire en/of [naam 3] en heeft Hazazah c.s. [eiseres] niet vanaf het begin af aan onherkenbaar in beeld gebracht. Er is derhalve geen sprake van een vergelijkbare situatie. Bovendien is niet alleen het recht op privacy van [eiseres] in het geding, maar ook haar zelfbeschikkingsrecht, waaraan door middel van het blurren van [eiseres] in de gewraakte beelden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende tegemoet wordt gekomen.

IEF 13747

Belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert

Rechtbank Overijssel 9 april 2014, HA ZA 13-559 (eiser tegen Kluwer BV)
Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Hendrik Struik, CMS. Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Voormalig gemeenteraadslid klaagt over een in december 2004 gepubliceerd artikel, dat jegens eiser onrechtmatig zou zijn. Het artikel is vindbaar via het online nieuwsarchief van Binnenlands Bestuur (Kluwer). Eiser zou in eer en goede naam zijn aangetast en schade lijden. Het belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert boven de belangen van eiser. De rechtbank wijst de vorderingen (verwijdering/rectificatie en schadevergoeding) af.

4.9.      Met Kluwer is de rechtbank van oordeel, alles overziend, dat Binnenlands Bestuur in het Artikel slechts (nieuws)feiten heeft gepresenteerd die niet onjuist en/of onnodig en/of nadelig voor [eiser] waren, die passend waren in de context van het Artikel en de daarin aan de kaak gestelde misstand (waarmee een algemeen publiek belang is gemoeid) en die steun vonden in het ten tijde van publicatie beschikbare feitenmateriaal. Van een onrechtmatige publicatie is derhalve geen sprake.
Dat het Artikel thans nog op internet is te vinden in het digitale archief van Binnenlands Bestuur, maakt dit niet anders. Tegenover het belang van [eiser] die jaren na publicatie nog de (negatieve) gevolgen kan ondervinden van het Artikel staat dat de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering door de media. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen of aanpassen van een artikel, dat op zichzelf rechtmatig is, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen (…).
 
4.10.     Alle belangen afwegend is de rechtbank van oordeel dat het belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer en goede naam en recht op privacy niet opweegt tegen het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van Binnenlands Bestuur (Kluwer).
Gelet op de door de Hoge Raad genoemde criteria zijn ook voor het overige geen aanknopingspunten te vinden die aanleiding geven te concluderen tot onrechtmatigheid.
IEF 13692

Rectificatie in eerstvolgende (digitale) zaterdageditie Leeuwarder Courant

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 maart 2014, KG ZA 14-343 (Aannemingsbedrijf Betsema tegen NDC Mediagroup)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten. Mediarecht. Uitgewerkt vonnis [na kop-staartvonnis]. Eiser vordert met succes rectificatie van de papieren en digitale (betaal)editie van een artikel in de Leeuwarder Courant. De rechtbank Amsterdam is bevoegd, omdat ook Amsterdam kan aangemerkt worden als plaats waar schade (mede) is ingetreden. NDC heeft toegezegd hoor en wederhoor toe te passen, zodat de vordering van inzage voorafgaand aan publicatie wordt afgewezen.

4.9. NDC Mediagroep c.s. heeft in de eerste plaats betoogd dat het artikel in de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014 niet onrechtmatig is jegens Betsema c.s., omdat de door Betsema c.s. gestelde beschuldigingen aan zijn adres in het betreffende artikel niet zijn geuit.

Deze zienswijze volgt de voorzieningenrechter niet. Betsema c.s. heeft terecht betoogd dat in het artikel van 8 maart 2014 op zijn minst de suggestie wordt gewekt dat hij zijn rekeningen niet betaalt en dat hij in verband kan worden gebracht met het uitbuiten van werklieden, cao-ontduiking en schijnconstructies, waarbij met name kan worden verwezen naar de onder 2.10 aangehaalde passages. Weliswaar staat in het artikel niet letterlijk dat Betsema c.s. zich aan deze gedragingen schuldig maakt, maar Betsema c.s. heeft terecht betoogd dat aannemelijk is dat de gemiddelde lezer, die met gemiddelde aandacht en zonder nadere informatie te verkrijgen het artikel leest, de in het artikel geuite beschuldigingen op hem zal betrekken. B wordt immers - al in het begin van het artikel, kort na de kop 'Einde aan uitbuiting' - als enige met naam en toenaam genoemd en ook één van zijn projecten, het Raadhuispleinproject, wordt vervolgens in een negatieve context genoemd. De stelling van NDX Mediagroep c.s. dat de gemiddelde lezer van de Leeuwarder Courant, anders dan de gemiddelde (Parool)lezer, nog precies weet wat er in het artikel van 15 februari 2014 stond en derhalve de tekst van het artikel van 8 maart 2014 anders zal opvatten dan de gemiddelde (Parool)lezer, acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Uitgangspunt is derhalve dat de publicatie Betsema c.s. in verband brengt met ernstige beschuldigingen van uitbuiting en fraude. Voorts is aannemelijk - NDC Mediagroep c.s. heeft dat op zichzelf ook niet betwist - dat dat reputatieschade tot gevolg kan hebben. Betsema c.s. heeft bij een eventuele rectificatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een voldoende spoedeisend belang.

IEF 13727

Gezien de grote hoeveelheid feiten ontstaat er een beeld

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 april 2014, IEF 13727 (X tegen Vereniging Avro Tros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Mediarecht. X vordert verbod om beeld-/geluidsmateriaal openbaar te maken, subsidiair vervagen van gezicht en postuur in het programma Opgelicht?!.  Gezien de grote hoeveelheid feiten ontstaat een beeld van X als iemand die aankopen doet en bestelling plaatst zonder daarvoor te betalen. X is voldoende in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven. De vorderingen worden afgewezen.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat Tros een grote hoeveelheid feiten naar voren heeft gebracht op basis waarvan een beeld ontstaan van X als iemand die aankopen doet en bestellingen plaatst zonder daarvoor te betalen en die daardoor anderen in financiële zin dupeert. X is voorts - in het kader van hoor en wederhoor - voldoende in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de zaken die Tros hem heeft voorgehouden, ook nog na de confrontatie met de cameraploeg op 26 februari 2014. Nu X de door Tros gestelde feiten niet of onvoldoende heeft weersproken en gelet op het door Tros gestelde doel en strekking van het programma dient de belangenafweging in het voordeel van Tros uit te vallen, zodat de vorderingen van X zullen worden afgewezen. Wel heeft Tros ter zitting de toezegging gedaan dat in de uitzending niet de huidige woonplaats van X zal worden vermeld en dat X tot vrijdag 4 april 2014 om 12:00 uur de gelegenheid krijg om nader te reageren op hetgeen Tros hem in deze procedure heeft voorgehouden en met name op de inhoud van de door Tros overlegde producties.

Op andere blogs:
MediaReport Tros mag oplichter herkenbaar in beeld brengen

IEF 13710

Geen rectificatie van verwijderd boetebesluit

Rechtbank Rotterdam 17 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1889 (verzoekster tegen AFM)
Mediarecht. Verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat AFM de op het boetebesluit betrekking hebbende samenvatting en verwijzingen daarnaar van haar website verwijdert en een rectificatie plaatst vanwege vernietiging van de boete. Inmiddels is het boetebesluit verwijderd van de website van AFM. Geen spoedeisend belang.